Plan: | Stationsgebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.BP20128026001-VG01 |
Van Echtens Morgenland is een oude naam voor de jonge gemeente Hoogeveen; een veenkoloniaal kanaaldorp met een stedelijk karakter. Een naam met een dubbele betekenis. Op 20 december 1625 kocht Roelof van Echten van de boeren in de buurtschappen Steenbergen en Ten Arlo vijfduizend morgen veengebied, de Echter Groote Veenen. Een morgen was toen iets meer dan een hectare. Het was een uitgestrekt veengebied met het doel het te gaan ontginnen.
Voor de ontginning van dit veengebied liet hij in 1626/1627 vanaf Meppel de Hoogeveensche Vaart graven, daarbij gebruik makend van de oude loop van de Wetering en het Echternerdiep.
De ontginning werd georganiseerd door de in 1631 door van Echten met enkele Hollandse regenten opgerichte Compagnie van Vijfduizend Morgen. Na ruim drie eeuwen in 1934 werd de Compagnie opgeheven. Het oude 'morgenland' stond toen als 'land van morgen' aan het begin van een nieuwe ontwikkeling.
Er werd zo spoedig mogelijk begonnen met het graven van de Hoogeveensche Vaart en de eerste opgaande oostwaarts. In 1637 ligt het begin van Het Haagje er al, waar vanuit de eerste wijken werden gegraven, waarvan de eerste wijk in noordelijke richting de huidige Hoofdstraat is. Op het kruispunt van twee belangrijke kanalen ontstond de nederzetting. Hooch Echten en Nie-Echten waren de eerste namen van de nieuwe 'kolonie'. Het werd Echtens Hoogeveen, later afgekort tot Hoogeveen. In 1656 volgde in zuidelijke richting het Zuidwolderopgaande (Alteveerstraat). Verveners, rentmeesters, ambachtslui en winkeliers vestigden zich rond een kruis van waterwegen, dat ontstond aan het eind van de Nieuwe Grift, de latere Hoogeveensche Vaart.
Hoogeveen werd in 1813 een zelfstandige gemeente en groeide vervolgens sterk uit. Er ontwikkelde zich een dichtbebouwd dorpscentrum met bebouwing tot aan het Noordsche Opgaande (Willemskade) en langs de Grote Kerkstraat en van Echtenstraat, die de eerste doorbrekingen vormden van de lintbebouwing.
Van oudsher ligt Hoogeveen op een kruispunt van wegen en tot ver in de vorige eeuw had Hoogeveen ook de vorm van een kruis. Het waren voornamelijk turfgravers, winkeliers, handelaren, ambachtslieden en schippers die zich in de nederzetting langs de kanalen vestigden, welke eeuwen geleden werden gegraven om de te vervenen gebieden te ontsluiten en de gewonnen turf af te voeren naar elders. Aanvankelijk ontwikkelde Hoogeveen zich dan ook langs het water rondom de kruising van enkele hoofdkanalen. In de volksmond wordt nog altijd gesproken van 'Het Kruis'.
Na de verbetering van de Hoogeveensche Vaart in 1851 en de aanleg van de verlengde Hoogeveensche Vaart (1857/1860) nam naast de turfgraverij ook het belang van de scheepvaart en aanverwante bedrijvigheid toe. Toen de turf verdween, schakelden veel schippers over van de turf- op de vrachtvaart. Op de dalgrond kwamen ook bossen. Begin vorige eeuw bestond het grondgebied van Hoogeveen voor veertig procent uit bos. Het was toen de bosrijkste gemeente van Drenthe. Dank zij deze boscultuur ontstonden er houthandels en leerlooierijen.
Aan de in 1870 aangelegde spoorlijn Meppel-Groningen kreeg Hoogeveen een station (1 mei 1870) even ten noorden van de dorpskern.
Als veenkolonie was de rol van Hoogeveen toen uitgespeeld. Aanverwante bedrijven als scheepswerven, turfstrooiselfabrieken, steenfabrieken en kalkbranderijen verdwenen. Veel veenarbeiders, vooral in de dorpen, schakelden over naar de landbouw. Hoogeveen groeide daardoor tot een agrarisch centrum. Het grote weidegebied met zijn veeteelt zorgde voor een bloeiende veemarkt, die een van de zeven grootste veemarkten van ons land was.
Na 1900 verbeterde men de wegen in de omgeving. De vooral op de agrarische sector gerichte industrie werd vanaf circa 1920 van belang.
De vele tientallen kleine ambachtsbedrijven vormden samen met de landbouwproductie de kraamkamer van de industrie. In 1896 werd de Coöperatieve Zuivelfabriek gesticht, nu de Kaasfabriek DOC. In 1924 volgde de blikfabriek Drenthina, die uitgroeide tot een onderdeel van het Thomassen & Drijver-concern (1952). In 1929 kwam de Kennemer Conservenfabriek Lucas Aardenburg. Deze fabriek (later onderdeel van Unilever) was sterk afhankelijk van de land- en tuinbouw.
Het in 1926 door bureau Granpré Molière, Verhagen & Kok gemaakte schetsplan voor de uitbreiding van Hoogeveen werd niet uitgevoerd, maar vormde wel de basis voor het uitbreidingsplan van 1935, met name wat betreft de geconcentreerde bebouwingsvorm en de verbetering van het wegen- en stratenpatroon.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn de kanalen gedempt en ontstond er een kruis van wegen. Van dit kruis van waterwegen is overigens de naar het noorden gerichte arm al in 1949 gedempt (de tegenwoordige Hoofdstraat). De oude naam 'Het Kruis' bleef in ere. Enkele oude klapbruggen over de kanalen kregen een nieuwe functie over het water in het Sterrenpark en het Steenbergerpark.
Met de demping van de drie overgebleven waterwegen is in 1971 een aanvang gemaakt, nadat de naar het zuiden gerichte arm, het Alteveerse Opgaande, in 1965 reeds grotendeels was gedempt. Het kruis is daarmee weer in ere hersteld, zij het nu als wegenkruis.
De demping van de Hoogeveensche Vaart, de levensader van de stad en de kanalen in het centrum waren een revolutionaire ingreep in een eeuwenoud en vertrouwd stramien. Het was een keerpunt in de lokale geschiedenis en leidde naar een nieuwe expansie van Hoogeveen. Door de demping werden ideale verkeersvoorzieningen mogelijk.
De ontwikkeling van Hoogeveen kwam na de Tweede Wereldoorlog in een stormachtige versnelling. Aan de noordoostzijde werd industrieterrein "De Wieken" aangelegd waar zich industrieën van formaat vestigden, zoals Philips, Fokker en Standard Electric. Dit was mede mogelijk dankzij de faciliteiten, die Den Haag aan Hoogeveen toekende. De industriestad noemde zich voortaan 'Dynamische kern van Drenthe'.De eerste naoorlogse bevolkingsgroei kon nog worden opgevangen binnen de bestaande kom. Daarna verrezen nieuwe woonwijken rond het oude centrum, waarvan in 1948 Tuindorp de eerste was. De Verzetsbuurt, de Zeehelden-, de Dichters- en de Schildersbuurt volgden. Door de toevloed van nieuwe werkers in de industrie was Hoogeveen in de jaren zestig de snelst groeiende plaats van ons land.
Aan de westzijde van het stadscentrum is na 1955 Plan West gerealiseerd, de eerste grotere uitbreiding ten behoeve van woningbouw in westelijke richting. Dit bestemmingsplan "Stationsgebied" (het voormalige bestemmingsplan "Noord A1") ligt net te noorden daarvan. De oudste straten in dit plan worden gevormd door de Pesserstraat, de Stationsstraat, de Blankenslaan-West en de Stuifzandseweg. Deze straten met hun bebouwing waren voor de tweede wereldoorlog al aanwezig. Van latere datum is de van Limburg Stirumstraat. De villa bebouwing langs de van Limburg Stirumstraat is van na de tweede wereldoorlog. De bebouwing langs de Eisenhowerstraat, de Montgomerystraat en de Crerarstraat stamt uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
Het wonen in verschillende vormen blijft de belangrijkste functie in dit gebied. Behoud van differentiatie van dichtheden en inrichting zijn de doelstellingen die voor dit woongebied bijzonder van toepassing zijn.
In 1984 werd het oorspronkelijke stationsgebouw afgebroken vanwege bedrijfspresentatie, technische toestand en doelmatigheid. In datzelfde jaar werd er een nieuw stationsgebouw geopend.
Afbeelding 3 Groenstructuur
Bij de openbare groenvoorzieningen is een zestal elementen te onderscheiden, te weten:
Speelvoorzieningen zijn te vinden op een binnenterrein tussen de achtertuinen van de woningen aan de Stuifzandseweg en de woningen aan de Marnixstraat.
In februari 2008 is de Mobiliteitsvisie door de gemeenteraad vastgesteld. In deze visie is opgenomen om één keer in de vijf jaar een parkeeronderzoek in de dorpen en in de woonwijken uit te voeren. Het doel van dit parkeeronderzoek is inzicht te verkrijgen in de parkeersituatie. In juni 2011 hebben twee inventarisaties naar het aantal geparkeerde personenauto's plaatsgevonden.
Het onderzoeksgebied is opgedeeld in clusters. Een cluster is een verzameling van woningen die bij elkaar horen met de bijbehorende straat en parkeerplaatsen. Per cluster heeft een inventarisatie plaatsgebonden van de parkeermogelijkheden en van de verschillende woningtypen. Norm daarbij is dat het qua loopafstand nog acceptabel moet zijn dat iemand zijn auto parkeert aan de ene kant van de cluster terwijl hij woonachtig is aan de andere kant van de cluster.
Globaal gehanteerde conclusies wat betreft de parkeerbezetting zijn:
In bestaande woongebieden waarbij het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen een cluster van straten minder is dan 1 per woning, zorgt de gemeente voor de aanvulling tot de norm van 1 parkeerplaats per woning, Indien de benodigde fysieke en/of financiële ruimte hiervoor beschikbaar is.
In bestaande woongebieden waar het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen een cluster van straten per woning meer is dan 1 per woning, is het beleid gericht op het optimaal benutten en verdelen van schaarse parkeerruimte.
In de wijk Stationsgebied binnen het onderhavige plangebied liggen bijna net zoveel rijenwoningen (circa 49%) als vrijstaande en halfvrijstaande woningen (circa 51%). Van alle woningen heeft bijna 63% de mogelijkheid om de auto op eigen terrein te parkeren. Parkeren op de openbare weg vindt voornamelijk plaats in parkeervakken of parkeerhavens. In totaal zijn er ruim 350 parkeerplaatsen (buiten het bedrijfsparkeren, het stationsparkeren en het parkeerterrein bij 'Parkstate'), wat het parkeeraanbod in deze wijk op gemiddeld 1,48 parkeerplaats per woning brengt.
Alle negen clusters hebben een bezettingsgraad lager dan 80% en kennen op dit moment geen parkeerproblemen. Mochten er in de toekomst parkeerproblemen ontstaan dan zijn er in de directe omgeving op loopafstand nog meer dan voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. Alle clusters hebben een parkeeraanbod van 1,0 of hoger per woning waarmee de gemeente aan de gestelde eis voldoet van het parkeeraanbod van 1,0 per woning.