direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bg Zuid, deelplan Albartsweg 4, Hollandscheveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens de percelen aan de Albartsweg 4 te Hollandscheveld te herbestemmen. Op dit moment bevindt zich op deze locatie een tijdelijke mantelzorgwoning en een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning. De houders van dit agrarisch bedrijf zijn voornemens te stoppen en de bedrijfsvoering te beëindigen. De agrarische opstallen en de mantelzorgwoning zullen worden gesloopt. In plaats hiervan zal een nieuwe vrijstaande woning worden gerealiseerd in lijn met de bestaande bedrijfswoning. Met dit planvoornemen komt het initiatief in aanmerking voor de Ruimte voor Ruimte regeling van de provincie Drenthe.

In het kader van het planvoornemen heeft de initiatiefnemer een conceptaanvraag bij de gemeente ingediend. De gemeente heeft deze conceptaanvraag positief ontvangen. De gemeente heeft in haar antwoord bevestigd dat kan worden meegewerkt aan de Ruimte voor Ruimte regeling. De Ruimte voor Ruimte regeling maakt het mogelijk om in de provincie Drenthe na de sloop van een bepaalde oppervlakte aan landschapsontsierende (voormalig) agrarische bebouwing een compensatiewoning te realiseren. Het uitgangspunt van de regeling is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De te slopen agrarische opstallen hebben een omvang van circa 1400m2. Volgens de Ruimte voor Ruimte regeling geeft dit de mogelijkheid tot het bouwen van 1 compensatiewoning.

Om deel te nemen aan de regeling heeft de gemeenten enkele randvoorwaarden gesteld, deze regelingen worden gehonoreerd middels dit bestemmingsplan en afspraken tussen de initiatiefnemer en de gemeente. De voorwaarden staan hieronder beschreven:

  • In onderhavig bestemmingsplan staan regels opgenomen voor de verplichting van de sloop van de agrarische opstallen en de bedrijfsbeëindiging
  • De nieuw te bouwen woning wordt pas in gebruik genomen na bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf
  • Er wordt een sloopovereenkomst en planschadeovereenkomst getekend door de initiatiefnemer en betrokken partijen
  • Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een anterieure overeenkomst ondertekend

De ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan en daarom is een herziening van dit bestemmingsplan nodig.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt de uitvoering van de ruimte-voor-ruimteregeling mogelijk voor de percelen kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie Q, perceelnummers 622, 623, 624, 625. Naast sloop- en vervangende nieuwbouw gaat het ook om het realiseren van een goede landschappelijke inpassing, zowel van het huidige woonerf als de locatie van de nieuwe compensatiewoning. Aan de huidige bedrijfswoning zal een woonbestemming worden toegekend. Delen die vanwege landschappelijke redenen 'open' en dus onbebouwd blijven, krijgen de bestemming Agrarisch. De aanduiding "agrarisch bedrijf" verdwijnt.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijke buitengebied van de woonkern Hollandscheveld. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen van gemeente Hoogeveen, sectie Q, perceelnummers 622, 623, 624, 625.

Het plangebied grenst oostelijk aan de Albartsweg. Vanaf de Albartsweg zijn de huidige bedrijfswoning en de licht verouderde mantelzorgwoning zichtbaar. Tussen deze 2 woningen, in lijn naar de achterkant van het perceel, bevinden zich agrarische opstallen met daarachter een mestbassin. De erven van de mantelzorgwoning en de bedrijfswoning worden op dit moment gescheiden door een inheemse houtsingel. Onderstaand figuur 2.1 geeft de afbakening van het plangebied weer, figuur 2.2 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weer. Op figuur 2.3 is het vooraanzicht vanaf de weg te zien. Links is de mantelzorgwoning zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0001.png"

Figuur 2.1: Afbakening plangebied

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.2: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0003.png"

Figuur 2.3: Aanzicht plangebied

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen binnen de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022', welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 08 september 2022. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch III' en er is een aanduiding voor 'agrarisch bedrijf' van toepassing. Het oostelijke deel van het plangebied is aangeduid als 'geluidzone - industrie 50 dB(A)'. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten. Het gehele plangebied is daarnaast aangeduid als 'overige zone - windmolens', dit betekent dat in dit gebied de eventuele bouw van onder andere kleine windmolens is toegestaan binnen specifieke aanduidingen. Tenslotte bevindt zich in het midden van het plangebied een aardgastransportleiding aangeduid met 'Leiding - Gas 2'. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor een hoofdgastransportleiding met daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hieronder in afbeelding 2.4 is een uitsnede van het vigerende beheersverordening te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.4: Uitsnede vigerende beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022'

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied ligt gelegen binnen het gebied Hoogeveen-Hollandscheveld. Het gebied Hoogeveen-Hollandscheveld wordt gekenmerkt door het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie Drenthe. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en de grote, weidse ruimtes met wijken. Rondom het plangebied is deze strakke verkaveling herkenbaar aanwezig. Oostelijk grenst het plangebied aan de Albartsweg, een buitenweg.

De twee huidige woningen zijn gesitueerd aan de Albartsweg. Achter de bedrijfswoning bevinden zich de te slopen agrarische opstallen. Naast deze opstallen bevindt zich een verhard pad naar de achterkant van bestaande erf. De achterkant wordt begrensd door een zandpad en open weiland. Aan de noordkant grenst het plangebied tevens aan weiland, als begrenzing is aan de randen een sloot aanwezig.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied heeft een agrarische bestemming met een aanduiding 'agrarisch bedrijf'. In het plangebied bevindt zich bebouwing voor dit agrarisch bedrijf, een bedrijfswoning en een mantelzorgwoning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het planvoornemen geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied. Onderhavig plan is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Met onderhavig plan worden de bestaande agrarische opstallen en de mantelzorgwoning gesloopt en wordt er een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Dit planvoornemen is beduidend minder dan de realisatie van 12 woningen. Gesteld wordt dat onderhavig planvoornemen in de zin van de ladder niet aangemerkt kan worden als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Het planvoornemen is niet in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Drenthe 2022 (vastgesteld dd. 28 september 2022) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe. Met deze visie zet de provincie in op "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten hebben betrekking op landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Tezamen geven deze kernkwaliteiten inhoud aan de Drentse ruimtelijke identiteit. In algemene zin streeft de provincie naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers ofwel sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.

De provincie wil met haar ruimtelijk beleid anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Het gaat dan vooral om een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. De ambities voor de woningmarkt worden nader uitgewerkt in de Drentse woningmarktstrategie. Daarnaast heeft de provincie subsidieregelingen om herstructurering van de woningvoorraad te stimuleren. Er is ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimte-regeling. Dit onderwerp is ook vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening (zie 3.2.2). Bij aantasting van de kernkwaliteiten wordt gestreefd naar compensatie. Hier geeft de provincie samen met gemeenten en andere partners nader invulling aan.

Op de 'visiekaart' is aangegeven dat het plangebied deel uitmaakt van 'landbouwgebied'. Dit bekent dat de landbouw ter plaatse maximale speelruimte krijgt. Bij inrichtingsmaatregelen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 12 september 2021) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2022 vertaald naar concrete regels. In november van 2022 is op basis van de omgevingsverordening een nieuwe ontwerpwijziging Omgevingsverordening doorgevoerd. In deze wijziging is de Ruimte voor ruimte regeling opnieuw vorm gegeven in artikel 3.15.

In het artikel 3.15 is het volgende bepaald:

  • 1. Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in Landelijk Gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied bedrijfsmatige of maatschappelijke bebouwing aanwezig is die de oorspronkelijke functie is verloren, mits:
  • a. de sloopnorm voor 1 compensatiewoning ten minste 750 m² en ten minste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan bedrijfsbebouwing bedraagt;
  • b. onverminderd het bepaalde in sub a bedraagt de sloopnorm voor 3 compensatiewoningen ten minste 3000 m² en ten minste 4000 m² voor 4 compensatiewoningen en ten minste 5000 m2 voor 5 compensatiewoningen.
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub c bedraagt de sloopnorm 6 compensatiewoningen wanneer meer dan 6000 m² wordt gesloopt.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan een omgevingsplan voorzien in ten hoogste 4 woningen bij een sloopnorm van 2000 m², voor zover de totale oppervlakte van alle woningen tezamen niet meer bedraagt dan 500 m².
  • 3. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
  • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor bebouwing die op 1 januari 2014 al aanwezig was;
  • b. in het omgevingsplan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm;
  • c. Bij het realiseren van drie of meer woningen als bedoeld in lid 1 en 2 toont het omgevingsplan aan dat de aantallen en doelgroep passen binnen de gemeentelijke woonvisie, uitvoeringsprogramma’s en prestatie afspraken
  • d. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd; en
  • e. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in Natuurnetwerk Nederland of Beekdal en bergingsgebied, tenzij de oorspronkelijke bebouwing in die gebieden wordt verwijderd.

Voorliggend plan past binnen deze regels van het artikel. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 1 januari 2014. Er wordt op de slooplocatie tenminste 750 m2 gesloopt voor de compensatiewoning. De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd. Daarnaast vindt de nieuwbouw niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied. Daarmee voldoet het planvoornemen in volledigheid aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.15.

De bijlagenkaarten van de Omgevingsverordening geven voor het plangebied het volgende aan:

  • Gebiedsnormen wateroverlast: Voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente geldt een gemiddelde overstromingskans van niet vaker dan eens in de 10 jaar voor grasland, niet zijnde natuur, waarbij 5% van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben. In 5.3 wordt op de gevolgen voor de waterhuishouding ingegaan.
  • Bodemenergie: Het plangebied bevindt zich in restrictiezone 1 en 2 en de bodemenergie diepte formatie van Breda. Op grond hiervan gelden beperkingen voor plaatselijke temperatuuropslag en ondiepe geothermie.
  • Bestaand Stedelijk Gebied (BSG): het plangebied valt buiten de begrenzing van BSG.
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: generieke bescherming. Hoofdstuk 5.2 geeft een toelichting.
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: respecteren. In hoofdstuk 5.2 wordt het aspect cultuurhistorie toegelicht.
  • Kernkwaliteit Landschap: veenkoloniën. De kernkwaliteiten van het veenkoloniale landschap vormen de basis voor het landschappelijk ontwerp dat in Hoofdstuk 6 wordt toegelicht.
  • Landbouwgebied: de landbouw krijgt maximale speelruimte. Uit 5.3 en 5.6 blijkt dat de vervangende nieuwbouw qua 'milieu' en 'water' geen belemmeringen oplevert voor agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied.
3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. In 3.2.2 is geconcludeerd dat de sloop en vervangende nieuwbouw voldoet aan de ruimte-voor-ruimte-regeling uit de Omgevingsverordening. Daarnaast is gesteld dat bij de inpassing van de nieuwbouw rekening wordt gehouden met de provinciale kernkarakteristieken.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterschapsbeleid

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een leidend beleidsdocument in de vorm van het waterbeheerprogramma 2022-2027. Voor het waterschap is het programma een belangrijk document. Het bevat de uitwerking van de ambities in de Watervisie 'Meer dan water' en geeft voor de periode van 2022 tot en met 2027 aan wat onze maatregelen zijn om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen en de maatschappelijke doelen te realiseren. Het planvoornemen is niet tegenstrijdig met het waterschapsbeleid. Dit staat verder toegelicht in 5.3 Water.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

Toetsing

Met onderhavig plan worden geen grote ingrepen mogelijk gemaakt dat de belangen uit de structuurvisie direct gemoeid worden. Met de beoogde ontwikkeling worden geen natuur- en watersystemen geschaad. Het plan ligt in lijn met de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Toetsing

Met onderhavig plan wordt niet zozeer het woonaanbod vergroot, het woonaanbod wordt wel verbeterd. Met de bouw van een nieuw vrijstaand huis in plaats van de verouderde mantelzorgwoning krijgt het woningaanbod in het plangebied een moderne invalshoek. Hierbij wordt één kwalitatieve woning aan het woningaanbod van de gemeente Hoogeveen toegevoegd. Daarnaast worden de landschapsontsierende agrarische opstallen gesloopt en wordt de nieuwe woning in één lijn gebouwd met de bestaande woning. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving verbeterd. De nieuwe ruimtelijke indeling sluit meer aan bij bestaande structuren van de nabije omgeving. Dit sluit aan bij de benoemde hoofdthema's in de structuurvisie Hoogeveen 2.0. Zo wordt onder andere gesteld dat Hoogeveen haar positie wil versterken als uitnodigende woon- en werkgemeente en als goede centrumgemeente door een algehele ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Onderhavig plan sluit aan bij dit voornemen en is niet in strijd met de Structuurvisie Hoogeveen 2.0.

3.4.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Toetsing

De nieuwbouwwoning wordt gasloos gebouwd, daarmee ligt de beoogde ontwikkeling in lijn met de ambitie om de gemeente te verduurzamen. Het woningaanbod neemt door de beoogde ontwikkeling niet toe. Daarmee worden er verder geen belangen gemoeid uit de Toekomstvisie Hoogeveen. Het plan ligt in lijnt met de Toekomstvisie Hoogeveen.

3.4.4 Woon(zorg)visie 2023-2026

Op 15 november 2022 is de woon(zorg)visie 2023-2026 Hoogeveen vastgesteld. De woon(zorg)visie heeft een programma op gemeenteniveau. De druk op de woningmarkt in de gemeente neemt toe, mede door de gunstige ligging van Hoogeveen en de variëteit aan woonmilieus in een groene omgeving die de gemeente biedt. In de Woon(zorg) visie 2023-2026 zijn de woningsopgaven vastgesteld in 4 thema's, ieder thema is vertaald in opdrachten. De 4 thema's zijn:

  • 1. Voldoende woningen in Hoogeveen
  • 2. Een passende woning voor iedereen
  • 3. Wonen met zorg of ondersteuningsvraag
  • 4. Duurzaam en toekomstbestendig wonen in veerkrachtige wijken

Toetsing

Met onderhavig planvoornemen wordt de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt. De bestaande mantelzorgwoning wordt gesloopt. Met de nieuwe vrijstaande woning wordt een nieuwe woning gerealiseerd die toekomstbestendiger is en tevens ook duurzamer. In dit kader sluit het planvoornemen aan bij thema 4 uit de Woon(zorg)visie 2023-2026. Het planvoornemen ligt in lijn met de Woon(zorg)visie 2023-2026.

3.4.5 Ruimte-voor-ruimte

De gemeente Hoogeveen heeft voor de ruimte-voor-ruimte regeling enkele voorwaarden vastgesteld in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022'. Het planvoornemen past niet geheel binnen deze voorwaarden. Eén van de voorwaarden stelt dat de compensatiewoning in eerste instantie gebouwd moet worden ter plaatse van de agrarische opstallen of anders nabij bestaande kernen, bebouwingslinten/clusters. De gemeente heeft aangegeven, ondanks het niet volledig voldoen aan de voorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan, dat er desalniettemin medewerking kan worden verleend aan de gewenste ontwikkeling en dat aan de Ruimte-voor-Ruimte regeling kan worden voldaan aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De initiatiefnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden, dit staat nader toegelicht in 1.1 Aanleiding.

De motivering voor de afwijking ligt in het volgende:

  • De tijd dat overbrugd moet worden zodat in de nieuwe ruimte-voor-ruimte woning kan worden gewoond wordt geminimaliseerd zodat de initiatiefnemer geen nieuwe (zeer tijdelijke) mantelzorgwoning hoeft te realiseren. Er kan alvast worden gebouwd, maar de ingebruikname is privaatrechtelijk pas toegestaan bij beëindiging van de agrarische onderneming;
  • De gemeente legt de beëindiging van de agrarische onderneming in een vroegtijdig stadium vast en borgt het op de voorgestelde wijze privaatrechtelijk in het bestemmingsplan;
  • Met de sloop wordt een landschap ontsierend en verouderd agrarisch bedrijf gesaneerd en milieueffecten als gevolg van de onderneming (waaronder emissies van stikstof) worden beëindigd.
3.4.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

Het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. De vrijstaande woning wordt in lijn met de bestaande bedrijfswoning worden gebouwd. Voor deze ontwikkeling worden de bestaande mantelzorgwoning en de agrarische opstallen gesloopt. Het nieuwe vrijstaande huis wordt met een rechtstreekse inrit verbonden op de Albartsweg. Tussen de twee woningen wordt ruimte gecreëerd voor groen. In onderstaande figuur 4.1 is de beoogde structuur van het plangebied met de bijbehorende landschappelijke inpassing te zien. De ruimtelijke indeling heeft goedkeuring van de gemeente ontvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0005.png"

Figuur 4.1: Beoogde ruimtelijke indeling plangebied

De bestaande houtsingel wordt uitgebreid in noordelijke richting van het plangebied, deze vormt daarmee een afrastering tussen de twee woningen. Parallel aan de inrit zullen laanbomen worden geplant. Deze laanbomen vormen daarmee een nieuw groen geheel. Ter plaatse van de beoogde woning wordt een nieuwe houtsingel aangelegd. Door het aanleggen van deze groenstructuren wordt het rationele veenontginningslandschap versterkt. Daarnaast houden de nieuwe inpassingsmaatregelen een afstand van tweeënhalve meter tot de sloten langs de perceelsgrens zodat deze kenmerkende slotenstructuur herkenbaar blijft.

4.2 Functionele structuur

De agrarische bedrijfsvoering wordt opgeheven, de twee woningen en erven worden grotendeels bestemd als 'Wonen'. Aan de oostelijke grens van het plangebied, ter plaatse van de Albartsweg en recht naast de woning is een deel van het plangebied bestemd als 'Tuin'. Te midden van deze twee huizen blijft het merendeel bestemd als 'Agrarisch'. Aangezien de bedrijfsvoering stopt dient het plangebied voornamelijk de functie wonen.

4.3 Beeldkwaliteit

In de huidige situatie situeren zich landschapsontsierende agrarische opstallen achter de bedrijfswoning. In de beoogde situatie zullen deze opstallen worden gesloopt waardoor de beeldkwaliteit van het plangebied wordt verbeterd. De nieuwe vrijstaande woning wordt gerealiseerd in het verlengde van de bestaande woning. In deze ruimtelijke inpassing kan dan ruimtelijk worden verwezen naar de rationele opzet van langgerekte kavels in oost-westelijke richting, en kan er worden aangesloten bij het beeld van boskavels en erven met rationele erfgrensbeplanting. De beeldkwaliteit van het plangebied neemt als gevolg van het planvoornemen significant toe.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

In februari 2023 is door Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op delen van de locatie Albartsweg 4 te Hollandscheveld. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor het planvoornemen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Resultaten grond

Chemisch-analytisch zijn ter plaatse van deellocatie A geen verhoogde gehalten aangetoond in de grond. Ter plaatse van deellocatie B zijn licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond in de bovengrond. Deze verhoogde gehalten nabij deze deellocatie zijn in 2012 in soortgelijke gehalten aangetoond in de grond. De aangetoonde gehalten zijn vermoedelijk te relateren aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen en/of het gebruik van de locatie door de jaren heen. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Resultaten grondwater

Chemisch-analytisch is in het grondwater ter plaatse van deellocatie A een licht verhoogde concentratie aan minerale olie gemeten. Tijdens een bodemonderzoek in 2002 dat mogelijk nabij de huidige onderzoekslocatie is uitgevoerd, was een matig verhoogde minerale olie concentratie gemeten in het grondwater. Het is echter niet bekend of de gemeten concentraties een verband hebben. Tijdens onderhavig onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die de gemeten concentratie kunnen verklaren.

Ter plaatse van deellocatie B is een matig verhoogde concentratie aan koper en licht verhoogde concentraties aan barium en lood gemeten. Tijdens eerdere onderzoeken zijn vergelijkbare concentraties aan zware metalen gemeten in het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie en in de omgeving. Aangezien met betrekking tot de aangetoonde verhoogde concentraties geen antropogene bron bekend is, zijn zware metalen vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.

Druppelzones agrarische opstallen

Omtrent de sloop van de agrarische opstallen is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de toekomstige sloop wordt geadviseerd ter plaatse van deellocatie B aandacht te besteden aan de druppelzones. Daarnaast wordt geadviseerd om ter plaatse van de druppelzones tot aan de sloop cq. onderzoek geen grondroerende werkzaamheden uit te voeren.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering voor het planvoornemen. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Het plangebied bevindt zich in een kenmerkend geografisch cultuurhistorisch landschap, het veenontginningslandschap. De ontwikkeling is echter dermate klein in omvang dat de waarden van dit landschap niet worden geroerd. Er zijn geen cultuurhistorische waarden waarmee rekening hoeft te worden gehouden.

Conclusie

De aspecten Archeologie en Cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig plan.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 4 april 2023 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 2).

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Uit de digitale watertoets is naar voren gekomen dat de korte procedure van toepassing is. Hieronder is de 'standaard waterparagraaf' uit het wateradvies integraal weergegeven.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Bg Zuid, deelplan Albartsweg 4, Hollandscheveld.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via aansluiting op het bestaande stelsel.

Bescherming drinkwaterwinning

Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is het bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies stimuleren zij en aan de overige functies stellen specifieke voorwaarden. Het plangebied bevindt zich in een boringsvrije zone. Hier mag niet dieper dan 40 meter beneden maaiveld worden geboord. Met het planvoornemen zijn geen boringen benodigd dieper dan 40 meter, de boringsvrije zone wordt in acht genomen.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Door Lycens B.V. is een QuickScan Flora en Fauna uitgevoerd ter plaatse van de nieuw te bouwen vrijstaande woning. De Quickscan is opgenomen in Bijlage Quickscan Flora Fauna.

Het onderzoeksgebied staat hieronder in afbeelding 5.1 toegelicht. Een QuickScan Flora en Fauna is drie jaar geldig. Gelet op de fasering van het plan is daarom het slopen van de bestaande bebouwing in deze QuickScan buiten beschouwing gelaten. Voor de sloop van de bestaande bebouwing wordt in de toekomst een separate QuickScan Flora en Fauna worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0006.png"

Figuur 5.1: Onderzoeksgebied Quickscan Flora en fauna

Het onderzoeksgebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Nationaal landschap of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland, en Nationaal landschap kent geen externe werking. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Om een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied uit te sluiten is door Lycens B.V. een stikstofberekening uitgevoerd. Dit staat verder toegelicht onder Stikstof. Mede op basis hiervan is geconcludeerd dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied mogelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Houtopstanden

In het onderzoeksgebied worden geen bomen aangetast die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming zoals beschreven in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. Toetsing van houtopstanden aan de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Stikstof

Na vaststelling van onderhavig plan zullen de werkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd. De sloop van de agrarische opstallen wordt niet tegelijkertijd met de realisatie van de nieuwe vrijstaande woning uitgevoerd. In het kader van stikstof is de berekening wel uitgevoerd met het uitgangspunt dat alle werkzaamheden in 1 jaar zullen worden uitgevoerd. De stikstofberekening kan vanuit dit oogpunt worden beschouwd als een 'worst case' scenario.

In april 2023 is door Lycens B.V. een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage Stikstofdepositieberekening. Uit de rekenresultaten van de Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

Voor de omgeving heeft de gemeente in de vigerende beheersverordening een geluidszone - industrie 55 dB(A) vastgelegd. Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 55 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het potentiële industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan. Een gedeelte van het plangebied bevindt zich in deze geluidszone. De beoogde nieuw bouw bevindt zich echter niet in deze geluidszone. Het aspect industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

Wegverkeerslawaai

De beoogde nieuwe woning bevindt zich op circa 180 meter van de Albartsweg. Gezien deze afstand en het feit dat de Albartsweg is te typeren als rustige landelijke weg is het voldoende aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB kan worden voldaan. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk. Dit is tevens bevestigd door het college van B&W in het formele antwoord op het ingediende principeverzoek voor onderhavig plan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de kern Hollandscheveld. In de nabije omgeving bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Het dichtsbijzijnde bedrijf bevindt zich op circa 116 meter afstand van het plangebied. Het bedrijf in kwestie houdt rundvee. Voor het fokken en houden van rundvee hoort een richtafstand van 100 meter te worden aangehouden. Gelet op de huidige afstand tussen het bedrijf en het plangebied wordt de richtafstand in het kader van milieuzonering niet overschreden. De overige agrarische bedrijven bevinden zich allen op meer dan 300 meter van het plangebied. De maximale richtafstand van agrarische bedrijven staat genoteerd op meer dan 300 meter. Gelet op de situering van de nabijgelegen bedrijven vormt ook hier de richtafstand geen belemmering voor onderhavig plan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor onderhavig plan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden vallen, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie hoofdthema's genoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect.
5.7.2 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

5.7.3 Onderzoek en conclusie

De beoogde nieuwbouw binnen het plangebied valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (bouw van 1 woning) is kleiner dan de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling (2000 woningen of 100 ha). Voor activiteiten onder de drempelwaarde van bijlage D bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén m.e.r. wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....' De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);
  • de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest. Samengevat gaat het om de sanering van een agrarisch bedrijf, waarna één woning wordt 'teruggebouwd'. In onderhavig hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten - m.n. archeologie, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en water - geen negatieve effecten te verwachten zijn. Sterker: de sanering en vervangende nieuwbouw gaat in verschillende opzichten positieve milieueffecten sorteren, zowel voor mens (geur/geluid) als natuur (stikstof). Gelet op deze positieve milieueffecten is er voor gekozen geen aanmeldnotitie op te stellen.

Conclusie

Het aspect m.e.r. vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

Met onderhavig plan worden niet meer dan 1.500 woningen gerealiseerd, het plan valt daarmee in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt nabij twee aardgastransportleidingen. Hieronder in afbeelding staan deze leidingen weergeven, het plangebied bevindt zich binnen de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023BP9000013-VG01_0007.png"

Figuur 5.2: Uitsnede risicokaart

De beoogde woningen liggen beiden binnen de 1% letaleitscontour van de aardgasleidingen. Dit betekent dat het groepsrisico beperkt moet worden verantwoord. Voor deze verantwoording is input gevraagd van de veiligheidsregio Drenthe (VRD), de VRD heeft het planvoornemen beoordeeld.

In het advies is aangegeven dat er voor de beperkte verantwoording van het groepsrisico er gekeken moet worden naar zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Met de aanwezigheid van gasleidingen kan de veiligheid in het geding komen door een fakkelbrand. De veiligheidsregio benadrukt echter dat er geen aanvullende maatregelen hoeven te worden genomen om de zelfredzaamheid of bestrijdbaarheid te verbeteren. Een dergelijk scenario verloopt namelijk zeer snel en directe gevolgen zijn niet te bestrijden. Daarnaast zal de hoeveelheid aan aanwezige personen in het plangebied niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie.

Mede op basis van input van de Veiligheidsregio Drenthe kan gesteld worden dat het aspect Externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Om de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie te bepalen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)'.

Met onderhavig plan wordt de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Daarnaast blijft de bestaande bedrijfswoning behouden. Tezamen biedt het plangebied in de beoogde situatie ruimte aan 2 vrijstaande woningen. Het gebied is aan te duiden als 'buitengebied' en 'niet stedelijk', dit resulteert in de volgende verkeersgeneratiecijfers voor de toekomstige situatie.

Tabel 5.2: Verkeersgeneratie plan

Stedelijkheidsklasse: niet stedelijk, buitengebied  
Type woning   Gem. per eenheid   Aantal eenheden  
Koop, huis, vrijstaand   8,2   2  
Totaal   17  

Met onderhavig plan wordt rekening gehouden met een toekomstige verkeersgeneratie van 16,4, ofwel 17 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het plangebied is met een inrit rechtstreeks verbonden op de Albartsweg, deze inrit geeft de mogelijkheid voor een rechtstreekse ontsluiting op de Albartsweg. Conform de NSL-monitoringstool is er geen sprake van congestie.

Parkeren

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de parkeernota 2011 van de gemeente Hoogeveen. Met onderhavig plan wordt de onderstaande parkeerbehoefte gegeneerd.

Tabel 5.3: Parkeerbehoefte plan

Stedelijkheidsklasse: niet stedelijk, buitengebied  
Type woning   Gem. per wooneenheid   Aantal eenheden  
Koop, huis, vrijstaand   1,8   2  
Totaal   3,6  

Met onderhavig plan wordt rekening gehouden met een toekomstige parkeerbehoefte van 3,6, ofwel 4. De erfinrichting in de beoogde situatie geeft voldoende ruimte.

5.11 Molenbiotoop

De biotoop is de levensplaats, de gehele omgeving van de molen voor zover die van invloed is op het goed functioneren van de molen als werktuig en als monument. Die biotoop is voor een molen van groot belang. Elke molen heeft een op die molen afgestemde biotoop. De plaatsing van molens zegt iets over ons landschap, geschiedenis en het optimaal kunnen functioneren.

Enige jaren geleden heeft molenstichting Drenthe een inventarisatie van alle biotopen van de molens opgesteld. Daaruit bleek dat voor vele molens de biotoop matig is. Voor een groot deel als gevolg van opgroeiende beplanting. Het doel is voor elke molen een goede passende beschermingsregeling, bij de herziening van bestemmingsplannen, opgenomen te krijgen.

In de beoogde situatie wordt geen evenredig hogere bebouwing gerealiseerd dan er nu al aanwezig is. De molenbiotoop zal in geen enkele mate negatief worden beïnvloed.

5.12 Duurzaamheid

Bij de bouw van de nieuwe vrijstaande woning zullen duurzame en niet-uitlogende materialen worden toegepast. De woning wordt zonder gasaansluiting aangelegd. De bouw vindt aansluiting bij het bouwbesluit waardoor de duurzaamheid in grote mate geborgd zal zijn.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding
  • De regels
  • De toelichting

De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom met uitvoering van het plan sprake is van goede ruimtelijke ordening. Alle relevante stedenbouwkundige, planologische, beleidsmatige, milieutechnische en economische aspecten worden in de toelichting behandeld.

6.2 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

  • Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven, en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw geldt dat deze gebouwd moet worden binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen. Verder is onder meer bepaald dat het oppervlak en de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan 200m2 .

  • Agrarisch

De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bedoeld voor grondgebonden agrarisch gebruik. Ter plaatse zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan. Ook een inrichting als tuin is niet mogelijk.

  • Tuin

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, hebben de bestemming Tuin gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

  • Leiding - Gas 2

Ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Gas 2 gelden beperkingen voor grondverzet vanwege de aanwezigheid van de aardgastransportleiding.

  • Gebiedsaanduidingen geluidzone -industrie 50 dB(A) en geluidzone industrie 55 dB (A)

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduidingen Geluidzone - industrie 50 dB(A) en Geluidzone - industrie 55 dB(A) zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

  • Overige zone windmolens

In het gebied met de gebiedsaanduiding Overige zone - windmolens is de eventuele bouw van onder andere kleine windmolens onder specifieke aanduidingen toegestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

In de kadernota handhaving staan de regels die gemeente Hoogeveen hanteert bij het handhaven. Zo draagt de gemeente bij aan de veiligheid in de buurt.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg vindt voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaats. Burgers en maatschappelijke instanties worden tijdens deze terinzagelegging in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn van zes weken hun zienswijze kenbaar te maken. Als het vooroverleg of de terinzagelegging aanleiding geeft tot planaanpassingen, dan zullen die te zijner tijd in deze paragraaf worden vermeld.

De vooroverlegpartners Rendo en waterschap Waterschap Drents Overijsselse Delta hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planvorming. Met het waterschap heeft afstemming plaats gevonden en er is geconcludeerd dat er geen nadelige invloed zal zijn op de waterhuishouding.

De provincie Drenthe heeft advies gegeven over grondwaterbescherming, het landschap en archeologie. Wat betreft grondwaterbescherming is een aanvullende passage aan de toelichting toegevoegd. Archeolgie behoeft geen verdere aanvulling omdat bij de woonfunctie die mogelijk wordt gemaakt de bodemingrepen ruim onder de 1.000 m2 blijven. De watergang waar de provincie op doelt ligt deels in het plangebied en staat ook in het inrichtingsplan. De watergang wordt gerespecteerd en juridisch verankerd door een voorwaardelijke verplichting in de regels. Het inrichtingsplan voldoet aan een goede landschappelijke inpassing.

Tijdens de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesloten waarin een en ander is vastgelegd.