direct naar inhoud van 2.8 Milieuhygiënische aspecten
Plan: Ens-Oost, Fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00487-VS01

2.8 Milieuhygiënische aspecten

Milieuaspecten die in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan aandacht verdienen zijn:

  • eventuele bodemverontreiniging;
  • mogelijke geluidhinder vanwege het wegverkeer;
  • relatie nieuw te bouwen woningen/(agrarische) bedrijven;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.
2.8.1 Bodemonderzoek

In verband met de geprojecteerde woningbouw binnen het plangebied is het van belang om inzicht te hebben in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater).

In 2007 is in opdracht van de gemeente Noordoostpolder door Van der Poel Consult b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het gebruik van het plangebied als woningbouwlocatie. Op basis van de beschikbare historische informatie is de onderzoekslocatie als onverdacht aangemerkt met betrekking tot het voorkomen van verontreiniging. Voor de uitvoering van het bodemonderzoek is gebruik gemaakt van de NEN 5740 met de onderzoeksstrategie voor een grootschalige onverdachte locatie. Tijdens het veldwerk zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de bodem. Tijdens de laboratoriumwerkzaamheden zijn incidentele overschrijdingen aangetroffen met betrekking tot olie in het grondwater. Na herbemonstering zijn de verhoogde gehalten niet meer aangetroffen. De gemeten overschrijdingen van de streefwaarden in de grond en het grondwater zijn zo klein dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk zijn. Het rapport is als Bijlage 4 Bodemonderzoek opgenomen in dit bestemmingsplan.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een zonering industrieterreinen of spoorweg.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. Over het aspect wegverkeerslawaai wordt opgemerkt dat in de Wet geluidhinder de verplichting is opgenomen om bij de opstelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting vanaf de weg op de gevels van nieuw te bouwen woningen en andere geluidgevoelige objecten. Deze onderzoeksverplichting geldt in principe voor alle wegen. Afhankelijk van bepaalde omgevingssituaties zijn in de Wgh zones van een bepaalde breedte aangegeven waarbinnen - zonder nader akoestisch onderzoek - geen geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd.

Er hoeft geen akoestisch onderzoek te worden verricht voor wegen:

  • die gelegen zijn binnen een gebied dat als woonerf is aangeduid;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De wegen binnen het plangebied worden aangewezen als wegen waarop een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Gelet op de ontworpen verkeersstructuur en de geringe intensiteit op deze wegen is een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh naar het wegverkeerslawaai voor deze nieuw aan te leggen wegen niet noodzakelijk.

Bureau BVA uit Zwolle heeft in juni 2007 akoestisch onderzoek verricht. Het betreft een globale analyse met een rapportage van 21 juni 2007 en in juli 2010 heeft het bureau de rapportage van het akoestisch onderzoek Woningbouw Ens-Oost uitgebracht (rapport BVA 1 juli 2010). De rapportage is als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek 1 juli 2010opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat uit de resultaten van de toetspunten op de bouwblokken blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en dat voor het niet exact ingevulde gebied langs de N352 geldt dat een aanvullend onderzoek moet uitwijzen of na het verschuiven van de komgrens en invulling van het gebied nog sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

2.8.3 Relatie geprojecteerde woningen ten opzichte van (agrarische) bedrijven

Nabij het plangebied zijn enkele bedrijven gesitueerd die in het kader van de Wet milieubeheer invloed hebben op dit bestemmingsplan. Deze agrarische bedrijven liggen aan de Zuidderringweg 6 en 3II. Bij het agrarische bedrijf aan de Zuiderringweg 6 moet rekening worden gehouden met een afstand van 50 meter vanuit het bouwvlak en bij het bedrijf aan de Zuiderringweg 3II betreft dit 25 meter. De nieuwe in het plangebied geprojecteerde woningen liggen buiten deze zonegrenzen en zullen geen milieuoverlast vanwege bedrijfsactiviteiten ondervinden.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van ± 180 woningen mogelijk. Geconcludeerd mag worden dat door deze ontwikkeling de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan de regelgeving over luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

2.8.5 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

- inrichtingen;

- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

2.8.5.1 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen, die relevant zijn voor dit plan.

Van de regionale brandweer is een advies ontvangen d.d. XXX

2.8.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In of bij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze brengen op dit moment dan ook geen plaatsgebonden of groepsrisicoknelpunten met zich mee.

2.8.5.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in in de loop van 2010 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

– 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;

– 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;

– 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers;

– enz.

De ligging van het plangebied is zodanig dat er geen invloed is van enig vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of waterweg op het plangebied.