Plan: | Stadsrandzone strook Vaneker |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0153.20110747-0003 |
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Afbeelding 7: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" geldt een middelhoge (oranje) tot hoge verwachtingswaarde (rood) op archeologische vondsten. Daarom heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente archeologisch vooronderzoek in de vorm van bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.
Het bureauonderzoek leverde informatie op over bekende en te verwachten archeologische waarden. Hiermee werd het mogelijk om een voor het gebied specifieke verwachting op te stellen. In het veldonderzoek is deze gespecificeerde verwachting vervolgens getoetst. De uitkomsten van het veldonderzoek vormden de basis voor het uiteindelijke advies.
Op basis van het bureauonderzoek bestond een middelmatige tot hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische overblijfselen vanaf de Steentijd tot heden. Met de resultaten uit het veldonderzoek kon deze verwachting worden verfijnd. Hoewel er geen duidelijke vindplaatsen zijn aangetroffen, geven de onderzoeksresultaten aanleiding tot het aanduiden van een aantal zones waar sprake is van een redelijke tot grote kans op het aantreffen van archeologische resten.
Voor de zones met een hoge archeologische verwachting is vervolgonderzoek in de vorm van een inventariseren veldonderzoek met proefsleuven nodig. In de overige zones (middelmatige, lage en geen archeologische verwachting) kunnen de werkzaamheden zonder archeologisch vervolgonderzoek worden uitgevoerd. De wettelijke plicht op het melden van toevalsvondsten is uiteraard te allen tijde van toepassing.
De uitkomsten van het onderzoek zijn in juni 2011 verwerkt in notitie 3860. De rapportage en het bjbehorende Programma van Eisen zijn niet als als bijlage bij deze toelichting is opgenomen, omdat na de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan het plan zodanig is aangepast dat er in het onderzoeksgebied geen bodemverstoringen meer plaatsvinden.
Het archeologisch onderzoek en het Programma van Eisen zijn in te zien in het archief van de gemeente.
De resultaten van de onderzoeken zijn beoordeeld door de regio archeoloog. De Gemeente Enschede neemt als bevoegd gezag voor het nemen van besluiten over archeologie het advies van de regio archeoloog over. In het Programma van Eisen zijn de zones opgenomen waar vervolgonderzoek plaats moet vinden. De rest van de zones zijn vrijgesteld van vervolgonderzoek. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden in vrijgestelde zones onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan moeten de vondsten op grond van artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS).
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.