Plan: | Mastboersweg 1 en 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0141.00146-BP31 |
Aan de Mastboersweg 1 en 4 te Almelo, in het buitengebied van de gemeente Almelo, zijn twee agrarisch bedrijfspercelen aanwezig. De erven liggen aan weerszijden van de Mastboersweg en zijn verbonden door het tussengelegen erfbos. De agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Mastboersweg 1 zijn echter al geruime tijd geleden beëindigd. Aan de Mastboersweg 4 worden slechts nog akkerbouwgewassen gekweekt en is de veehouderijtak reeds beeïndigd.
Voor het merendeel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die nog aanwezig zijn op de erven, is geen passende vervolgfunctie gevonden. De gebouwen staan reeds een geruime tijd leeg en zijn grotendeels in verval geraakt. Deze bebouwing is tevens als landschapsontsierend aan te merken.
Initiatiefnemers zijn voornemens om deze bebouwing, met in totaal een oppervlak van 1.710 m², te slopen en in te zetten in het kader van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Her- en nevengebruik VAB, Rood voor rood'. Op basis van dit beleid wordt ter compensatie van de sloop van minimaal 1700 m² (850 m² per compensatiewoning) aan landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, het recht op de realisatie van twee compensatiewoningen verkregen. Deze compensatiewoningen worden gerealiseerd op de slooplocaties.
De karakteristieke boerderij aan de Mastboersweg 4 wordt gehandhaafd en als reguliere woning in gebruik genomen waarbij ten behoeve van het voortzetten van een hobbymatig akkerbouwbedrijf 300 m2 aan bebouwing wordt herbouwd. Daarnaast is initiatiefnemer voornemens om de voormalige boerderijwoning aan de Mastboersweg 1 te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren van maximaal 1000 m3.
De nieuwe woonerven, bestaande uit ieder twee woningen met bijbehorende bebouwing, wordt landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan "Mastboersweg 1 en 4" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Almelo aan de Mastboersweg 1 en 4 te Almelo, ten oosten van de kern Almelo. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Ambt-Almelo, sectie P, nummers 654, 1311, 1312, 1313 en 1314. In afbeelding 1.1 en 1.2 is de ligging van de locatie ten opzichte van Almelo (rode markering) en de directe omgeving (rode omlijning) indicatief weergegeven. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied met rode marker (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied rood omkaderd (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 19 april 2011 door de gemeenteraad van Almelo. Op 18 juli 2017 is het bestemmingsplan “Buitengebied correctieve herziening” vastgesteld waarin enkele wijzigingen van het bestemmingsplan “Buitengebied Almelo” zijn opgenomen. De wijzigingen zijn niet van invloed op het plangebied. Op 5 juni 2018 is de "Parapluherziening parkeren" vastgesteld. Deze parapluherziening bevat regels omtrent het parkeren het laden en lossen. Op 23 maart 2020 is de "Parapluherziening wonen" vastgesteld. Deze parapluherziening voorziet in een vervangende/aanvullende regeling ten aanzien van kamerbewoning en woningsplitsing. De Parapluherziening algemene afwijkingen ligt vanaf 7 september 2022 als ontwerp ter inzage.
In afbeelding 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven door middel van de rode contour. Aansluitend worden de geldende bestemmingen kort toegelicht.
Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" voorzien van de volgende enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen:
'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn ter plaatse hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd binnen een bouwvlak.
'Waarde – Archeologische verwachting'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
De vereiste bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het realiseren van twee compensatiewoningen met de bijbehorende bijgebouwen en functies ontbreken in het geldende bestemmingsplan. Het is gewenst om het nieuwe woonperceel te voorzien van een passende (woon)bestemming. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 De huidige en toekomstige situatie
Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze
In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor het buitengebied al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.
De erven gelegen aan de Mastboersweg 1 en 4 te Almelo zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Almelo, ten oosten van de stad Almelo. De erven liggen aan weerszijden van de Mastboersweg en vormen samen het plangebied. De aanwezigheid van het erfbos zorgt voor een robuuste achtergrond voor de bebouwing en zorgt voor de verbinding tussen de erven.
De agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Mastboersweg 1 zijn echter al geruime tijd geleden beëindigd. Het erf aan de Mastboersweg 4 betreft een agrarisch bedrijf waarvan de veehouderijtak gestaakt is en het akkerbouwbedrijf nog actief is, zij het in afgeslankte vorm. Voor het merendeel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die nog aanwezig zijn op de erven, is geen passende vervolgfunctie gevonden. De gebouwen staan reeds een geruime tijd leeg en zijn grotendeels in verval geraakt.
Figuur 2.1: Bovenaanzicht Mastboersweg 1 en 4 Almelo (bron: atlasvanoverijssel)
De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden met verspreid liggende agrarische erven en woonhuizen. Het gebied wordt veel gebruikt voor recreatie waarbij bewoners van de stad Almelo geregeld de wegen en paden gebruiken om over te fietsen of wandelen.
Mastboersweg 1
Erve Masttoon is gelegen aan de Mastboersweg 1 in het buitengebied van Almelo. Naast de boerderij zijn er diverse voormalige agrarische gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ca 1.100 m2 aanwezig op het erf. Het betreft een diversiteit aan gebouwen zoals een kapschuur, een kapberg, een hooiberg, een wagenloods en diverse kleine en grote schuren en stallen. Aan de voorzijde (zuidzijde erf) van de woning is de tuin aanwezig met diverse (uitheemse) beplantingen. Vanaf de oostzijde van het erf is het erf toegankeljk via diverse inritten vanaf de Mastboersweg. Onderstaand zijn enkele foto's van het erf opgenomen.
Figuur 2.2: Aanzicht Mastboersweg 1 vanaf de Mastboersweg ten zuiden van het plangebied (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.3: Boerderij aan de Mastboersweg 1 (bron: Agriteam Makelaars Oost Overijssel)
Figuur 2.4: Achterzijde boerderij aan de Mastboersweg 1 (bron: Ad Fontem)
Mastboersweg 4
Aan de overzijde van de Mastboersweg bevindt zich een boerderij met opstallen behorende bij de Mastboersweg 4. Het erf is vanaf de westzijde van het erf bereikbaar via een inrit vanaf de Mastboersweg. Naast de boerderij zijn er diverse (voormalige) agrarische gebouwen aanwezig op het erf. Het betreft een diversiteit aan gebouwen zoals de oude boerderij, kapschuren een hooiberg, een wagenloods en diverse kleine en grote schuren en stallen. De oppervlakte van voormalige agrarische bebouwing bedraagt circa 612 m2. Aan de voorzijde (zuid en westzijde erf) van de woning is de tuin aanwezig met diverse (uitheemse) beplantingen.
Figuur 2.5: Aanzicht Mastboersweg 4 vanaf de Mastboersweg ten zuiden van het plangebied (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.6: Aanzicht Mastboersweg 4 vanaf voorzijde oude boerderij (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.7: Aanzicht Mastboersweg 4 vanaf voorzijde oude boerderij (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.8: Hooiberg behorende bij Mastboersweg 4 vanaf inrit (bron: Ad Fontem)
Initiatiefnemers hebben het voornemen de erven aan de Mastboersweg 1 en 4 te Almelo te herontwikkelen. Op beide erven zal de voormalige agrarische bebouwing worden gesloopt en zullen de erven worden opgeschoond. De wens van initiatiefnemers is om het erf aan de Mastboersweg 1 te gaan gebruiken ten behoeve van de functie wonen. Ter vervanging van de uitgewoonde boerderij Mastboersweg 1 zal de woning met de bestaande inhoud van maximaal 1.000 m3 worden teruggebouwd. De karakteristieke boerderij aan de Mastboersweg 4 wordt gehandhaafd en als reguliere woning bestemd waarbij ten behoeve van het voortzetten van een kleinschalig akkerbouwbedrijf 300 m2 bebouwing wordt herbouwd. Op ieder erf zal een compensatiewoning en een bijbehorend bijgebouw bij de woning toegevoegd worden. De stedenbouwkundige invulling van de erven zal voor een passend erfensemble zorgen waarbij het erf landschappelijk wordt ingepast. Onderstaand een overzicht van het nieuwe erfensemble. Het ruimtelijk kwaliteitsplan waarin een analyse van het landschap, het beleid en de toekomstige situatie is opgenomen, is opgenomen als Bijlage 1.
Figuur 2.9: Landschappelijk inpassingplan Mastboersweg 1 en 4 Almelo (bron: Ad Fontem)
Zoals beschreven zal de herontwikkeling van het erf gepaard gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ten behoeve van de herontwikkeling is daarom een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld welke als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen. In dit plan is op basis van een analyse van het erf, de omgeving en de beleidsmatige uitgangspunten een plan opgesteld voor de erfinrichting en de landschappelijke inpassing van het erf. In figuur 2.9 is het plan voor het toekomstige erf en de landschappelijke inpassing in hoofdlijnen opgenomen.
De erven zijn gelegen in het oude hoevenlandschap, gekenmerkt met verspreid liggende esjes, een netwerk van houtsingels, houtwallen en kronkelende wegen die de lijnen van het landschap volgen met daartussen verspreid liggende bebouwing. Door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en de (her)bouw van diverse gebouwen zullen de twee erven een behoorlijke verandering ondergaan. Er moet voorkomen worden dat er vier aparte erven ontstaan. Een compact erfcluster en de één erfgedachte zijn het uitgangspunt bij het ontwerp. De her te bouwen boerderij op nummer 1 en de bestaande boerderij om nummer 4 blijven de belangrijkste gebouwen in de hierarchie op het erf. De omliggende bebouwing zal op een speelde manier rond een centrale erfruimte geordend worden en qua uitstraling ondergeschikt blijven aan de boerderij. De erven van het oude hoevenlandschap kennen deze verspreide ligging van gebouwen en geen harde overgang naar de omgeving. De te bouwen schuren en woning dragen bij aan de landelijke uitstraling van het erf. De hoeveelheid bestrating zal aanzienlijk worden teruggebracht, waarbij de klinkers zoveel mogelijk hergebruikt zullen worden. Het toevoegen van erfbeplanting rondom het erf draagt positief bij aan de kwaliteit en overgang naar het landschap.
Aan de Mastboersweg 1 zal de bestaande boerderij vervangen worden door een levensloopbestendige woning van maximaal 1.000 m3 waarvan de uitstraling passend is in de omgeving. Onderstaand een impressiebeeld van de her te bouwen woning. Aansluitend aan de centrale erfruimte zal het bijbehorende bijgebouw gesitueerd worden. Ten noorden van de boerderij zal de compensatiewoning met bijgebouw geplaatst worden. Aan de noordzijde van het erf zal een paardrijbak worden toegevoegd waarbij de rijbak op een landschappelijk minst opvallende en daarmee minst bezwaarlijke plek gesitueerd is. Bovendien wordt deze vanaf de noordzijde aan het zicht onttrokken door een aan te planten houtsingel.
Figuur 2.10: Impressie herbouw woning Mastboersweg 1 (bron: Ad Fontem)
Aan de andere zijde van de Mastboersweg bevindt zich de bestaande boerderij (Mastboersweg 4) en deze blijft behouden. De wijze waarop de percelen verbonden zijn door het erfbos is van grote kwaliteit. Vanaf de inrit zal het zicht over het erf naar het omliggende landschap zo veel mogelijk behouden blijven. De nieuwe bebouwing zal op een soortgelijke manier verspreid worden over het erf zoals in de bestaande opzet het geval is. De gebouwen ten behoeve van het akkerbouwbedrijf zullen van praktisch nut zijn, maar eveneens bijdragen aan de agrarische uitstraling van het boerenerf.
De inrichting van het erf omvat ook diverse landschapselementen zodat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en er een kwaliteitsimpuls ontstaat voor de omgeving. De uitheemse beplanting zal worden verwijderd uit de tuinen. Een landschappelijke tuin zal het voorerf begrenzen waardoor het onderscheid tussen het formele voorerf en het praktische achterf ervaren kan worden. Diverse landschapselementen zoals een boomgaard, een boomgroep, vogelbosjes en solitaire bomen zorgen voor een verbinding met het omliggende landschap en versterking van de uitrsaling van het boerenerf. De gebouwen worden gebruikt voor het stallen van de diverse voertuigen die benodigd zijn voor het kleinschalige akkerbouwbedrijf. Het kleinschalige akkerbouwbedrijf bewerkt circa 23 hectare grond.
De locatie maakt onderdeel uit van een recreatief uitloopgebied van Almelo, waar veel wandelaars gebruik maken van de Mastboersweg en de omliggende wegen en paden. De wandelaars lopen tussen beide erven door, waarbij de erven met elkaar verbonden worden via het erfbosje. Initiatiefnemers zijn bereid te investeren in de recreatieve versterking van het gebied met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de vorm van het toevoegen van een recreatief rustpunt bij de houtsingel ten noorden van het plangebied. De robuuste houten picknicktafel met banken zal worden aangebracht op de aangegeven
locatie in het landschapsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In dit geval worden er twee compensatiewoningen toegevoegd. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
De gemeente Almelo heeft middels de Beleidsregel parkeernormen Almelo de actuele parkeerkencijfers van de CROW als parkeernormen. Voor ontwikkelingen in schilgebieden en overige gebieden moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm.
De Beleidsregel parkeernormen Almelo geeft de volgende uitgangspunten die gelden voor het plangebied:
De compensatiewoningen worden ontsloten middels een in- en uitrit op de Mastboersweg. Het gaat hierbij om de reeds bestaande (voormalige) overzichtelijke en verkeersveilige ontsluiting op de Mastboersweg. De toevoeging van de woningen zorgt hier feitelijk slechts voor een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen (gemiddeld afgerond zestien verkeersbewegingen per weekdagetmaal). De Mastboersweg en overige omliggende infrastructuur zijn in voldoende mate ingericht om deze (zeer) beperkte toename van het aantal verkeerbewegingen eenvoudig en verkeersveilig af te kunnen wikkelen.
Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van de percelen en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 2.9, wordt geconcludeerd dat er ruim voldoende ruimte is om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee woningen op twee bestaande erven op basis van de Rood voor rood regeling van de gemeente Almelo. De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. In het algemeen kan wel gezegd worden dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt twee extra woningen mogelijk. Op basis van jurisprudentie blijkt dat het realiseren van een woningbouwplan met 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Vanaf een woningbouwplan met 12 woningen is er wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan slechts twee extra woningen mogelijk maakt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden en gebiedspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
Relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn in dit geval artikel 2.1.3, 2.1.5. en artikel 2.2.2 lid 1 t/m 4. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Doorwerking voor voorliggend plan:
Door het toepassen van de Rood voor Rood regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden er twee compensatiewoningen teruggebouwd op de bestaande erven. Per saldo is dan ook geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, er is enkel sprake van een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan: Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied is uiteengezet in het landschappelijke inpassingsplan waarbij de landschappelijke inpassingsmaatregelen aansluiten bij de gebiedskenmerken. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat de ontwikkeling als passend kan worden aangemerkt. In Bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee compensatiewoningen op basis van de Rood voor Rood regeling van de gemeente Almelo. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' staat de ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Daarnaast gelden bij alle ontwikkelingsperspectieven de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Toetsing
Het voorliggende plan maakt de herinrichting van twee historisch en landschappelijk met elkaar verbonden erven mogelijk, waarbij de ter compensatie van de te slopen voormalige agrarische bebouwing twee compensatiewoningen worden gerealiseerd. Door middel van een goede landschappelijke inpassing vindt er geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied plaats. Tevens veroorzaakt het plan geen extra belemmeringen voor de functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de provincie. Voor dit gebiedskenmerk geldt de ambitie om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Indien er ontwikkelingen plaats vinden gelden de volgende uitgangspunten:
Toetsing
Binnen het plangebied en de omliggende gronden zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nog waarneembaar in de vorm van de reliëf verschillen de laagtes nabij de watergangen. Middels het erfinrichtingsplan is getracht de landschappelijke waarden in het gebied te versterken. Hiermee sluiten de woonerven goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk ' Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.3 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het gaat hier om een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Toetsing
Zoals blijkt uit het ruimtelijk kwaliteitsplan biedt het plangebied veel mogelijkheden om landschappelijke versterkingen door te voeren om daarmee de landschappelijke herkenbaarheid van dit landschapstype te kunnen vergroten. Indien de ontwikkeling op een juiste wijze landschappelijk wordt ingepast - met inachtneming van het gesloten landschapstype in combinatie met de omliggende openheid - dan kan de ontwikkeling binnen het omschreven beleid passen. Dit gebeurt onder meer door de vormgeving van het erf, de aanleg van nieuwe houtsingels, een fruitboomgaard en diverse solitaire boomgroepen. Het plan draagt daarmee op positieve wijze bij aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag en de laag van de beleving
Zowel de stedelijke laag als de laag van de beleving kennen geen gebiedskenmerken voor deze aspecten. Derhalve wordt toetsing van deze aspecten achterwege gelaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De omgevingsvisie is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld. De omgevingsvisie gaat in op hoe de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat voor toekomst beoogd wordt. Het doel is een omgeving waarin zo goed mogelijk gewoond, gewerkt, gesport en ontspannen kan worden.
Buitengebied
Ontwikkelingen in het buitengebied moeten passen bij de Almelose maat en schaal. Ze tasten de bestaande natuur niet aan en gaan goed samen met de (agrarische) bedrijvigheid. Hieronder staan enkele doelen voor het buitengebied opgesomd;
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van twee erven waarbij twee compensatiewoningen worden toegevoegd in het kader van het gemeentelijke rood voor rood beleid. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het plangebied. Daarnaast wordt er een rustpunt met een picknicktafel toegevoegd aan een recreatief netwerk. Er wordt daarmee bijgedragen aan het vitaal houden van het buitengebied van Almelo.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie van de gemeente Almelo.
Het gemeentelijk beleid 'Her- en nevengebruik VAB, Rood voor rood' van de gemeente Almelo, d.d. 19-11-2007 is gebaseerd op het provinciale uitvoeringskader van de Rood voor Rood regeling, dat met invoering van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving daarin is ondergebracht. Voor de gemeente Almelo geldt als uitgangspunt dat bij de toepassing van Rood voor Rood niet alleen getracht wordt om te komen tot de sloop van ontsierende bebouwing, maar tevens tot een concentratie van burgerwoningen in het landelijk gebied. Achterliggend doel is om te voorkomen dat de ontwikkeling van agrarische bedrijven wordt gehinderd door de toevoeging van woningen. Indien er geen sprake is van een belemmering, is het uitgangspunt dat de compensatiewoning wordt gerealiseerd op de slooplocatie. De kern van deze regeling is dat minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt moet worden. Hiervoor in de plaats mag een woning gebouwd worden van maximaal 750 m3 en bijbehorend bouwwerk van 100 m2. De voorwaarden van het beleid zijn doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' dat ter plaatse geldt. Voor een weergave van en een toetsing aan deze voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo' uit 2012 en de aanvulling hierop 'Buitengebied correctieve herziening' uit 2017 bevat onder andere de uitwerking van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid, in de vorm van wijzigingsbevoegdheden binnen meerdere (agrarische) bestemmingen. Aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn op hoofdlijnen steeds dezelfde voorwaarden gekoppeld. Hier wordt hierna nader op ingegaan.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid Rood voor Rood
Op basis van de in het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" opgenomen wijzigingsbevoegdheid in lid 3.5.9. (Agrarisch) kan medewerking worden verleend door het plan te wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming ´Wonen´, waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Toetsing aan de voorwaarden wijzigingsbevoegdheid Rood voor Rood
Hierna wordt puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in voorgaande alinea.
Hiermee wordt gesteld dat aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Resumerend wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Vanwege een gewijzigde locatie van de her te bouwen boerderij is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk en is de gehele ontwikkeling in onderhavige herziening opgenomen.
De gemeente Almelo werkt aan een duurzame samenleving en streeft naar meer duurzame energieopwekking, met als doel in 2050 zo goed als klimaatneutraal te zijn. Daarnaast werkt de gemeente in de regio samen aan een Regionale Energie Strategie (RES). Almelo heeft zich voorbereid door onderzoek te doen naar de kansen en belemmeringen voor duurzame energieopwekking en door het landschap te analyseren. Het resultaat is een Duurzame Energieladder.
Op basis van de Duurzame Energieladder ligt het plangebied niet in een gebied waar kansen liggen voor grootschalige duurzame energieopwekking (windenergie en zonne-energie). Echter is wel ruimte voor kleinschalige vormen van energieopwekking. Hoewel de realisatie van energieopwekkende voorzieningen geen onderdeel uitmaakt van deze ontwikkeling, biedt het beleid hier onder voorwaarden wel mogelijkheden toe. De Duurzame Energieladder verzet zich echter niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Bestemmingsplannen dienen periodiek te worden herzien. Naar aanleiding van onder andere verouderde planregels, veranderd daadwerkelijk gebruik van terreinnen, nieuwe wetgeving en veranderde inzichten. Het plangebied betreft in hoofdzaak een [functie gebied bv. 'woongebied']. Op enkele locaties zijn maatschappelijke activiteiten, lichte bedrijfsactiviteiten (aan huis) en dienstverlening gevestigd. De hoofdlijn van dit bestemmingsplan is het conserveren van de huidige bestemmingen.
Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt bij het aspect geur (paragraaf 4.2) nader op ingegaan.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, in een gebied waar geen sprake is van een matige of sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Figuur 4.1: Richtafstanden milieucategorie
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Binnen de woonbestemming aan de Mastboersweg 4 zal de aanduiding 'akkerbouwbedrijf' aanwezig zijn. De grootste richtafstand van een akkerbouwbedrijf betreft 30 meter voor het aspect geluid. De schuren ten behoeve van het akkerbouwbedrijf liggen op 30 meter afstand van de (compensatie)woningen op zowel Mastboersweg 1 als Mastboersweg 4. De verkeersbewegingen vanaf de Mastboersweg 4 gaan richting de doorgaande weg en niet in de richting van de compensatiewoning. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bewoners van het plangebied. Omliggende woningen liggen op een grotere afstand.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een milieugevoelige functie (compensatiewoningen).
Nabij het plangebied bevindt zich een enkele milieubelastende functie. In het kader van voorliggend plan is met name het rundveebedrijf aan de Alenhuisweg 4 te Almelo relevant.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.1.1 geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.2 nader op ingegaan. De overige van toepassingen zijnde aspecten, stof, geluid en gevaar worden hierna getoetst.
Met uitzondering van het aspect 'geur' bedraagt de grootste richtafstand van de rundveehouderij 30 meter voor de aspecten 'stof' en 'geluid'. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is in voorliggend geval gelegen aan de Alenhuisweg 4, op minimaal 110 meter afstand ten westen van de compensatiewoningen. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.
Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van de compensatiewoningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omliggende milieubelastende functies (agrarische bedrijven) worden tevens niet belemmerd in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op basis van artikel 3, lid 2 van de Wgv worden bedrijfswoningen van andere agrarische bedrijven en voormalige bedrijfswoningen (beëindiging agrarisch bedrijf na 19 maart 2000), tevens de bovenstaande vaste afstanden gehanteerd.
Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf bevindt zich aan de Alenhuisweg 4, op circa 110 meter ten westen van het plangebied. Ter plaatse bestaat de planologische mogelijkheid tot het exploiteren van een grondgebonden veehouderij.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen.
Het plangebied, de grens van het bouwvlak ligt op minimaal 110 meter afstand van het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak. Er wordt daarmee ruim aan de minimale afstandsnorm van 50 meter voldaan.
Redelijkerwijs kan en wordt er dan ook vanuit gegaan dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd worden agrarische bedrijven als gevolg van deze ontwikkeling niet verder in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd dan waarvan in de huidige situatie (twee bedrijfswoningen) reeds sprake is.
Conclusie
De Wet geurhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:
De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.
Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het
openbare wegennet wordt het plangebied op hoofdlijnen getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019. Hierbij wordt beoordeeld of:
bereikbaar is;
Een beschrijving van de bereikbaarheid in het plangebied staat in 4.3.2.2 beschreven.
Het plangebied bevindt zich, ook in de huidige situatie, aan de Mastboersweg die over gaat in de
Brektummerweg. De Brektummerweg is een zandweg die op basis van onze informatie niet (gegarandeerd) geschikt lijkt voor een tankautospuit. Dit betekent dat vanaf de Elhorsterweg sprake is van een doodlopende weg van circa 176 meter. Dit is meer dan 80 meter, waardoor het plan niet voldoet aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019. Dit geldt tevens in de huidige situatie. Wanneer de weg ter hoogte van de Elhorsterweg, bijvoorbeeld door wegwerkzaamheden, is afgesloten dan kunnen wij bij een brand in het plangebied niet of slechts zeer beperkt optreden.
Daarnaast wordt de Mastboersweg verbonden met de Alenhuisweg. Het is ons niet duidelijk of deze weg
geschikt is voor brandweervoertuigen. Wanneer deze weg geschikt is, dan is de Mastboersweg geen
doodlopende weg en is het gebied via twee onafhankelijke routes bereikbaar.
Wij adviseren u om binnen de gemeente Almelo na te gaan of de Alenhuisweg geschikt is voor
brandweervoertuigen. Wanneer deze weg voldoet dan zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Anders is ons advies te onderzoeken op welke wijze de tweezijdige bereikbaarheid gerealiseerd kan worden.
De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De
uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan.
Door de Brandweer Twente is een berekening van de opkomsttijd opgesteld. De berekening betreft de
theoretische opkomsttijd en kan in praktijk verschillen met de daadwerkelijke opkomsttijd. Redenen voor een vertraging kunnen bijvoorbeeld wegwerkzaamheden zijn. Daarnaast dient u er rekening mee te houden dat de procedure om te komen tot een definitief en vastgesteld bestemmingsplan over het algemeen een lange doorlooptijd kent. Indien er een advies aan Brandweer Twente is gevraagd kan tussentijds door diverse ontwikkelingen de opkomsttijd gewijzigd zijn. Berekeningen van Brandweer Twente tonen aan de eerste tankautospuit zowel overdag als in de nachtsituatie in theorie binnen 10 minuten ter plaatse kan zijn.
Er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire
bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de
bereikbaarheid verschillend zijn. De handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019 van
Brandweer Nederland geldt als toetsingskader.
Tussen de Mastboersweg 1 en Mastboersweg 4 ligt een brandkraan die is aangesloten op een 100 millimeter drinkwaterleidingnet. Daarnaast is er binnen Brandweer Twente een bluswatervisie voor het buitengebied ontwikkeld en wordt er bij een woningbrand in het buitengebied standaard met tankwagens gereden. Het aanwezige open water, eveneens aan de Mastboersweg kan ook als bluswatervoorziening gebruikt worden. Echter moet er rekening mee worden gehouden dat het opbouwen van grootwatertransport extra tijd vraagt.
Voor het plangebied zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.
Dit plan voorziet in het toevoegen van woningen aan bestaande erven. De aanwezige personen moeten over het algemeen als zelfredzaam worden aangemerkt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.
De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Het plan ligt in het buitengebied waar zich in de directe omgeving geen sirene bevindt. Indien er een geschikt alternatief voorhanden is dan zal dit systeem mogelijk verdwijnen. Het gaat hierbij om landelijke besluitvorming. Brandweer Twente adviseert de landelijke besluitvorming hierover af te wachten en indien nodig dan aanvullende maatregelen te treffen.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de blauwe info-teken indicatief weergegeven.
Afbeelding 4.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat de woningen:
Aardgasleiding Gasunie
Op een afstand van 220 meter ten oosten van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gelegen. Met een uitwendige diameter en maximale werkdruk van respectievelijk 324 mm en 40 bar, bevinden de bijbehorende 1% en 100% letaliteitsgrenzen zich op respectievelijk 140 en 70 meter. Vanwege de ligging van het plangebied op grotere afstand is een nadere risicoverantwoording niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Conclusie
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van de bestaande agrarische bedrijfswoningen naar een reguliere woning.
De beoogde compensatiewoningen en de her te bouwen voormalige bedrijfswoning bevinden zich op een afstand van 400 meter van de provinciale weg N743 en daarmee buiten de wettelijke geluidszone van de provinciale weg. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Mastboersweg. Dit betreft een weg waar een 60 km/uur snelheidsregime van toepassing is. Echter worden beide wegen nagenoeg uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer, met de bijbehorende lage verkeersintensiteit. In verband met deze beperkte verkeersintensiteit en de afstand van de compensatiewoning tot de weg (minimaal 30 meter) wordt verwacht dat de geluidsbelasting ter plaatse van deze woning voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt hiermee niet noodzakelijk geacht. Op onderstaande afbeelding is de geluidsbelasting op het plangebied te zien. De voorgevels van de bestaande woningen geven een geluidsbelasting van 48 dB weer.
Afbeelding 4.3: Uitsnede geluidsbelastingkaart (bron: atlasvandeleefomgeving.nl)
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Kruse Milieu BV heeft in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het voormalige agrarische bouwperceel. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het betreffende onderzoeksrapport dat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.
De onderzoekslocatie omvat de aangrenzende erven gelegen aan de Mastboersweg 1 en 4. Binnen de onderzoekslocatie bevinden zich 2 woonboerderijen en diverse (agrarische) bijgebouwen. Inpandig zijn de gebouwen grotendeels voorzien van betonvloeren met plaatselijk (mest)kelders. Het onbebouwde terreindeel op het erf is grotendeels verhard met klinkers en met beton. De onverharde terreindelen zijn in gebruik als tuin of weiland. De Mastboersweg vormt geen onderdeel van de onderzoekslocatie. Op circa 100 meter ten noorden van Mastboersweg 1 bevindt zich een veldschuurtje met asbesthoudend dak.
Het bodemonderzoek is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de herontwikkeling en dient inzicht te geven in de milieukundige kwaliteit van de bodem. Het bodemonderzoek richt zich op de volgende terreindelen;
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er 3 voormalige dieseltanklocaties (deellocaties A, B en C), 9 asbestverdachte druppelzones (deellocaties D t/m K en O) en 1 zinkverdachte druppelzone (deellocatie L) op het terrein aanwezig zijn. Deze terreindelen worden beschouwd als verdachte deellocaties. Verder is de bovengrond als gevolg van het voormalige gebruik (agrarisch erf) verdacht voor zware metalen, minerale olie, PAK en asbest (deellocatie M). De ondergrond en het grondwater worden beschouwd als onverdacht voor chemische componenten. De tuinen en de weilanden (deellocatie N) worden beschouwd als onverdacht voor chemische componenten en asbest.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn 33 grondboringen verricht en 50 inspectiegaten gegraven met behulp van een schep, Edelmanboor en zuigerboor. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zand. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Er is ter plekke van de voormalige tanklocaties zintuiglijk geen minerale olie waargenomen in de grond of in het grondwater. Het freatische grondwater is in de peilbuizen gemiddeld aangetroffen op 1.71 meter min maaiveld.
Resultaten chemische en asbestanalyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden
geconcludeerd:
Deellocatie A, B en C (voormalige dieseltanklocaties)
Deellocatie L (zinkverdachte druppelzone)
Deellocatie M: Erven
Deellocatie N: Tuinen en weilanden
Hypothese
De hypothese "verdachte locatie" voor de voormalige tanklocaties kunnen met betrekking tot de
deellocaties B en C worden verworpen, aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarden zijn aangetoond. Voor deellocatie A kan de strategie “verdacht” worden
geaccepteerd, aangezien de bovengrond zeer licht verontreinigd is met minerale olie.
De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor de druppelzones ter plekke van de
deellocaties E, F, I en J dient te worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond. Voor
de deellocaties D, G, K en O dient de hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” te
worden verworpen, aangezien geen asbest is aangetoond.
De hypothese "verdachte locatie" voor de zinkverdachte druppelzone (deellocatie L) kan
worden gehandhaafd, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn
aangetoond met zink.
De hypothese "verdachte locatie" voor de bovengrond van het erf kan worden gehandhaafd,
aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De
hypothese asbestverdacht kan worden verworpen, aangezien geen asbest is aangetoond. De
hypothese "onverdachte locatie" voor de ondergrond ter plekke van het erf kan worden
geaccepteerd, aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn
aangetoond.
De hypothese "onverdachte locatie" voor de tuinen en het weiland (deellocatie N) dient te
worden verworpen, aangezien er plaatselijk overschrijdingen van de achtergrond- en
streefwaarde zijn aangetoond.
De hypothese asbestverdacht met betrekking tot de puinhoudende bodemlaag in gat N1 kan
worden verworpen; er is geen asbest aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
De voormalige bovengrondse dieseltanks (deellocatie A, B en C) hebben geen of een zeer
geringe negatieve in vloed gehad op de bodemkwaliteit. Het zeer licht verhoogde oliegehalte in
A - BG geeft geen aanleiding voor nader bodemonderzoek.
Van de 9 onderzochte asbestverdachte druppelzones (deellocaties D, E, F, G, H, I, J, K en O)
zijn er 5 asbesthoudend. De gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde
voor nader asbestonderzoek.
De bovengrond en het grondwater van de zinkverdachte druppelzone (deellocatie L) zijn zeer
licht verontreinigd met zink.
In de bovengrond en in het grondwater van deellocatie M zijn plaatselijk licht tot matig
verhoogde concentraties aangetoond. Omdat het matig verhoogde bariumgehalte in het
grondwater van peilbuis M21 wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde is aanvullend en/of nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk.
In de bovengrond en in het grondwater van deellocatie N zijn plaatselijk licht verhoogde
concentraties aangetoond, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek. De
ondergrond is niet verontreinigd. De puinhoudende bodem van gat N1 is niet asbesthoudend.
Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging
en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de
volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige
gebruik (wonen met tuin).
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening). Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor onder andere gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden
(Natuurbank Overijssel, 30 juni 2022), zie Bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende
alinea's opgenomen.
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang. Vanwege het grote belang voor de biodiversiteit en de betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving en regionale economie geldt een beschermingsregime voor het gehele NNN. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Uiteraard geldt ook hier dat de generieke regeling van toepassing blijft (zoals de toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken) Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN’ waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn.
De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor grootschalige ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: her-begrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het ‘nee, tenzij’-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Het plangebied ligt op minimaal 210 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland
behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving
van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. De ligging van het plangebied wordt met de rode lijnen aangeduid. Gronden die tot Natuurnetwerk Nederland behoren worden met de lichtgroene kleur op de kaart aangeduid (bron: Natuurbank Overijssel).
Conclusie
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat al jaren achteruit. Duurzame bescherming van flora en
fauna is hard nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa en in Nederland steeds eenvormiger wordt. Daartoe is in 1979 de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen hebben twee componenten: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk. De Nederlandse bijdrage aan dit Europese netwerk van beschermde natuurgebieden bestaat uit ruim 160 gebieden.
Beschermingsregime
De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan.
Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
• de leefgebieden van vogels;
• de natuurlijke habitats of habitats van soorten (art. 2.1 Wet natuurbescherming);
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door het ministerie van LNV. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Ligging van het plangebied t.o.v. Natura 2000
Het plangebied ligt op minimaal 10,8 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Lemselermaten. Het plangebied ligt op minimaal 11,23 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.5: Ligging van Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. De ligging van het plangebied wordt met de blauwe marker aangeduid. Gronden die tot Natura 2000 behoren worden met de okergele kleur aangeduid (bron: pdok.nl).
Effectbeoordeling
Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten
Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.
Beoordeling stikstof (ontwikkelfase)
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.
Beoordeling stikstof (gebruiksfase)
Er wordt agrarische bebouwing gesloopt en de locatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie. Als gevolg van deze transformatie neemt de emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) sterk af. Tevens wordt er gebouwd op agrarische cultuurgrond waardoor dit niet meer bemest wordt. De emissie van stikstof tijdens de gebruiksfase is lager dan de huidige en leidt daarom niet tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Zekerheidshalve is een stikstofonderzoek uitgevoerd.
AERIUS Calculator
Het rekeninstrument AERIUS Calculator berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoort AERIUS projectbestand met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de aanlegfase en gebruiksfase. Ad Fontem heeft een stikstofberekening uitgevoerd (projectnummer 20AF237, 20 februari 2023) voor de planontwikkeling, zie Bijlage 2. Uit de berekening volgt dat voor de gebruiksfase de maximale bijdrage na saldering met de huidige landbouwemissies niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.
Conclusie
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Er wordt agrarische bebouwing gesloopt en de locatie wordt getransformeerd naar een woningbouwlocatie waar de agrarische bestemming met bijbehorende gebruiksmogelijkheden verdwijnt. Als gevolg van deze transformatie neemt de emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) sterk af. De emissie van stikstof tijdens de gebruiksfase is lager dan de huidige en leidt daarom niet tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Het uitvoeren van een stikstofberekening is niet noodzakelijk. Zekerheidshalve is een stikstofonderzoek die nogmaals aangeeft dat er geen sprake is van toename stikstofdepositie. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen ook worden uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor
beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de toegankelijke bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en
amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Aanvullend vleermuisonderzoek
In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11 Wet natuurbescherming) moet voorafgaand aan een ingreep, welke mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde diersoorten, een effectbeoordeling plaats vinden. Omdat met een eenmalige visuele inspectie, de functie en betekenis van de aanwezige bebouwing voor vleermuizen niet (volledig) vastgesteld kan worden, was gericht vervolgonderzoek noodzakelijk. Zie Bijlage 4.
Vleermuizen en hun verblijfplaatsen zijn strikt beschermd en mogen alleen negatief beïnvloed worden indien een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verkregen.
In de periode juni-september 2022 is de bebouwing aan de Mastboersweg 1-4 in Almelo onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat vleermuizen geen zomer-, paar- of kraamverblijfplaats bezetten in de te slopen bebouwing. Wel is er een verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld in de boerderijwoning op de Mastboersweg 4. De geplande werkzaamheden leiden niet tot overtreding van een verbodsbepaling. Het uitgevoerde onderzoek voldoet aan het vleermuisprotocol 2021.
Conclusie
Het slopen van de bebouwing in het plangebied leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Almelo beschikt over een archeologische waardenkaart. Uitsneden van de gemeentelijke archeologische waardenkaart voor het plangebied zijn opgenomen in afbeeldingen 5.2 en 5.3. De plandelen zijn indicatief met de rode contour weergegeven.
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische waardenkaart (bron: Gemeente Almelo)
Op de weergegeven Archeologische Waardenkaart van de gemeente Almelo heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting en is er een attentiezone nummer 15 rond een historische boerderij/hoesstie (vermeld vóór 1500) aanwezig. In beide gevallen geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en meer dan 2.500 m².
Voor het grootste deel van beide erven geldt dat de bodem reeds is geroerd. Enkele nieuw te bouwen gebouwen liggen niet op een plek waar reeds gebouwd of geroerd is in de grond. De nieuwbouw van de woonboerderijaan de Mastboersweg 1, inclusief graafwerkzaamheden fundering van ca. 250 m² valt hier buiten, evenals circa de helft van de compensatiewoning aan de Mastboersweg 1 van ca. 100 m² , divers nieuw aan te planten houtsingels langs o.a. de paardenbak van ca. 450 m² , en diverse struweelaanplanten evenals de benodigde graafwerkzaamheden voor kabels en rioleringen met totaal ca. 500 m² .
De paardenbak van ca. 1.000 m² komt op ongeroerde grond te liggen maar de aanleg zal geen werkzaamheden bevatten die dieper zijn dan 40 cm.
Voor een oppervlakte van in totaal ca. 1.300 m² zullen bodemingrepen dieper zijn dan 40 cm. De oppervlakte aan bodemingrepen op gronden die niet geroerd zijn blijft ruimschoots onder de 2.500 m² waardoorarcheologisch onderzoek achterwege gelaten kan worden.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk bij bodemingrepen over en oppervlak van meer dan 2.500 m². Dit oppervlak wordt in voorliggend geval niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het plangebied ligt in het zandlandschap, specifiek het bouwlandkampengebied. Ter plaatse van de Mastboersweg 1 is een aanduiding opgenomen van 'oude hoeven in Twente omstreeks 1500'. In en nabij het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Met de herinrichting van beide erven wordt rekening gehouden met het landschap en de gebiedskenmerken. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan een Watervisie en een waterbeheerprogramma.
De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg).
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma (2022-2027) en de Watervisie.
De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.
Met de invoering van de Omgevingswet vervalt de verplichting van het opstellen van een (verbreed) Gemeentelijk RioleringsPlan(vGRP). In plaats daarvan kunnen gemeenten een (vrijwillig) Programma opstellen. Met dit Programma Water en Riolering sorteren we voor op komst van de Omgevingswet. In het Programma Water en Riolering –De verbindende kracht van water (2022-2026) worden de ambities en doelstellingen zoals verwoord in de Almelose Omgevingsvisie en de Klimaatadaptatiestrategie(AKAS) uitgewerkt tot maatregelen.
Met het programma wordt voorgesorteerd op een meer integrale aanpak en maken we gerichter keuzes om nog doelmatiger en efficiënter te kunnen werken. Hiermee houden we ons watersysteem ondanks extra kosten en de uitdagingen die klimaatverandering met zich meebrengt haalbaar en betaalbaar. Met ons watersysteem streven we daarom naar het integreren van de vier waterstromen:
Deze watertaken corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Oppervlaktewater zien we als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn momenteel opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit opgenomen in artikel 2.16 Ow (lid1a).
De maatregelen voor de komende planperiode zijn bepaald door de huidige situatie te toetsen aan de normen die volgen uit de doelstellingen. Maatregelen betreffen onderzoeks-, borgings-en fysieke maatregelen en zijn gericht op het meer datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad inrichten, onderhouden en vervangen van het watersysteem. Datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad vormen dan ook de drie pijlers van onze werkwijze.
Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio's. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).
Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:
De stappen zijn vertaald in 7 ambities:
1.Kwetsbaarheden in beeld brengen
2.Risicodialoog voeren en strategie opstellen
3.Uitvoeringsagenda opstellen
4.Meekoppelkansen benutten
5.Stimuleren en faciliteren
6.Reguleren en borgen
7.Handelen bij calamiteiten
In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.
Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.
Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
In dit kader van de (verplichte) watertoets is het van belang om in de planvormingsfase na te denken over de waterhuishoudkundige aspecten op de locatie. Een eerste stap hierin is het doorlopen van de digitale watertoets. Met behulp hiervan kan worden bepaald welke wateraspecten er spelen en welke procedure op basis hiervan moet worden doorlopen.
Het resultaat van de watertoets is de korte procedure. De resultaten van de digitale watertoets zijn opgenomen in Bijlage 6. Op basis van het voorgaande is er sprake van een goede ruimtelijke ordening aangaande het aspect water.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Het bestemmingsplan Mastboersweg 1 - 4 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Opbouw planregels
De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Door het aanvragen van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' kunnen ingrepen eerst worden beoordeeld op hun gevolgen voor de omgeving, alvorens al dan niet toestemming wordt gegeven.
Door het aanvragen van een 'omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerk' kunnen ingrepen eerst worden beoordeeld op hun gevolgen, alvorens al dan niet toestemming wordt gegeven voor sloopwerkzaamheden.
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling worden de procedureregels uiteengezet.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:
Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.
Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Agrarisch, Wonen en Waarde - Archeologische verwachting. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.
Agrarisch
Gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor agrarisch gebruik, groenvoorzieningen en de versterking van landschapswaarden. Ook is extensieve dagrecreatie toegestaan. Het rustpunt zal onder deze bestemming ondergebrach worden. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Deze bestemming is opgenomen voor de gronden die in de nieuwe situatie buiten de woonpercelen vallen, maar in de huidige situatie wel waren voorzien van een agrarisch bouwvlak.
Wonen
Gronden met een bestemming Wonen bestemd voor wonen in woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep. De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;
De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 100 m². Met uitzondering van de gronden ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - akkerbouwbedrijf' geldt een maximum van 300 m² extra aan bebouwing t.b.v. het hobbymatig voortzetten van het akkerbouwbedrijf.
Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en het feit dat er sprake is van een ontwikkeling die in overeenstemming is met het provinciaal beleid, wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap Vechtstromen
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard en omvang van het plan geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Omgevingstraject
De initiatiefnemers hebben vooroverleg gevoerd met de directe omwonenden. Hierbij zijn de plannen besproken en zijn de respectievelijke erfinrichtingsplannen getoond. In Bijlage 7 is het verslag van de bijeenkomst opgenomen.
Op basis van het vooroverleg met de omwonenden is gebleken dat omwonenden positief tegenover de plannen staan. Men is te spreken over de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en de nieuwe inrichting van de betrokken erven. Op voorhand zijn geen bezwaren gebleken tegen de voorgenomen ontwikkelingen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Mastboersweg 1 en 4 ' en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 25-07-2023 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.