direct naar inhoud van 3.3 Rijksbeleid
Plan: Spoorlanden en Zendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991121-VB02

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De volgende nationale belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Instandhouden hoofdnetwerk vaarweg

Het plangebied grenst aan de vaarweg van de IJssel. De Nederlandse infrastructuur van wegen, spoorwegen en vaarwegen wordt, internationaal vergeleken, zeer zwaar belast. De afhankelijkheid van het functioneren van deze infrastructuur is groot. Goed beheer en onderhoud van de bestaande rijksinfrastructuur is daarom een basisvoorwaarde voor een robuust mobiliteitssysteem. Met het voorliggend plan wordt de vaarweg in stand gehouden.

Milieukwaliteit

Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van burgers moet worden beschermd tegen negatieve milieueffecten zoals geluidsoverlast. Het uitgangspunt is een gelijk beschermingsniveau voor het hele land. In hoofdstuk 4 is aangegeven op welke wijze in het voorliggende bestemmingsplan rekening is gehouden met de diverse aspecten.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft de bescherming tegen overstromingen en gevolgen van overstromingen. Waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water stellen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen, waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. In paragraaf 4.6 is ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten behorend bij dit bestemmingsplan.

Nationaal Landschap IJsseldelta

In Nederland hebben twintig gebieden de status "Nationaal Landschap". In deze gebieden dient het landschap te worden behouden en te "ontwikkelen met kwaliteit". De zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen dienen te worden behouden en versterkt, en kunnen nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit Nationaal Landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds door de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Een groot deel van de gemeente Kampen ligt binnen het Nationaal Landschap. Dit betreft het gebied rondom de IJssel en ten noorden van de IJssel. Ook het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van het Nationaal Landschap.

In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta is door de samenwerkende partners - de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot Salland - aangegeven hoe zij de opgave "behoud, beheer en versterking" willen realiseren.

Binnen het Nationaal Landschap mogen bestemmingsplannen alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen, indien deze bijdragen aan het behoud of versterken van de kernkwaliteiten. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Zorgvuldige afweging en besluitvorming

De gemeente Kampen doorloopt een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 8 wordt hier nader op ingegaan.

3.3.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit het "Waterbeleid 21e eeuw".

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Er is in dit geval sprake van een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen, omdat het gaat om een bestaand stedelijk gebied waarvoor een overwegend consoliderend bestemmingsplan wordt opgesteld.

Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Groot Salland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan. In paragraaf 4.6 is hier aandacht aan besteed.

3.3.3 Beleidslijn Grote Rivieren

De beleidslijn "Grote Rivieren" is in werking getreden op 14 juli 2006 en vervangt de beleidslijn Ruimte voor de Rivier (1997).

Deze beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Er zullen met deze herziening meer mogelijkheden komen voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die een veilige afvoer en berging van het rivierwater waarborgen.

Het uitgangspunt van de beleidslijn "Grote Rivieren" is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de beleidslijn "Grote rivieren" gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
  • ontwikkelingen tegengaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Deze doelstellingen zijn bij de herziening van de beleidslijn niet gewijzigd.

De beleidslijn biedt een systematisch afwegingskader om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen.

Het plangebied valt niet binnen de invloedssfeer van de beleidslijn. Verdere aandacht voor dit aspect kan daarom achterwege blijven.

3.3.4 Flora en faunawet (2002)

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

De algemene beschrijving van de ecologie in en rondom het plangebied is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3.5 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Uitgangspunt van deze gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden vermeden.

De algemene beschrijving van de ecologie in en rondom het plangebied is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3.6 Monumentenwet

De Monumentenwet beschermt zaken en terreinen (archeologische, beschermde en kerkelijke monumenten, alsmede beschermde stads- en dorpsgezichten) die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Voor wijziging, afbraak en verwijdering van beschermde monumenten en het uitvoeren van opgravingen is een vergunning nodig waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden.

Door wetgeving in 2007 is archeologische monumentenzorg, op basis van de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) een vast onderdeel geworden van ruimtelijke ordening. Met de Wamz is namelijk de Monumentenwet 1988 aangepast op het onderdeel archeologie.

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het besluit is vastgelegd dat gemeentes bij het maken van bestemmingsplan beschrijven hoe met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten is omgegaan.

De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen et cetera. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelhoge tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Kampen.

Op basis van de Monumentenwet 1988 moeten onder andere gemeenten het archeologisch erfgoed in hun grondgebied zo goed mogelijk beheren. Dit betekent dat behoud ervan voorop staat, maar wanneer dit niet mogelijk is, in bepaalde gevallen onderzoek vereist is.

Het beheer van het eigen archeologisch erfgoed moet planologisch worden vastgelegd. In een bestemmingsplan moeten de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn geregistreerd, de verwachtingswaarden zijn vermeld, en worden omschreven welke bepalingen er gelden bij planvorming.

Voor werkzaamheden die gepaard gaan met verstoring van de bodem is in een aantal gevallen archeologisch vooronderzoek verplicht. Dit moet uitwijzen of er mogelijk behoudenswaardige archeologische sporen in het geding zijn.

Van de gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van de archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid zullen betrekken.

In paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de manier waarop in het voorliggend bestemmingplan rekening is gehouden met cultuurhistorie en archeologie.