direct naar inhoud van 4.2 PlanMER
Plan: Buitengebied Gemeente Dalfsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01

4.2 PlanMER

Tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre bepaalde activiteiten die worden toegestaan in het bestemmingsplan Buitengebied, leiden tot overschrijding van drempels zoals genoemd in het Besluit m.e.r. Is dat het geval, dan is het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig. Er bestaat tevens een plan-m.e.r.-plicht indien voor het bestemmingsplan Buitengebied een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet. Er dient dus naar twee zaken te worden gekeken: het Besluit m.e.r. en de Natuurbeschermingswet. Dit is hierna uitgewerkt.

Besluit m.e.r
In het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen zijn de volgende activiteiten opgenomen of aangewezen welke zijn genoemd in onderdeel C en onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r:

  • intensieve veehouderij (in een deel van het plangebied);
  • ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • realisering van nieuwe natuur/Ecologisch Hoofdstructuur.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan Buitengebied plan-m.e.r.-plichtig is.

Natuurbeschermingswet
Zoals gezegd, dient eveneens een planMER te worden opgesteld indien het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor een gebied dat is aangewezen in het kader van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. In het buitengebied van de gemeente Dalfsen komen geen Natura 2000-gebieden voor. Wel bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied een aantal Natura 2000-gebiede. Gelet op de zogenaamde externe werking van deze gebieden, zijn ontwikkelingen in de gemeente Dalfsen van invloed op die natuurgebieden. Afgewogen dient te worden of in het bestemmingspan activiteiten mogelijk worden gemaakt die significante gevolgen kunnen hebben voor de betreffende Natura 2000-gebieden. In het kader van het planMER voor de Structuurvisie is reeds geconstateerd dat dit het geval is. Er dient dan ook een Passende Beoordeling te worden opgesteld (welke zal worden geïntegreerd in het planMER).

Voor dit bestemmingsplan is dan ook een MER opgesteld. Zie hiervoor het planMER bestemmingplan buitengebied (Witteveen en Bos, maart 2013).

Doel m.e.r.
De m.e.r. is bedoeld om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verwachte milieueffecten die van belang zijn voor de besluitvorming, in beeld te brengen.

Omdat een m.e.r. is bedoeld om mogelijke negatieve milieueffecten inzichtelijk te maken, richt het MER zich met name op de wijze waarop activiteiten met mogelijk negatieve milieueffecten worden vastgelegd in het bestemmingsplan (het voornemen). De Wet milieubeheer stelt dat in een MER redelijke alternatieven voor de voorgenomen activiteit moeten worden beschreven plus een motivering van de keuze voor deze alternatieven.

Voornemen en alternatieven

In het planMER zijn de volgende alternatieven onderscheiden:

  • 1. Het voornemen

Concreet gaat het daarbij om de effecten op het milieu als de mogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan maximaal worden benut. Dit betekent dus ook de uitbreidingsmogelijkheden die gegeven worden middels afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

  • 2. Beperkt groeiscenario

Om te kijken of een alternatief met minder mogelijkheden tot uitbreiding van de landbouw tot wezenlijke andere effecten op Natura 2000 gebieden leidt is een beperkt groeiscenario in beeld gebracht. In de omgeving van de Natura 2000 gebieden is hier uitgegaan van een standstillsituatie en in de overige gebieden is uitgegaan van de mogelijke uitbreiding die gegeven wordt bij recht en groei met de bestaande overwegende diersoort.

Het beschrijven van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling is een vereiste voor plannen met mogelijke milieueffecten die voortkomt uit de Wet milieubeheer.

Beoordeling en conclusie

Het voornemen is beoordeeld op verschillende milieuthema's, zoals bodem, water, landschap en cultuurhistorie, natuur, geur, lucht, licht, geluid. Hiervoor wordt verwezen naar het planMER bestemmingplan buitengebied (Witteveen en Bos, maart 2013).

Uit de Passende Beoordeling is naar voren gekomen dat bij recht mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen optreden. Het vastleggen van de huidige situatie in het bestemmingsplan, waarbij iedere uitbreidingsmogelijkheid van bebouwing of bouwvlak ten behoeve van vee wordt uitgesloten, wordt beschouwd als een uitvoerbaar alternatief waarbij geen significante effecten optreden op omliggende Natura 2000-gebieden. In deze situatie zou de huidige situatie (lees: de huidige stalvloeroppervlakte) worden vastgeld in het bestemmingsplan en zou uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing en bouwpercelen ten behoeve van een toename van vee aan een afwijking te koppelen waarbij de randvoorwaarde geldt dat er geen sprake mag zijn van significant negatieve effecten als gevolg van ammoniakdepositie op omliggende Natura 2000 gebieden.

Geredeneerd vanuit de Natuurbeschermingswet en eerdere jurisprudentie bestaat het risico dat deze striktere bepaling geschorst kan worden. Of deze striktere regeling Raad-van-State-proof is, is eveneens nog niet bewezen. Ook is niet uitgesloten dat dit tot planschadeclaims zal leiden. Anders gezegd: de uitkomsten van berekeningen van een onrealistisch scenario (alle bedrijven breiden de komende 10 jaar hun veestapel maximaal uit binnen de kaders van het bestemmingsplan) zouden de individuele uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven voor de komende tien jaar onterecht kunnen blokkeren. In dat licht zijn ook de trends van belang. Het aantal bouwvlakken/bedrijven zal verder afnemen. Het vastleggen van de feitelijke situatie zou ook niet passen binnen het uitgangspunt dat de raad met de vaststelling van de Structuurvisie Buitengebied heeft bepaald dat er ontwikkelingsruimte voor de landbouw moet zijn. Op deze wijze zou dit uitgangspunt wezenlijk worden ingeperkt. gemeente Dalfsen wil de ontwikkelingsmogelijkheden behouden voor uitbreiding.

Vanwege de werking en het doel van het bestemmingsplan ligt het niet voor de hand om een alternatief, waarin geen negatieve effecten zijn te verwachten op Natura 2000-gebieden, (in dit geval de huidige feitelijke situatie) door te vertalen in het bestemmingsplan. In praktische zin zou dat betekenen dat vrijwel geen enkel bedrijf uit zou kunnen breiden, na de vaststelling van het plan en de tien jaar daarna. Derhalve is gekozen voor de regeling zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.