direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Palenweg 3 te Nagele
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00644-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel aan de Palenweg 3 te Nagele van de gemeente Noordoostpolder is voornemens om de op het perceel aanwezige aardappelbewaarplaats te slopen en op dezelfde plaats een schuurwoning te herbouwen als vervanging. De nieuwe schuurwoning zal dezelfde oppervlakte en dakhelling aanhouden als de aardappelbewaarplaats. Deze nieuwe schuurwoning wordt een extra woning. Ter plaatse van het perceel is momenteel ook al een woning gevestigd.

Het project is als principeverzoek voorgelegd aan de gemeente. De gemeente heeft aangegeven een positieve grondhouding in te nemen. De gemeente kan onder voorwaarden en uitgangspunten in principe medewerking verlenen aan de noodzakelijke partiële herziening van het geldende bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de gewenste extra woning planologisch- juridisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in onderstaande afbeelding. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Palenweg 3 te Nagele. Om het perceel heen bevindt zich agrarisch en natuurgebied. Het erf grenst aan (het voormalig eiland) Schokland en ligt binnen het Unesco Werelderfgoed Schokland.
De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door twee perceelsgrenzen. De huidige kavel wordt door dit plan kadastraal in tweeën gesplitst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied (Bron: https://pdokviewer.pdok.nl/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0002.png"

Afbeelding - bovenaanzicht plangebied (Bron: Studio SKA)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel aan de Palenweg 3 te Nagele is planologisch gezien opgenomen in de beheersverordening ‘Landelijk Gebied’, zoals vastgesteld op 21 maart 2016. Deze beheersverordening heeft het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2004’ van toepassing verklaard.

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' is het perceel bestemd als 'Wonen', zie onderstaande afbeelding. Binnen deze bestemming mag het aantal woningen op het perceel niet meer bedragen dan één.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0003.png"

Afbeelding - uitsnede van de verbeelding (plankaart) met het plangebied (rode kader) en betreffende woonbestemming.

Het voorliggend initiatief om een extra woning mogelijk te maken op het perceel is niet mogelijk binnen de geldende bestemming. Initiatiefnemer heeft een principeverzoek ingediend bij de gemeente Noordoostpolder. Het college van B&W heeft ingestemd met het verzoek onder voorwaarden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gevraagde aanpassing van het bestemmingsplan waarbij aan het perceel een bestemming ‘Wonen – Extra woningen op erven’ wordt toegekend.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke situatie en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Ten slotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie is gelegen aan de Palenweg 3 in Nagele, gemeente Noordoostpolder. Het erf grenst aan (het voormalig eiland) Schokland en ligt binnen het Unesco Werelderfgoed Schokland. Het perceel was vroeger ingericht om op het perceel voedsel te produceren. Echter waren de gronden op het voormalige eiland moeilijk bewerkbaar en is het erf uiteindelijk onbruik geraakt. In het huidige bestemmingsplan ligt er dan ook al een woonbestemming op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0004.png"

Afbeelding - foto van de schokbetonschuur; deze schuur blijft behouden

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0005.png"

Afbeelding - zijaanzicht van de te slopen aardappelschuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0006.png"

Afbeelding - vooraanzicht van de te slopen aardappelschuur

2.2 Nieuwe situatie

De huidige vervallen aardappelschuur wordt gesloopt. Zoals eerder is aangegeven wordt, ter plaatse van de aardappelschuur, een woning gebouwd welke qua afmetingen aansluit bij de aardappelschuur. Deze nieuwe woning is een extra woning op het erf.
De huidige kavel wordt kadastraal in tweeën gesplitst. De huidige schokbetonschuur wordt hiermee ook kadastraal gesplitst: het noordelijke deel wordt straks gebruikt t.b.v. de nieuwe woning. Het zuidelijke gedeelte blijft in gebruik t.b.v. het huidige woonhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0007.png"

Afbeelding - plattegrond nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0008.png"

Afbeelding - impressie nieuwe situatie zijaanzicht

De nieuwe woning wordt uitgevoerd als een schuurwoning. Qua vorm en materiaalgebruik wordt hierbij aangesloten. De gemeente heeft beeldkwaliteitseisen opgesteld (zie paragraaf 3.3.5) waaraan de nieuwe schuurwoning moet voldoen. Aan de hand daarvan zijn door de architect uitgangspunten t.b.v. de verschijningsvorm opgesteld waaraan de nieuwe schuurwoning en het erf aan moet voldoen. Deze zijn bijgevoegd als bijlage 1. De nieuwe woning dient zich niet te nadrukkelijk naar de weg te manifesteren, dat is voorbehouden aan de (bestaande) hoofdwoning.
Voor een impressie van de nieuwe woning wordt verwezen naar bovenstaande afbeelding.

Ondanks dat de agrarische functie al enige tijd geleden is verdwenen, wordt met deze uitvoering aangesloten bij de karakteristieken van de Noordoostpolder en de, te handhaven, schokbetonschuur op het perceel.

Omdat er een tweede woning wordt gerealiseerd wordt er ook een nieuwe ontsluiting gecreëerd. De nieuwe woning behoudt de bestaande ontsluiting. Voor de al bestaande woning wordt een nieuwe (sobere) ontsluiting door de groensingel gemaakt, welke aansluit op de rotonde.

Ligging in de werelderfgoedsite Schokland
Vanwege de ligging in de werelderfgoedsite Schokland is behoud van de OUV (Outstanding Universal Value) uitgangspunt. Voor deze locatie betekent dat, dat rekening houdend met het historische erf, een goede ruimtelijke inpassing en archeologie van belang zijn. Dat betekent dat het belangrijk is dat de schokbetonschuur behouden blijft. De nieuwbouw past qua situering en uitstraling als 'schuurwoning' bij het karakter van het erf. Om te voorkomen dat de nieuwe schuurwoning zich te nadrukkelijk aan de weg manifesteert (dat is namelijk voorbehouden aan de hoofdwoning), is een groene inpassing is van belang. Omdat de noordelijke entree niet conform de historische situatie is, blijft deze beperkt tot een minimale en sobere doorbraak van de groensingel.
Tot slot is het niet wenselijk dat er een erfafscheiding van schuttingen en/of een ruimtelijke barrière wordt gerealiseerd tussen de twee nieuwe woonpercelen. Dit zou zich natuurlijk moeten inpassen en vereist maatwerk (afgestemd op het gebruik van de bewoners).

Mede op aangeven van de RCE is voor het gezamenlijke perceel een inrichtings- c.q. beplantingsplan opgesteld en opgenomen als bijlage 2 in de planregels. Hierdoor wordt (het behoud van) de oorspronkelijke erfinrichting (singel, indeling, tuinen) in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Met betrekking tot de erfafscheidingen wordt ook in het beeldkwaliteitplan (paragraaf 3.3.5) aandacht besteed. De wegzijde van het erf, van de weg tot de zijgevel van de schokbetonschuur en wegzijde van de voormalige aardappelbewaarplaats dienen gevrijwaard te blijven van bebouwing en bouwwerken. Ook is bij de beeldkwaliteitscriteria als 'indieningsvereiste' een advies van de RCE opgenomen.

2.3 Nieuwe planologische situatie

De agrarische bedrijvigheid is al enige tijd gestaakt. Het perceel heeft in de huidige beheersverordening al de bestemming 'Wonen'. Om de nieuwe woning mogelijk te maken in het buitengebied wordt aangesloten bij het gemeentelijk beleid om ruimte te willen bieden aan extra wonen op (voormalig agrarische) erven (zie tevens paragraaf 3.3.4).
De bestemming verandert van dus 'Wonen' naar 'Wonen - Extra woningen op erven' met aan de rand de bestemming 'Groen - Erfsingel'.
Planologisch worden er twee woningen mogelijk gemaakt (zie verder hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan gemeenten opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS/ Ecologische Hoofdstructuur), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Onderhavig plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking daaraan toegevoegd (nationaal belang 13). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in: “De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied“.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de SVIR geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst komen we dan toe aan de vraag of deze ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak (ECLI:RVS:2013:2471) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van drie woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van één extra woning en is daarmee nog kleinschaliger.

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één extra woning aan de woningvoorraad. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan. Het plan is in lijn met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

3.1.4 Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met enig nationaal belang uit de SVIR en het Barro. Nu het plan voorziet in het toevoegen van één woning aan de woningvoorraad is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks

De Omgevingsvisie Flevoland Straks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen.
Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven.
Het gaat om de volgende vier strategische opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

Planspecifiek
De voorgenomen bouw levert aan de volgende kernopgaven uit de Omgevingsvisie een kwalitatieve bijdrage:

  • Het Verhaal van Flevoland
    Met het voorliggende plan wordt de oorspronkelijke bedrijfswoning en schokbetonschuur behouden en valt er een redelijk gaaf beeld van het erf te realiseren. Met het toevoegen van nieuwbouw wordt nagestreefd om het bijzondere verhaal van de inpoldering van Noordoostpolder en de afleesbaarheid van de historie overeind te houden (zie paragraaf 3.3.5).
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving)
    Met de bouw van een extra woning wordt een (bescheiden) bijdrage geleverd aan de leefgemeenschap van Nagele (zie paragraaf 3.3.2).
  • Ruimte voor Initiatieven
    Het voorliggende initiatief past binnen het provinciale experimentenkader ‘Extra woningen op erven’ om binnen de gemeente Noordoostpolder 26 woningen in het landelijk gebied op voormalig agrarische erven mogelijk te maken. Door deze extra ruimte te bieden voor vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden (zie paragraaf 3.3.4).
  • Duurzame Energie
    Flevoland beschikt over een goede basis voor duurzame energie. De nieuwe woning wordt goed geïsoleerd en gasloos gerealiseerd. Door het gebruik van zonnepanelen kan een (bescheiden) bijdrage worden geleverd aan het opwekken van duurzame energie.
  • Circulaire Economie
    Voor de realisatie van de nieuwe woning zal er naar gestreefd worden om waar mogelijk circulaire bouwmaterialen te gebruiken.

Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het Omgevingsprogramma.

3.2.2 Omgevingsprogramma Flevoland

De provincie heeft haar beleid en regels beleidsarm omgezet. Het omgevingsplan Flevoland 2006 is daarmee ingetrokken sinds de inwerkingtreding van het Omgevingsprogramma van de provincie.
Het Omgevingsprogramma is daarmee de verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties we nemen om onze doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de ‘fysieke leefomgeving’.

Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn met name twee aspecten van belang:

  • In het kader van het landelijk gebied wordt gesteld dat een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties wordt verwacht. Door ruimte te bieden voor invulling van vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden.
    De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van één woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. In het experimentenkader ‘Extra woningen op erven’ is een uitzondering gemaakt voor de toevoeging van 26 woningen in het landelijk gebied op erven in de gemeente Noordoostpolder (max. vier woningen per erf). Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.
    De nieuwe woning past binnen het areaal van deze extra woningen. In totaal worden er 2 woningen op het voormalige agrarische erf gerealiseerd (zie paragaaf 3.3.4).
  • In het kader van het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties.
    Het voorliggende plangebied valt binnen het PArK Unesco-monument Schokland. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK'en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk nemen de provincie en gebiedspartners in PArK'en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen.
    In de paragrafen 4.1 en 4.2 wordt hier verder op ingegaan. Hierbij is nadrukkelijk rekening gehouden met de wensen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder. De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent de Structuurvisie Noordoostpolder 20205 een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan kent geen strijdigheden met de uitgangspunten die in de structuurvisie omschreven zijn.

3.3.2 Dorpsvisie Nagele

Voor Nagele is in 2012 een dorpsvisie opgesteld. Het college van BenW heeft op 8 mei 2012 kennisgenomen van deze dorpsvisie en ingestemd met de uit deze visie voortvloeiende uitvoeringsactiviteiten. In de dorpsvisie wordt met betrekking tot het centrumgebied uitgegaan van de ontwikkeling van een integraal centrumplan:

  • renovatie van de Zuiderwinkels;
  • een nieuwe verdeling van voorzieningen;
  • herbestemming van de Voorhof;
  • woningen op de locatie Noorderwinkels, vooraf analyse behoefte binnen Nagele;
  • openbare ruimte opwaarderen.

Het woningmarktonderzoek van Noordoostpolder laat zien dat Nagelezen minder behoefte hebben aan ‘dorps’ of ‘woonwijk’ en meer ‘ruim’, ‘recreatief’ en ‘landelijk’ wonen. Qua woningtypen is er behoefte aan:

  • vrijstaand wonen;
  • seniorengerelateerde woningen.

De dorpsvisie wil na behoefte vrije kavels aanbieden
'Momenteel zijn er geen vrije kavels in Nagele. Grootschalige uitbreiding bij de dorpen past niet meer bij de behoefte, zoals ook in het nieuwe gemeentelijke woonbeleid staat. Maar daar waar aantoonbaar behoefte is, willen we dat mensen op kleine schaal wél kunnen bouwen! Dat moet een mooie plek binnen het dorp zijn. We vragen de gemeente dan ook om plan te maken, met zo'n 10 kavels ‘op voorraad’, zodat een goed initiatief altijd gehonoreerd kan worden. Denk dan aan jonge huishoudens, maar ook aan gepensioneerde agrariërs.'

Planspecifiek
Naar aanleiding van het principeverzoek heeft de gemeente één woning gereserveerd voor voorliggend initiatief. Er is aantoonbaar behoefte voor de extra woning. Daarmee voldoet het plan aan de Dorpsvisie van Nagele.

3.3.3 Welstandsnota 2016 gemeente Noordoostpolder

Het landelijk gebied omvat het grondgebied van de gehele gemeente Noordoostpolder, met uitzondering van de bebouwde kommen van Emmeloord, de dorpen en Schokland en het IJsselmeergebied.

De aandacht voor de cultuurhistorie van Noordoostpolder is groot en de verwachting is dat dit naar de toekomst toe nog belangrijker wordt. Met ons unieke verhaal kunnen wij ons blijvend onderscheiden. Dit vraagt om een werkwijze, waarbij we ons bewust zijn van de kwaliteiten van de polder en hier zorgvuldig mee omgaan.

Niet voor niets vormt het landschap de nadrukkelijke basis van de Structuurvisie Noordoostpolder en stelt de gemeentelijke Erfgoednota dat het adequaat beschermen van ons erfgoed structureel aandacht vraagt binnen verschillende beleidsterreinen van de gemeente.

Tegelijk zien we dat, juist vanwege de ouderdom van de bebouwing in het buitengebied, de vrijkomende agrarische bedrijfskavels, de mogelijkheden voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en de mogelijkheden voor alternatieve woonvormen, in de (nabije) toekomst nieuwbouw van woningen in het buitengebied meer dan ooit aan orde is.

In de welstandsnota zijn bovenstaande uitgangspunten vertaald naar welstandscriteria voor het buitengebied. Naast welstandscriteria voor de oorspronkelijke bebouwing bevat deze nota welstandscriteria voor nieuw te bouwen woningen en bedrijfshallen in het buitengebied. Criteria die enerzijds vernieuwing mogelijk maken en anderzijds een verbinding te leggen met de historie van het betreffende erf. Daarmee kunnen we blijvend het verhaal vertellen van de polder.
De beeldkwaliteitscriteria uit paragraaf 3.3.5 (beeldkwaliteitsparagraaf) worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota. De extra woning ter plaatse van de huidige aardappelbewaarplaats wordt voor wat betreft welstand aan dit kader getoetst.

Hoofdkenmerken van de welstandscriteria
De hoofdkenmerken van de welstandscriteria voor het buitengebied laten zich als volgt omschrijven:

  • De criteria leggen een link met de oorspronkelijke bebouwing en kavelindeling.
  • De criteria zijn niet gedetailleerd maar op hoofdlijnen.
  • De criteria laten ruimte voor traditionele bouw, maar ook voor een meer vernieuwende manier van uitvoering en/of materialisering.

Nieuwbouw
Bij vervanging van een boerderij of woning wordt de karakteristiek van de oorspronkelijke bebouwing en indeling van erven als vertrekpunt gekozen. Daarbinnen is ruimte voor eigentijdse vernieuwingen en toevoegingen. Hierdoor blijft de karakteristiek levend en, in zekere zin, afleesbaar en herkenbaar.

De ‘Structuurvisie Noordoostpolder 2025’ biedt, onder voorwaarden, de mogelijkheid van extra wonen op erven door toevoeging van een extra bouwvolume (lees woning) naast de van oorsprong aanwezige bebouwing; nieuwbouw als toevoeging. Deze toevoeging vraagt om enkele criteria die toezien op een goede architectonische inpassing van dit nieuwe volume. Het is belangrijk dat dit nieuwe volume rekening houdt met de totale compositie op het erf; in ordening en hiërarchie. Hiermee blijft de oorspronkelijke opzet en inrichting van de erven herkenbaar.

Voorliggend plan wordt als aanvraag om omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota. Het plan zal voldoen aan de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 onder d. van de Wabo.

Bevolking en wonen
De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke wonen leefomgeving en daarbij richt de gemeente zich vooral op (tijdelijke) inwoners van de gemeente Noordoostpolder. De gemeente zet in op een afwisselend woningaanbod en voegen bijzondere woonmilieus toe, zoals in de Wellerwaard. Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing. De aandacht verschuift van kwantiteit (veel bouwen) naar kwaliteit (dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren). Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing:

Wonen op vrijkomende agrarische erven
Jaarlijks komen er tien tot twintig agrarische erven vrij door schaalvergroting (grond wordt verkocht, maar het erf blijft bestaan). Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan onder de voorwaarden dat:

  • het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
  • er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes;
  • dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door ‘rood voor rood’ (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
  • het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen;
  • er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
3.3.4 Beleidsuitwerking mogelijkheden voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven

Als reactie op de toenemende leegstand van agrarische erven heeft de gemeente Noordoostpolder in haar ‘Structuurvisie Noordoostpolder 2025’ aangegeven ruimte te willen bieden aan extra wonen op erven.
De provincie Flevoland heeft in 2014 met veel gebiedspartners een agenda gemaakt voor een vitaal platteland. Ook zij ziet de vrijkomende agrarische erven als een belangrijk punt van aandacht. In de agenda wordt de volgende ambitie uitgesproken.

Meer ruimte (in de breedte) voor invulling van vrijkomende agrarische erven biedt een grotere kans de unieke structuur van Noordoostpolder te behouden zonder dat de aanblik verpaupert. Door meer herinvullingsmogelijkheden te bieden, is er minder kans op het verdwijnen van erven (en de unieke structuur). Onder de noemer “Erf zoekt kans” wil de provincie samen met stakeholders bezien hoe groot de problematiek is en wat de beste aanpak voor deze kwestie is. De provincie juicht nieuwe initiatieven toe en zegt toe het gesprek met initiatiefnemers te zullen voeren daar waar men tegen bestaande (provinciale) regels aanloopt."

Door de verdergaande schaalvergroting in de landbouw en het niet tijdig of onvoldoende inspelen op kansen voor hergebruik, komen het unieke landschappelijke karakter en de leefbaarheid van het landelijk gebied van Noordoostpolder onder druk te staan.

Nieuwe mogelijkheden op de vrijgekomen erven bieden een unieke kans om zowel de landschappelijk kwaliteiten te herstellen c.q. te verbeteren als de leefbaarheid van het landelijk gebied te vergroten. Eenzame erven worden kleine woongemeenschapjes als er meer mogelijkheden voor wonen op erven wordt toegestaan. Zo kunnen ook bijvoorbeeld ouderen met hun kinderen zelf hun zorg organiseren.

Aan het realiseren van een extra woning zijn in het beleid 'Extra woningen op erven' zes voorwaarden gesteld waaraan zal moeten worden voldaan:

  • 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • 2. De erfsingel wordt behouden, of wel opnieuw aangeplant;
  • 3. In totaal zijn maximaal vier woningen per erf toegestaan, in maximaal drie bouwvolumes. Dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen). In de beleidsuitwerking is dat nader uitgewerkt:
    • a. Streven naar behoud van de oorspronkelijke erven met hun oorspronkelijke bebouwing, waar in deze oorspronkelijke bebouwing een tweede of derde woning mogelijk is. Ook sloop en nieuwbouw van de oorspronkelijke woning en/of (schokbeton)schuur is mogelijk. Hiervoor zal maatwerk worden geboden.
    • b. In ruil voor het slopen van minimaal 700 m2 niet-oorspronkelijke bebouwing op het eigen erf wordt de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt.
    • c. Voor het realiseren van nieuwe bebouwing (onder a. en b.) wordt via welstandbeleid en/of een maatwerk-beeldkwaliteitsplan voorwaarden gesteld aan de situering, vormgeving, materiaal en kleurgebruik. Hierbij moet een duidelijke link met de oorspronkelijke bebouwing worden gelegd.
  • 4. Het woonmilieu/woningtype mag niet concurreren met woningen in dorpen;
  • 5. Er mogen geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  • 6. De gemeente houdt een overzicht bij van de lopende aanvragen. Er geldt voor de periode tot 2022 dat er maximaal 26 extra woningen op erven in Noordoostpolder mogen komen. Van belang is om te toetsen of het plan concreet genoeg is.

Planspecifiek
Indien het onderhavig plan wordt getoetst aan de voornoemde voorwaarden ontstaat het volgende beeld:

  • 1. De aardappelschuur wordt gesloopt en binnen dezelfde omvang wordt de woning gebouwd.
  • 2. De erfsingel is aanwezig en blijft behouden. Dit wordt gehandhaafd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels (zie artikel 4.3.1)
  • 3. In paragraaf 3.3.5 is het beeldkwaliteitsplan omschreven waarmee het ontwerp van de nieuw te bouwen is opgesteld.
  • 4. Er is sprake van behoud van oorspronkelijke (erf)bebouwing in het landelijk gebied. In de dorpen is het niet mogelijk een vergelijkbare woning te realiseren. Daarmee concurreert het woonmilieu en het woningtype niet met woningen in dorpen.
  • 5. van belemmeringen van de omliggende bedrijven is geenszins sprake. Zie ook paragraaf 4.8.
  • 6. Het maximum aantal van 26 extra woningen is vooralsnog niet ingevuld. Het plan valt binnen het quotum van 26 extra woningen. Onderhavig plan voorziet bovendien in een concreet voornemen. Bij brief d.d. 3 mei 2018 heeft de gemeente aangegeven dat onder voorwaarden medewerking aan het plan kan worden verleend.

Het onderhavig plan geeft invulling aan de beleidsuitwerking 'extra woningen op vrijkomende agrarische erven'. De voormalige aardappelschuur wordt getransformeerd tot een extra woning die op de plaats van de te slopen aardappelschuur wordt gebouwd.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen invulling geeft aan dit gemeentelijk beleid.

3.3.5 Beeldkwaliteitsplan Palenweg 3

Vanuit de gemeente zijn voor onderhavig bestemmingsplan criteria vanuit beeldkwaliteit opgesteld. Deze maken onderdeel uit van het bestemmingsplan en dienen mede als toetsingskader voor het uiteindelijke (bouwplan). Hierna zal worden ingegaan op de opgestelde beeldkwaliteit.

Unesco Werelderfgoed Schokland
Het erf grenst direct aan (het voormalig eiland) Schokland en ligt binnen het Unesco Werelderfgoed Schokland Dit maakt het erf in zekere zin extra bijzonder. Het geeft uitdrukking aan de wil om toendertijd zoveel mogelijk gronden geschikt te maken voor de productie van voedsel. De bedachte modulaire verkaveling is letterlijk over het eiland doorgetrokken. Bijna alsof het eiland niet bestond. Door de kavels ten westen van de Palenweg iets in te korten kon de Palenweg net langs het eiland worden gelegd en konden ook hier de kenmerkende erven worden gerealiseerd. Eén van de kavels van Palenweg 3 lag daarmee dwars over het eiland. Al snel bleek dat de gronden op het eiland moeilijk bewerkbaar waren en het moeizaam 'boeren' was op het eiland. Het erf is uiteindelijk in onbruik geraakt.

De latere toevoeging van dit erf direct grenzend aan Schokland, maakt het verhaal van de inpoldering van Noordoostpolder expliciet beleefbaar. Door behoud van oorspronkelijke bedrijfswoning en schokbetonschuur, valt er een redelijk gaaf beeld van het erf te realiseren.

Hier ligt nu een uitdaging om met het toevoegen van nieuwbouw dit bijzondere verhaal en die afleesbaarheid van de historie overeind te houden. Een goede manier om dat te doen is door te laten zien dat de nieuwbouw in een later periode is toegevoegd. Dit kan het beste worden bereikt door te kiezen voor een eigentijdse architectuur en vormgeving, waarbij tegelijkertijd wordt gerefereerd aan de oorspronkelijke bebouwing en erfinrichting.

Daarnaast is het belangrijk dat het erf als één erf beleefbaar blijft en de nieuwbouw niet alle aandacht gaat opeisen of op een wijze wordt gesitueerd waarbij het erf versnipperd raakt. Dit vraagt om afstemming van de nieuwbouw met de oorspronkelijke bebouwing qua ensemble, positionering op het erf en de onderlinge hiërarchie. Hierbij is het ook van belang dat de wegzijde van het erf gevrijwaard blijft van bebouwing en bouwwerken (lees erfafscheidingen) die het erf ongewild opsplitsen.

Beeldkwaliteitscriteria
De criteria zijn ingedeeld naar criteria voor advies, plaatsing, vormgeving en detail/kleur/materiaal. De beeldkwaliteitscriteria zijn alleen van toepassing op de extra woning inclusief bijbehorende gronden en bijgebouwen. Voor de bestaande voormalige bedrijfswoning en schokbetonschuur blijven de specifieke welstandseisen voor Schokland gelden.

Advies

  • Het plan is voorzien van een advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Plaatsing

  • De bebouwing is vrijliggend en maakt gebruik van de originele voetprint van de aardappelbewaarschuur;
  • De wegzijde van het erf, van de weg tot de zijgevel van de schokbetonschuur en wegzijde van de voormalige aardappelbewaarplaats, vrijwaren van bebouwing en bouwwerken.
  • De nokrichting is gelijk aan de oorspronkelijke aardappelbewaarplaats.

Vormgeving

  • De bebouwing heeft een robuust volume en heldere hoofdvorm, refereert qua vormgeving aan de oorspronkelijke aardappelbewaarplaats en is afgeleid van de bijgevoegde referentiebeelden;
  • De bebouwing is afgestemd op de verhoudingen van aanwezige bebouwing;
  • De hoofdvorm is voorzien van een zadeldak;
  • De bebouwing heeft geen dakkapellen.
    Loggia('s) in het dakvlak zien wij alleen aan de oostzijde als passend alternatief.

Detail/materiaal/kleur

  • Glimmende dakbedekking is niet toegestaan, met uitzondering van zonnepanelen voor zover deze integraal onderdeel zijn van de architectuur;
  • Kleurgebruik is natuurlijk en ingetogen.
  • Vernieuwende toepassingen zijn mogelijk, mits afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing.
  • Terughoudendheid in detailleringen.

Referentiebeelden
In bijlage 3 van de toelichting is een aantal referentiebeelden van woningen met een 'schuurachtig' uiterlijk opgenomen. Deze zijn bedoeld als inspiratie voor de ontwerper.

Planspecifiek
Bij het ontwerp van de schuurwoning wordt aangesloten bij de beeldkwaliteitseisen zoals opgesteld door de gemeente.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

4.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van toepassing. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De kern van de wet is behoud van archeologische waarden op de locatie, bij voorkeur in situ, anders ex situ.
De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Provinciale Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK)
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart is het Unesco-monument Schokland, en daarmee ook voorliggende locatie, aangewezen als een Provinciale Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0009.png"

Afbeelding - uitsnede provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (Unesco-monument Schokland)

In een PArK richt de provincie zich actief op het behoud van de archeologische waarden in hun eigentijdse landschappelijke omgeving. Binnen de PArK’en worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke omgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden.

Binnen de aanwijzing als provinciaal PArK-gebied zijn nu wel percelen vrijgegeven van bodembeperkingen, maar de Palenweg 3 hoort daar niet bij

Erfgoed in de polder
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied (2004) wordt onvoldoende recht gedaan aan de archeologische waarden. Voor het aspect archeologie voldeed het niet meer aan de wettelijke eisen. Dit is gerepareerd via de door B&W goedgekeurde Erfgoedverordening).
De gemeente Noordoostpolder heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische waardenkaart en beleidsadvieskaart laten opstellen. In het rapport 'Erfgoed in de polder' is een geactualiseerde archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. De archeologische beleidsadvieskaart is de ruimtelijke vertaling van het voorgestelde archeologische beleid: welk beleid geldt voor welk gebied binnen de gemeente.
Op de archeologische beleidsadvieskaart is onderscheid gemaakt in acht beleidscategorieën die corresponderen met de regeling in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0010.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (bron: Erfgoed in de polder)

Onderhavig bestemmingsplan
Op grond van de beleidsadvieskaart kan worden geconstateerd dat op het perceel verschillende beperkingen liggen

  • allereerst ligt het perceel binnen de (blauwe) contour van het UNESCO-werelderfgoedgebied Schokland (tevens AMK-terrein en PArK-gebied) en daarmee binnen de bescherming van de categorie WA-1 (gearceerd gebied). Dit betekent dat er in principe bij iedere ingreep archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
  • tegelijkertijd valt het perceel zelf binnen de categorie WA-8 (lichtgrijs gebied). Daarvoor geldt alleen bij grootschalige plannen (groter dan 10.000 m2 en dieper dan 1 m beneden maaiveld) een verplichting voor archeologische onderzoek.

De gemeente Noordoostpolder heeft ten aanzien van de archeologische waarden nader onderzoek laten doen. Dit om te bepalen waar er nu in de praktijk wel en geen archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn en waar de gemeente dus wel of geen beschermende regels op zou moeten nemen in een bestemmingsplan.

Voor de Palenweg 3 geldt dat er nog geen vrijgave-maatregelen zijn genomen. De gemeente wil in voorliggende situatie al wel in de geest van de daadwerkelijk waarde werken. Dit is, zoals uit de archeologische beleidsadvieskaart blijkt, een categorie WA-8.
De betrokken ontwikkeling blijft ruimschoots binnen de vrijstellingsgrenzen behorende bij gronden van categorie WA-8. Daarbij wordt de nieuwe woning op de locatie van de te slopen aardappelschuur gerealiseerd. De gemeentelijke archeoloog geeft op grond hiervan aan dat er geen archeologisch onderzoek nodig is.
De gemeente geeft bij e-mailbericht van 24 juni 2019 schriftelijk bevestiging van de vrijgave. De gronden worden voorzien van de dubbelbestemming die hoort bij de categorie WA-8.

4.2 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

De Noordoostpolder is een gebied van uitzonderlijke, universele betekenis. Het is een duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de 20e eeuw (rond 1940 drooggelegd), waarin de twee voormalige eilanden Urk en Schokland als zelfstandige elementen zijn opgenomen. Dit rationeel vormgegeven landschap is niet alleen ontworpen vanuit het oogpunt van optimale landbouwkundige productie, maar ook als wetenschappelijke, esthetische en intellectuele uitdaging.

Onderdelen van de inrichting van de Noordoostpolder die kenmerkend zijn voor het gebied zijn:

  • de kavelmaat;
  • de erven met bijbehorende erfsingels;
    voor wat betreft de geschiedenis van de erfsingels wordt verwezen naar bijlage 2;
  • de diverse typen boerderijen;
  • de arbeiderswoningen;
  • de kavel- en erfsloten;
  • het grondgebruik.

Onderhavig bestemmingsplan
In het plangebied liggen geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Het karakteristieke gebouw op het erf, de schuur, wordt gehandhaafd. Daarnaast heeft de omgeving en het perceel de karakteristieke kenmerken van de Noordoostpolder. Deze kenmerken, en de zichtbaarheid daarvan, dragen hier ook aan bij en daarmee ook aan haar bijzondere identiteit. Direct aan het erf grenst het (voormalig eiland) Schokland welke ligt binnen het Unesco Werelderfgoed Schokland.

In paragraaf 2.2 en 3.3.5 wordt aangegeven dat door behoud van oorspronkelijke bedrijfswoning en schokbetonschuur, er een redelijk gaaf beeld van het erf valt te realiseren. Gesteld wordt dat de uitdaging er in ligt om met het toevoegen van nieuwbouw het bijzondere verhaal van de inpoldering van Noordoostpolder en de afleesbaarheid van de historie overeind te houden. Dit wordt bewerkstelligd door middel van een eigentijdse architectuur en vormgeving te laten zien dat de nieuwbouw in een later periode is toegevoegd, waarbij tegelijkertijd wordt gerefereerd aan de oorspronkelijke bebouwing en erfinrichting.
Daartoe zijn beeldkwaliteitscriteria opgenomen die worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota. De extra woning ter plaatse van de huidige aardappelbewaarplaats wordt voor wat betreft welstand aan dit kader getoetst.

Voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) betekent de ligging van het perceel in de werelderfgoedsite Schokland dat behoud van de OUV (Outstanding Universal Value) uitgangspunt is. Voor deze locatie betekent dat, dat rekening houdend met het historische erf, een goede ruimtelijke inpassing en archeologie van belang zijn. Daarbij is een aantal aspecten van belang:

  • de schokbetonschuur dient behouden te blijven;
  • het is belangrijk dat de nieuwe woning qua situering en uitstraling (als schuurwoning) past bij het karakter van het voormalig agrarische erf;
  • een groene inpassing zorgt ervoor dat het nieuwe woongebouw zich niet te nadrukkelijk aan de weg manifesteert. De (bestaande) hoofdwoning dient zich juist wel aan de weg te manifesteren ;
  • de noordelijke entree is niet overeenkomstig de historische situatie. Als deze gehandhaafd blijft dan is het van belang dat het beperkt blijft tot een minimale en sobere doorbraak van de groensingel;
  • het is niet wenselijk dat er een erfafscheiding van schuttingen en/of een ruimtelijke barrière ontstaat tussen beide woonpercelen. Dit zou zich natuurlijk moeten inpassen en vereist maatwerk (afgestemd op het gebruik van de bewoners);
  • de oorspronkelijke erfinrichting (singel, indeling, tuinen) moet terugkomen in een nieuw inrichtingsplan.

Voor het gezamenlijke perceel is een inrichtings- c.q. beplantingsplan opgesteld en opgenomen als bijlage 2 in de planregels. Hierdoor wordt (het behoud van) de oorspronkelijke erfinrichting (singel, indeling, tuinen) in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In paragraaf 3.3.5 is het beeldkwaliteitsplan omschreven waarmee het ontwerp van de nieuw te bouwen is opgesteld. Daarin is als 'indieningsvereiste' een advies van de RCE opgenomen.

Het voorliggend initiatief verandert niets aan de karakteristieke kenmerken van de Noordoostpolder.

4.3 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt of wanneer er reden is om bodemverontreiniging te verwachten waardoor het geplande gebruik onhaalbaar lijkt (door hoge saneringskosten).

Door Lievense Milieu B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Palenweg 3 te Nagele. Het uitgevoerde bodemonderzoek bestaat uit een vooronderzoek ( conform de NEN 5725:2017) en een verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740:2009+A1:2016). Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. Hieronder worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen aangegeven.

Onderhavig bestemmingsplan
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • tijdens het veldonderzoek is in de zandige bovengrond (tot 0,3 m -mv) plaatselijk een matige bijmenging met puin aangetroffen;
  • zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgegraven grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
  • uit de toetsing blijkt dat in de bovengrond (tot 0,5 m -mv) maximaal licht verhoogde gehalten aan molybdeen, nikkel, PAK, PCB en minerale olie zijn aangetoond. De kleiige ondergrond (0,5-1,5 m -mv) is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters;
  • in het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.

Als uitgangspunt voor het onderzoek is de hypothese ‘verdachte locatie’ overeenkomstig de NEN 5740 gehanteerd. De hypothese ‘verdacht’ is juist gebleken. In de bodem zijn licht verhoogde gehaltes aangetoond met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. De licht verhoogde gehalten in de bodem geven geen indicatie voor de aanwezigheid van een (geval van) bodemverontreiniging. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende inzichtelijk geworden.

Bij eventueel grondverzet vrijkomende grond kan niet zonder meer elders worden toegepast/hergebruikt. Hiervoor zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit geldt ook indien tijdens het onderzoek geen bodemverontreiniging is aangetoond.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming  
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Quickscan Wet natuurbescherming
In opdracht van de initiatiefnemer is door Lievense Milieu B.V.t een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 5. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan opgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de 'Ketelmeer & Vossenmeer'. Deze ligt op circa 1,5 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een onderzoek in het kader van de Wnb (Natura 2000-Voortoets) is niet nodig.

Het plangebied maakt geen onderdeel van het NNN-gebied 'Schokland'. Het voornemen heeft door de aard en omvang van de werkzaamheden geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-beoordeling) is niet nodig.

Soortenbescherming
Het projectgebied heeft mogelijk een functie voor algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren, reptielen en amfibieën, strikt beschermde amfibieën, vleermuizen, en algemeen en jaarrond beschermde broedvogelsoorten. In deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen, libellen, vlinders, ongewervelden, vogels met een jaarrond beschermd nest en algemene broedvogels.
  • De planontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve effecten op planten, grondgebonden zoogdieren, reptielen, vissen, libellen, vlinders en ongewervelden. Voor deze soortgroepen behoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb niet aan de orde.
  • Op basis van de verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek kan het gebruik van het plangebied door foeragerende vleermuizen, amfibieën en broedvogels niet worden uitgesloten.
  • De planontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de foeragerende broedvogels en -vleermuizen.
  • Het plangebied biedt mogelijk geschikt habitat voor de jaarrond beschermde kerkuil. Voor de kerkuil dienen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb aan de orde.
  • Het plangebied biedt mogelijk geschikte voortplantings- en/of verblijfplaatsen aan voor de rugstreeppad. In overleg met de heer A. Fopma van de Provincie Flevoland wordt een nader onderzoek naar de functionaliteit van het plangebied voor de rugstreeppad niet noodzakelijk geacht. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen beschermde maatregelen te worden getroffen.
  • Binnen deze quickscan is er vanuit gegaan dat de opslagloods blijft bestaan. Indien er voornemens zijn werkzaamheden uit te voeren bij de opslagloods dient (mogelijk) nader onderzoek naar onder andere huismussen, gierzwaluwen en/of vleermuizen plaats te vinden.
  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Daarbij wordt het volgende advies en vervolgtraject beschreven

Zorgplicht
Voor alle aanwezige soorten, ook die niet beschermd zijn via de Wnb, geldt altijd de zorgplicht (artikel 1.11). In de zorgplicht wordt gesteld dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse algemene soorten. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten, dienen deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. De voorkeur gaat uit naar het uitvoeren van werkzaamheden in de minst kwetsbare periode.

Minst kwetsbare periode
Een groot deel van de verwachte schade aan de mogelijk aanwezige soorten is te voorkomen door buiten de kwetsbare periode van deze soorten te werken. Dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode. Voor deze periode zijn enkel richtdata te geven omdat deze sterk worden beïnvloed door de weersomstandigheden. Voor dit project wordt geadviseerd rekening te houden met de kwetsbare periode van (algemene) broedvogels.

Werken buiten de broedperiode
Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten de kwetsbare periodes van de aanwezige soorten uit te laten voeren of te starten. Voor algemene broedvogels wordt geadviseerd de verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus) uit te laten voeren. Voor enkele vogelsoorten zoals uilen begint het broedseizoen vroeger in het jaar. Wordt er wel in het broedseizoen gewerkt dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolg hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen.

Kerkuil
In overleg met de Kerkuilenwerkgroep is overeengekomen dat voor het verwijderen van de roestplaats minimaal één alternatieve verblijfplaats dient te worden aangeboden. Nieuwe roestplaatsen dienen bij voorkeur op een andere plek te worden gerealiseerd dan waar de nestplaatsen aanwezig zijn. Geadviseerd wordt de kast op te hangen in de schokbetonschuur. Hiervoor moet een ontheffing aangevraagd worden.

Rugstreeppad
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met voorkomen van de rugstreeppad door het treffen van beschermde maatregelen. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient het plangebied ontoegankelijk te worden gemaakt. Bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek.

Verlichting
Voorts wordt geadviseerd met de verlichting (tijdens de werkzaamheden en in de gebruiks-situatie) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, niet tijdens de nacht en schemer te werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken. Verlichting dient zo veel mogelijk gedimd en gericht worden en waar mogelijk zoveel mogelijk worden afgeschermd van geschikt habitat voor vleermuizen en andere lichtgevoelige soorten.

Onderhavig bestemmingsplan
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het initiatief indien bovenstaande conclusies en aanbevelingen worden opgevolgd.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

Plangebied en risicobronnen
In de onmiddellijke omgeving van het plangebied zijn geen externe veiligheidsrisicobronnen gesitueerd. Op grotere afstand is dat wel het geval. Op basis van de publieke risicokaart zijn de risicobronnen in onderstaande afbeelding geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0011.png"

Afbeelding - overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (rode cirkel)

De risicobronnen bestaan uit bovengrondse opslagtanks bij diverse bedrijven en transport van gevaarlijke stoffen over de N50 en de N352.

Analyse plaatsgebonden risico
Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Uit de risicokaart blijkt dat voor de bovengrondse tanks een risicocontour van 20 tot 25 meter geldt. De afstand tot de meest nabij gelegen tank bedraagt circa 1,4 kilometer. De bronnen zijn geen belemmering voor de nieuwbouw.

Het gevaarlijk transport over de weg betreft het transportroutedeel N50: afrit N352 - Afrit N307. Dit deel is gelegen op circa 3,5 kilometer van het plangebied. De risicocontour van deze bron bedraagt 0 meter. De bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.

Daarnaast vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Provinciale weg N352 Urk – Vollenhoven. Dit deel is gelegen op circa 1,3 kilometer van het plangebied. De risicocontour van deze bron bedraagt 0 meter. De bron levert daarmee geen belemmering op voor de nieuwbouw.

Analyse groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Voor de bovengrondse tanks bedraagt de afstand tot de grens van het invloedsgebied 25 meter of minder. De inrichtingen bevinden zich op minimaal 1,4 kilometer afstand van het plangebied. Nader onderzoek met betrekking tot het groepsrisico is voor de bovengrondse tanks niet noodzakelijk.

Het transportroutedeel N50: afrit N352 - Afrit N307 is een Basisnetroute. Deze route bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van het plangebied. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes, is nader onderzoek naar het groepsrisico niet noodzakelijk.

Over de Provinciale weg N352 vindt uitsluitend transport van brandbare vloeistof (LF1 – diesel) plaats. Gezien de beperkte hoeveelheden van het transport en de grote afstand tot het plangebied is nader onderzoek naar het groepsrisico niet noodzakelijk.

Onderhavig bestemmingsplan
De aanwezige risicobronnen in de omgeving vormen geen belemmering voor de besluitvorming inzake het realiseren van een nieuwe woning in het plangebied.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. Tot de geluidgevoelige bestemmingen worden onder andere woningen gerekend.

Onderhavig bestemmingsplan
Het initiatief maakt een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk. Er moet daarom worden gekeken of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Hiervoor is door Lievense Milieu B.V. een akoestisch onderzoek verricht, deze is opgenomen in bijlage 6.

De nieuw te bouwen woning is gelegen binnen de zone van de Palenweg. De Palenweg zelf is gelegen in buiten stedelijk gebied. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woning maximaal 46 dB Lden bedraagt exclusief aftrek conform art. 110g Wgh en 41 dB Lden inclusief aftrek.
Aangezien de geluidbelasting ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.

  • kantoorlocaties: 
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg,
    200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg,
    3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).


In dit geval wordt 1 woning gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 1 nieuwe woning niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in de omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden. In bijlage 6 van de toelichting is aangetoond dat hier sprake van is.

Onderhavig bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 1 woning. Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' draagt de bouw van 1 woning niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De aanwezige concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn zo laag dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Milieuhinder

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Het stappenplan is uitgewerkt door Lievense Milieu B.V. en bijgevoegd als bijlage 6 bij de toelichting. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Bedrijven en inrichtingen rondom planlocatie
Door de gemeente Noordoostpolder is een lijst aangeleverd van bedrijven en inrichtingen in de omgeving van de planlocatie. Dit overzicht is weergegeven in onderstaande tabel. De ligging van de bedrijven is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0012.png"

Tabel - overzicht bedrijven in de omgeving van het plangebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' kan ter plaatse van de Palenweg 10 (nr 6) een agrarisch verwerkings- en loonwerkbedrijf gevestigd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0013.png"

Afbeelding - ligging inrichtingen (nummers) ten opzichte van plangebied (rode punt)

Onderhavig bestemmingsplan
Uit de analyse van de omliggende bedrijven en de richtafstanden (zie bijlage 6) blijkt dat voor alle bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de toets of wordt voldaan aan de richtafstanden wordt ook gekeken of de nieuwe woning mogelijk belemmerend kan werken voor bestaande bedrijven. Er is sprake van een mogelijke belemmering indien de woning dichter bij bestaande bedrijven komt te liggen dan de reeds bestaande woningen. Ondanks de kortere afstand bij bedrijf 5 en 6 vormt de nieuw woning geen belemmering voor deze bestaande bedrijven.

4.9 Stikstof

Het plan heeft betrekking op 1 woning inclusief bijbehorende verkeersaantrekkende werking. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is 'Ketelmeer & Vossemeer' op circa 1,5 km vanaf het plangebied. De meest nabij gelegen stikstofgevoelige habitats bevinden zich op een afstand van circa 6 km.
Op basis van de omvang van het plan en de afstand tot stikstofgevoelige habitats, leidt het plan niet tot een relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats.

4.10 Verkeer en vervoer

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

In de Nota Parkeernormen zijn geen parkeernormen opgenomen voor woningen in het buitengebied. Daarom wordt ook hier teruggevallen op de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De parkeerbehoefte van een vrijstaande koopwoningen in het buitengebied varieert tussen de 2,0 en 2,8 parkeerplaats per woning.
De parkeerbehoefte van de twee 'vrijstaande' woningen (waaronder de bestaande woonboerderij) samen varieert (afgerond) tussen de 4 en 6 parkeerplaatsen.

Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor minimaal 4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte wordt daarmee volledig op eigen terrein opgelost. Het onderhavige plan voldoet aan de parkeernorm. De nieuwe woning zal niet tot gevolg hebben dat de omgeving significante hinder zal ondervinden ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.

4.11 Water(toets)

Het waterschap Zuiderzeeland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure dient te worden gevolgd. De watertoets is opgenomen in bijlage 7 van deze plantoelichting. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.

Veiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Het plangebied ligt niet buitendijk en ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Voldoende water
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd.

Ten behoeve van de plantontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruik gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning wordt niet opgevangen in een riolering maar gezuiverd met een IBA -systeem (Individuele behandeling van Afvalwater middels een septictank). Het afvalwater wordt gezuiverd via een proces van bezinking, opdrijving en biologische afbraak. Het gezuiverde afvalwater wordt geloosd op nabijgelegen oppervlaktewater (kikkerpoel).

Met inachtneming van de uitgangspunten van de watertoets wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor het onderhavig plan

4.12 M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen: indien: a. De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is het bouwplan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er is slechts sprake van een toename van één woning binnen het plangebied, waarbij het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Op grond van jurisprudentie (ABRS 12 juni 2019, no. 201807060/1/R1) wordt aangenomen dat in voorliggende situatie geen sprake is van een stedelijk ontwikklingproject zodat er geen reden is om een vormvrije mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00644-VS01_0014.png"

Afbeelding - uitsnede verbeelding

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Groen - Erfsingel en Wonen - Extra woningen op erven toegelicht.

5.1.1 Groen - Erfsingel

De erfsingel rondom het erf is aangemerkt als 'Groen - Erfsingel'. De erfsingels in Noordoostpolder vormen een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vaste maatvoering. Het type beplanting is deels afhankelijk van de ondergrond. Het doel is vooral om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel.

Samen met de omlijsting van de dorpen vormen het groene eilanden in een open agrarische bedrijfsruimte. Zij dragen daarmee bij aan de zo karakteristieke inrichting van Noordoostpolder die iedereen kent. De erfsingels zijn een onderdeel van de historie van Noordoostpolder. Dit gebied behoort niet tot het achtererfgebied, waarmee daardoor ook geen vergunningsvrije bebouwing is toegestaan.

5.1.2 Wonen - Extra woningen op erven

De gronden van de voormalige agrarische boerderij krijgt de bestemming 'Wonen – Extra woningen op erven'. Hiermee wordt de realisatie van een extra burgerwoning op het voormalige agrarische erf mogelijk gemaakt. De bestaande en nieuwe woning worden middels de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan' aangegeven. Hiermee wordt de bouw van extra woningen tegengegaan. De dakhelling van de bestaande en nieuwe woning mag tussen de 20o en 60o graden liggen. Op de verbeelding zijn de minimale en maximale goot- en bouwhoogte en inhoud van de woning vastgelegd.

Met de aanduiding 'karakteristiek' wordt de instandhouding van de hoofdvorm van de schokbetonschuur gewaarborgd. Voor het verwijderen van (een deel van) de schokbetonschuur is een omgevingsvergunning vereist.

Tot slot wordt middels een voorwaardelijke verplichting een beplantingsplan (met inrichtingstekening) in de planregels opgenomen. Hierdoor wordt het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
Het beplantingsplan is opgenomen als bijlage bij de planregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een initiatief van een particulier waarmee geen gemeentelijke investeringen zijn gemoeid. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal.
Alle kosten voor de te voeren planologische procedure, de realisatie van de ontwikkeling en eventuele toegekende planschadecompensatie als gevolg van de ontwikkeling, komen voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

6.2.1 Provincie


Reactie provincie
1. Beleid provincie
De provincie heeft haar beleid en regels beleidsarm omgezet. Het omgevingsplan Flevoland 2006 is daarmee ingetrokken sinds de inwerkingtreding van het Omgevingsprogramma van de provincie. Wij verzoeken dit conform aan te passen in de desbetreffende paragraaf en waar nodig in de rest van de toelichting. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor alle andere ruimtelijke procedures die nu en in de toekomst worden doorlopen.

Daarnaast is de planspecifieke omschrijving van de omgevingsvisie te summier. De provincie ziet graag in de toelichting aan welke opgave(n) dit plan specifiek een kwalitatieve bijdrage levert.

2. Archeologie, paragraaf 4.1 van de toelichting

  • Wij verzoeken u de standaardtekst archeologie te verbeteren:
    • 1. de kern van de wet is behoud van archeologische waarden, bij voorkeur in situ, anders ex situ (en dus niet: 'opgraven is een optie')
    • 2. Verwachtingskaarten worden niet op basis van alleen historisch onderzoek opgesteld, tekst aanpassen.
  • De gemeente heeft recentelijk nieuw beleid vastgesteld. Er wordt nog verwezen naar het oude beleid. Graag conform aanpassen.
  • Het plangebied bevindt zich binnen PArK-gebied. Dit ontbreekt in de paragrafen beleid en archeologie. Wij verzoeken u hier aandacht aan te geven hoe u wenst om te gaan. Hierop aansluitend:
  • Op het plangebied ligt geen dubbelbestemming voor het aspect archeologie. Dat betekent dat er geen archeologische verwachtingswaarde is. De gemeentelijke archeoloog heeft daarom aangegeven dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor het initiatief.” -
    In de beheersverordening was mogelijk geen sprake van een dubbelbestemming, maar dat betekent niet dat er geen archeologische verwachtingswaarde is. Voor dit nieuwe plan dient op basis van recente gegevens / voortschrijdend inzicht te worden onderbouwd hoe wordt omgegaan met (mogelijke) archeologische waarden in het gebied. Rekening houdend met PArK en de ligging tegen Schokland is er een verwachting op middeleeuwse en prehistorische archeologische waarden.
    Dit dient verder uitgezocht/onderbouwd te worden en leidt zonder onderbouwing/ onderzoek in deze fase tot een dubbelbestemming waarde archeologie met de daarbij behorende verbeelding en regels.

3. Cultuurhistorie
De tekst in paragraaf 4.2 van de toelichting sluit niet aan bij de omschrijving onder H3. Uit de tekst wordt ook niet duidelijk wat het advies is van RCE en hoe hiermee wordt omgegaan.

Beantwoording gemeente

  • 1. Het provinciale omgevingsprogramma is als paragraaf 3.2.2 aan de toelichting toegevoegd.
    In paragraaf 3.2.1 is in de planspecifieke omschrijving ingegaan op de kwalitatieve bijdrage van de bouw van de extra woning aan de provinciale opgaven.
  • 2. Het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van archeologie is centraal verwerkt in paragraaf 4.1. Daar is ingegaan op de aanwijzing van het gebied als PArK-gebied en als UNESCO-Werelderfgoed gebied.
    Op grond van het geactualiseerde erfgoed-beleid 'Erfgoed in de polder' zijn de gronden ingedeeld in acht beleidscategorieën. Door de gemeentelijke archeoloog zijn de betreffende gronden vrijgegeven van nader archeologisch onderzoek. Een en ander is verwoord in paragraaf 4.1.
  • 3. In paragraaf 2.2 en 4.2 is ingegaan op het advies van de RCE en hoe daar in het bestemmingsplan mee is omgegaan.
6.2.2 Waterschap (14/06)


Reactie waterschap
Met het bestemmingsplan wordt een extra woning mogelijk gemaakt en het kadastrale perceel gesplitst. Voor deze watertoets is gezien de beperkte invloed op de waterhuishouding de korte procedure van toepassing. Ten aanzien van het beleidsthema Schoon water – goed omgaan met afvalwater heeft het waterschap een opmerking.

Goed omgaan met afvalwater
In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. Het is niet duidelijk op welke wijze het huishoudelijke afvalwater van de nieuwe woning behandeld zal worden en of dit vervolgens wordt geloosd in de bodem of in oppervlaktewater. Vanuit landelijke regelgeving zal een zuiveringsvoorziening geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld een septic tank met een inhoud van ten minste 6 m³ of een voorziening die een vergelijkbaar beschermingsniveau biedt. Een ander alternatief is het opvangen en periodiek per as laten afvoeren van het afvalwater.

Initiatiefnemer wordt verzocht de waterparagraaf aan te vullen voor het onderdeel 'Goed omgaan met afvalwater' ten aanzien van het afvalwater van de nieuwbouw.

Vervolg
Indien gevraagde informatie wordt verwerkt in de waterparagraaf dan kan de gemeente deze e-mail als een positief wateradvies beschouwen. Het waterschap ziet het ontwerpbestemmingsplan dan met vertrouwen tegemoet.

Vervolg voor de initiatiefnemer
Het waterschap vraagt om de initiatiefnemer erop te attenderen dat voor de planontwikkeling een meldplicht bestaat op grond van het Besluit lozing afvalwater huishoudens en de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage bij de verzonden e-mail.

Beantwoording gemeente
Het afvalwater van de nieuwe woning wordt gezuiverd met een IBA -systeem (Individuele behandeling van Afvalwater middels een septictank). Het gezuiverde afvalwater wordt geloosd op oppervlaktewater (kikkerpoel).
Deze informatie is verwerkt in de toelichting.

6.3 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Palenweg 3 te Nagele heeft, samen met het ontwerp van de beeldkwaliteitseisen, voor eenieder terinzage gelegen van 19 september 2019 tot en met 30 oktober 2019.

Tijdens deze periode bestond de gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn géén zienswijzen ontvangen.