Plan: | BG Zuid Hoogeveen, deelplan Brandligtswijk 1a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.2023BP9000012-VG01 |
Deze ruimtelijke motivering heeft betrekking op een perceel tegenover de Brandligtswijk 1a in Elim. Hier stonden tot voor kort een voormalige kippenschuur van 422 m² en een kuilvoerplaat achter de woning (Brandligtswijk 2). Aan de zijde van de Brandligtswijk 1a bevonden zich ook nog enkele betonplaten.
De initiatiefnemer van deze ontwikkeling heeft al deze voormalige agrarische (bedrijfs)bebouwing/voorzieningen gesloopd/gesaneerd. Het sloopoppervlak wordt ingezet in het kader van de gemeentelijke ruimte-voor-ruimte-regeling. Op basis van deze regeling kan de gemeente ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m² aan voormalig agrarische bebouwing en alle overige bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten kan medewerking verlenen aan het bouwen van één compensatiewoning.
De compensatiewoning met bijbehorend bijgebouw wordt in dit geval gerealiseerd op de locatie van de te slopen voormalige kippenschuur. Om te kunnen voldoen aan het benodigde sloopoppervlak van minimaal 750 m² is in dit geval een tweede slooplocatie nodig.
De tweede slooplocatie bevindt zich aan de Middenraai 55 te Nieuweroord. Hier zijn reeds schuren gesloopt, voor een sloopoppervlak van in totaal 386 m². Op deze locatie blijft een bestaande schuur van 200 m² behouden. Daarnaast is met de eigenaar afgesproken dat de bestaande volière en het nachtverblijf (totaal 44 m²) tijdelijk behouden mogen blijven en op een later moment gesloopt mogen worden binnen 3 jaar na ondertekening sloopovereenkomst of eerder indien de woning eerder wordt verkocht). Hiervoor is een aparte sloopovereenkomst gesloten met de eigenaar van Middenraai 55.
In totaal is hiermee sprake van een gezamenlijk sloopoppervlak van (422+386) 808 m². Hiermee wordt voldaan aan het benodigde sloopoppervlak voor één compensatiewoning. De bestaande woning met bijgebouw (200 m²) aan de Brandligtswijk 1a blijft overigens behouden.
De beoogde nieuwbouwontwikkeling is echter niet in overeenstemming met de geldende beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022'. In voorliggend geval kan van de beheersverordening worden afgeweken en medewerking worden verleend via een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het gaat hierbij om een zogenaamde binnenplanse afwijking, in casu artikel 24 onder j van de geldende beheersverordening.
Het plan voldoet aan deze afwijkingsbepaling, maar uit flexibiliteitsoverweging is gekozen voor een bestemmingsplanherziening.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
Het projectgebied bestaat in dit geval uit twee afzonderlijke projectlocaties. Hier wordt op iedere locatie afzonderlijk ingegaan.
Tegenover Brandligtswijk 1a, Elim
Deze locatie is gelegen tegenover de Brandligtswijk 1a en naast Brandligtswijk 2. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie M, nummer 3846 (deels). In afbeelding 1 is de ligging van deze locatie ten opzichte van Elim (rode ster) en de directe omgeving (rode belijning) weergegeven.
Afbeelding 1
In de onderstaande afbeelding is de voormalige situatie met kippenschuur en de huidige situatie zonder kippenschuur (gesloopt) weergegeven ten opzichte van de directe omgeving.
Afbeelding 2
Middenraai 55, Nieuweroord
Deze locatie is gelegen aan de Middenraai 55 te Nieuweroord. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie M, nummer 3846 (deels). In afbeelding 3 is de ligging van deze locatie ten opzichte van Elim (rode ster) en de directe omgeving (rode belijning) weergegeven.
Afbeelding 3
In de onderstaande afbeelding is de voormalige situatie met schuren en de huidige situatie zonder schuren (gesloopt, maar met de te behouden/later te slopen bijgebouwen zoals aangegeven in de aanleiding) weergegeven ten opzichte van de directe omgeving.
Afbeelding 4
Algemeen
De projectlocatie aan de Brandligtswijk is gelegen binnen de begrenzing van de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022'. De locatie aan de Middenraai wordt hier verder niet behandeld omdat hier slechts sprake is (geweest) van sloop. Deze beheersverordening is vastgesteld op 8 september 2022. De ligging van de nieuwbouwlocatie binnen de verbeelding van deze beheersverordening is hierna weergegeven.
Afbeelding 5
Het projectgebied heeft de bestemming 'Agrarisch II'. De aanduiding 'woning' is hier niet aanwezig. Dit maakt dat de realisatie van een woning op deze locatie niet past binnen de geldende gebruiks- en bouwregels.
In artikel 24 van de algemene afwijkingsregels bij de beheersverordening is onder j het volgende opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
“ j. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat binnen de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf', 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak', alsmede op de verbeeelding als 'woning' aangeduide panden, waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, ten hoogste twee woningen worden gebouwd, uitsluitend als compensatie voor de afbraak van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
1. de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m2 bedraagt en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
2. de woning inclusief aanbouwen en bijgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de af te breken gebouwen en/of bebouwing;
3. de bebouwingsbepalingen als bedoeld in 3.2.2 in acht worden genomen;
4. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd en wordt vastgelegd in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan;
5. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor afbraak in aanmerking komt;
6. indien de af te breken gebouwen minimaal 2.000 m2 bedragen, dan mogen-met inachtneming van het bovenstaande- twee woningen worden gebouwd;
7. saldering bij de genoemde te slopen oppervlaktes is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) separate agrarische bebouwingselementen moeten een omvang van minimaal 250 m2 hebben en de compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn; conform een, door de gemeente, goedgekeurd inrichtingsplan;
8. indien door milieutechnische redenen of door aanwezigheid van een beekdal en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet kan worden terug gebouwd op de slooplocatie, dient de alternatieve locatie bij voorkeur inpasbaar te zijn binnen het karakter van een bebouwingslint en/of gelegen te zijn nabij bestaande kernen. Als voorstaande niet mogelijk is, moet worden aangesloten bij het authentieke bebouwingspatroon (het inrichtingsplan moet dit aantonen via een landschapsanalyse van het desbetreffende landschapstype).
Het gebruik van de gronden voor het bouwen van een reguliere woning op het perceel tegenover Brandligtsweijk 1a past niet binnen de geldende beheersverordening. Voor deze locatie kan gebruik worden gemaakt van de eerder getoonde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. In deze ruimtelijke motivering wordt aangetoond dat aan de bijbehorende voorwaarden wordt voldaan en dat het plan past binnen een 'goede ruimtelijke ordening'.
Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Een aantal van deze nationale belangen worden juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Volgens de Nota van Toelichting van het Bro worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer er sprake is van een functiewijziging moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij is vast komen te staan dat plannen waarbij sprake is van salderen binnen een plangebied en/of reductie van onbebouwde plancapaciteit is, zoals een Ruimte-voor-Ruimte plan Laddervrij zijn. De ontwikkeling waarin dit plan voorziet is zoals aangegeven gebaseerd op het Ruimte voor Ruimte beleid en hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden
Algemeen
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Toetsing
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat het hier gaat om het toevoegen van slechts één woning is er geen sprake van een ladderplichtige ontwikkeling.
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Sinds 2018 is er veel nieuw beleid vastgesteld. Dit is verwerkt in de kaarten en teksten van de actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022. Hierin zijn ook enkele aanpassingen gedaan om te kunnen voldoen aan de eisen van de Omgevingswet en is met redactionele aanpassingen de leesbaarheid verbeterd.
Kernkwaliteit landschap
Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkolonieën. Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Tot dit landschapstype behoren behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandscheveld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn onderling verbonden door kanalenstelsels. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling ('haakse lijnen'), de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. In Smilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.
Kenmerken van de nederzetting
Afhankelijk van het type dorp (enkel- of dubbellint) en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep door in het dorp. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Kenmerkend is de regelmaat. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de langgerekte beplanting van opgaande bomen langs de wegen, in een open vlak landschap.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang is de orthogonale ('haakse lijnen') samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.
Beleid
Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.
Ruimte voor Ruimte-regeling
In de Omgevingsvisie en de daaraan gekoppelde Omgevingsverordening van de Provincie Drenthe is een zogenaamde Ruimte voor Ruimte regeling opgenomen. Deze regeling beoogt de sloop van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing te stimuleren door ter compensatie de bouw van een nieuwe woning toe te staan. Om in aanmerking te komen voor de regeling dient voor één woning minimaal 750 m² aan bebouwing te worden gesloopt. Om in aanmerking te komen voor twee woningen dient minimaal 2.000 m2 gesloopt te worden. Om aan deze sloopnorm te voldoen is saldering van bebouwing op verschillende locaties toegestaan.
De provincie Drenthe biedt ruimte voor woningbouw ter vervanging van het slopen van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (Ruimte voor Ruimte-regeling). Deze regeling heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd.
Landschappelijke inpassing
Het woonerf zal landschappelijk worden ingepast volgens de geldende gebiedskenmerken voor de locatie. Dit is uitgewerkt in het inrichtingsplan, zie Bijlage 1. Daarnaast wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt op basis van de ruimte-voor-ruimte-regeling.
Dit plan past dan ook binnen de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Drenthe 2018
Uit de omgevingsverordening Drenthe 2018, vastgesteld op 3 oktober 2018 (en gewijzigd op 8-10-2021) zijn de volgende artikelen van toepassing:
1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bebouwing aanwezig is.
De locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen en bestaan/bestonden deels uit voormalige agrarische bebouwing.
2. De ruimte-voor-ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende :
a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
De bebouwing was aanwezig op 2 juni 2010.
b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750m² en tenminste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt.
Het totale oppervlak aan sloopmeters bedraagt 808 m². Dit te slopen oppervlak wordt ingezet voor het realiseren van 1 compensatiewoning.
c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
Niet van toepassing.
d. In het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid geboden worden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) te kunnen komen tot de sloopnorm van 750m² of tot 2.000m².
Hier is in voorliggend geval sprake van aangezien er twee slooplocaties zijn.
e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
Voor de betrokken locaties is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 en Bijlage 1.
f. de randvoorwaarde dat de bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 Natuurnetwerk Nederland en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.
De locaties maken geen onderdeel uit van de bedoelde gebieden.
Conclusie
Dit plan leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten en voldoet aan de randvoorwaarden voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het provinciale beleid.
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.
In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.
De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.
De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.
In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.
Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.
Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende jaren is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. 1. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.
Dit is gebaseerd op een tussenscenario:
Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.
In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.
De cultuurhistorische beleidskaart is een erfgoedinventarisatie en gemeentelijk beleid voor archeologie, historische geografie en bebouwing. De kaarten en rapporten zijn opgesteld om te voldoen aan wet- en regelgeving. Cultuurhistorie kan daarnaast bij planontwikkeling een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
De locatie van het woonerf is gelegen in een zeer kenmerkend landschap met een blokvormige ontginningsstructuur die zeldzaam is voor Drenthe. In dit geval gaat het om een halfopen veenontginningslandschap met een afwisselend beeld van open en meer gesloten erven. Zie afbeelding 6 voor een uitsnede van het plangebied. In Bijlage 5 is de gehele cultuurhistorische beleidskaart te zien.
Afbeelding 6. Uitsnede uit de cultuurhistorische beleidskaart. De zwarte cirkel is de ligging van het plangebied.
Afbeelding 7. Legenda cultuurhistorische beleidskaart
Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.
De initiatiefnemer van dit plan is voornemens om tegenover de Brandligtswijk 1a een compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. Ter compensatie hiervan is en wordt op deze en de locatie aan de Middenraai 55 landschapsontsierende bebouwing gesloopt.
Omdat tegenover de Brandligtswijk 1a een nieuwe woonkavel mogelijk wordt gemaakt, en aan de Middenraai 55 een relatief grote hoeveelheid bebouwing is/wordt gesloopt, is het van belang dat sprake is van een passende landschappelijke inrichting. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld (voorwaarde 4). Hieronder is deze in schetsvorm weergegeven voor beide locaties. Een grootformaat op schaal is als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke motivering opgenomen. De gesloopte/te slopen gebouwen zijn hier met de rode contouren aangegeven.
Afbeelding 8, Brandligtswijk 1a. De stippellijnen zijn de zichtlijnen van de buren.
Afbeelding 9, Middenraai 55.
Het toekomstige erf is gelegen in het van oorsprong zeer open veenlandschap met agrarische functies. Randen van het plangebied bestaan uit de lintbebouwing van Nieuw Moscou, de bebouwing van Elim, bosperceeltjes, laanbeplantingen en houtwallen.
Landschap rond 1910: De Brandligtswijk vormt nog een afwaterings- en veenafvoerwijk en de boerderijen ten westen/oosten van het kavel zijn reeds gebouwd. In de directe omgeving worden reeds kavels gecultiveerd. Opvallend is het relatief grote oppervlak aan bosjes en de smalle, opstrekkende, haast geometrische verkaveling. Rond 1950 is er weinig veranderd, wel zijn bijna alle kavels dan landbouwkundig in gebruik. Enkele kleine blokvormige bosjes maken het landschap aan de noordzijde van het plangebied kleinschalig.
Langs de doorgaande wegen is laanbeplanting van zomereiken aangeplant. Sloten en wijken in het overwegend open weidegebied bepalen de structuur en richting van het landschap. Her en der komt enige perceelgrensbeplanting in de vorm van bomen voor. De erven zijn over het algemeen vrij open en voorzien van bomen/hagen en enig struweel. De Brandligtswijk is reeds gedempt en dit is nu de inrit naar de verschillende erven. Nabij de plek waar een stal stond wordt nu een compensatiekavel ontwikkeld. Daarbij moet het aansluiten op de omschreven karakteristiek van het gebied.
De Brandligtswijk vormt het hart van de erven. De compensatiewoning moet zich voegen in dit ritme van bebouwing langs deze voormalige wijk. De nokrichting van de woning en een bomenrij versterken de kenmerkende verkaveling van west naar oost. Binnen het plan is rekening gehouden met de zichtlijnen van de buren. Hiermee wordt voorkomen dat er later middels onwenselijke schuttingen privacy moet worden gemaakt.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Voor de nieuwbouwlocatie aan de Brandligtswijk is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten en conclusies. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar Bijlage 2.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Gehele locatie
De gehele locatie is opgesplitst in twee gebieden, het verdachte gebied waar de voormalige bebouwing heeft gestaan en het grasland rondom de voormalige bebouwing is als onverdacht onderzocht.
In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen.
In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen nikkel en barium aangetroffen.
Demping
In het ondergrondmengmonster OM2 zijn geen verhogingen aangetroffen.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de voormalige bebouwing asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen (zie Bijlage 2).
Vml bebouwing
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
Het mengmonster MM1 is licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
In het separaat geanalyseerde monster 2A is samen gewogen met het materiaal een concentratie asbest aangetoond boven de interventiewaarde. Formeel geeft dit aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader asbestonderzoek.
Nader asbest bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Ten behoeve van het nader asbestonderzoek zijn vijf inspectiesleuven gegraven ter plaatse van inspectiegat 2 voor de horizontale en verticale afperking.
Op het maaiveld zijn meerdere asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
In de mengmonsters ten behoeve van het nader onderzoek is analytisch geen asbest aangetoond of het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds).
De in het verkennend onderzoek aangetroffen verontreiniging is in het nader onderzoek niet opnieuw aangetoond. Mogelijk is met het meenemen van de stukjes asbestverdacht materiaal ter analyse, destijds de verontreiniging al verwijderd.
De aangetroffen verontreiniging in het verkennend onderzoek werd vrijwel geheel bepaald door de asbesthoudende materialen (>20mm).
Met de resultaten van onderhavig onderzoek kan gesteld worden dat er geen sprake is van een geval van een ernstige bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt om de aangetroffen asbestverdachte materialen op het maaiveld van het terrein middels handpicking te saneren.
Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Archeologie
De gemeente heeft haar archeologiebeleid middels dubbelbestemmingen doorvertaald in de geldende beheersverordening. Voor zover relevant, er wordt immers uitsluitend gebouwd aan de Brandligtswijk, is er in het achteref van het perceel de aanduiding archeologie - 4 opgenomen. Archeologie-4 wil zeggen dat er een archeologisch onderzoek moet overlegd worden bij een omgevingsvergunningaanvraag wanneer de grond geroerd wordt met een oppervlakte groter dan 2000m2 en wanneer er dieper dan 0,3 m of meer wordt gegraven. Dit geldt niet wanneer er aangetoond kan worden dat de betreffende gronden al geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.
Cultuurhistorie
Er bevinden zich ter plaatse van de locaties geen Rijks- of Provinciale monumenten en geen karakteristiek aangeduide panden. De te slopen gebouwen zijn niet als cultuurhistorisch waardevol aangemerkt. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is tevens geen sprake van overige bijzondere cultuurhistorische waarden die mogelijkerwijs negatief zouden kunnen worden beïnvloed door dit plan. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek nodig is. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
IIn het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 14-10-2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 4) Op basis daarvan is de korte procedure van toepassing.
Rekening houdend met de uitgangspunten zoals opgenomen in de standaard waterparagraaf vormt het aspect 'water' geen belemmering voor het plan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 3 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). In het deelgebied Middenraai 55 vinden enkel sloopwerkzaamheden plaats en geen bouwwerkzaamheden. De emissie van stikstof tijdens de gebruiksfase is lager dan de huidige en leidt daarom niet tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. In het deelgebied Brandligtswijk 1a neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe als gevolg van de bewoning van de extra woning. Het deelgebied wordt echter, als gevolg van de functieverandering niet meer bemest. Vermoedelijk is er sprake van een afname van stikstofemissie vanuit het deelgebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in de gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen ook worden uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het deelgebied Brandligtswijk 1a wordt door beschermde grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of verblijfplaats en benutten het ook niet als foerageergebied. Het deelgebied Brandligtswijk 1a vormt geen geschikt leefgebied voor amfibieën. Het deelgebied Middenraai 55 wordt door beschermde grondgebonden zoogdier-, vogel- en amfibiesoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of verblijfplaats en benutten het ook niet als foerageergebied.
Door het bebouwen en verharden van het deelgebied Brandligtswijk 1a neemt de betekenis van het deelgebied als foerageergebied voor verschillende grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het deelgebied Middenraai 55 als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.
Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten zijn er geen wettelijke consequenties in het kader van soort- en gebiedsbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor dit plan.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
In dit geval is sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wgh, namelijk de te realiseren compensatiewoning. De Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) heeft de situatie in het kader van potentiële geluidhinder beoordeeld en geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn voor de gewenste ontwikkeling.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat wanneer meer specifieke informatie bekend is, dat deze specifieke informatie voorgaat. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De nieuwbouwlocatie bevindt zich in een gebied waar geen sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Er moet dan ook worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk', in dit geval 'rustig buitengebied'. Hierna is te zien welke richtafstanden gelden voor beide omgevingstypen. Tabel 1
Situatie plangebied
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van een nieuw functie gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de betrokken locaties zijn of worden beëindigd in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal milieubelastende functies aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Het betreft hoofdzakelijk veehouderijen (Brandligtswijk 6 en Jan Slotswijk 2).
Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.
Met uitzondering van het aspect 'geur' geldt voor intensieve veehouderijen veelal een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij (Jan Slotswijk 2) betreft in dit geval minimaal 300 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden. Dit betekent dat de beoogde nieuwbouwwoning geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd heeft deze ontwikkeling ook geen beperking in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden van deze bedrijven tot gevolg. In dit kader zijn dichter op deze functies gelegen woningen in alle gevallen maatgevend.
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
• Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
• Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
• Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In dit geval is sprake van een ruimte-voor-ruimte ontwikkeling waarbij voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is/wordt gesloopt en agrarische bedrijfsactiviteiten zijn/worden beëindigd. Er wordt op één locatie een geheel nieuw woonperceel gerealiseerd ter compensatie van een veelvoud aan sloopmeters. Per saldo is er sprake van een afname van het bebouwd oppervlak in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen.
Daarnaast wordt het project gerealiseerd in een omgeving die zich kenmerkt door (verspreid liggende) woonbebouwing. De inrichting van een voormalig agrarisch perceel wijzigt naar een inrichting ten behoeve van het wonen/ het woonerf. Dit is voor deze locatie een herinrichting van ondergeschikte aard. Het betreft een reeds verwachte (afwijkingsbevoegdheid) ontwikkeling op de nieuwbouwlocatie. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van nieuwe functies die niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Gelet op de aard en omvang van de dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het project is gericht op de sloop van landschapontsierende bebouwing en de realisatie van één compensatiewoning. In de regeling Niet in betekenende mate is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën op de lijst, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
5.9.2 Onderzoek en conclusie
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 8 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de nieuwbouwlocatie weergegeven.
Afbeelding 8
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
In de directe omgeving van de nieuwbouwlocatie bevinden zich meerdere risicobronnen. Daar waar het gaat om bovengrondse risicobronnen/-locaties is in alle gevallen sprake van voldoende afstand tot de nieuwbouwlocatie. Wel liggen er relatief veel ondergrondse aardgasleidingen in de omgeving. De locatie bevindt zich wel binnen de 100% letaliteitszone behorend bij de direct ten zuiden gelegen aardgasleiding. De RUD heeft onderzocht of er hierdoor sprake is van een noemenswaardige toename van het groepsrisico. Dit is niet het geval. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.
Externe veiligheid vormt geen knelpunt voor dit ruimtelijke plan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hoogeveen hanteert haar eigen parkeernota 'Parkeernota gemeente Hoogeveen 2011' waar door middel van parkeernormen de parkeerbehoefte berekend kan worden. Op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt er voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning gerekend. Gelet op de omvang van het nieuwe woonperceel is er voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen op het erf te realiseren. Dit is ook zichtbaar gemaakt in het inrichtingsplan (afbeelding 3.1 en bijlage 1). In relatie tot de verkeersgeneratie kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied van Hoogeveen (matig stedelijk) geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van afgerond 9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het nieuwe woonperceel wordt met een eigen nieuwe ontsluiting ontsloten op de Brandligtswijk. E is hiermee sprake van een passende en verkeersveilige ontsluiting. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing en ten aanzien van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik en de voorwaardelijke verplichtingen;
Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels (Artikel 9)
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 10)
In dit artikel staat beschreven welke regels er binnen het plangebied gelden in relatie tot de gebiedsaanduiding 'Overige zone - windmolens'.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Overige regels (Artikel 12)
In dit artikel staat beschreven welke regels er gelden voor het parkeren, laden en lossen.
Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch-2' (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan gronden die onderdeel uitmaken van het agrarische perceel Brandligtswijk 1a. Ter plaatse is een woonbestemming toegekend. De agrarische bestemming is opgenomen op de gronden die voorzien worden van een agrarische gebiedsbestemming.
"Tuin" (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden gelegen tussen de woonpercelen aan de Brandligtswijk 1a en de compensatiekavel, en de Brandligtswijk. Het betreft de gronden voor de voorgevels van deze woonpercelen/woningen.
"Wonen" (Artikel 6)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woonpercelen Brandligtswijk 1a en de compensatiekavel. Voor de regels is aangesloten bij de regels voor wonen uit de beheersverordening "Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022".
Voor de compensatiekavel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen conform het bijbehorende erfinrichtingsplan.
"Waarde - Archeologie 4" (Artikel 7)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden op het achtererf van het perceel Brandligtswijk 1a en komt overeen met de bestaande dubbelbestemming uit de beheersverordening.
De initiatiefnemer heeft de directe buren persoonlijk geïnformeerd over de plannen. De buren zijn blij met het feit dat er oude schuren worden gesloopt en dat er een woning voor terugkomt. Het plan is voor vooroverleg verstuurd naar de provincie Drenthe, de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) en het Waterschap Veltstromen met als opmerking dat wanneer er geen reactie kwam het plan door de partijen als goedgekeurd beschouwd kon worden.
Vanuit de VRD is een reactie gegeven met betrekking tot externe veiligheid dat ze , ten aanzien van de bestrijdbaarheid en zelfdredzaamheid, geen maatregelen kunnen bedenken die één van beide zal kunnen verbeteren. Gezien het feit dat het groepsrisico niet toeneemt en de kleine kans op calamiteiten bij een gasleiding is externe veiligheid geen belemmering voor het plan.
Vanuit de provincie Drenthe zijn adviezen ten aanzien van de onderwerpen landschap en cultuurhistorie gegeven (Bijlage 6). Hierop is het plan aangepast of is gemotiveerd aangegeven waarom het plan niet is aangepast op dat betreffende onderdeel. Zie hiervoor Bijlage 7.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 november 2023 tot 3 januari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzage zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.