direct naar inhoud van 5.4 Ecologie en natuurwetgeving
Plan: Stadsrandzone strook Vaneker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110747-0003

5.4 Ecologie en natuurwetgeving

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteit. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen.

De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden.

De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).

Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de speciale beschermingszones of 'Natura 2000' gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de EG-Vogelrichtlijngebieden en, sinds 1 februari 2009, de EG-Habitatrichtlijngebieden. Voor de meeste EG-Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten vastgesteld.

Zo lang de EG-Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief door de minister zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht.

Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.

Ecologische Hoofdstructuur

IIn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden de nationale belangen van het Rijk op het gebied van onder meer de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De SVIR richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen. De doorwerking van de nationale belangen uit de SVIR wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro wordt geregeld hoe het nationale belang van de EHS door provincies en gemeenten dient te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel Afwijken van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. De Afwijkensregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in de AmvB artikel 75.

De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:

  • 1. tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen Afwijken te worden gevraagd;
  • 2. tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans Afwijken te worden gevraagd;
  • 3. tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de EG-Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd Afwijken te worden gevraagd.

Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.

Ecologie en het plangebied "Stadsrandzone strook Vaneker "

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Het plangebied is ook niet gelegen in of in de directe nabijheid van gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Door zijn ligging in een typisch Twents landschap, biedt het plangebied potentieel grote mogelijkheden voor variatie in flora en fauna.

In het kader van de totale planontwikkeling 't Vaneker en stadsrandzone is door ecologisch adviesbureau Eelerwoude BV in 2004 een onderzoek naar de aanwezige beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd (rapportage "Flora- en fauna onderzoek 't Vaneker", projectnr. 1080 d.d. 9 december 2004). Dit onderzoek is in 2008/2009 voor de deelgebieden "Zuidschil" en "Stadsrand" geactualiseerd en aangevuld (rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker", projectnr. 3696 d.d. 8 november 2010). Beide rapportages zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Flora- en faunawet onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat in 't Vaneker geen strikt(er) beschermde flora maar wel diverse strikt(er) beschermde soorten fauna voorkomen: meer dan 50 soorten broedvogels, waarvan alleen de nesten van de huismus en de buizerd op grond van de Flora- en faunawet jaarrond beschermd zijn - van alle andere vogelsoorten zijn de nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd; 7 soorten vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, baardvleermuis, watervleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis); steenmarter, eekhoorn, kamsalamander en poelkikker.

Er zijn in het plangebied geen strikt(er) beschermde reptielen, vlinders of overige beschermde soorten zoals vlinders of mieren aangetoond. Voor geen van de aangetroffen beschermde soorten geldt dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding is. Van de genoemde soorten is het, gelet op de planontwikkeling en de daarvan deel uitmakende mitigerende maatregelen, op voorhand alleen voor poelkikker en kamsalamander niet uit te sluiten dat de planontwikkeling mogelijk negatieve effecten zal hebben op de functionele leefomgeving van de soort.

Buizerd

De buizerd heeft zijn territorium naar verwachting net ten noorden van het plangebied maar maakt wel gebruik van de Zuidschil en de Stadsrand als jachtgebied. Door de ontwikkelingen in 't Vaneker zal zijn jachtgebied worden verkleind en minder geschikt worden als foerageergebied maar daar staat tegenover dat door de nieuwe natuurontwikkeling in met name de Stadsrand het aantal prooidieren zal toenemen. Verder blijft er in de directe omgeving van 't Vaneker nog voldoende geschikt leefgebied over voor de buizerd.

Huismus

De huismus komt naar verwachting op meerdere locaties voor in het onderzoeksgebied, met name op en rond de bestaande erven. De erven in het onderzoeksgebied en de omgeving daarvan blijven gehandhaafd, er worden dan ook geen negatieve effecten op de huismus verwacht. De nieuwe ontwikkelingen bieden juist kansen voor de huismus, doordat er nieuwe erven met bijbehorende groenstructuren ontstaan.

Vleermuizen

Rosse vleermuis, watervleermuis en franjestaart staan bekend als boombewonende soorten, gewone dwergvleermuis en laatvlieger staan bekend als gebouwbewonende soorten en van de andere in het onderzoeksgebied aangetoonde soorten is bekend dat ze zowel boombewonend als gebouwbewonend kunnen zijn.

De planontwikkeling in Zuidschil en Stadsrand hebben naar verwachting geen negatieve effecten op de functionele leefomgeving van vleermuizen omdat bestaande opgaande (oude) groenstructuren en bebouwing gehandhaafd blijft en de straatverlichting in het gebied tot een minimum wordt beperkt. Mocht er een bestaande fourageerplaats moeten verdwijnen als gevolg van de nieuwbouw dan zullen als gevolg van de groene inrichting van het gebied er voldoende alternatieve locaties voorhanden zijn.

Overige zoogdieren

De steenmarter is in het onderzoeksgebied Zuidschil en Stadsrand niet aangetoond maar wel is bekend dat hij voorkomt op het Zuidkamp. Aangezien de steenmarter in Enschede vrij algemeen voorkomt ligt het voor de hand dat de soort ook in de Zuidschil en de Stadsrand voorkomt. De eekhoorn komt verspreid in het gehele onderzoeksgebied voor, met name in de zuidwesthoek. Verder komen in het plangebied ook nog enkele algemeen voorkomende en licht beschermde zoogdiersoorten voor, zoals ree, konijn, haas en egel.

Voor deze algemeen voorkomende soorten geldt echter op grond van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Voor de overige zoogdiersoorten geldt in zijn algemeenheid dat de effecten op de soorten beperkt zullen zijn. Plaatselijk zal er wellicht sprake zijn van verlies aan leefgebied of een toename van verstoring door licht, betreding of geluid maar het huidige landschap ter plaatse blijft vrijwel intact en wordt op sommige plaatsen nog versterkt door de aanplant van nieuwe groenelementen.

Poelkikker en Kamsalamander

De kamsalamander komt rond Enschede plaatselijk vrij algemeen voor. In het onderzoeksgebied Zuidschil en Stadsrand is de kamsalamander in een drietal poelen aangetoond maar geen van deze poelen is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker". De populatie kamsalamander in 't Vaneker ligt aan de rand van een grote regionale populatie. Het leefgebied van de kamsalamander bestaat uit voortplantingsbiotoop (poel, vijver) en overwinteringsbiotoop (landbiotoop, bij voorkeur kleinschalig landschap met bos en struweel).

De poelkikker is aangetoond in tenminste twee poelen in het onderzoeksgebied maar ook voor deze poelen - dezelfde poelen als waar de kamsalamander in is aangetoond - geldt dat ze buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Stadsrandzone strook Vaneker" zijn gelegen. Het biotoop van de poelkikker komt in grote mate overeen met dat van de kamsalamander. Uit het Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van alle poelen waarin poelkikker en kamsalamander zijn aangetoond geschikt overwinteringsbiotoop aanwezig is. Twee van de poelen zijn gesitueerd op toekomstige woonpercelen, de overige drie poelen zijn gesitueerd op openbaar terrein.

Voor nadere info over de aangetroffen strikt beschermde soorten poelkikker en kamsalamander en de verwachte effecten op de vaste rust- of verblijfplaatsen en de functionele leefomgeving van deze soorten wordt kortheidshalve verwezen naar de paragrafen 3.5, 4.2 en 4.3 van de rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker" van Eelerwoude, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Het is waarschijnlijk dat als gevolg van de planontwikkeling het huidige extensieve karakter van de terreinen waar de soorten zijn aangetoond gaan verdwijnen. Het is daarom nog maar de vraag of poelkikker en kamsalamander zich zullen kunnen handhaven, zelfs al blijven de poelen gehandhaafd. Een ander risico is dat de poelen op uitgeefbaar terrein op termijn zullen worden ingericht als vijvers, waarin vis wordt uitgezet en/of waterplanten in worden geworpen.

Samengevat kan daarom worden geconcludeerd dat ten gevolge van de planontwikkeling in 't Vaneker, deelgebieden Zuidschil en Stadsrand, er negatieve gevolgen worden verwacht op de aanwezige populaties kamsalamander en poelkikker. Zonder mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen is de kans groot dat de beide soorten zich na herinrichting niet meer in de deelgebieden Zuidschil en Stadsrand kunnen handhaven en dus zullen verdwijnen. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan ook noodzakelijk.

Maatregelen

Om de negatieve gevolgen voor poelkikker en kamsalamander zoveel mogelijk te voorkomen is een maatregelenplan opgesteld. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de twee op uitgeefbaar terrein gelegen poelen op termijn niet meer geschikt zullen zijn voor poelkikker en kamsalamander. Met dat in het achterhoofd worden er in de Zuidschil van 't Vaneker een tweetal nieuwe poelen voor poelkikker en kamsalamander aangelegd en wordt de bestaande blusvijver op het Zuidkamp geschikt gemaakt als verblijfplaats voor poelkikker en kamsalamander. De nieuwe poelen worden gesitueerd in de directe nabijheid van geschikt overwinteringsbiotoop, dat waar nodig zal worden aangelegd. De te nemen maatregelen staan uitvoerig beschreven in paragraaf 4.4 van de rapportage "Flora- en fauna onderzoek en Activiteitenplan 't Vaneker", hier wordt kortheidshalve naar verwezen.

Ontheffingsaanvraag

Op basis van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen voor poelkikker en kamsalamander wordt verwacht dat er als zodanig geen sprake meer zal zijn van overtreding van de betreffende verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet, waardoor een ontheffing niet meer noodzakelijk is. Het maatregelenplan is in de vorm van een ontheffingsaanvraag met bijbehorend activiteitenplan ter toetsing voorgelegd aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG), die de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) adviseert inzake ontheffingsaanvragen op grond van de Flora- en faunawet. DLG heeft de minister inmiddels geadviseerd in positieve zin afwijzend te besluiten op de ontheffingsaanvraag.

Een dergelijke "positieve afwijzing" houdt in dat geen ontheffing verleend kan worden omdat er geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora-en faunawet. De minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie heeft op 3 januari 2011 overeenkomstig het advies van DLG besloten de "positieve afwijzing" te verlenen. Het ontheffingsbesluit met de positieve afwijzing is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.