direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmeloord-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00548-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan 'Emmeloord-West' regelt het gebruik van de gronden en opstallen van de woonwijken Espelervaart en Revelsant die gelegen zijn aan de westzijde van de kern Emmeloord. Dit zijn gebieden met onder andere woonwijken, maatschappelijke functies, groenvoorzieningen en agrarische gronden dat - globaal gezien - ligt tussen de Espelervaart, de Urkervaart en de Hannie Schaftweg (N351).

Een actueel plan

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Emmeloord-West 2006'. Gelet op de veroudering van het bestaande plan is een actualisatie van het juridisch-planologische kader gewenst. Hierbij zal worden aangesloten op de standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Noordoostpolder. Dit dient niet alleen het gemak en hanteerbaarheid van de plannen aan de zijde van de overheid, maar geeft ook duidelijkheid voor burgers en ondernemers/bedrijven.

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologisch-juridisch bindende kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.

De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op een vastlegging dan wel aanpassing aan de feitelijke situatie en anderzijds een aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en juridische kaders.

Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening) 2012. Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Emmeloord-West' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (nummer NL.IMRO.0171.BP00548-VS01);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Emmeloord-West' betreft de wijken Espelervaart en Revelsant. Deze wijken bevinden zich aan de westzijde van de kern Emmeloord. De wijken worden begrensd door de Urkervaart, de Espelervaart en de Hannie Schaftweg (N351). Aan de zuidzijde van de wijk Revelsant ligt het bedrijventerrein Nagelerweg-A6. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.4 Overzicht vigerende planologisch-juridische regeling

Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in Emmeloord-West.

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden staat beschreven in de het bestemmingsplan 'Emmeloord-West 2006', die door het voorliggende bestemmingsplan wordt vervangen. Door de provincie is voor enkele locaties goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Emmeloord-West 2006" vanwege geluid. Voor die delen is tot op heden het bestemmingsplan Emmeloord-West uit 1979 nog van kracht.

Ook zijn de bestemmingsplannen 'Kometenlaan', 'Emmeloord, Europalaan 31 - 33' en 'Emmeloord, Europalaan 40a' geïntegreerd in het voorliggende plan.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader en onderzoek

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.541 hectare en telt ruim 46.450 inwoners per 1 mei 2014.

Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • agrarische bedrijven en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300 m x 800 m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0002.jpg"

Afbeelding: Structuur Noordoostpolder (uit: Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030)

Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp.

Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder en Urk in de (voormalige) Rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder. Emmeloord is letterlijk en figuurlijk het centrum van de Noordoostpolder.

2.3 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In paragraaf 2.8 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In paragraaf 2.8 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ook ligt een klein deel van het plangebied binnen het NatuurNetwerk Nederland (NNN voorheen EHS). In paragraaf 2.9 is hier nader op ingegaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak consoliderend plan, wat inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het SVIR. Er vinden geen stedelijke ontwikkelingen plaats of ontwikkelingen waarvan de regionale behoefte moet worden onderzocht, daarom hoeft niet nader te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als Wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.

De gehele Noordoostpolder ligt in een radarverstoringsgebied. Er mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Het gaat om een hoogte van 89 m ten opzichte van NAP (bijlage 8.4 Rarro en artikel 2.6.9 lid 2 Barro). In het plangebied worden geen bouwwerken toegelaten met een dergelijke hoogte. Om die reden wordt op de verbeelding geen aanduiding opgenomen voor het radarverstoringsgebied.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een consoliderend plan, hetgeen inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden.

Conclusie

Vanuit het Barro zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

Visie Erfgoed en Ruimte

In de visie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte', vastgesteld op 15 juni 2011, schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:

  • werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  • levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het belang 'wederopbouw' relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie de volgende afbeelding). Nagele is opgenomen als een naoorlogse woonwijk. Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieken aangemerkt als nationaal erfgoed:

  • grootschalige droogmakerij met verspreide, rationeel geordende agrarische bebouwing en erven;
  • ring van dorpen rond de hoofdkern Emmeloord;
  • functioneel patroon van wegen en waterwegen met bijbehorende beplantingsprofielen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0003.png"

Afbeelding: Wederopbouwgebieden

Bij het voorliggende plan is sprake van een consoliderend plan, hetgeen inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Er vindt geen aantasting plaats aan het cultureel erfgoed.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is niet strijdig met de visie.

Wet Natuurbescherming en de Vogel- en Habitatrichtlijn

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren /verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 8 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'De Wieden'.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een

verbodsbepaling plaats. Op basis van de informatie van dit plan kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

"Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN"

In paragraaf 2.9 is nader ingegaan op het aspect ecologie in relatie tot het voorliggende plan.

Conclusie

Er zijn voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming.

2.4 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.

Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen.

De visie tot 2030 is in beeld gebracht op de afbeelding Ontwikkelingsvisie 2030. Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030

Het plangebied is aangewezen als:

  • Stedelijk gebied 2015 (grijs vlak)
  • Zoekrichting uitbreiding stedelijk gebied (oranje pijl)

Op de afbeelding is de begrenzing van het stedelijk gebied tot 2015 aangegeven. Tevens worden voor de periode na 2015 de zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkelingen aangegeven. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte. Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling.

De eigen woningbehoefte van Noordoostpolder leidt tot een groei naar ongeveer 55.000 inwoners in 2030. De ambitie van de gemeente ligt evenwel hoger. De groeiambitie vereist een verbetering van de omgevingskwaliteit. De locaties Emmelhage en tussen de Urkerweg en Hannie Schaftweg bieden in de planperiode voldoende verstedelijkingsruimte. Voor de periode tot 2030 zijn zowel noordelijke als westelijke zoekrichtingen denkbaar.

In het Omgevingsplan zijn voor het plangebied de volgende aspecten opgemerkt:

  • Streefbeeld wegen en spoor 2015: De Hannie Schaftweg is aangemerkt als 'Gebiedsontsluitingsweg II - wel landbouwverkeer'.
  • Streefbeeld vaarwegen en goederenvervoer 2015: De Urkervaart is weergegeven als 'Regionale vaarweg'.
  • Streefbeeld fietsnetwerk 2015: De Hannie Schaftweg is hierin aangeduid als 'Veerverbinding, onderdeel fietsnetwerk'.
  • Functies en doelen water: Voor de westkant van het plangebied geldt dat rekening moet worden gehouden met kwetsbaar ondiep grondwater. Voor de noordwestkant van het plangebied geldt tevens 'Water voor bos en natuur'. Aan de zuidwestkant geldt ook 'Agrarisch water'.
  • Stedelijk gebied: Het bebouwd gebied is aangemerkt als stedelijk gebied. Met het voorliggende plan wordt dat ook als zodanig bestemd.
  • Zoekrichting uitbreiding stedelijk gebied: Bij de agrarische gronden van het plangebied is sprake van een zoekrichting voor uitbreiding van het stedelijk gebied. Met het voorliggende plan worden geen uitbreidingsmogelijkheden gerealiseerd.
  • Streefbeeld en ontwikkeling recreatie: Het bebouwde gebied en de Urkervaart zijn hiervoor aangemerkt.
  • Ecologische hoofdstructuur: De Urkervaart is weergegeven als 'Ecologische verbinding' en 'Waardevol gebied'.
  • Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten: De Urkervaart en een deel van de Urkerweg zijn voor deze kwaliteiten in beeld gebracht.
  • Landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten: Deze kwaliteiten zijn de hoge bruggen bij Urkervaart en de Espelervaart.
  • Archeologische beleidskaart: Dit geldt voor het hele plangebied. In paragraaf 2.10 is nader ingegaan op het onderdeel archeologie.
  • Aardkundig waardevolle gebieden: Een deel van het plangebied is hiervoor aangemerkt.
  • Voldoet niet aan het minimale beschermingsniveau tegen wateroverlast in 2025/2050: Hieronder valt een deel van Urkervaart. Op basis van de gegevens van het waterschap is het plangebied, inclusief de Urkervaart, geen aandachtsgebied voor wateroverlast.

Het voorliggende plan is grotendeels consoliderend van aard. Bij het voorliggende plan worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot belemmeringen van de genoemde functies of aantasting van de kwaliteiten.

Ontwerp-visies

De provincie werkt aan actualisering van de provinciale structuurvisies, onder andere middels de 'RO visie werklocaties Flevoland'. De veranderopgave luidt: "Van overwegend nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen". Doelstelling van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. De provincie laat de concrete uitwerking van het beleid in beginsel aan de gemeenten. Centraal daarbij staat de ladder duurzame verstedelijking. Hieraan is aandacht besteed in paragraaf 2.3. Bij een conserverende bestemming is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling in de zin van de ladder en is de ladder niet van toepassing.

De RO visie werklocaties Flevoland geeft geen aanleiding tot het maken van een andere keuze dan actualisering van het plan. Het aantal werklocaties is beperkt en de werklocaties die er zijn, voorzien op dit moment in een behoefte, zodat er geen aanleiding is de gebruiksmogelijkheden te beperken. Een relevante verruiming van de gebruiksmogelijkheden van de werklocaties met het oog op eventuele toekomstige leegstand is op dit moment ook niet aan de orde. Een verruiming moet immers worden beoordeeld naar de ladder van duurzame verstedelijking. Zonder concrete initiatieven brengt dit onnodige onderzoekskosten met zich mee. Indien zich concrete initiatieven voordoen kunnen deze worden getoetst aan het op dat moment geldende beleid.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale beleidsuitgangspunten.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.

Voor het plangebied gelden de volgende onderdelen:

  • Water voor bos en natuur (gebieden zonder normering wateroverlast): Dit geldt voor het zuidelijke deel en de noordelijke- en oostelijke rand van het gebied.
  • Wegen (wegen in beheer van de provincie): Het tracé N351 - N717 (Hannie Schaftweg) valt hieronder.
  • Ecologische hoofdstructuur: Dit geldt voor het zuidelijke deel en de noordelijke- en oostelijke rand van het gebied.

Conclusie

Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Bij het voorliggende bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden.

2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

Emmeloord is de spin in het web. Het is de stedelijke hoofdkern van de gemeente, met een hoog voorzieningenniveau en een verzorgingsfunctie voor de overige kernen en het landelijk gebied. De bereikbaarheid van Emmeloord van buitenaf is vooral over de weg zeer goed, via de A6 en de N50. Er zijn bovendien verschillende bedrijventerreinen aanwezig met een bovenlokaal karakter. De combinatie van het hoge voorzieningenniveau, de verschillende bedrijventerreinen en de goede ontsluiting maken Emmeloord tot een aantrekkelijk plek om te wonen of een bedrijf te vestigen.

De komende jaren wordt de centrumfunctie van Emmeloord versterkt. Het centrum van Emmeloord krijgt een ‘facelift’: van de Poldertoren tot en met het Smedingplein. De Deel wordt een sfeervol en attractief winkelplein en de winkelstraten krijgen flinke opknapbeurten. Bovendien worden de oude wijken rondom het centrum opgeknapt en waar nodig geherstructureerd zodat ze voldoen aan de eisen van deze tijd. In Emmeloord worden bovendien de meeste woningen gebouwd (in Emmelhage) en er is (indien daar behoefte aan is) ruimte voor nieuw bedrijventerrein (De Munt III). Daarbij is het uitgangspunt dat zowel bestaande als nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen een brede groene omlijsting krijgen zodat ze niet ‘open en bloot’ vanuit de open polder zichtbaar zijn.

Een zekere hiërarchie is nodig om de concentrische opbouw van de polder goed te laten functioneren. Deze hiërarchie komt onder meer terug in de centrale ligging van Emmeloord ten opzichte van de dorpen. De autonome ligging van Emmeloord als eiland in het hart van de polder moet daarom herkenbaar blijven. Voorkomen moet worden dat er ontwikkelingen aan de randen plaatshebben die dit onderscheid diffuus maken.

De groene singels rond Emmeloord en de dorpen, alsmede rond bedrijventerreinen en recreatieterreinen, vormen een belangrijk kenmerk van de Noordoostpolder. Hierdoor ontstaan ‘groene eilanden in een open productielandschap’. Behoud en herstel van deze karakteristiek staan voorop.

De bevolkings- en huishoudensgroei in de gemeente Noordoostpolder vlakt af. De dorpen krimpen vaak licht door uitstroom naar Emmeloord en naar andere delen van het land. Emmeloord groeit netto licht doordat uitstroom naar andere gemeenten in het land gecompenseerd wordt door instroom uit de polderdorpen en door natuurlijke aanwas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie

Bij herstructurerings- en ontwikkelingsplannen voor Emmeloord wordt het 'DNA van de stad' als richtinggevend document gebruikt. Het streven is dat de kern zijn eigen identiteit behoudt en dat nieuwe ontwikkelingen steeds vanuit deze identiteit worden doorgevoerd.

Woonvisie Noordoostpolder 2.0

De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder.

Voor Emmeloord is onderscheid gemaakt in:

  • 1. Centrum en schil
  • 2. Huidige woonwijken daaromheen
  • 3. Uitbreidingslocaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0006.jpg"

Afbeelding: Kaart woonvisie

Het grootste deel van het plangebied valt binnen de huidige woonwijken en een deel valt binnen de schil.

Voor een aantal plekken ziet de gemeente noodzaak voor vernieuwing, onder andere bij De Balkan.

Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de leefstijlen en de woningbehoefte is veranderd. Bewoners wensen meer variatie in woonmilieus: groen, ruimte en recreatie of juist meer stedelijk wonen. Recente wijken spelen qua woonmilieu voldoende in op deze behoefte. Voor de oudere wijken als Espelervaart, Revelsant en De Zuidert geldt dit minder. In deze wijken geldt ook een energetische opgave.

Het voorliggende plan past binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.

Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder

In 2012 is het Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder vastgesteld. Hierin staan de huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten.

Mogelijkheden buitengebied

De gemeente biedt drie verschillende mogelijkheden in het buitengebied van Noordoostpolder:

  • 1. Huisvesting van maximaal 300 arbeidsmigranten op maximaal drie locaties nabij het glastuinbouwgebied in Noordoostpolder.
  • 2. Huisvesting van maximaal 100 arbeidsmigranten op tien locaties, waarbij doorgroei naar 150 huisvestingplaatsen mogelijk is. Voor deze 10 locaties willen het college en de raad een verruiming aanbieden en dit niet alleen in het type Wieringermeer toestaan. Hiervoor èn voor de oprekking van 100 naar 150 huisvestingsplaatsen is wel toestemming van de provincie nodig.
  • 3. Huisvesting van maximaal 20 migranten op een (voormalig) agrarisch erf met de agrarische of woonbestemming.

Dit bovenstaande beleid voor huisvesting in het buitengebied is vertaald in de beleidsregel huisvesting arbeidsmigranten landelijk gebied Noordoostpolder. Deze beleidsregel is niet relevant voor dit plan, aangezien het plangebied betrekiing heeft op een deel van de bebouwde kom.

Beleidsregel Ander woongebruik kernen in Noordoostpolder

Deze beleidsregel maakt het mogelijk om woningen te gebruiken voor woonvormen waarbij meerdere personen bij elkaar wonen, waarbij er geen continuïteit en onderlinge verbondenheid is van de desbetreffende samenstelling van personen, zoals arbeidsmigranten en studenten, en om maatschappelijke of horecagebouwen als pension te gebruiken.

Deze beleidsregel kan worden toegepast met behulp van de buitenplanse afwijkmogelijkheid van artikel 4 Bijlage II Bor, de zogenaamde 'kruimelgevallenregeling'. Waar het al vergund is, is dit met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Welstandsnota gemeente Noordoostpolder

In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing.
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Naast algemene welstandscriteria is voor een aantal gebieden specifiek beleid geformuleerd. Het gaat hier over het centrum van Emmeloord, de kernen van Emmeloord en de dorpen, Nagele en Schokland en het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0007.jpg"

Afbeelding: Deel van kaart welstand

Enkele delen van het plangebied vallen onder 'de kernen van Emmeloord'. In de kern van Emmeloord is het van belang de oorspronkelijke bebouwingskarakteristieken te behouden. Waar mogelijk dienen deze te worden versterkt. De toevoeging van stijlkenmerken bij bouwen en verbouwen dient dan ook in harmonie te zijn met de oorspronkelijke stijlkenmerken. Dit sluit niet uit dat andere stijlkenmerken niet passend kunnen zijn. Achterkantsituaties zijn welstandsvrij.

In 2016 wordt nieuw welstandsbeleid vastgesteld. Inhoudelijk wijkt dit nieuwe welstandsbeleid weinig af van het hiervoor genoemde welstandsbeleid uit 2010. Wel zijn specifiek voor de vestiging van de Jumbo (Europalaan 31-33) beeldkwaliteitseisen opgenomen.

Duurzaamheidsplan

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid staat beschreven in het Duurzaamheidsplan 2012-2015, vastgesteld in januari 2012. Het beleid beschrijft de ambities tot 2030 en de doelstellingen tot 2016 van de gemeente op het gebied van duurzaamheid.

Met betrekking tot duurzaam wonen en leven streeft de gemeente naar een leefomgeving die uitnodigt om in te wonen, te spelen en te recreëren. Deze omgeving is daartoe gezond, veilig, schoon, uitdagend en educatief. Binnen de gemeente Noordoostpolder wordt in 2030 voldoende duurzame energie opgewekt om daarmee energieneutraal te zijn. Woningen in Noordoostpolder zijn of worden duurzaam gebouwd.

Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is duurzaamheid als integraal onderdeel betrokken in het planproces. Het plan is in overeenstemming met gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.

2.6 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.

Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.

De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland'.

Op 27 oktober 2015 heeft Waterschap Zuiderzeeland het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2+ en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.

2.7 Waterparagraaf

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.

Inleiding

De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:

  • 1. Veiligheid.
  • 2. Voldoende water.
  • 3. Schoon water.

Waterrelevant beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau geldt de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstil.

Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Nationaal Waterplan, het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Handreiking Watertoets en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland). De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater.

Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.

Proces van de watertoets

Op basis van de digitale watertoets, waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 3 Watertoets, wordt de normale procedure gevolgd.

Beschrijving van het watersysteem

Het bestemmingsplan 'Emmeloord-West' is een conserverend bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan heeft slechts tot doel de bestaande planologische situatie actueel te bestemmen. Het betreft hier het bestaande stedelijke gebied, dat zich kenmerkt door reeds van oudsher aanwezige functies. Bij nieuwe ontwikkelingen of (her)ontwikkelingen dienen de uitgangspunten van het waterbeleid als randvoorwaarde te dienen.

De woonwijk Espelervaart heeft overwegend een gemengd rioleringsstelsel, waarin acht riooloverstorten zijn opgenomen uitmondend op de Espelervaart. In het Zwin is een regenwaterriool aanwezig uitmondend in de groenstrook opgenomen waterpartij grenzend aan de Hannie Schaftweg. Daarnaast is ter plaatse van het inbreidingsplan De Balkan een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Het regenwaterriool in het Zwin zorgt bij aanvoer voor verversing van het oppervlaktewater in deze groenstrook, waarbij een opvoergemaal langs de Pilotenweg zorgt voor het handhaven van een opgezet peil in deze waterpartij. Het peil van deze waterpartij bedraagt -5.20 meter NAP en wijkt af van de in de Lage Afdeling gelegen Espelervaart waarvoor het streefpeil is vastgesteld op -5.70 meter NAP. Bij verdere peilstijging van het waterniveau in de waterpartij in

de groenstrook kan het overtollige water door middel van een stuw worden afgevoerd naar de Espelervaart. Naast de genoemde groenstrook is in het inbreidingsplan Espelervaer eveneens een peil van –5.20 meter NAP vastgesteld. Door het opzetten van het peil kan de aanwezigheid van negatieve kwel worden onderdrukt. Door middel van een opvoergemaal kan water vanuit de Espelervaart ingelaten worden in de waterpartij en door middel van een stuw worden afgevoerd. De waterdiepte

van de waterpartij bedraagt 1.00 meter. In Espelervaart varieert het maaiveldniveau overwegend tussen -4.35 meter en -3.85 meter NAP. Dit betekent dat de drooglegging varieert tussen 1,35 en 0,85 meter. Voor de bebouwing wordt voldaan aan de minimale droogleggingsnorm van 1,20 meter. Voor het woongebied Espelervaer is een drooglegging aanwezig van 0,98 meter. Er kan worden aangenomen dat het peilvak Espelervaer over voldoende ontwatering beschikt.

De woonwijk Revelsant heeft overwegend een gemengd rioleringsstelsel, waarin vijf riooloverstorten zijn opgenomen uitmondend op de Urkervaart. Het openbaar terrein rondom de Pallasen Saturnusstraat is ten opzichte van het vorige bestemmingsplan uit 2006 heringericht, waarbij naast het bestaande gemengde rioleringsstelsel

een nieuw regenwaterriool wordt aangelegd. Revelsant ligt in het beheergebied van de Lage Afdeling, waarbij de waterpartij ter plaatse van de Kometenlaan niet afwijkt van het peil van de Urkervaart. Het peil van de Lage Afdeling is vastgesteld op -5.70 meter. NAP. De waterdiepte van de waterpartij bedraagt 0,50 meter. In Revelsant varieert het maaiveldniveau overwegend tussen -4.20 meter en -3.90 meter NAP. Dit betekent dat de drooglegging varieert tussen 1,50 en 1,80 meter. Voor de bebouwing wordt voldaan aan de minimale droogleggingsnorm van 1,20 meter. Vanuit de gemeente vindt regelmatig overleg plaats met het Waterschap. Bij het beheer en onderhoud van de watergangen wordt samen met het waterschap periodiek bepaald in hoeverre de bestaande waterkwaliteit kan worden verbeterd.

1. Veiligheid/Waterkeringen

Streefbeeld

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.

Het plangebied ligt niet buitendijks.

Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

2. Voldoende Water 

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd.

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient dan voorzien te zijn van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:

  • aan één zijde van een watergang met een waterbreedte tot en met 12 meter;
  • aan weerszijden van een watergang met een waterbreedte van 12 tot 24 meter.

Bij een talud van 1:4 of flauwer is geen onderhoudsstrook nodig. Voor watergangen breder dan 24 meter is varend onderhoud een mogelijkheid. Bij bruggen is de minimaal benodigde doorvaarthoogte 1,5 meter en de minimum doorvaartbreedte 3,00 meter. Verder zijn er te waterlaat plaatsen nodig. Er kan in verband met de extra kosten alleen goed onderbouwd gekozen worden voor varend onderhoud. In alle gevallen wordt rekening gehouden met een benodigde doorrijhoogte onder bruggen van 4 meter ten behoeve van onderhoudsmateriaal. Houdt de beschoeiing zoveel mogelijk uniform. De verankering dient minimaal dezelfde levenduur te hebben als de beschoeiing zelf.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig.

Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.

Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

3. Schoon water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. Het verdient de voorkeur om bomen niet direct langs de oever te planten. Indien dit toch gebeurt, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde van het water geplant. Dit maakt voldoende licht inval mogelijk.

Grotere waterpartijen en plassen worden onderscheiden in diepe en ondiepe waterplassen. Ondiepe plassen variëren in diepte tot 4 meter. Diepe plassen zijn meer dan 4 meter diep. Bij beide typen is een goede verhouding tussen ondiepe en dieper delen noodzakelijk voor een goed chemisch en ecologisch functioneren.

Grotere waterpartijen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2,5 meter gewenst. Afhankelijk van de grootte en de functie kan de voorkeur worden gegeven aan een geïsoleerde diepe (recreatie)plas of een (kleinere) met het watersysteem verbonden ondiepe plas (met meer ruimte voor vegetatie).

Ondiepe plassen worden omzoomd door brede gordels van boven het water uitstekende planten, bevatten eilandjes en zijn 0 - 2,5 m diep. 15 tot 30 % van het areaal van grote waterpartijen en plassen is minimaal 1,5 m. diep. De rest (70 tot 85%) van het areaal is dus ondieper dan 1,5 m. Afhankelijk van de functie kan een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij een vaarfunctie, waarbij een diepte van meer dan 3 meter gewenst is, om overmatige waterplantengroei te voorkomen.

In diepe plassen wordt 30% van het oeverareaal ingericht als rietzone met aansluitend een waterfase van 0,8 - 2,0 meter diep (afhankelijk van het doorzicht). De rest van de diepe plas mag max. 10 m. diep zijn.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.

2.8 Milieuaspecten

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • bodem;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • luchtkwaliteit.

Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan nauwelijks voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven voor het overgrote deel van het plangebied. Op drie locaties in het plangebied wordt wel enige ontwikkeling geboden. Voor deze locaties zijn, met maatwerk op de nieuwe ontwikkelingen, de benodigde onderzoeken verricht ten aanzien van bodem en geluid. Deze onderzoeken maken deel uit van de deze ontwikkelingen opgestelde ruimtelijke onderbouwingen. Deze ruimtelijke onderbouwingen zijn in de bijlagen 4, 5 en 6 van deze toelichting opgenomen.

2.8.1 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is hier niet aan de orde, met uitzondering van het percelen aan de Pilotenweg 5 en de Scandinaviëlaan 35 (Stichting Philadelphia). Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot industrielawaai en wegverkeerslawaai. Spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.

Industrielawaai

In het plangebied zelf is geen sprake van een bedrijventerrein. Het plangebied is echter wel gelegen nabij het bedrijventerrein Zuidervaart en de bedrijven aan de Nijverheidstraat-Bouwerskamp. De aan de Nijverheidstraat gesitueerde betonmortelcentrale heeft een geluidszone, die deels binnen het voorliggende plangebied is gelegen. Binnen deze geluidszone mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Vanuit het milieuhygiënisch kader zijn er verder geen knelpunten aanwezig. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan op een zestal locaties nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, is onderzoek nodig. Voor 5 locaties is dit onderzoek in november 2015 uitgevoerd door Ingenieursbureau Spreen. De resultaten daarvan zijn opgenomen in Bijlage 1. De vijf locaties zijn hieronder aangegeven. Bij de locaties 1 en 2 gaat het om bouwen buiten het bouwvlak. Bij de locaties 3 en 5 gaat het om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak. De toekomstige ontwikkelingen op locatie 4 betreft de vestiging van een zorginstelling waarbij een woonzorgvoorziening met dagbesteding voor 45 personen wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0008.png"

Op basis van het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

Geluidsbelasting 30 km/h wegen:

Alleen op locatie 2 (Stichting Philadelphia tehuis) wordt de streefwaarde van 48 dB ten gevolge van de Oude Vlie met slechts 1 dB overschreden, hetgeen niet tot ontoelaatbare hinder zal leiden. Daar het geen gezoneerde weg betreft en er geen hogere waarde hoeft te worden vastgesteld zijn aanvullende maatregelen om de geluidsbelasting met 1 dB te reduceren niet doelmatig.

Op alle overige locaties voldoet de geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/h wegen aan de gehanteerde streefwaarde van 48 dB.

Geluidsbelasting zoneringsplichtige wegen:

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door de Urkerweg, de Scandinaviëlaan en de Kometenlaan overschreden, maar er kan worden voldaan aan de grenswaarde van 63 dB. Daar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, zijn bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen. Deze zijn niet doeltreffend en/of niet passend, zodat een hogere grenswaarde wordt vastgesteld voor de volgende locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0009.png"

Voor locatie 2 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd door Sight LBP (maart 2017). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe zorgwoningen de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar dat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden. Het is niet mogelijk/wenselijk om op deze locatie geluid beperkende maatregelen toe te passen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Daarom zal ook voor deze locatie hogere waarden voor de geluidbelasting op de gevels worden vastgesteld. Het betreffende onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.

Voor locatie 6 (Pilotenweg 5) is onderzoek uitgevoerd in april 2016 door De Milieuadviseur. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Ook voor deze locatie geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Uit stedenbouwkundige overwegingen wordt de bestaande voorgevelrooilijn in acht genomen. Voor de locatie wordt een hogere waarde vastgesteld.

2.8.3 Hinder

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen) – de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0010.jpg"

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende 'grootste afstand' niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning / omgevingsvergunning voor milieu nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.

Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

Dit plangebied heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Uitzondering hierop vormt het winkelgebied, de scholen, kantoren en overige voorzieningen. Wat de aard en de toe te laten bedrijvigheid in een woongebied betreft, wordt uitgegaan van licht milieubelastende bedrijfsactiviteiten (categorie 1- en 2-bedrijven). In de wijk bevindt zich, met uitzondering van het verkooppunt voor motorbrandstoffen aan de Urkerweg, geen zware bedrijvigheid. Voor het lpg-tankstation is de doorzet begrensd tot 1.000 m3/jaar. Voor de bedrijven is nader - planologisch - ingrijpen niet aan de orde. Wel is de juridische regeling zodanig opgesteld, dat in het plangebied geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen.

In de omgeving van het plangebied is het bedrijventerrein Nagelerweg-A6 aanwezig, alsmede bedrijven aan de Bouwerskamp-Nijverheidstraat. Daarbij geldt, dat de vigerende omgevingsvergunningen en milieuvergunningen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Van belang voor conserverende bestemmingsplannen is dat het bestendig gebruik in principe kan worden voortgezet, aangezien dit ertoe heeft bijgedragen dat de natuurwaarden van het gebied tot hun actuele ontwikkeling zijn gekomen.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur /EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Het plangebied ligt op een afstand van 8,4 kilometer tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'IJsselmeer'. De Urkervaart maakt onderdeel uit van het NNN. Een deel van de Urkervaart valt binnen het plangebied. In het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande planologisch-juridische regeling overgenomen. Daaraan is een dubbelbestemming Waarde - Ecologie toegevoegd. Binnen de natuurgebieden worden dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met gebiedsbescherming of een negatief effect hebben op beschermde natuurgebieden. Gelet op het hiervoor gestelde, hoeft een natuurtoets ten behoeve van de gebiedsbescherming niet plaats te vinden.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in beginsel consoliderend van aard is en geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk maakt, hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Indien er wordt gebouwd of een andere activiteit plaatsvindt binnen de regeling van het bestemmingsplan, zal echter ook rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

2.10 Cultuurhistorie/archeologie

Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard.

Archeologie

Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0011.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart

Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft, met uitzondering van een zeer kleine zone in het westen van het plangebied.

Voor deze zone geldt een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Aan de zone wordt op de verbeelding een dubbelbestemming toegekend met hieraan gekoppeld een omgevingsvergunningstelsel. Concreet betekent dit dat bij bouwontwikkelingen groter dan 100 m2 en bij aanlegwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 5.000 m2 er onderzoek gedaan moet worden.

Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.

Historische geografie

Emmeloord ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de 20e eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen.

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de (voormalige) Rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

Emmeloord ontleent zijn naam aan het dorpje op de noordpunt van het voormalige eiland Schokland. Dit eiland lag in de Zuiderzee. Het dorpje heette vroeger (1478) Emelwerth. Eem, het eerste deel van Emel-, komt van het Germaanse ami, een algemene aanduiding voor een natuurlijk waterverloop. Werth betekent terp. Vanaf 1650 zien we echter dat de naam omgezet is naar Emeloirt. Oirt (door de i achter de o spreek je het uit als oort) betekent punt. De overgang van werth naar oort heeft waarschijnlijk te maken met de afbrokkeling van het eiland Schokland. Daardoor was Emelwerth steeds minder een terp (heuvel in het land) maar kwam steeds meer op de punt (oirt) van het eiland te liggen.

Conclusie

Voor de zone met een gematigde archeologische verwachtingswaarde wordt een dubbelbestemming Archeologie opgenomen. Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

2.11 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen.
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied is alleen het verkooppunt voor motorbrandstoffen aan de Urkerweg relevant. Bij dit verkooppunt wordt lpg verkocht. Uit de doorzetgegevens blijkt dat de doorzet begrensd is tot 1.000 m3/jaar. Uit de tabel van de Regeling externe veiligheid inrichtingen blijkt, dat de afstand tussen het vulpunt en kwetsbare objecten dan minimaal 45 meter dient te zijn. Omdat hieraan wordt voldaan, hoeven er derhalve geen maatregelen getroffen te worden.

In verband met het plaatsgebonden risico moeten bij genoemde doorzet de volgende afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen:

  • 15 meter vanaf de afleverzuil;
  • 25 meter vanaf het ondergrondse reservoir;
  • 45 meter vanaf het vulpunt.

Binnen deze contouren bevinden zich uitsluitend (beperkt) kwetsbare objecten die tot de inrichting behoren. Voor het plaatsgebonden risico worden deze (beperkt) kwetsbare objecten niet als zodanig beschouwd.

Voor het groepsrisico worden de tot de inrichting behorende (beperkt) kwetsbare objecten als zodanig beschouwd. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Omdat alle woningen binnen 150 meter vanaf het vulpunt en het reservoir bestemd zijn als 'Wonen' met de aanduiding 'vrijstaand' behoeft er geen groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden. Vanwege deze gedetailleerde wijze van bestemmen is het namelijk te verwachten dan het aantal (beperkt) kwetsbare objecten niet zal toenemen (vrijstaande woningen worden dus bijvoorbeeld niet omgezet naar rijenwoningen, waardoor er dus geen toename is van het aantal woningen (kwetsbare objecten).

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden. Wel is voor de aardgastransportleidingen die door het plangebied lopen een dubbelbestemming opgenomen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied is de N351 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat hierbij alleen om transporten van brandbare vloeistoffen. De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportas leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan.

Omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestemmingsplan, leidt de procedure niet tot een toename van het groepsrisico. Voorts is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan, gezien de beperkte transporten over de weg. De invulling van de verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Ook uit het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het bestemmingsplan gelegen wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van Emmeloord zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Emmeloord is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.

Conclusie  

In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

2.12 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt geen juridische-planologische regeling voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r.

De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'IJsselmeer' bedraagt 8,4 kilometer. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Noordoostpolder hebben geen activiteiten aangewezen die betrekking hebben op het voorliggende plan, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.

2.13 Verkeer en parkeren

Op 22 februari 2016 heeft de raad het Parkeerbeleidsplan en de Nota parkeernormen vastgesteld. Het parkeerbeleidsplan is een middel om verschillende doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, economie / werkgelegenheid en verkeer te realiseren. De kern van het gemeentelijk parkeerbeleid is het behouden van de bereikbaarheid voor alle modaliteiten, stimulering van duurzame mobiliteit door het faciliteren van goede fietsvoorzieningen en het behouden van het unieke karakter van de polder. Het parkeerbeleid zet nadrukkelijk niet in op sturing van autobezit en autogebruik van bewoners, werknemers en sociaal & economisch bezoek. Parkeren in woonwijken wordt landelijk steeds meer als een probleem ervaren. In veel steden is dit het resultaat van wijken die niet berekend zijn op het huidig autobezit. Vaak is het niet makkelijk om parkeercapaciteit bij te bouwen doordat de ruimte beperkt is. Dit geldt deels ook in Noordoostpolder. Om (toekomstige) knelpunten in woonwijk op te lossen worden binnen Emmeloord en de omliggende dorpen maatregelen genomen binnen de onderstaande oplossingsrichtingen.

Stap 1: Beïnvloeden van de parkeervraag. Dit is een oplossing voor een vroege ontwerpfase en bruikbaar bij nieuwbouwsituaties. Voor bestaande situaties kan gedacht worden aan een veilige schoolomgeving door de kinderen te voet of op de fiets naar school te brengen in plaats van met de auto.

Stap 2: Benutten van het parkeeraanbod. De aanwezige parkeercapaciteit kan beter worden benut, zowel in de openbare ruimte als op eigen terrein. In de openbare ruimte kan de parkeercapaciteit worden geoptimaliseerd door het aanbrengen van belijning bij parkeervakken en het meenemen van parkeerproblemen bij groot onderhoud en herinrichtingsprojecten. Op eigen terrein kan de capaciteit worden benut door gebruik te maken van carports, garageboxen en opritten voor parkeren.

Stap 3: Het reguleren van parkeren. Doelgroepen als werknemers en bezoekers kunnen door parkeerregulering worden gestuurd. Voor woonwijken is parkeerregulering ongewenst.

Stap 4: Extra parkeergelegenheid. In woonwijken waar de overlast wordt veroorzaakt door eigen bewoners -en waar bovenstaande maatregelen geen uitkomst bieden- is (grootschalige) uitbreiding van de parkeercapaciteit de enige mogelijkheid om te voorzien in de vraag. Binnen bestaande woonwijken is de realisatie van extra parkeervoorzieningen vaak fysiek lastig en duur. Zonder een vorm van parkeerregulering in de directe omgeving zullen automobilisten bovendien de voorkeur hebben voor een parkeerplaats op straat. Dit betekent dat de voorziening niet het gewenste effect zal hebben en daarnaast op de begroting van de gemeente zal drukken.

Extra parkeerplaatsen mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van de openbare ruimte. Speelplaatsen worden niet opgeofferd voor parkeervoorzieningen. Dit geldt ook voor groenvoorzieningen. Dit tast immers de leefomgeving aan. In situaties waar bijvoorbeeld kleinschalig snippergroen is en er de mogelijkheid bestaat dat om te vormen naar parkeerplaatsen, vindt overleg met buurtbewoners plaats.

Om problemen in de toekomst te voorkomen is het bij inbreiding, uitbreiding en functieverandering belangrijk dat parkeernormen worden gehanteerd die aansluiten bij het verwachte autobezit en de ruimtelijke visie. Per 1 juli 2018 vervalt de mogelijkheid om initiatieven te toetsen aan de parkeerregels in de Bouwverordening. Daarom is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, die voorziet in toetsing aan parkeernormen bij bouwplannen of functiewijziging die binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan een grotere parkeerbehoefte vragen.

2.14 Handhaving

Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.

Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.

In 2005 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota 'integrale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan legt de bestaande toestand vast en laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige gebruik van gronden en gebouwen de basis heeft gevormd voor het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de aanwezige ruimtelijke situatie. Daarnaast wordt met dit plan beoogd voor de thans bestaande situatie kaders te bieden voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

De enige nieuwe ontwikkelingen in het plan betreffen de percelen Pilotenweg 5, Balkan 16 (het Groenhorst College) en Scandinaviëlaan 35 (Stichting Philadelphia). Bij het perceel Pilotenweg 5 zal de bestaande agrarische bedrijfswoning gesloopt worden, waarna er op nagenoeg dezelfde plaats een burgerwoning gebouwd wordt. Bij de locatie Balkan 16 vindt er een uitbreiding van het huidige schoolgebouw plaats. Er zullen een aantal lokalen worden bijgebouwd. De locatie Scandinaviëlaan 35, tenslotte, betreft de omzetting naar van een sporthal naar een woonzorgvoorziening (begeleid wonen met dagbesteding) voor 45 personen. Het betreft een locatie van de Stichting Philadelphia.

Voor deze ontwikkelingen zijn separate ruimtelijke onderbouwingen opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwingen zijn opgenomen in Bijlage 4, bijlage 5 en bijlage 6 van deze toelichting. Voor de locaties Pilotenweg 5 en Scandinaviëlaan 35 zal tevens een procedure hogere grenswaarde doorlopen moeten worden. De daarbij behorende geluidsonderzoeken zijn opgenomen in respectievelijk bijlagen 2 en 4 en bijlage 6.

3.2 Gebiedsbeschrijving woonwijken Espelervaart en Revelsant

Structuur

Espelervaart

Woonwijk de Espelervaart is ontstaan vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw en wordt begrensd door de Espelervaart, de Urkerweg en de Pilotenweg. De Europalaan is de hoofdontsluitingsweg door deze wijk. Aan deze weg bevinden zich de verschillende buurten die door middel van een aantal verbindingslussen worden ontsloten. Autonome fietsroutes doorkruisen het gebied. De wegen slingeren en er zijn veel doodlopende straten, woonerven en hofjes. Langs de Europalaan liggen rijtjes woningen met de kopse kant naar de weg gericht. Tussen deze woningblokken bevinden zich afwisselend hofjes en plantsoenen. Er is veel groen in de wijk in de vorm van plantsoenen, waterkanten en parkjes. Aan de westzijde wordt de wijk omzoomd door het park en de tennisbanen.

Revelsant

De woonwijk Revelsant is later gebouwd dan de woonwijk Espelervaart en wordt begrensd door de Pilotenweg, de Urkervaart en de Espelervaart. Het westelijke gedeelte heeft een rechtlijnig stratenpatroon waaraan zich rijtjeswoningen bevinden. Langs de grens met het buitengebied staan vrijstaande woningen en bungalows op ruime kavels. Het oostelijke gedeelte bestaat uit een aaneenschakeling van hofjes en woonerven waaraan zich geschakelde woningen en rijtjeswoningen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0012.jpg"

Afbeelding: Impressie Europalaan (Espelervaart), Meteorenstraat - Mercuriusstaat (Revelsant) en Schorpioenstraat - Capellastaat (Revelsant)

Bebouwing

Espelervaart

In de 'rivierenbuurt' bestaat de bebouwing uit rijtjes, soms haaks op de doorgaande weg. De overheersende vorm is twee bouwlagen met een (langs-)kap. Langs de randen staan vrijstaande woningen en bungalows bestaande uit één bouwlaag met een grote kap. Ten zuiden van de Europalaan zijn voornamelijk rijtjeswoningen gerealiseerd. De flat Toutenburg is een van de weinige hoge gebouwen in deze woonwijk.

Revelsant

Het westelijke deel van Revelsant bestaat uit rijtjeswoningen en bungalows, respectievelijk bestaande uit twee en één bouwlaag. Er is weinig variatie in bouwtypes aanwezig.

De 'sterrenbuurt' is heel anders van architectuur. Blokjes woningen van twee bouwlagen met een plat dak grenzen vaak met twee zijden aan de openbare ruimte. Carports en schuren aan de wegzijde verstoren soms het straatbeeld. De eenheid van de gevels is veelal verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00548-VS01_0013.jpg"

Afbeelding: Urkerweg, Voorzieningen Revelsant en Voorzieningen Espelervaart

Voorzieningen

Espelervaart

Verspreid over de wijk bevinden zich onder meer scholen, een kinderdagverblijf en een vestiging van een school voor voortgezet onderwijs. Daarnaast bevinden zich onder andere ook nog winkelvoorzieningen aan de Europalaan, een gymzaal, een buurthuis, en een kerk in de wijk. Tot slot is aan de Pilotenweg een zorgcomplex gevestigd en bevinden zich langs de Hannie Schaftweg volkstuinen.

Revelsant

De meeste wijken hebben een eigen wijkcentrum. Zo heeft het centrum van Revelsant een geconcentreerd voorzieningenaanbod. Op korte afstand van elkaar bevinden zich een kerk, het verzorgingstehuis en dienstencentrum en tehuizen voor maatschappelijke opvang, en het winkelcentrum van Revelsant. Aan de Urkerweg ligt het ziekenhuis. Tot slot bevinden zich nog een tankstation, een buurthuis en een gymzaal in de wijk. In deze wijk bevinden zich tevens de locaties Pilotenweg 5 en Scandinaviëweg 35, waar de eerder beschreven ontwikkelingen zullen plaatsvinden.

3.3 Bestemmingsplan en de veranderingen

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is een geactualiseerd en overkoepelend bestemmingsplan voor het deel Emmeloord-West, dit betreft de wijken Espelervaart en Revelsant.

De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming tot in detail inzicht wordt gegeven in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd.

De meest opvallende generieke veranderingen betreffen de aanpassing van de bijbehorende bouwwerkenregeling bij de woonfunctie (in beginsel maximaal 50% van het achtererfgebied en maximaal 100 m2 en een mantelzorgregeling.

Voor een deel aan de westkant van het plangebied is conform de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart een dubbelbestemming opgenomen vanwege de gematigde archeologische verwachtingswaarde. Ook voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een dubbelbestemming opgenomen

3.4 Bestemmingen en aanduidingen

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

  • Agrarisch.
  • Bedrijf - Nutsvoorziening.
  • Bedrijf - Opslag.
  • Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen.
  • Bos.
  • Centrum.
  • Groen.
  • Groen - Park
  • Maatschappelijk
  • Recreatie - Volkstuin.
  • Sport.
  • Tuin.
  • Verkeer.
  • Water.
  • Wonen.
  • Wonen - Woonwagenstandplaats.

Dubbelbestemmingen

  • Leiding - Gas
  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd
  • Waarde - Ecologie

Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoerings- aanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard. een voorbeeld hiervan is de zonering rondom de betoncentrale.

Hoofdstuk 4 De regels

4.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

4.2 De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (de "plankaart") aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

In oktober 2010 is de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge die wet is een Algemene maatregel van bestuur (Amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de genoemde regelgeving.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de belangen zorgvuldig af te wegen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

4.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

Het deel dat globaal is gelegen tussen de Pilotenweg, de Urkerweg, de Hannie Schaftweg en de woonbuurt Revelsant is bestemd tot 'Agrarisch'. Het gaat hierbij om gronden die momenteel nog primair dienen voor agrarische productie. Aan de Pilotenweg is momenteel nog één agrarisch bedrijf actief welke als zodanig is bestemd.

Bedrijf - Nutsvoorziening

De grotere aanwezige nutsgebouwen en -voorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd tot Bedrijf - nutsvoorzieningen. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 meter.

Bedrijf - Opslag

Het gebied nabij het woonwagencentrum is bestemd tot opslagdoeleinden. Binnen deze bestemming is de opslag van goederen en/of materialen toegelaten voor zover dit niet de opslag van vuurgevaarlijke, bodemverontreinigende en explosieve goederen betreft.

Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

De benzinepomp aan de Urkerweg heeft de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' gekregen. De verkoop van lpg is ter plaatse toegestaan. Het lpg-vulpunt is nader op de verbeelding aangeduid. Vanuit dit punt is de lpg-zone uitgezet. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden opgericht.

Bos

De bos/beplantingsstroken zijn tot 'Bos' bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan.

Centrum

Dit betreft de bestemmingsregeling voor de centrumvoorzieningen als detailhandel, dienstverlening en horecavoorzieningen. De mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen.

Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. De functie dierenweide is expliciet aangegeven binnen de bestemming 'Groen'.

Groen - Park

Het park is bestemd tot 'Groen - Park'. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden en speelvoorzieningen toegestaan.

Maatschappelijk

Deze bestemming geldt voor de gronden die thans in gebruik zijn voor maatschappelijke doeleinden zoals scholen, kerken het ziekenhuis en dergelijke. Er is in beginsel ruimte voor activiteiten die van educatief, cultureel, religieus, medisch en/of van algemeen maatschappelijk belang zijn.

Recreatie - Volkstuin

Het volkstuinencomplex langs de Hannie Schaftweg is bestemd als 'Recreatie - Volkstuin'.

Sport

De binnen het plangebied voorkomende sportvoorzieningen, zoals de tennisbanen, de sportschool en de skatebaan zijn als zodanig bestemd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.

Tuin

De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden mogen worden ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Er mogen geen gebouwen worden opgericht, tenzij de gronden zijn aangeduid met 'bijgebouwen' in welk geval ook aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen zijn toegelaten. Deze aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen worden overigens meegerekend bij de berekening van de maximale oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen, zoals die in de bestemming 'Wonen' zijn gerealiseerd.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als 'Water' bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten. Voor de woonschepen is een regeling opgenomen conform het geldende plan.

Wonen

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen, en dat kan in woonhuizen of (indien aangeduid als 'gestapeld') in woongebouwen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.

Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven.

Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (de met garage aangeduide gebouwen tellen niet mee) zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft. Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.

Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt een lijst op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Het betreft geselecteerde licht-milieubelastende bedrijven als genoemd in categorie 1, dan wel bedrijven die naar hun aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn.

Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend.

Wonen - Woonwagenstandplaats

De woonwagenstandplaatsen aan de Espelervaart zijn middels deze bestemming geregeld. Naast het plaatsen van woonwagens mogen ook gebouwen voor sanitaire voorzieningen en berging worden opgericht. Per standplaats is de oppervlakte van deze gebouwen nader bepaald.

Leiding - Gas

In verband met de aardgastransportleiding binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Vanwege het belang van de bescherming van de aardgastransportleiding is bepaald dat binnen deze zone niet mag worden gebouwd. Bevoegd gezag kan hiervan af te wijken, na overleg met de beheerder van de aardgastransportleiding, blijkt dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd

Om de te verwachten archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen. In het gebied met een gematigde archeologische verwachting is sprake van een middelhoge concentratie archeologische vindplaatsen. De conserveringsomstandigheden zijn minder gunstig en de dichtheid aan vindplaatsen is beduidend lager dan in gebieden met een hoge verwachting. Hiervoor geldt voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming met een oppervlakte van meer dan 100 m2, dat een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 is in principe een omgevingsvergunning nodig.

Waarde - Ecologie

Het kanaal is aangewezen als ecologische hoofdstructuur. Daarvoor is een beschermende regeling opgenomen. Activiteiten moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels. Bij bouwen moet getoetst worden aan de bouwregels.

Anti-dubbelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen, indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

Bestaande afwijkende maatvoering

Hier is voor alle bestemmingen bepaald dat indien bestaande bouwwerken qua maatvoering afwijken van het plan, deze bestaande maatvoering als norm mag worden gehanteerd. Daarmee wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken onder het overgangsrecht worden gebracht.

Parkeren en laden en lossen

In verband met het vervallen van de Bouwverordening is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen op basis waarvan bouwplannen en functiewijzigingen worden getoetst aan parkeernormen. Bij een bestaand tekort wordt alleen gekeken naar de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan; dus bij een bouwplan hoeven bestaande tekorten niet te worden opgelost. Indien de parkeernormen wijzigen, hoeven niet langer de in het plan opgenomen parkeernormen te worden gehanteerd, maar mogen de nieuwe normen worden toegepast.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).

Algemene aanduidingsregels

Veiligheidszone - lpg

De aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geeft een veiligheidszone rondom het lpg-vulpunt weer.

Geluidzone - industrie

De aanduiding geluidzone - lpg' geeft de zone weer van het industrielawaai van de betonmortelcentrale aan de Nijverheidstraat.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de verbeelidng aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Overige regels

Standaard is expliciet bepaald dat indien naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden op het moment van vaststelling van het plan. Concreet gaat het om de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daaraan hangende Besluiten kan het bestemmingsplan naar verwachting op basis van het overgangsrecht worden gelezen in de geest van de nieuwe wet.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

De slotregel is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 5 Voorbereiding plan en uitvoerbaarheid

5.1 Voorbereiding

Voorontwerp

Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord-West' is in het kader van inspraak en vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op de in de gemeente gebruikelijke wijze voor inspraak ter inzage gelegd en aan de vooroverleg instanties worden aangeboden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 september 2016 tot en met 26 oktober 2016 ter visie gelegen. Tijdens de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan en de behandeling van de ruimtelijke onderbouwingen voor de locaties Balkan 16 en Scandinaviëlaan 35 zijn informatieavonden gehouden. De resultaten van de inspraakprocedure en de informatieavonden zijn in een reactienota opgenomen. De reactienota is als bijlage 7 toegevoegd aan deze toelichting.

Ontwerp

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Na afronding van de inspraak- en overlegprocedure is dan ook een ontwerp, als voornoemd beoogd, van het bestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni 2017 tot en met 9 augustus 2017 ter visie heeft gelegen, waarbij één zienswijze is ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.Voor de inhoud van de zienswijze en de reactie hierop van de gemeente, wordt verwezen naar bijlage 8 van dit bestemmingsplan.

5.2 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd. Voor de locatie Pilotenweg 5 en het perceel van Stichting Philadelphia aan de Scandinaviëlaan 35 zijn anterieure overeenkomstengesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Noordoostpolder.

25 september 2017