direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fazantplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00179-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Fazantplein ” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

Het plan maakt nieuwbouw mogelijk aan het Fazantplein en daarachter op het voormalige Manina terrein. De nieuwbouw sluit aan bij het op nieuw in te richten Fazantplein. Verder maakt het bestemmingsplan de nieuwe inrichting van de speeltuin Mekkelholt en het openbaar gebied mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Fazantplein ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door het Fazantplein en de bebouwing aan het plein en de nieuwbouw daarachter, de Hulsmaatstraat in het oosten en de Dr. van Damstraat in het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0001.png"

Afbeelding 1: plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied van het Fazantplein en omgeving valt onder het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013", dat op 14 december 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Het plan is onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0003.png"

Afbeelding 3: bestemmingsplan Enschede Noord 2013; binnen de rode contour het plangebied Bestemmingsplan Fazantplein

De gronden die in het plangebied zijn opgenomen hebben in het bestemmingsplan "Enschede Noord 2013" de bestemmingen "Wonen', "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Recreatie".

Binnen de bestemming "Wonen" zijn woongebouwen en eengezinswoningen mogelijk binnen de bouwvlakken en met een maximale hoogte van 13 m. De bestemming "Recreatie" maakt een speeltuin met clubhuis mogelijk.

Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming "Wonen" kunnen bouwvlakken toegevoegd worden. De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" bevat de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Wonen.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Fazantplein ” is geen erkende wijkorgaan actief.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

PROVINCIE

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Fazantplein ” in voorbereiding te nemen op 28 februari 2018 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Fazantplein ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op (datum) gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het bestemmingsplan maakt de sloop en bouw van woningen mogelijk en de verplaatsing van een speeltuin. Het Rijksbeleid gaat uit van binnenstedelijk bouwen. Het bestemmingsplan voldoet hieraan.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke Omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0004.png"

Afbeelding 4: uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Eén van de generieke beleidskeuzes is een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat inbreiding gaat voor uitbreiding. Gebieden die al een stedelijke functie hebben moeten eerst worden benut voordat gronden die groen zijn, worden bebouwd.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0005.png"

Afbeelding 5: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Bestuursovereenkomst

De Twentse gemeenten, waaronder de gemeente Enschede, hebben met de provincie Overijssel een bestuursovereenkomst gesloten over de woningbouwprogrammering. Daarin zijn afspraken gemaakt over aantal te bouwen woningen om over programmering te voorkomen. Ook is daarin aandacht voor de kwalitatieve woningbehoefte.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Fazantplein" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd. Het bestemmingsplan "Fazantplein past binnen de afspraken met de provincie over de woningbouwprogrammering en het toekomstgeschikt maken van de woningvoorraad.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied de specifieke waarden in het gebied.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Mekkelholt is opgezet rond het centraal gelegen Fazantplein. Rondom het plein was in de plint van de appartementsgebouwen een winkelcentrum gesitueerd. Het Fazantplein wordt gevormd door twee van zuiden en noorden aankomende assen. Aan het einde van de zichtlijnen staan twee hoge woontorens van ruim 40 meter, vergelijkbaar met de inkadering van het centrale gebied van Deppenbroek. De hoogbouw en het Fazantplein zijn beeldbepalend voor de wijk Mekkelholt en belangrijke oriëntatiepunten.
Door de nieuwbouw van het winkelcentrum aan de Roomweg (winkelcentrum Op de Brouwerij) heeft de plint van het Fazantplein zijn functie verloren.
Het grootschalig opgezette centrumgebied van Mekkelholt met veel goedkope appartementen en rijwoningen ligt ingeklemd tussen oudere lintbebouwing met een stedelijk compact woonmilieu en het vernieuwde Roombeek. Oostelijk en westelijk van deze as brokkelt de helderheid af. De breuklijnen tussen de identiteiten zijn abrupt. De kleine woonstraten lopen over in de grootschalige ruimtes waardoor het contrast tussen de kleinschalige grondgebonden woningen met tuinen en de grote, hoge flats een negatieve invloed heeft op het beeld.
De zichtbare aanwezigheid van de breuklijnen en het ontbreken van een duidelijke structuur in de overgangen tussen het centrale deel van de wijk en omliggende woonstraten heeft ook negatieve invloed op de openbare ruimte. De openbare ruimte heeft, in tegenstelling tot Deppenbroek en Roombeek, weinig gebruikswaarde en belevingswaarde. De inrichting is versnipperd en vaak vooral functioneel voor de auto ingericht. Mekkelholt heeft nauwelijks ontmoetingsplekken met verblijfskwaliteit. Sinds het winkelcentrum aan het Fazantplein zijn functie heeft verloren, is de betekenis van de openbare ruimte voor de levendigheid van de wijk nog eens verslechterd.

Op de luchtfoto hieronder staat nog de bebouwing op het Manina terrein aan de linkerkant van de foto. Deze bebouwing is inmiddels gesloopt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0006.png"

Afbeelding 6: luchtfoto

3.2 Cultuurhistorie

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Het gebied heeft de aanduiding archeologische onderzoeksgebied B. Dit betekent dat er een archeologisch onderzoek gedaan moet worden als het gebied waar de grond- en bouwwerkzaamheden plaats vinden 2500 m2 is of groter en er op een diepte van 50 cm of meer in de grond geroerd gaat worden. Er is een archeologisch onderzoek gedaan door Synthegra (zie bijlage 1).

Uit dit onderzoek blijkt dat alleen in het gebied achter de flat aan de oostzijde van het Fazantplein een nader onderzoek moet worden gedaan, als de parkeerplaats hier dieper wordt aangelegd dan 0,4 m onder maaiveld. De overige deelgebieden zijn of dusdanig verstoord dat archeologisch onderzoek hier niet zinvol is of de nieuwe verstoringen reiken niet dieper dan de bestaande verstoringen en er dus geen potentieel archeologisch niveau verstoord zal raken.


Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Fazantplein" maken het Fazantplein, de Fazantstraat en de Hulsmaatstraat deel uit van beschermingswaardig boomgebied.

De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist.

Op het bomenoverzicht zijn niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV.

Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0008.png"

Afbeelding 7: bomenkaart

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten nieuwe ontwikkeling

De woongebouwen aan weerszijden van het Fazantplein worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komt nieuwbouw voor dezelfde doelgroep.

In het plangebied zijn nu nog 48 appartementen en 14 winkels. De nieuwbouw bestaat uit 76 appartementen en 9 grondgebonden woningen. Het Fazantplein en het daaraan grenzende openbaar gebied zal worden heringericht.

Het aangrenzende woningbouwplan 'Hulsmaatstraat' heeft het mogelijk gemaakt dat de speeltuin op een andere locatie wordt gesitueerd tussen de Hulsmaatstraat en de Dr. van Damstraat en op die manier heeft de speeltuin zowel een ingang aan de zijde van de wijk Roombeek, als een ingang aan de zijde van de wijk Mekkelholt en een directe verbinding met het Fazantplein, mede door een nieuwe locatie voor het speeltuingebouw. Zie afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0009.png"

Afbeelding 8: inrichtingsschets

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Wanneer de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Indien het bestemmingsplan de betreffende stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting bij het bestemmingsplan ook een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor benutting van (geschikte) beschikbare gronden of voor herstructurering of transformatie.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Fazantplein "

In het bestemmingsplan "Fazantplein" wordt nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt. Hier wordt gebouwd op gronden die al eerder zijn bebouwd en op gronden waar nu nog bebouwing staat en zal worden gesloopt. Het ruimtebeslag neemt totaal niet. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.3 Stedenbouwkundig plan

In deze paragraaf wordt ingegaan op de toekomstige ruimtelijk-stedenbouwkundige hoofdopzet en invulling van de nieuwe ontwikkeling.

Ruimtelijk-stedenbouwkundig

Aan de oost- en aan de westzijde van het Fazantplein worden de complexen vervangen voor nieuwbouw Het westelijke blok zal gesplitst worden in 2 delen en om de hoek worden gebouwd bij de kruising met de Dr. van Damstraat. Het oostelijke blok zal ingekort worden en niet meer over de weg heen worden gesitueerd. De gebouwen bestaan uit 5 woonlagen waarvan de bovenste laag grotendeels terug ligt. Op de locatie van het trappenhuis is de laag wel volledig waardoor een hoogte-accent ontstaat. Deze accenten markeren de hoeken van de verkeersstructuur en de ingang naar het achterliggende Manina-terrein.

De appartementen worden door een galerij aan de achterzijde ontsloten en de balkons zijn aan de pleinzijde gesitueerd.

Het Manina-terrein is een zogenaamde verborgen enclave. Hier zal een hofje met 9 woningen verdeeld in 3 blokken gecreëerd worden. De woningen hebben geen voortuin maar staan aan een plein met een groene invulling. Wel is er 1 m voor de woning als 'privéruimte bestemd. De woningen hebben allemaal een achtertuin en een losse berging.

Het plein krijgt overwegend een groene invulling wat zorgt voor een prettige woonomgeving. Het groen loopt door tot aan de gebouwen en de wandelpaden snijden daar doorheen. Het is wenselijk om zoveel mogelijk wonen aan de pleinzijde te realiseren voor levendigheid in de gevel.

Het nieuwe speeltuingebouw komt aan de Hulsmaatstraat te staan evenwijdig aan de nieuwe woningen en met de entree gericht op het Fazantplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0011.png"

Afbeelding 9: oude en toekomstige situatie

Ontsluitingsstructuur

Het plangebied wordt ontsloten door de Fazantstraat in noord-zuid richting en de Dr. Van Damstraat en Hulsmaatstraat in oost-westrichting. In het Wegencategoriseringsplan 1999 zijn de functies (en daarmee maximumsnelheid) van de gemeentelijke wegen vastgelegd. De wegen in het plangebied zijn aangewezen als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De functie 'verblijven en ontsluiten' overheerst daarmee boven een vlotte afwikkeling van verkeer.

Openbaar Vervoer

Buslijn 2 rijdt via een lus in één richting door Mekkelholt. Deze lijn rijdt in het plangebied over de Dr. Van Damstraat-Fazanstraat-Hulsmaatstraat. De lijn verbindt de wijken in Enschede Noord via een snelle rechtstreekse route met het station Enschede Centraal

Fietsverkeer

Fietsers maken in verblijfsgebieden (30 km zones) gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer. Dat is binnen het plangebied dus ook het geval. Aanvullend zijn er voor het langzaam verkeer hier en daar solitaire fietspaden of doorsteken mogelijk om de doorgankelijkheid van het bebouwde gebied te vergroten of logische verbindingen mogelijk te maken.

Voetgangers

Voor voetgangers is in het plangebied een afzonderlijk voetpadennetwerk beschikbaar, bestaande uit trottoirs langs straten, of solitaire voetpaden en doorsteken tussen straten en door parken, plantsoenen of groengebieden.

Parkeren

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt in het algemeen dat de parkeervoorzieningen zoveel mogelijk worden gerealiseerd op eigen terrein om de openbare ruimte zo min mogelijk te belasten. Daarnaast zullen voor bezoekers parkeerplaatsen op openbaar terrein of openbaar toegankelijke plaatsen beschikbaar moeten zijn. Uit oogpunt van efficiënt ruimtegebruik is het dubbel gebruik van parkeerplaatsen wenselijk. In dit plangebied zijn de mogelijkheden voor het geheel oplossen van de parkeervraag op eigen terrein en dubbelgebruik echter beperkt. Daarnaast zijn er in een intentieovereenkomst afspraken gemaakt met de Woonplaats over het parkeren bij de nieuw te bouwen woningen en appartementen. Voor de vervanging van de bestaande appartementen door nieuwbouwappartementen voor dezelfde doelgroep is afgesproken om de bestaande parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning te blijven hanteren. Voor de extra toe te voegen woningen en appartementen boven het bestaande aantal, wordt de daarvoor geldende parkeernorm uit de Nota Parkeernormen 2017 van de gemeente Enschede aangehouden. Voor de grondgebonden woningen op het voormalige Maninaterrein houdt dat 1,6 parkeerplaats per woning in en voor de appartementen 1,4 parkeerplaats per woning. Voor de te handhaven bestaande woningen in het overige deel van het plangebied geldt dat het aantal parkeermogelijkheden minimaal blijft gehandhaafd en waar mogelijk kan worden aangevuld. Op de terreinen die behoren bij de woningen worden tenminste 64 parkeerplaatsen aangelegd. Inclusief de parkeerplaatsen in openbaar gebied die toegerekend worden aan de nieuwe woningen, bedraagt het totaal ca. 92 parkeerplaatsen. Indien nodig kan het aantal parkeerplaatsen in het openbare gebied vergroot worden. Die ruimte is er in de toekomstige inrichting van het gebied.

Groen, waterberging, ecologie en openbare ruimte

Het gebied tussen de lange appartementenblokken en de 2 hoge woontorens wordt als één geheel ontworpen. Zie onderstaande afbeelding. Het Fazantplein zal een ander karakter krijgen door een andere inrichting. De auto zal minder dominant zijn door het wijzigingen van de verkeersstructuur. Het zal niet meer mogelijk zijn om rond te rijden op het plein en de wegen worden versmald. Een verbinding tussen de Fazantstraat en de Moutlaan voor langzaam verkeer wordt ingepast.

Er ontstaat veel ruimte voor groen wat zorgt voor een prettige woonomgeving en ruimte voor waterberging en mogelijkheden voor biodiversiteit. Bestaande bomen worden ingepast en nieuwe bomen worden aangeplant. Centraal in het groen wordt een wadi gerealiseerd om het regenwater van aangelegen daken en verhardingen in te bergen. Het gebied zal meer verblijfskwaliteit krijgen en als ontmoetingsplek kunnen fungeren voor aanwonenden. Parkeren wordt zoveel mogelijk in clusters aan de randen van het gebied gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0012.png"

Afbeelding 10: nieuwe inrichting

4.4 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

In het gebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische en waarden aanwezig waarmee met de nieuwe inrichting en bebouwing rekening moet worden gehouden.

Beschermwaardige bomen

In het bestemmingsplan "Fazantplein" is een beperkte planologische beschermingsregeling opgenomen voor monumentale en beschermwaardige bomen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten wordt rekening gehouden met de aanwezige monumentale en beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

In het bestemmingsplan is in de bouwregels van de bestemmingen voor de openbare ruimte een bevoegdheid opgenomen tot het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning. Hiermee wordt beoogd om in voorkomend geval te voorkomen dat in de nabijheid van op grond van de APV beschermde bomen bouwwerken worden gerealiseerd die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan deze beschermde bomen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders de bij de APV gestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

4.5 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Fazantplein" gelden de welstandsidentiteiten "Verborgen enclaves' en "Stempelwijken".  

Uitgangspunten van "Verborgen enclaves"zijn:

  • de enclave moet verborgen liggen achter bebouwing van aangrenzend lint of straat
  • de enclave moet een erf zijn met vrijstaande gebouwen
  • de enclave mag zich qua inrichting en verschijningsvorm onderscheiden van de omliggende bebouwing
  • de enclave moet waar mogelijk toegankelijk zijn voor publiek
  • bouwvolumes mogen verschillen ten opzichte van elkaar en andere gebouwen
  • bouwvolumes moeten lager zijn dan de omringende bebouwing


De uitgangspunten van "Stempelwijken" zijn:

  • bouwvolumes kunnen qua omvang sterk uiteenlopen maar moeten binnen een stempel altijd in een compositorische verhouding tot elkaar staan,
  • de samenhang en collectiviteit binnen de stempel moet behouden blijven
  • de samenhang tussen stempels onderling moet behouden blijven
  • nieuwbouw mag afwijken van het oorspronkelijk ontwerp van een stempel,maar moet inspelen op het ideaal van een compositie van losse alzijdige gebouwen in een continue groene ruimte.

De nieuwe ontwikkeling past in het Welstandsbeleid. In de verborgen enclaves worden de nieuwe woningen geclusterd in 3 bouwvolumes met tuinen rondom.

De nieuwe woongebouwen passen binnen de ruimtelijke structuur en vormen een samenhangend geheel.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.6.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.6.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Bij de bouw van de woningen en de inrichting van het openbaar gebied zal rekening worden gehouden met voorzieningen voor waterberging.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Fazantplein " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Fazantplein " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan maakt sloop en nieuwbouw mogelijk op gronden die al eerder zijn bebouwd. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven. Hier is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Fazantplein" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven die hinder kunnen veroorzaken en andersom zijn er geen bedrijven die door de woningen beperkt worden in hun bedrijfsvoering.

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Algemeen

Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodem naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bestemmingsplan

Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is niet nagegaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn. Dit omdat de huidige bodemgesteldheid op deze locaties de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed.

Opgemerkt wordt dat er binnen het bestemmingsplangebied bodemverontreinigingen bekend zijn, waarmee rekening gehouden dient te worden bij herontwikkelingen binnen het gebied.

Inventarisatie van bodemonderzoekgegevens heeft wel plaatsgevonden bij:

  • a. in dit plan voorkomende ontwikkellocaties;
  • b. locaties waar uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan;
  • c. locaties waar functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt.

Bodemonderzoeken en bodemsaneringen

Ter plaatse van de onderstaande deellocatie B zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In 2016 heeft hier een actualisatie onderzoek plaatsgevonden en zijn tevens de deellocaties A, C en D onderzocht in het kader van de herontwikkeling van het gebied (rapport Geofoxx, verkennend en nader (asbest) bodemonderzoek, 2 september 2016, zie bijlage 2). Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van deellocatie A en C alleen uitpandig bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Bij deellocatie A is bij het onderzoek geen rekening gehouden met een mogelijk aanwezige ondergrondse HBO tank.

Ter plaatse van de woonbestemmingslocatie ten zuiden van deellocatie C is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00179-0003_0013.png"

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen is van een aantal van de onder a tot en met c (zie hierboven) bedoelde locaties bekend dat er (in de nabijheid) sprake is of is geweest van een ernstige grond- en of grondwaterverontreiniging.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het gebied van het Gebiedsgericht grondwaterbeheer Roombeek. Hiervoor is een integraal waterbeheerplan opgesteld dat samenhangt met het Gemeentelijk Rioleringsplan. Binnen dit grondwaterbeheersgebied is een aantal locaties aanwezig met de aanwezigheid van verontreinigingen met gechloreerde oplosmiddelen in de bodem. Deze bevinden zich buiten het onderhavige plangebied. Bij eventuele bemalingen dient hier rekening mee gehouden worden.

De aangegeven locaties binnen het plangebied zijn onderverdeeld in drie categorieën. In het volgende overzicht is dit weergegeven.

Status   Deellocatie  
   
Geen bodemonderzoek uitgevoerd of in het bodemarchief aanwezig   C (zuidelijke woonbestemming)  
Bodemonderzoek uitgevoerd, geen geval van ernstige bodemverontreiniging of (functioneel) gesaneerd   A, B, C, D  
Bodemonderzoek uitgevoerd, sprake van een ernstige bodemverontreiniging   Geen  

Conclusie

Op een aantal van de onder a tot en met c bedoelde locaties is bekend dat er (in de nabijheid) sprake is of kan zijn van bodemverontreiniging. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreinigingen niet belemmerd. De betreffende bodemverontreinigingen vormen of geen belemmering of kunnen functiegericht worden gesaneerd.

Afhankelijk van het tijdstip van de realisatie en de aard en omvang van de herontwikkeling, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5470 uitgevoerd dient te worden.

Voor de woonbestemming ten zuiden van deellocatie C (ten zuiden van de Hulsmaatstraat) dient voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5470 uitgevoerd dient te worden.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.

Toetsingskader

Voor situaties waarin de Wet geluidhinder niet van toepassing is sluit de gemeente Enschede aan bij hetgeen is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009 - 2012 (verder Geluidnota), welke bij besluit van 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) is vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe Geluidnota is vastgesteld.

Dit betekent dat voor de beoordeling van het geluid van 30 km-wegen wordt aangesloten bij de grenswaarden en systematiek van de Wet geluidhinder en het hogere waarde beleid uit de Geluidnota. Volgens de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden toegestaan tot ten hoogste 63 dB. Het toestaan van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota.


Akoestisch onderzoek
Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is voor de realisatie van 76 appartementen en 9 grondgebonden woningen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Fazantplein een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek plan Mekkelholt-Fazantplein te Enschede; werknummer 17.227; d.d. 5 maart 2018" (bijlage 3).

Voor de inrichting van het plangebied van het bestemmingsplan Fazantplein is door de afdeling Stedelijke ontwikkeling van de gemeente Enschede een schetsontwerp gemaakt. In dit schetsontwerp wordt het wegverkeer via de oostzijde van het Fazantplein geleid en is veel groen (absorberende bodem) aanwezig. In het bestemmingsplan heeft het Fazantplein de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarmee wordt in het bestemmingsplan niet specifiek vastgelegd aan welke zijde van het Fazantplein het wegverkeer zal rijden en waar groenvoorzieningen komen. Het bestemmingsplan maakt het ook mogelijk om het wegverkeer via de westzijde van het Fazantplein te laten rijden en het gehele Fazantplein te bestraten (reflecterende bodem). Voor de beoordeling dient te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Deze zijn in het akoestisch onderzoek in beeld gebracht door twee rekenmodellen op te stellen. Eén rekenmodel waarbij het verkeer via de oostzijde van het Fazantplein rijdt en een tweede rekenmodel waarbij het verkeer via de westzijde rijdt. Voor de beoordeling is vervolgens per rekenpunt uitgegaan van de hoogste waarde van de twee rekenmodellen.

In het schetsontwerp is de kruising Fazantstraat-Hulsmaatstraat voorzien van een klinkerverharding. In het akoestisch onderzoek is onderzocht wat het effect van de klinkerverharding is ten opzichte van een verharding met asfalt. Uit de resultaten blijkt dat de klinkerverharding een 1 dB hogere geluidsbelasting geeft. In de praktijk zal dit effect niet herkenbaar zijn.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op de grondgebonden woningen vanwege het wegverkeer op alle wegen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Op de appartementen kan uitsluitend vanwege het wegverkeer op de Koolmeesstraat aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Op de appartementen zal vanwege het wegverkeer op de Dr. Van Damstraat, de Hulsmaatstraat en/of de Fazantstraat de voorkeursgrenswaarde worden overschreden. De hoogste geluidsbelasting wordt ondervonden vanwege het wegverkeer op de Hulstmaatstraat en de Fazantstraat en bedraagt 53 dB (incl. aftrek artikel 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de ten hoogste toegestane waarde van 63 dB.

Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende effect hebben of bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting.

Alle appartementen beschikken over een gevel met een geluidsbelasting van 48 dB of lager. Daarmee heeft elk appartement een geluidluwe gevel en wordt ook aan de voorwaarde uit de Geluidnota Enschede voor het toestaan van een hogere geluidsbelasting voldaan.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat het binnenniveau in de appartementen niet meer dan 33 dB bedraagt. Op grond van het Bouwbesluit bedraagt de minimale gevelwering 20 dB. Dit betekent dat bij een cumulatieve geluidsbelasting van 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh) of meer mogelijk extra gevelmaatregelen nodig zijn.

Op het bestemmingsplan Fazantplein is de Wet geluidhinder niet van toepassing omdat het plangebied niet is gelegen aan of in de nabijheid van op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ondanks dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan het aspect geluid. Voor het bestemmingsplan Fazantplein gaat het daarbij om het geluid van het wegverkeer op de in en nabij het plan gelegen 30 km-wegen. Deze wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet voorzien van een geluidszone, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

In het 'worst case' scenario hebben alle appartementen een cumulatieve geluidbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh). Om aan het binnenniveau van 33 dB te voldoen is voor alle appartementen een gevelwering van meer dan 20 dB nodig. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld. Waardoor op grond van het Bouwbesluit ook geen aanvullende eisen aan de gevelwering kunnen worden gesteld. Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevel noodzakelijk en worden in de regels van het bestemmingsplan aanvullende eisen voor de gevelwering opgenomen.


Conclusie geluid


Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen dient wel extra aandacht te worden besteed aan de gevelwering van de appartementen.

5.1.5 Geluid Speeltuin

Op de speeltuin is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Ondanks dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is moet op grond van uitspraken van de Raad van State bij een ruimtelijke procedure wel aandacht worden besteed aan het aspect geluid.


Toetsingskader

Op de speeltuin is het Activiteitenbesluit van toepassing. In afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit is het toetsingskader voor geluid opgenomen. Volgens artikel 2.17, lid 1 van het Activiteitenbesluit mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit biedt de gemeente de mogelijkheid om andere waarden vast te stellen.

De gemeente Enschede maakt hier gebruik van. Het beleid om op grond van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit een andere waarde te kunnen vaststellen is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009 - 2012. De Geluidnota is bij besluit van 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe Geluidnota is vastgesteld. Een (gedeeltelijke) herzien van de Geluidnota is bij besluit van 3 april 2018 door Burgemeester en Wethouders vastgesteld.

Volgens de bij de Geluidnota behorende gebiedstypenkaart zijn de speeltuin en het invloedsgebied ervan gelegen in de gebiedstypen "Woongebied" en "Gemengd Gebied". De richtwaarde voor het gebiedstype "Woongebied" bedraagt 45 dB(A) etmaalwaarde en voor het gebiedstype "Gemengd Gebied" 50 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarde geldt ter plaatse van geluidsgevoelige objecten of op een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige objecten. Van de richtwaarde kan gemotiveerd worden afgeweken tot de grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. Belangrijk aspect daarbij is dat voldaan wordt aan de binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde, zoals opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

In de Geluidnota zijn geen grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidsniveau. In het Activiteitenbesluit is voor het maximale geluidsniveau een grenswaarde gegeven van 70 dB(A) etmaalwaarde. Van de grenswaarde van 70 dB(A) kan gemotiveerd worden afgeweken met dien verstande dat voldaan wordt aan de binnenwaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde, zoals opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

Op grond van het Activiteitenbesluit moet bij de beoordeling van de geluidsniveaus het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwd worden gelaten (artikel 2.18, lid 1, onder b). Eveneens moeten de maximale geluidsniveaus vanwege het in de openlucht verrichten van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing worden gelaten (artikel 2.18, lid 3, onder b).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter al het geluid, ook het geluid dat bij een beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing gelaten mag worden, worden beoordeeld.


Akoestisch onderzoek

Door Akoestisch Buro Tideman is voor de speeltuin Mekkelholt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Woon- en leefklimaat, Speeltuin Mekkelholt/Hulsmaatstraat, Herinrichting 2018; projectnummer 18.043.01; versie 04; d.d. 6 mei 2018", zie bijlage 4.

In een akoestisch onderzoek ten behoeve van een ruimtelijke procedure moeten de akoestische gevolgen van de maximale mogelijkheden van een bestemmingsplan inzichtelijk worden gemaakt. Dit leidt veelal tot een te ruime bedrijfssituatie die vaak niet reëel en niet wenselijk is. In dit geval gaat het om een bestaande speeltuin, die gedeeltelijke verplaatst en opnieuw ingericht wordt, waarvan het huidige gebruik wordt voortgezet. In het akoestisch onderzoek is dan ook het beoogde gebruik en niet de maximale planologische ontwikkeling onderzocht. Dit betekent dat daar waar nodig de maximale planologische ontwikkeling beperkt moet worden door in de regels van het bestemmingsplan voorwaarden op te nemen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het geluid naar de omgeving met name bestaat uit het stemgeluid van spelende kinderen en het gebruik van het clubgebouw. Met de aanwezige speeltoestellen richt de speeltuin zich op kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar. De speeltoestellen zullen hoofdzakelijk in de dagperiode gebruikt worden. In het clubgebouw vinden, veelal in de avondperiode, diverse activiteiten plaats waaronder activiteiten met muziek.

In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat:
- de speeltuin geopend is tussen zonsopgang en zonsondergang;
- op de oostelijke erfgrens tussen de speeltuin en de buitenruimte van de naastgelegen woningen aan de Hulsmaatstraat en de Dr. Van Damstraat een geluidsscherm met een hoogte van 2,2 meter aanwezig is;
- het muziekgeluidsniveau in het clubgebouw ten hoogste 80 dB(A) bedraagt;
- in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur) geen activiteiten binnen de grenzen van de inrichting plaatsvinden;
- dat het bronvermogen van de ventilatie van het clubgebouw ten hoogste 75 dB(A) bedraagt.

Met deze uitgangspunten is in het akoestisch onderzoek het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau vanwege de speeltuin bepaald.


Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In de dagperiode zal het geluid veelal afkomstig zijn van spelende kinderen (stemgeluid) en ten hoogste 48 dB(A) bedragen. In de avondperiode zal het geluid veelal afkomstig zijn van het clubgebouw. Maatgevend daarbij zullen de activiteiten in het clubgebouw zijn waarbij muziek ten gehore wordt gebracht. In de avondperiode zal het (muziek) geluid ten hoogste 45 dB(A) bedragen.

Hiermee wordt in de dagperiode aan de waarde van 50 dB(A) en in de avondperiode aan de waarde van 45 dB(A) uit het Activiteitenbesluit voldaan. Daarbij dient te worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot een formele toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit, het stemgeluid niet buiten beschouwing is gelaten.

In de Geluidnota is het gebied ten zuiden van de Dr. Van Damstraat aangewezen als "Gemengd gebied" met een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde die gelijk is aan de waarde uit het Activiteitenbesluit. Het gebied ten noorden van de Dr. Van Damstraat is in de Geluidnota aangewezen als "Woongebied". Voor "Woongebied" geldt een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde, die 5 dB(A) strenger is dan de waarde uit het Activiteitenbesluit. Aan de richtwaarde kan op diverse geluidsgevoelige objecten in de dag- en avondperiode niet worden voldaan. Wel kan aan de grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde uit de Geluidnota worden voldaan.

In de dagperiode wordt de richtwaarde van 45 dB(A) op de hoogbouw aan de Dr. Van Damstraat 44-160 met 2 dB(A) overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het stemgeluid van spelende kinderen. De afstand van de hoogbouw tot de speeltuin wijzigt met het nieuwe bestemmingsplan niet ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan kent geen beperkende voorwaarden. De maximale planologische mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan zijn daarmee voor het aspect geluid groter dan voor het nieuwe bestemmingsplan waarin de mogelijkheden van de speeltuin beperkt worden tot het beoogde gebruik. Met een geluidsbelasting van 47 dB(A) zal, uitgaande van de minimale gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit, in de appartementen van de hoogbouw de geluidsbelasting ten hoogste 27 dB(A) bedragen. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de binnenwaarde van 35 dB(A). De overschrijding van 2 dB(A) van de richtwaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.

In de avondperiode wordt de richtwaarde van 40 dB(A) op de te realiseren stapelbouw aan de Fazantstraat 52-110, de bestaande woningen aan de noordzijde van de Hulsmaatstraat en de te realiseren woningen ten oosten van de speeltuin (woningen aan de zuidzijde van de Hulsmaatstraat) met ten hoogste 5 dB(A) overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door muziekgeluid vanuit het clubgebouw. Omdat het muziekgeluid betreft is een strafcorrectie van 10 dB(A) toegepast. Deze dient alleen te worden toegepast indien muziekgeluid hoorbaar is bij geluidsgevoelige objecten. Zonder muziekgeluidcorrectie bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 35 dB(A) en zou ruimschoots aan de richtwaarde van 40 dB(A) worden voldaan. Of muziekgeluid met een geluidsbelasting van 35 dB(A) daadwerkelijk hoorbaar is hangt af van het soort muziek en het omgevingsgeluid. Omdat niet met zekerheid is te stellen dat muziekgeluid met een geluidsbelasting van 35 dB(A) niet hoorbaar is wordt de muziekgeluidcorrectie toegepast (worst case).

Op de te realiseren stapelbouw aan de Fazantstraat 52-110 bedraagt, als muziekgeluid hoorbaar is, de overschrijding 2 dB(A). Het betreft hier nieuwbouw waarvan de gevelwering hoger zal zijn dan de minimale eis van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit. In de woningen zal dan ook ruimschoots worden voldaan aan de binnenwaarde van 30 dB(A). De overschrijding van 2 dB(A) van de richtwaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.

Op de bestaande woningen aan de noordzijde van de Hulsmaatstraat bedraagt, als muziekgeluid hoorbaar is, de overschrijding 5 dB(A). De overschrijding vindt plaats op de voorgevel (zuidzijde). De buitenruimte (tuinen) waar men verblijft, bevindt zich aan de achterzijde (noordzijde) van de woningen. De buitenruimte wordt afgeschermd door de eigen woning waardoor het geluid van de speeltuin daar ruimschoots aan de normen zal voldoen. Met een geluidsbelasting van 45 dB(A) zal, uitgaande van de minimale gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit, in de woningen de geluidsbelasting ten hoogste 25 dB(A) bedragen. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de binnenwaarde van 30 dB(A). De overschrijding van 5 dB(A) van de richtwaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.

Op de te realiseren woningen ten oosten van de speeltuin (zuidzijde Hulsmaatstraat) bedraagt, als muziekgeluid hoorbaar is, de overschrijding 2 dB(A). De overschrijding vindt plaats op de verdieping van de achtergevel (zuidzijde). Op het begane grondniveau van de achtergevel en in de aan de achterzijde van de woning gelegen buitenruimte (tuin) is, doordat langs de oostzijde van de speeltuin een geluidsscherm wordt geplaatst, de geluidsbelasting ten hoogste 36 dB(A) (incl. muziekgeluidcorrectie). Op het begane grondniveau en in de buitenruimte wordt daarmee voldaan aan de richtwaarde van 40 dB(A). Het betreft hier nieuwbouw waarvan de gevelwering hoger zal zijn dan de minimale eis van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit. In de woningen zal dan ook ruimschoots worden voldaan aan de binnenwaarde van 30 dB(A). De overschrijding van 2 dB(A) van de richtwaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.


Maximaal geluidsniveau

In de dag- en avondperiode wordt het maximale geluidsniveau veroorzaakt door spelende kinderen. Het maximale geluidsniveau bedraagt in de dagperiode ten hoogste 70 dB(A) en daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. In de avondperiode bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 75 dB(A) en daarmee wordt de waarde van 65 dB(A) uit het Activiteitenbesluit overschreden. De overschrijding ontstaat als door kinderen wordt geschreeuwd. Indien er met normaal stemvolume wordt gesproken zal aan de waarde van 65 dB(A) voor de avondperiode worden voldaan.

De overschrijding vindt plaats op de bestaande woningen aan de zuidzijde van de Dr. Van Damstraat, de bestaande woningen aan de noordzijde van de Hulsmaatstraat, en op de te realiseren woningen ten oosten van de speeltuin (zowel woningen aan de Hulsmaatstraat als aan de Dr. Van Damstraat).

Op de bestaande woningen aan de zuidzijde van de Dr. Van Damstraat bedraagt de overschrijding ten hoogste 5 dB(A). De afstand van de woningen tot de speeltuin wijzigt met het nieuwe bestemmingsplan niet ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. In de huidige situatie zullen vergelijkbare maximale geluidsniveaus optreden. De overschrijding vindt plaats op de voorgevel (noordzijde). De buitenruimte (tuin) waar men verblijft, bevindt zich aan de achterzijde (zuidzijde) van de woningen. De buitenruimte wordt afgeschermd door de eigen woning waardoor het geluid van de speeltuin daar niet hoorbaar zal zijn. Met een geluidsbelasting van 70 dB(A) zal, uitgaande van de minimale gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit, in de woningen de geluidsbelasting ten hoogste 50 dB(A) bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de binnenwaarde van 50 dB(A). De overschrijding van 5 dB(A) van de grenswaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.

Op de bestaande woningen aan de noordzijde van de Hulsmaatstraat bedraagt de overschrijding ten hoogste 1 dB(A). De overschrijding vindt plaats op de voorgevel (zuidzijde). De buitenruimte (tuin) waar men verblijft, bevindt zich aan de achterzijde (noordzijde) van de woningen. De buitenruimte wordt afgeschermd door de eigen woning waardoor het geluid van de speeltuin daar ruimschoots aan de normen zal voldoen. Met een geluidsbelasting van 66 dB(A) zal, uitgaande van de minimale gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit, in de woningen de geluidsbelasting ten hoogste 46 dB(A) bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de binnenwaarde van 50 dB(A). De overschrijding van 1 dB(A) van de grenswaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.

Op de te realiseren woningen ten oosten van de speeltuin bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 75 dB(A). Daarmee wordt de grenswaarde van 65 dB(A) voor de avondperiode met 10 dB(A) overschreden. De overschrijding vindt plaats op de verdieping van de achtergevel. Op het begane grondniveau van de achtergevel en in de aan de achterzijde van de woning gelegen buitenruimte (tuin) is, doordat langs de oostzijde van de speeltuin een geluidsscherm wordt geplaatst, de geluidsbelasting lager. Het maximale geluidsniveau bedraagt op het begane grondniveau ten hoogste 65 dB(A) en in de buitenruimte ten hoogste 69 dB(A). Op het begane grondniveau wordt daarmee voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. In de buitenruimte wordt de grenswaarde van 65 dB(A) uit het Activiteitenbesluit overschreden. De grenswaarde uit het Activiteitenbesluit geldt echter voor de gevel van geluidsgevoelige objecten en niet voor tuinen. Op de gevel van geluidsgevoelige objecten is in de avondperiode de grenswaarde 5 dB(A) lager dan in de dagperiode. De grenswaarde is lager in verband met slaapverstoring. Het gebruik van de buitenruimte is in de dag- en avondperiode gelijk en de velaging van de grenswaarde in verband met slaapverstoring is daar niet noodzakelijk. In de avondperiode kan voor de buitenruimte dan ook dezelfde grenswaarde als voor de dagperiode gehanteerd worden. Aan de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode wordt in de avondperiode in de buitenruimte voldaan. Het betreft hier nieuwbouw waarvan de gevelwering hoger zal zijn dan de minimale eis van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit. Over het algemeen hebben nieuwbouwwoningen een gevelwering van meer dan 25 dB(A). Met een maximaal geluidsniveau van 75 dB(A) zal, uitgaande van een gevelwering van 25 dB(A), de geluidsbelasting in de woning ten hoogste 50 dB(A) bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de binnenwaarde van 50 dB(A). De overschrijding van 10 dB(A) van de grenswaarde wordt gezien het voorgaande dan ook acceptabel geacht.


Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van de speeltuin.

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen worden in de regels van het bestemmingsplan voorwaarden opgenomen.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de huidige situatie zijn in het plangebied ca. 50 appartementen aanwezig. Deze zullen worden gesloopt. Daarvoor in de plaats zullen 76 appartementen, verdeeld over drie gebouwen, en 9 grondgebonden woningen worden gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal wooneenheden met ca. 35 toe.

Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 woningen als niet in betekenende mate zijn aan te merken. De realisatie van ca 35 extra wooneenheden is daarmee zondermeer een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2017 blijkt dat op het plangebied in alle zichtjaren (2016, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.


Conclusie

Het bestemmingsplan Fazantplein valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

In en in de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en is er geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, het spoor of water.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus

in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan Fazantplein ” is hemelsbreed op ca. 3 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Fazantplein

Het bestemmingsplan Fazantplein ” beoogt het planologisch mogelijk maken van sloop en nieuwbouw van woongebouwen en de bouw van grondgebonden woningen. De openbare ruimte zal opnieuw worden ingericht. Er is een waterhuishoudkundig onderzoek opgesteld door Anteagroup, 15 december 2017, zie bijlage 5.

- toename verhard oppervlak

Het nieuwe plan leidt tot een afname van het verharde oppervlak. Zowel de hoeveelheid bebouwing als verharding neemt af. Het gebied krijgt een meer groene uitstraling.

- hemelwaterafvoer

De afname van verhard oppervlak betekent dat er ook minder af te voeren regenwater is. In de huidige situatie wordt al het regenwater via de riolering afgevoerd. Het beleid van de gemeente is erop gericht dat het regenwater zoveel mogelijk in het gebied waar het valt wordt vastgehouden zodat het kan infiltreren en/of vertraagd wordt afgevoerd. Daarmee worden ondermeer problemen met wateroverlast bij hevige neerslag beperkt of voorkomen. Om daar invulling aan te geven wordt de nieuwe inrichting van het gebied zodanig dat er in het centrale gebied grote groene vlakken ontstaan waarin wadi's en greppels kunnen worden gerealiseerd. Hierdoor kan een groot deel van het regenwater in dit systeem worden verwerkt door infiltratie in de bodem. Ook de bodemgesteldheid laat infiltratie toe. Met name het westelijke deel van het gebied ligt te laag om het water via een bovengrondse afvoer naar de wadi's in het centrale gebied af te voeren. Ook is daar de doorlatendheid minder goed. Bij de nadere uitwerking van de westzijde zal nog een keuze worden gemaakt voor de berging van het regenwater. Er kan voor het plangebied in geheel goed worden voldaan aan de bergingseis.

- afvalwaterafvoer

In de nieuwe situatie wordt het vuilwater gescheiden van het regenwater. Vuilwater wordt gescheiden van regenwater aangeboden bij de perceelsgrenzen.

- oppervlaktewater

Er is geen oppervlaktewater in de buurt waar rekening mee moet worden gehouden.

- grondwater, ontwatering en afwatering

Uit onderzoek blijkt dat de grondwaterstand voldoende diep onder maaiveld staat zodat ruimschoots voldaan kan worden aan de vereiste ontwateringsdiepte. Er zijn dus geen aanvullende maatregelen nodig.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Fazantplein

Het plangebied van het bestemmingsplan “Fazantplein” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk ca. 7 kilometer ten zuidoosten en 6 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Fazantplein

Het bestemmingsplan maakt de sloop en nieuwbouw van woongebouwen mogelijk en de bouw van grondgebonden woningen. De speeltuin wordt iets verplaatst en opnieuw ingericht. Ook het openbaar krijgt een nieuwe inrichting.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door het bureau Eelerwoude een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr.P7680, d.d. 6 februari 2018, zie bijlage 6) blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Fazantplein”

Het plangebied van het bestemmingsplan “Fazantplein” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 1,5 kilometer ten noordwesten van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Fazantplein" is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan. De situering van de gebouwen is met bouwvlakkken aangegeven in de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie". Voor het openbaar gebied is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Fazantplein" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Fazantplein ”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

Groen (artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan gronden die met groen worden ingericht. Hier zijn wel voet- en fietspaden mogelijk en in- en uitritten. Maar de aanblik van de gronden zal altijd groen moeten zijn.

Recreatie (artikel 4)

De te verplaatsen speeltuin heeft ook in dit bestemmingsplan de bestemming "Recreatie". Hier zijn speelvoorzieningen mogelijk en ook een verenigingsgebouw. Het gebouw mag alleen binnen het bouwvlak geplaatst worden.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 5)

De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Wonen (artikel 6)

De bestemming “Wonen” is toegekend aan de gronden waar in hoofdzaak wordt gewoond. De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Op deze gronden te realiseren bebouwing dient te voldoen aan de op de verbeelding weergegeven aanwijzingen voor onder meer de situering, het maximaal te bebouwen oppervlak en de maximale bouwhoogtes. In de regeling is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De woningen mogen alleen gebruikt (en gebouwd) worden als binnen deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tenminste 65 parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Voor de situatie dat de woningen niet tegelijkertijd gebouwd worden, is de bepaling opgenomen dat in ieder geval binnen één jaar na ingebruikname het aantal parkeerplaatsen zullen zijn gerealiseerd.

6.3.2 Gebiedsaanduidingen

Archeologisch onderzoeksgebied B (artikel 10 , lid 1)

In de gebieden met de gebiedsaanduiding "Archeologisch onderzoeksgebied B" geldt een archeologische (voor)onderzoeksplicht voor bodemverstorende activiteiten met een verstoringsoppervlak van meer dan 2500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. In dat geval is de realisatie van bouwwerken, de sloop van bestaande bouwwerken of de uitvoering van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uitsluitend toegestaan wanneer uit het (voor)onderzoek blijkt dat in de bodem geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de in de bodem aanwezige archeologische waarden door de uit te voeren activiteiten niet zullen worden verstoord of in de plannen kunnen worden ingepast.

6.3.3 Algemene regels

anti-dubbeltelregel (artikel 7)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels (artikel 8)

In de algemene bouwregels bepalingen opgenomen over het onderkelderen van gebouwen en terreinen en het bouwen van nutsvoorzieningen en de mogelijkheid om nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen.

algemene gebruiksregels (artikel 9)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in combinatie met wonen, het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk en het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als geluidzoneringsplichtige inrichting.

algemene afwijkingsregels (artikel 11)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels (artikel 12)

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het (gedeeltelijk) wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen of een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels (artikel 13)

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

overige regels (artikel 14)

In het artikel 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan. Het betreft de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren en laden en lossen en de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater.

6.3.4 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht.

Nadere eisen
Met het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een aangevraagde activiteit op ondergeschikte onderdelen aanpassen. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen of afwijkingen van de bestemming worden toegestaan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid en / of de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

 
Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels of het stellen van nadere eisen voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  
6.3.5 De Lijst van bedrijfstypen en/of de Staat van bedrijfsactiviteiten

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en/of een Staat van bedrijfsactiviteiten, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken - is het uitgangspunt. De richtafstanden zijn geactualiseerd, de toelichting is aangepast aan nieuw beleid en bevat stappenplannen voor veel voorkomende praktijksituaties. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn ook richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging opgenomen.

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren, winkels) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In gebieden met een grote mate van functiemenging wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging gebruikt. Deze gaat niet uit van aan te houden richtafstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies maar van de mate in hoeverre een activiteit al dan niet aanpandig met woningen of andere milieugevoelige functies aanvaardbaar is.

De Lijst van bedrijfstypen

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. In de Lijst van bedrijfstypen zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. Daartoe zijn in de VNG-brochure een aantal hoofdcategorieën onderverdeeld in subcategorieën. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. De milieucategorieën 1 en 2 zijn niet onderverdeeld in subcategorieën. Elke milieucategorie of subcategorie heeft een eigen bijbehorende richtafstand die dient te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies en bestemmingen.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
 
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Tabel: overzicht milieucategorieën VNG-publicatie met bijbehorende richtafstanden

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Het bestemmingsplan maakt de sloop en nieuwbouw van woongebuwen mogelijk aan de Fazantstaat en nieuwbouw van eengezinswoningen achter het Fazantplein. De speeltuin Mekkelholt wordt iets verplaatst en het openbaar gebied wordt opnieuw ingericht.

De gronden in het plangebied waarop de woningen gerealiseerd worden zijn eigendom van de woningcorporatie "De Woonplaats". De gronden van de speeltuin en de wegen zijn gemeente eigendom. Bij de herinrichting van het openbaar gebied is ook een klein deel van de gronden van de woningcorporatie Domijn betrokkken.

Exploitatie overeenkomst

De gebieden in het plangebied die geen gemeentelijk eigendom zijn worden in samenwerking met de gemeente Enschede door "De Woonplaats" ontwikkeld. Met "De Woonplaats" zijn afspraken gemaakt over het gemeentelijk kostenverhaal en de kostenverdeling van de herinrichting van het openbaar gebied inclusief de herinrichting van de gronden van Domijn. Dit is vastgelegd in een (anterieure) exploitatieovereenkomst. Van de exploitatieovereenkomst zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro in de "Huis aan Huis" mededeling worden gedaan.