direct naar inhoud van 2.4 Provinciaal beleid
Plan: Bedrijventerrein Nagelerweg-A6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00509-VS01

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)

In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:

  • 1. het streekplan;
  • 2. het milieubeleidsplan;
  • 3. het waterhuishoudingsplan;
  • 4. het verkeer- en vervoerplan

Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.

Relevante beleidsuitgangspunten uit het Omgevingsplan zijn verder:

  • Infrastructuur: Om infrastructuuruitbreidingen mogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen;
  • Wonen: Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten;
  • Natuur: In het plangebied liggen enkele onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier onder meer het Kuinderbos, Voorsterbos, het Urkerbos, de Casteleynsplas, Schokland en Schokkerbos. Daarnaast zijn de volgende watergangen aangewezen als Ecologische verbindingszone: de Urkervaart, Lemstervaart en Zwolse Vaart;
  • Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde: De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten;
  • Waterhuishouding: Voor gebieden met een watertekort of wateroverschot worden maatregelen genomen om tot een duurzame oplossing te komen. In overleg met gemeenten en het waterschap wil de provincie afspraken maken over de waarborging van de waterkwaliteit. Voor kwetsbare wateren bestaan afwijkende voorschriften voor het toestaan van het lozen van afvalwater op het ontvangende oppervlaktewater of in de bodem.
  • Milieu: als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In de beleidsregel 'windmolens 2008' wordt hier nader bij stilgestaan.

2.4.2 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011

Het beleid structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is aanvullend beleid op het boven genoemd Provinciaal Omgevingsplan. In dit aanvullende beleid stelt Provincie Flevoland rekening te houden met het vastomlijnde kader van de Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties, waarbij wordt gekeken naar de geplande omvang van het bedrijventerrein en waarbij de SER-ladder wordt toegepast om overschot of een te kort aan bedrijventerrein te voorkomen.

SER-ladder
In de SER-ladder vraagt de Provincie Flevoland aandacht voor de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerrein en worden de te ontwikkelen werklocaties afgezet tegen de marktvraag. In de SER-ladder is het uitgangspunt eerst intensiveren en herstructureren en dan pas nieuwe locaties ontwikkelen. Op het huidige bedrijventerrein is geen sprake van uitbreiding, intensivering of herstructurering in het dorp. Het betreft hier slechts het actualisering van het bestaande bedrijventerrein.

2.4.3 Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
2.4.3.1 Algemeen

Op 23 augustus 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland de beleidsregels 'locatiebeleid stedelijk gebied 2011' (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. Daarbij wordt de ontwikkeling en identiteit in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuren. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte. De vestigingsmogelijkheden worden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen:

  • 1. Versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • 2. Beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • 3. Efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • 4. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.

De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV).

2.4.3.2 Plangebied

Het plangebied valt onder de categorie 'reguliere bedrijventerreinen'. De volgende regels zijn relevant voor het onderhavige bestemmingsplan:

  • 1. Kantooromvang:

Ten aanzien van de kantooromvang geldt dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan, met uitzondering van een aan te geven (hoogwaardige) zone op het bedrijventerrein waarvoor een maximum kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau geldt, mits dit milieuhygiënisch kan worden ingepast.

Onder kantoorhoudendheidspercentage wordt ingevolge artikel 3 verstaan: het aandeel bvo dat ingesteld wordt voor kantoorgebonden activiteiten bij (productie-, handels- en transport-) bedrijven.

  • 2. Ruimtelijke kwaliteit:

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.

  • 3. Bereikbaarheid:

Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:

  • a. dat het parkeren op eigen terrein danwel op gedeelde parkeerterreinen plaatsvindt, om te voorkomen dat het parkeren wordt afgewenteld op de omgeving;
  • b. dat een bedrijvenzone waar een maximum percentage kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau wordt gehanteerd, minimaal 2 keer per uur per richting in de spits met openbaar vervoer wordt ontsloten. De gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
  • c. dat voor een adequate auto-ontsluiting er een goede verbinding met het hoofdwegennet is;
  • d. dat er een goede fietsontsluiting is, die bij voorkeur de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met elkaar verbindt.
  • e. dat een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.

  • 4. Leefbaarheid

Ten aanzien van de leefbaarheid geldt dat bedrijven toelaatbaar zijn die genoemd staan in de categorie 1, 2 en 3 van de VNG bedrijvenstaat. Om onderscheid te maken met centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op categorie 3.

In hoofdstuk 3.3 Uitgangspunten wordt beschreven op welke wijze de hiervoor beschreven uitgangspunten zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

2.4.4 Rugstreeppaddenmanagementplan (2008)

In het kader van het soortenbeleid is door de provincie Flevoland en het Ministerie van LNV een pilot opgestart om na te gaan of werkwijzen mogelijk zijn waarmee bepaalde activiteiten en ontwikkelingen relatief gemakkelijk doorgang kunnen vinden zonder dat de duurzame instandhouding van streng beschermde soorten in gevaar komt. Een nieuw instrument hiervoor kan zijn het ontwikkelen van managementplannen voor streng beschermde soorten met een breed verspreidingsgebied.

Het managementplan dient te worden gezien als een handelingsprotocol dat invulling geeft aan de algemene zorgplicht. Bovendien bevat het plan aanvullende activiteiten en een uitvoeringsprogramma waarin betrokken partijen voor de Rugstreeppad in de Noordoostpolder afspraken maken over bestaande en nieuwe werkwijzen die een duurzaam voortbestaan van de populatie (de zogenaamde gunstige staat van instandhouding) van deze soort garanderen. Daarmee worden uitgebreide ecologische onderzoeken, aanvragen tot afwijking bij een omgevingsvergunning en het stil laten leggen van projecten voorkomen. Daarnaast beoogt het plan extra leefgebied te creëren, waarmee de populatie naar een gunstige staat van instandhouding wordt geleid.

2.4.5 Verordening voor de fysieke leefomgeving (2009)

In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera. Voor het plangebied zijn enkele van deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.