Plan: | Elim, deelplan uitbreiding woningbouw |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.2023BP8018007-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van circa 60 woningen ten westen van de bebouwde kom van Elim, ten zuiden van de sportvelden, gemeente Hoogeveen.
Momenteel zijn de percelen voorzien van de bestemming 'agrarisch II' en de aanduiding 'sportterrein'.
Het voornemen betreft een gemengd programma van ongeveer 60 woningen. Dit voornemen is echter niet in overeenstemming met de geldende gebruiks en bouwmogelijkheden van de geldende beheersverordening Buitengebied Zuid 2022. Om de woningen te realiseren is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders, waarbij wordt aangetoond dat de realisatie van de circa 60 woningen ter plaatse van de percelen ten westen Elim in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan "Elim, deelplan Uitbreiding woningbouw" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
Het plangebied is zoals gezegd gelegen ten westen van de kern Elim. Aan de noordkant wordt het begrensd door de sportvelden aan de Carstensdijk, aan de west en zuidkant door woonpercelen en agrarische gronden en aan de oostkant ten slotte door de bebouwde kom van Elim zelf. Het plangebied bestaat uit de (gedeelten van) percelen kadastraal bekend staan als gemeente Hoogeveen, secties M nummers 6223, 6230 en 6222.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de directe omgeving indicatief weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt hier en voor het vervolg van deze toelichting verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1 de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022. Deze beheersverordening is op 8 september 2022 door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij de geldende beheersverordening. Daarnaast gelden ter plaatse ook de parapluplannen "Externe Veiligheid en overige Milieucontouren", "recreatie en toerisme" en "aan en bijgebouwenregeling".
Afbeelding 1.2 uitsnede geldende beheersverordening.
Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2017" de enkelbestemming 'Agrarisch II' en daarbij gedeeltelijk de aanduiding'Sportterrein'.
De voor 'Agrarisch II' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en voor een sporttterrein voor zover de gronden zijn aangeduid met 'sportterrein'.
Het realiseren van 60 woningen is niet in overeenstemming met de geldende gebruiks en bouw mogelijkheden van de huidige beheersverordening.
Het landschap rond Elim bestaat uit een rechtlijnig patroon van wegen, waterlopen (overwegend oost-west georiënteerd), bebouwing en beplanting, dat zijn oorsprong vindt in de vervening.
Het plangebied ligt ten zuiden van de Carstensdijk, net buiten (en aansluitend) op de bebouwde kom van Elim. In afbeelding 1.3 is te zien dat het in feite om drie (nu nog) van elkaar gescheiden percelen gaat. De twee noordelijke percelen doen dienst als sportveld, het zuidelijke als agrarisch perceel. De sportvelden worden ook gedeeltelijk ontsloten via de dorpsrand. In de onderstaande afbeelding is het plangbied in de directe omgeving zichtbaar.
Afbeelding 1.3 Het plangebied in de directe omgeving.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Geconstateerd wordt dat bestemmingplan Woningbouw Elim, geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.
In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.
In voorliggend geval is er sprake van een woningbouwontwikkeling waarbij circa 60 woningen worden gerealiseerd ten westen van Elim. Voorliggende ontwikkeling dient daarmee te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De laddertoets wordt hierna doorlopen.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Voor woningbouwontwikkelingen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie. De ‘ladder’ verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van het woningbouwplan moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is. Bij kleinschalige ontwikkelingen die geen gemeentegrens overstijgend effect hebben, is bovengemeentelijke afstemming niet nodig.
De ontwikkeling van het plan is in de eerste plaats ingegeven om tegemoet te komen aan de lokale vraag naar woningen. Omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft die geen significant gemeentegrens overstijgend effect heeft, is er geen bovengemeentelijke afstemming nodig. . De totale woningbouwambitie van gemeente Hoogeveen tot 2030 is regionaal afgestemd, de aantallen van deze ontwikkeling passen binnen deze regionaal afgestemde woningbouwambitie.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. In veel provincies en regio's zijn prognosemodellen beschikbaar die bruikbaar zijn om de behoefte te bepalen. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.
Zoals reeds beschreven geldt voor het voorliggende plan dat het ruimtelijk verzorgingsgebied het lokaal en gemeentelijk niveau betreft. De behoefte wordt dan ook op dit niveau beschreven.
Op basis van het gemeentelijk woonbeleid blijkt er tot en met 2030 2.200 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad moet te worden toegevoegd in Hoogeveen. Om daadwerkelijk ruim 2.200 woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente enige overmaat aanhouden in de woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. De gemeente heeft daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 2.900 woningen in negen jaar (2021 tot 2030). Zo bouwt de gemeente flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomt de gemeente onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.
In de woonzorgvisie wordt de woonopgave voor de kernen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut, Elim en Nieuwlande gezamenlijk gegeven. Dat zijn 350-400 woningen voor de periode tot aan 2030. Deze getallen komen voort uit het Woningmarkt onderzoek Noord West - Midden-Drenthe 2021 en oplegger Zuid West Drenthe 2022.
De genoemde getallen zijn de woningbehoefte. De gemeente houdt daar zoals gezegd enige flexibiliteit in omdat de praktijk soms anders kan uitpakken. Omdat er ook verhuisbewegingen tussen verschillende dorpen in de gemeente zijn en een deel van de vraag een regionale woningbehoefte is, zijn de aantallen tussen de dorpen tot op bepaalde hoogte uitwisselbaar. De behoefte is daarom niet specifiek tot op dorpsniveau uit te rekenen.
Gezien de aantoonbare totale opgave zullen de grotere dorpen, waaronder dus ook Elim, hier een evenredig deel van moeten invullen. Verdeeld over de vijf dorpen is dat globaal 65 à 85 woningen per dorp tot 2030. Rekening houden met een genoemde plancapaciteit van 130% zijn dit circa 85 tot 110 woningen per dorp. De mogelijkheden om te voorzien in de regionale woonvraag, de omvang van het dorp en de mogelijkheden wat betreft planlocaties wegen mee in de uiteindelijke verdeling van aantallen tussen de dorpen. Elim is het op twee na grootste dorp van de vijf genoemde dorpen, er kan hier invulling gegeven worden aan de woonbehoefte vanuit het dorp zelf en er is een goede mogelijkheid qua planlocatie. Waardoor relatief meer woningen in Elim kunnen landen ten opzichte van een aantal van de andere genoemde dorpen. Met de realisatie van 60 woningen in voorliggend plan wordt invulling gegeven aan een deel van de woonopgave zoals verwoord in de woonzorgvisie 2023-2026.
Vindt de stedelijke ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied plaats?
Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied. Het noordelijke deel van plangebied ligt binnen de bebouwde kom van het dorp Elim en wordt omgeven door stedelijke functies zoals (woon)bebouwing en doorgaande wegen. Dit deel valt ook binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat door de provincie is aangegeven. Dit deel va het gebied is in de huidige situatie verhard en of in gebruik als sportveld. Door indiener wordt opgemerkt dat het meest zuidelijk gedeelte echter geen stedelijk gebied betreft, dit is juist. Hoewel deze tegen het stedelijk gebied aan ligt heeft het nog de agrarische bestemming.
Volledigheidshalve wordt daarom onderbouwd waarom de ontwikkeling niet plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied voor wat betreft het gedeelte van het plangebied dat nu een agrarische bestemming heeft en onbebouwd is. Er zijn binnen de kern Elim momenteel geen nieuwe woningbouwplannen in ontwikkeling. Aan de zuidwestzijde van het dorp is de laatst ontwikkelde nieuwbouwlocatie gelegen, het plan Elim deelplan Zuidwest 3e fase. Dit plan is nagenoeg volgebouwd. Binnen de kern zijn er, gezien de omvang van de beoogde woningbouwontwikkeling en het benodigde ruimtebeslag, fysiek geen (andere) gronden beschikbaar (al dan niet na transformatie) waar de benodigde woningbouwontwikkeling ook zou kunnen plaatsvinden. Woningbouw kan daarom niet alleen plaatsvinden binnen de bebouwde kom van Elim. De locatie van de sportvelden leent zich uitermate goed voor woningbouw. Met invulling van het plangebied als woningbouwlocatie is er grotendeels sprake van herinrichting. Met de toevoeging van het zuidelijk gelegen gebied wordt bijgedragen aan de woningbouwbehoefte en wordt de ruimte benut om het plan goed af te ronden. Deze locatie aansluitend aan de herontwikkelingslocatie heeft vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik de voorkeur boven een uitbreiding aan een andere zijde van het dorp. Omdat het plan gedeeltelijk buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen is de Provincie al in een vroeg stadium betrokken. De provincie heeft aangegeven dat voor dit deelgebied en de verdere planontwikkeling het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken richtinggevend is. Het plangebied is zo ontworpen dat de begrenzing van de blokken herkenbaar wordt gehouden. Dit door de blokkenstructuur te volgen, bestaand groen langs de blokkenstructuur zoveel mogelijk te behouden en aan te vullen waar nodig. Richting het landschap aan de westkant is de begrenzing van het plangebied ingekleed met een groene zone om een zachte omschakeling te bewerkstelligen. Het op deze wijze betrekken van de agrarische gronden in het plangebied en herontwikkeling tot woongebied is vanuit optimaal ruimtegebruik van gronden als passend te beschouwen. Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.
De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Er komen ontwikkelingen op de provincie af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen onze landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven voor de provincie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streven naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit.
Wonen
Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Samen met gemeenten werkt de provincie Drenthe aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. De provincie vraagt gemeente om op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad. De provincie ziet de gemeentelijke woonopgave graag vertaald in een woonvisie. Gevraagd wordt om onderling met gemeenten af te stemmen. Binnen de regio Zuidwest Drenthe wordt deze afstemming vorm gegeven met een Regionale Woonvisie 2012, welke op onderdelen wordt geactualiseerd.
Stedelijk gebied of buitengebied
De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart 'bestaand stedelijk gebied' is aangegeven.
Het voorliggend plan is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. De uitbreidingslocatie, welke ruimte biedt voor circa 60 grondgebonden woningen, is direct aangrenzend aan het stedelijk gebied Elim. In de gemeentelijk woonvisie (paragraaf 3.4.4) is de behoefte aan woningbouw beschreven.
Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als bodem, water en geluid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
Kernkwaliteiten analyse
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Kernkwaliteit Landschap
De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:
Het plangebied maakt deel uit van het 'Landschap van de Veenkoloniën'. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. In Smilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.
Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid is dan ook gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.
Door de ligging van het plangebied ten zuiden van het sportveld en doordat het plangebied direct grenst aan Elim zijn bovengenoemde kenmerken niet meer zichtbaar.. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot verder anatasting van de genoemde landschappelijke waarden.
Kernkwaliteit Natuur
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 350 meter. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.
Kernkwaliteit Aardkundig Erfgoed
Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Ten behoeve van het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het onderzoek, wordt de kans op archeologische waarden in het plangebied laag geacht. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren gevonden en er is geen intacte (podzol)bodem (meer) aanwezig. Hierdoor is er een lage kans op archeologische resten. De bodem in het plangebied is in het verleden al vergraven geraakt. Het wordt daarom niet noodzakelijk geacht een archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte terrein te doen.
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft betekenis en is direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen in het deelgebied 9: Hollandscheveld en Hoogeveen. En bij nieuwe initiatieven is het van belang om de cultuurhistorische samenhang te respecteren.
Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen.
Zoals al aangegeven bij de landschappelijke waarden is door de ligging van het plangebied tusen sportvelden, bebeouwde kom en woonpercelen verstoord geraakt. Van kenmerken zoals hiervoor beschreven is al geen sprake meer.
Met de bepalingen voor woningbouw wil de provincie dat gemeenten gelegen in eenzelfde woonregio hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen, strategisch beleid voeren op het handhaven van een passende woningvoorraad op de lange termijn en met de gebiedspartners afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de gemeentelijke woonvisie. Dorpen, steden en het landelijk gebied functioneren binnen de woningmarkt als aanvulling op elkaar of soms concurrerend. De provincie beoogt met de bepalingen een gezonde woningmarkt in stand te houden met ruimte voor regionale verschillen. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld.
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 60 woningen net buiten de bebouwde kom van Elim. De woningenvoorraad zal hiermee met 60 woningen toenemen. Deze toename past binnen de huishoudensontwikkeling zoals in de Woonvisie 2017 – 2020 is verwoord. Het plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening.
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. Er is behoefte aan 1880 tot 2204 woningen in negen jaar (2021-2030) vastgesteld in het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe. In 2021 zijn 186 woningen gerealiseerd. Het te realiseren aantal tot en met 2030 is daarmee 1694 – 2018 woningen. Rekening houdend met een plancapaciteit van 130% is er een resterende plancapaciteit benodigd van 2202 tot 2624 woningen tot 2030. Op dit moment bedraagt de plancapaciteit tot 2030 circa 2000 woningen. Hiermee is er voldoende ruimte om extra plancapaciteit toe te voegen.
Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.
De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.
In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.
De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.
De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.
De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van circa 60 woningen. Voorliggende ontwikkeling past hiermee bij de geconcentreerde groei bij dorp Elim.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen aansluit bij de geactualiseerde structuurvisie Hoogenveen 2.0.
In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.
In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.
Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van circa 60 woningen direct tegen de kern. Hiermee wordt invulling gegeven aan een lokale behoefte.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de Toekomstvisie Hoogeveen.
Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen en wonen met zorg voor de komende jaren. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2017. De woon(zorg)visie geeft uitwerking aan de richting die is ingeslagen met de Toekomstvisie en zet enkele prioriteiten uit het coalitieakkoord 2022 2026 om in richting en beleid. De woon(zorg)visie bevat een deel visievorming. Dit is uitgewerkt in ambities en opgaven ten aanzien van wonen (en zorg) aan de hand van de volgende thema’s:
De vraag naar woningen nam de afgelopen jaren sterker toe dan verwacht. Uit het woningmarktonderzoek 2021 komt naar voren dat de lokale woningbehoefte bestaat uit ongeveer 750 woningen in de periode van 2021 tot 2030 Daarnaast ligt er een flinke regionale opgave van nog eens 1130 tot 1450 woningen tot 2030. In totaal komt de woningbouwopgave daarmee op 1880 tot 2200 woningen van 2021 tot 2030. Dat is ongeveer een verdubbeling vergeleken met de vorige woon(zorg)visie 1100 woningen). Gezien de grote druk op de woningmarkt wordt er voor gekozen om nu ambitieuze stappen te maken. Daarom wordt ingezet op de bovenkant van de bandbreedte van de vraag die uit het woningmarktonderzoek naar voren komt.
Het grootste deel van de lokale behoefte ligt in de stad. In de dorpen is er vooral vraag naar kleinschalige nieuwbouw. Om te voldoen aan de regionale opgave is er binnenstedelijk waarschijnlijk niet genoeg ruimte. Voor die regionale opgave moeten dus op zoek worden gegaan naar een uitbreidingslocatie van Hoogeveen. Uiteindelijk hangt de keuze om ergens te bouwen af van het aantal en type woningen. De gewenste woningen en woonomgeving bepaalt in grote mate welke locaties geschikt zijn.
Er is momenteel met name een tekort aan woningen in het betaalbare segment terwijl het betaalbare aanbod dat er is niet beschikbaar komt door een gebrek aan doorstroom. Daarom wordt ingezet in de nieuwbouw op het toevoegen van 65% betaalbare woningen (sociale huur, middenhuur het goedkope en het betaalbare koopsegment).
Het plangebied ligt in aan de rand van de kern Elim, het realiseren van de betreffende locatie naar een woonperceel is een goede manier om het dorp uit te breiden met de gewenste woningaantallen. Binnen de kern zelf is onvoldoende ruimte voor het voldoen aan de woningvraag.
Van de bovengenoemde woningbouwbehoefte in de gemeente Hoogeveen, moet circa 700 woningen landen in de dorpen. Dit is gesteld op basis van het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe. Met toevoeging van de woningen uit dit plan wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan woningen in gemeente Hoogeveen en in de kern Elim.
Van de 60 grondgebonden woningen, zullen ongeveer 13 woningen deel uit maken van de sociale huursector. Dit sluit aan op het gewenste woningbouwprogramma in de grote dorpen (woonvisie 2023-2026) waar wordt uitgegaan van minimaal 20% sociale huur en een grotendeels grondgebonden programma in de dorpen. Deze ontwikkeling draagt daarmee bij aan invulling van deze vraag en sluit aan bij de ambities in de woonvisie.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de woonvisie 'Woonvisie 2023-2026' en het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe.
Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.
Onderstaande afbeelding (en Bijlage 1) toont de stedebouwkundige opzet van het woningbouwproject. In het noordelijke gedeelte en aan de randen worden vrijstaande woningen en twee onder een kappers mogelijk gemaakt. Het centrale gedeelte zal bestaan uit rijtjeswoningen. In het noordelijk deel grenzend aan de sportvelden zal een groene zone worden opgenomen. Dit ter afscherming van de sportvelden. Het plangebied zal worden ontsloten via de Vaarboom en de Carstenswijk.
afbeelding 4.1 de stedebouwkundige opzet.
Qua goot en bouwhoogten zal worden aangesloten bij gangbare vormen in de directe omgeving. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 3,5 meter. Daar waar het om rijtjeswoningen gaat zal de goothoogte maximaal 6 meter zijn. De dakvorm zal een dwarskap of langskap zijn.
Richtinggevend voor dit deelgebied en de verdere planontwikkeling is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden door de begrenzing van de blokken herkenbaar te houden. Daarnaast is bestaand groen langs de blokkenstructuur zoveel mogelijk in het plan behouden gebleven. Richting het landschap aan de westkant is de begrenzing van het plangebied ingekleed met een groene zone om een zachte omschakeling te bewerkstelligen. Het plan straalt hierdoor rust en ruimte uit.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
WSP Nederland B.V. heeft een verkennend asbest- en (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van woningbouwlocatie Vaarboom te Elim. Zie bijlage 2
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Gehele locatie
Voormalige bebouwing
Dempingen
Gedempte wijken
Dammen
Watergangen
Algemeen
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een (water)bodem-verontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Archeologie
Door De Steekproef is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De met de plannen gepaard gaande graafwerkzaamheden vormen een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Hieronder volgt een samenvatting en conclusie. Het volledige onderzoek is bijgevoegd alsBijlage 3 .
Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch bureauonderzoek met een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het Fries-Drentse keileemplateau. Op de geomorfologische kaart bevindt het westelijke deel van het plangebied zich in een gebied met grondmorenewelvingen en in het oostelijke deel komt een vlakte van grondmorene voor.
De bodem in het noordelijke deel van het plangebied bestaat uit veldpodzolgronden en in het zuidelijke deel komen moerige podzolgronden voor met een humushoudend zanddek. In de top van het dekzand kan zich een podzolbodem hebben gevormd. Vanaf het midden neolithicum (circa 3850 vC) ligt het plangebied (door vernatting vanwege een stijgende zeespiegel) in een uitgestrekt veengebied (zie Hoofdstuk 2.2). Het dekzandniveau kan in het plangebied zijn afgedekt met een veenlaag. Ter hoogte van Elim begon de veenafgraving in de jaren '80 van de 18e eeuw, vanaf dan (omstreeks 1786) vestigden de eerste bewoners zich in het dorp.
Uit het plangebied zijn geen archeologische terreinen bekend in het Centraal ArcheologischArchief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Het dichtstbijzijnde AMK-terrein ligt op ongeveer 3300 meter afstand ten noordoosten van het plangebied. Dit betreft een terrein van archeologische waarde met een vindplaats uit het mesolithicum (AMK-terrein: 2494).
Voor een sportveld ten westen van het plangebied is eerder een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Figuur 10; Tabel 2: 4699098100 en 4723842100; Van Popta & Van den Bergh 2019). Het onderzoek gaf geen aanleiding voor archeologisch vervolgonderzoek.
Op de Kadastrale kaart uit 1832 is ter hoogte van het plangebied bouwland aanwezig, zonder bebouwing. Het plangebied zelf is in het verleden wel bebouwd geweest, maar deze is gesloopt.
Op grond van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor vindplaatsen uit de steentijd tot het midden neolithicum en voor vindplaatsen vanaf de nieuwe tijd, bij een intacte bodemopbouw. Voor vindplaatsen voor de periode midden neolithicum tot en met de late middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting. Het gebied was toen door vernatting niet geschikt voor bewoning.
In totaal zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende fase) twaalf boringen verricht. Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem in het onderzochte deel van het plangebied reeds grotendeels verstoord is geraakt. De bodem bestaat uit bouwvoor, op een geroerd pakket, op dekzand op keizand en keileem. De bodem ter hoogte van het plangebied is grotendeels verstoord, als gevolg van eerder uitgevoerde bodemingrepen. In het plangebied is geen intacte podzolbodem (meer) aanwezig. In geen van de geplaatste boringen in het plangebied zijn archeologische indicatoren gevonden. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd die op de (voormalige) aanwezigheid van archeologische grondsporen wijzen. Hiermee is er in het plangebied een lage kans op behoudenswaardige archeologische waarden.
Op basis van de resultaten van het onderzoek, wordt de kans op archeologische waarden in het plangebied laag geacht. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren gevonden en er is geen intacte (podzol)bodem (meer) aanwezig. Hierdoor is er een lage kans op archeologische resten. De bodem in het plangebied is in het verleden al vergraven geraakt. Het wordt daarom niet noodzakelijk geacht een archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte terrein te doen.
Het rapport is beoordeeld door het bevoegd gezag en de conclusie en het advies zijn akkoord bevonden. Het plangebied is vrijgegeven door het bevoegd gezag. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.
Cultuurhistorie
Het plangebied bevindt zich in de veenkoloniën ten westen van Elim. Er is sprake van een relatief complexe en kleinschalige aanpak van oudere veenontginningen waarbij de (verlengde) Hoogeveensche Vaart de basis vormt en de verbindende schakel is. De structuur van de ontginningen is nog steeds herkenbaar aan de kanalen, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen. Doordat grootschalige ruilverkaveling in dit gebied is uitgebleven, is de smalle kavelstructuur tussen de Carstensdijk en de Langewijk nog herkenbaar. Met name de regelmatige blokverkaveling met kavels van diverse grote, rechthoekige tot vierkante vorm en duidelijke scheiding tussen percelen is van cultuurhistorische waarde. Onderstaande reeks geeft weer hoe de verkaveling binnen de structuur van de wijken plaatsvond en ook vandaag de dag nog herkenbaar is.
1900 1920 1940 2020
Vanuit cultuurhistorie is er geen bezwaar tegen de realisatie van een woonwijk aan de westzijde van Elim. Wel dient rekening te worden gehouden met de inpassing in relatie tot het landschap. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen en inzicht te geven in maatregelen om de ontwikkeling toekomstbestendig in te richten. Voorliggend plan valt in het beheersgebied van waterschap Vechtstromen.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen is 17 oktober 2022 per email geïnformeerd over het plan. Het waterschap is vroegtijdig in het proces betrokken bij de totstandkoming van het waterhuishoudkundig plan, zodat beleidsmatige uitgangspunten (water in ruimtelijke plannen) van waterschap Vechtstromen hierin verwerkt konden worden. In het onderstaande worden deze uitgangspunten beknopt beschreven. Voor de volledige uitwerking wordt verwezen naar het waterhuishoudkundige plan.
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Watergangen: In het plangebied ligt geen grote oppervlaktewaterstructuur met een status. Binnen het plangebied zijn enkele sloten aanwezig die vrij centraal in het plangebied gelegen zijn. Buiten het plangebied is een A-watergang van het waterschap aanwezig, ca. 100 m ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast winterpeil van NAP +10,15 m en een vast zomerpeil van NAP +10,4 m. Het oppervlaktewater in het plangebied krijgt een bergende functie en krijgt daarmee een A-status. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap Vechtstromen.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
In de uitwerking is rekening gehouden met bovenstaande randvoorwaarden en eisen van zowel gemeente als waterschap. Middels een D-hydro is een modelsimulatie uitgevoerd bij een neerslag gebeurtenis van 70 mm in één uur. Het resultaat hiervan laat zien dat de beoogde maatregelen (zie 5.3.2. Beoordeling) voldoende werking hebben om wateroverlast te voorkomen.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
Verontreiniging
Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Autowassen op straat en reinigen van bestrating kan via de hemelwaterafvoeren zorgen voor schade aan het oppervlaktewatersysteem. Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.
Riolering
Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. In het plangebied wordt geen hemelwaterriool aangelegd. De hemelwateropgave wordt bovengronds opgelost door oppervlakkige afstroming naar wadi's en andere bergingsvoorzieningen. Daarmee voldoen we aan de voorkeursvolgorde afvoer hemelwater van zowel waterschap en gemeente om hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Het volledige vuilwaterstelsel heeft een diameter van PVC 200 mm en is daarmee voldoende in staat om het afvalwateraanbod te verwerken zonder dat wateroverlast ontstaat.
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Beiden zijn in het plangebied van toepassing. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem.
Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Rioolcapaciteit
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het "Besluit lozen buiten inrichtingen" (Blbi).
Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het afvalwater wordt getransporteerd naar de RWZI Echten van waterschap Drents Overijsselse Delta.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden of te verbeteren. Het gaat bij watergangen zowel om waterkwantiteit en -kwaliteit, als om beeldkwaliteit en waterbeleving. Het reguliere onderhoud bestaat voornamelijk uit het maaien van de water- en oevervegetatie. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats. In het proces van totstandkoming is waterschap Vechtstromen nauw betrokken geweest. In het ontwerp is dan ook rekening gehouden met de benodigde ruimtereservering voor beheer en onderhoud van de watergangen.
Ten behoeve van de ontwikkeling is in 2023 een waterhuishoudkundig onderzoek verricht. De uitgangspunten van zowel waterschap als gemeente zijn in dit onderzoek verwerkt. In deze paragraaf worden een aantal onderdelen uit het waterhuishoudkundig plan toegelicht. Voor de volledigheid wordt verwezen naar Bijlage 4
Benodigde waterberging
De gemeente Hoogeveen heeft als eis om een robuust watersysteem aan te leggen in het plangebied. Vanuit het waterschap is de bergingseis gespecificeerd als 80 mm berging over de toename in verhard oppervlak (bij een maatgevende buiduur van 48 uur en een neerslagsom van 111 mm). Aangezien het plangebied momenteel volledig onverhard is, komt dit neer op een berging van 80 mm over het volledige verhard oppervlak in het plangebied. Vanuit de gemeente ligt er de eis om in bebouwde gebieden tijdens een extreme bui T=100 met een neerslagsituatie van 70 mm in één uur ernstige wateroverlast te voorkomen. Dit is een korte bui met hoge intensiteit, die in bebouwd gebied voor schade kan zorgen. Met de bergingseis vanuit het waterschap is de benodigde waterberging voor het plangebied bepaald.
Er wordt in de berekeningen uitgegaan van 50% verhard particulier oppervlak (542 m3). De totale benodigde waterberging voor de overige verharding (wegen, parkeerplaatse, voetpaden en opritten) bedraagt 573 m3. De bergingsopgave bedraagt daarmee 1.114 m3.
De gehele bergingsopgave wordt bovengronds ingepast. Er wordt geen hemelwaterriool aangelegd in het plangebied. Het plangebied wordt zodanig ingericht dat hemelwater oppervlakkig kan afstromen naar de lagergelegen wadi's die weer in verbinding staan met elkaar en het oppervlaktewater. In hoofdstuk 6 van het waterhuishoudkundig plan is het definitieve ontwerp voor water en riolering opgenomen waaronder afstroomrichtingen en maaiveldaanpassingen.
Bergingsmogelijkheden
Er zijn een aantal scenario's opgesteld en uitgewerkt om te bepalen hoe invulling kan worden gegeven aan de bergingsopgave in het plangebied. Deze zijn in hieronder toegelicht:
a. Waterdoorlatende verharding voor de parkeervakken;
b. De aanleg van waterberging in de ondergrond.
Gekozen wordt voor de aanleg van een wadistructuur en het bergen en vasthouden in oppervlaktewater. De wadi's worden voorzien van een 'overkluizing' zodat de hemelwaterberging een doorlopende structuur vormt. Met betrekking tot het bergen en vasthouden in oppervlaktewater wordt er rekening gehouden met het onderhoudspad. De volledige uitwerking van deze keuzes is te vinden in het waterhuishoudkundig plan.
Er liggen technisch genoeg mogelijkheden om de benodigde waterberging in het plangebied te realiseren. Daarmee kan worden voldaan aan het door waterschap en gemeente opgestelde programma van eisen en visie.
Om te komen tot een waterhuishoudkundig plan voor de ontwikkeling is een maaiveldmodel opgesteld. Dit maaiveldmodel maakt ook inzichtelijk wat de afstroomrichting van het hemelwater is, immers wordt het hemelwater bovengronds afgevoerd. Dit wordt gedaan middels een hol wegprofiel met een centrale goot. Op basis van het maaiveldmodel is bepaald wat de maatgevende locatie is voor de bovengrondse afvoer van hemelwater. Op deze locatie ligt de benodigde afvoercapaciteit het hoogst (dit is een combinatie van hemelwateraanbod door de afvoer van verhard oppervlak en verhang van de weg).
In het plan wordt hemelwater zoveel mogelijk vastgehouden op parkeerterreinen en in wadi's. Daarnaast worden de wadi's langs de watergangen in een accoladeprofiel aangelegd zodat berging en onderhoud beiden mogelijk blijven. De wadi's worden voorzien van overkluizingen ter plaatse van de opritten naar de woningen. Hiermee wordt een doorlopende wadistructuur gevormd.
Openbare parkeerplaatsen worden voorzien van waterpasserende verharding. Zo kan water ter plaatse infiltreren in de bodem. Aan de particulier wordt geadviseerd om de parkeerplaatsen ook waterpasserend aan te leggen.
Middels D-Hydro is een modelsimulatie uitgevoerd bij een neerslaggebeurtenis van 70 mm in één uur. Daarbij zijn de waterstanden op verschillende locaties inzichtelijk gemaakt. Op basis van de toetsing met D-Hydro kunnen een aantal conclusies worden getrokken:
Op basis van de digitale toets wordt geconcludeerd dat belangen van het waterschap worden geraakt. Daarom is de normale procedure gevolgd. Het waterschap is nauw betrokken bij de planuitwerking en het opstellen van het waterhuishoudkundig plan. Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
WSP Nederland B.V. heeft in opdracht van Samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen een quickscan ecologie uitgevoerd ter plaatse van de woningbouwlocatie Vaarboom in Elim. Zie bijlage 5
Soortenbescherming
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde diersoorten. Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende vervolgstappen aangeraden.
Vleermuizen
In verband met het mogelijk voorkomen van verblijfplaatsen binnen het plangebied dient er alvorens de werkzaamheden gestart worden een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen.
Alvorens er snoei- en kapwerkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van de bomenlanen en de houtwallen dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar vliegroutes van vleermuizen. Het nader onderzoek naar vleermuizen is in september 2023 gestart en zal in de zomer van 2024 worden afgerond. Vooruitlopende op de definitieve resultaten zijn er in het plangebied al maatregelen getroffen om gebouwen natuurvrij te kunnen maken. De voorlopige resultaten van het onderzoek zijn toevoegd in bijlage 6
Voor vleermuizen (en andere nacht actieve/lichtgevoelige dieren zoals uilen) dient rekening te worden gehouden met mogelijke lichtverstoring. Door uitsluitend overdag te werken of vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken, wordt verstoring van deze soorten voorkomen. Ook wordt aanbevolen in de toekomstige situatie gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting en een verlichtingsplan te laten opstellen en af te stemmen met de ecoloog.
Zoogdieren, ongewervelden en amfibieën
Tijdens de werkzaamheden de zorgplicht in acht houden waarbij gedacht wordt aan o.a. het volgende:
Algemene beschermde broedvogels
Werken buiten broedseizoen (globaal de periode tussen 15 maart tot 15 augustus) en/of broedvogelcheck laten uitvoeren door een ecoloog.
Gebiedsbescherming
Houtopstanden
Aanbevolen wordt om melding te doen van de voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden bij de Gemeente Hoogeveen.
Natura 2000-gebieden: impact stikstofdepositie
Op basis van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) is het verboden om een plan vast te stellen dat significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Indien de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen, zijn significante gevolgen uitgesloten. Toetsing aan de Wnb vindt plaats in 2 stappen: een voortoets en een passende beoordeling. Het wettelijk kader is onderstaand toegelicht.
Conform art. 2.8 lid 1 Wnb kan een plan dat significante gevolgen kan hebben op soorten en habitats pas worden vastgesteld nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. In dat geval is ook een vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Om te bepalen of een passende beoordeling noodzakelijk is, moet dus in de voortoets worden bepaald of het project significante gevolgen kan hebben. Daarom wordt in eerste instantie bepaald of het project tot een toename van de stikstofdepositie kan leiden en zo ja, of significant negatieve effecten als gevolg van de berekende toename in één of meerdere Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten of niet.
Als gevolg van de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 2 november 2022 kan geen gebruik meer worden gemaakt van de zogenaamde ‘partiële bouwvrijstelling’ voor stikstofdepositie die gold sinds 1 juli 2021. In voorliggend onderzoek is daarom zowel voor de bouwfase als voor de toekomstige gebruiksfase berekend of een toename van de stikstofdepositie te verwachten is. Als dit niet het geval is, kunnen significante gevolgen op voorhand worden uitgesloten en vormt de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering voor het verlenen van de Omgevingsvergunning.
In onderstaande figuur 3-1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Het voor dit plan meest relevante Natura 2000-gebied1 Mantigerzand bevindt zich op circa 8 km van het plangebied. De Natura 2000-gebieden Dwingelder veld en Vecht- en Beneden Reggegebied bevinden zich op meer dan 15 km vanaf het plangebied.
Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de aanleg als gebruiksfase. Zie hiervoor Bijlage 7 . Voor de vaststelling van het plan zijn de berekeningen nogmaals uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in bijlagen 8 en 9
Gebruinersfase
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Nederlandse of Duitse Natura 2000-gebieden). Omdat het gebruik van de woningen niet leidt tot een depositie op Natura 2000-gebieden zijn significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten.
Bouwfase
Voor de bouwfase is bepaald dat een emissie als gevolg van deze bouwfase van maximaal 193 kg NOx op jaarbasis niet leidt tot een toename van de depositie op nabij gelegen Natura 2000 - gebieden of anders gezegd een emissie als gevolg deze bouwfase van maximaal 193 kg NOx op jaarbasis levert geen depositieresultaten op boven 0,00 mol/ha/jaar, zie bijlage 2, en leidt dus in geen geval tot significante effecten. Om tot deze maximale emissie te komen is in de berekeningen uitgegaan van:
Andere (gecombineerde) invullingen zijn uiteraard ook mogelijk, waarbij de inzet van elektrisch materieel ongelimiteerd is toegestaan. Het is aan de aannemer om het noodzakelijke bouwproces zo in te richten dat aan de maximale stikstofemissie op jaarbasis is voldaan en geen toename van de stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Indien meer transportbewegingen nodig zijn dan hierboven omschreven, kan gekozen worden voor minder stikstofemissie op de bouwplaats door dus zoveel mogelijk gebruik te maken van elektrisch materieel of STAGE V materieel. Op basis van onze ervaring in soortgelijke bouwprojecten wordt in ieder geval geconcludeerd dat het plan technisch en economisch uitvoerbaar is binnen de opgegeven randvoorwaarden ten aanzien van de stikstofemissie tijdens het bouwproces.
De gebruiksfase van de nieuwe woningen aan de vaarboom in Elim leidt niet tot significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Door de toekomstige gebruiksfase wordt immers géén toename van de stikstofdepositie veroorzaakt.
Voor de bouwfase is onderzocht hoeveel emissie niet leidt tot een berekende toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Afhankelijk van het type materieel dat wordt ingezet, zijn per jaar minimaal 1.760 draai-uren door machines met verbrandingsmotoren op de bouwplaats toegestaan en kunnen minstens elk jaar 2.000 personenwagens en 1.000 vrachtwagens naar de bouwplaats komen zonder dat hierdoor een toename van de stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Daarnaast is de inzet van elektrisch materieel ongelimiteerd toegestaan. Op basis van ervaring in soortgelijke bouwprojecten wordt geconcludeerd dat het plan technisch en economisch uitvoerbaar is binnen deze randvoorwaarden. Het noodzakelijkee bouwproces zal zo ingericht moeten worden dat hierdoor geen significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden ontstaan als gevolg van stikstofdepositie.
Geconcludeerd wordt dat een vergunning Wet natuurbescherming voor wat betreft stikstofdepositie niet noodzakelijk is voor de bouw en ingebruikname van de nieuwe woningen aan de Vaarboom in Elim en dat de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het project.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Ten westen en noorden van het plangebied liggen de sportvelden van Elim. Aan de westkant zijn voetbalvelden aanwezig. Ten noorden bevindt zich nog een tenniscomplex. Het bestaande parkeerterrein wordt ook gehandhaafd. Op basis van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" is voor sportcomplexen met verlichting een categorie 3.1 van toepassing. De maatgevende richtafstand tot een rustige woonwijk is 50 meter voor het aspect geluid.
Gevolgen voor het sportcomplex
Met het softwarepakket Geomilieu en de bijbehorende module BMZ zijn de afstand van voor de huidige en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Het sportterrein wordt in de huidige situatie reeds beperkt door de aanwezige woningen aan de oost, zuid- en westzijde. De kortste afstand bedraagt 13 meter van de woningen tot de rand van het terrein.
De nieuw geplande woonlocaties liggen op een grotere afstand dan de nu aanwezige bebouwing aan de oostzijde. De nieuwe afstand bedraagt ongeveer 40 meter. Daarmee wordt het sportterrein in principe niet meer beperkt dan in de huidige situatie. Aangezien het hier om nieuwe woningen gaat in een andere richting dan het sportterrein is de richtafstand wel inzichtelijk gemaakt en beoordeeld.
Er is geen sprake van een gemengd gebied waarbij de afstand kan worden verkleind. De afstand in de nieuwe situatie is gunstiger dan in de bestaande situatie omdat het sportcomplex in zijn totaliteit wordt verkleind. Dit is gunstig voor het woon- en leefklimaat van bestaande woningen aan de Carstenswijk en de Vaarboom. Het voorliggende plan heeft geen gevolgen voor de sportactiviteiten op de speelvelden.
Invloed van de sportvelden op de nieuwbouw
Met het akoestisch rekenpakket is er een indicatieve berekening gemaakt naar de te verwachten geluidniveaus ter plaatse van het plan. In het ruimtelijke spoor dient er, in tegenstelling tot het Activiteitenbesluit, een overweging te worden gemaakt met betrekking tot het stemgeluid. Hiervoor zijn er (oppervlakte)bronnen ingevoerd voor:
Het niveau van de geluidsbronnen is gebaseerd op meerde onderzoeken op (ruimtelijkeplannen.nl)voor soortgelijke activiteiten. Voor het geluidsvermogenniveau van de scheidsrechters fluit is 111 dB(A) gehanteerd voor het gemiddelde geluidniveau en een maximaal geluidsvermogenniveau van 118 dB(A).
Voor spelers op het veld en bezoekers rond het veld is een bronvermogen van 99 dB(A) gehanteerd, uitgaand van schreeuwen.
Voor tennis is ook het stemgeluid van de spelers (99 dB(A)) gehanteerd. Voor het maximaal geluidsniveau van tennis is een service (opslag) ingevoerd wat 96 dB(A) bedraagt.
Voor de bedrijfstijden is voor het tennisveld uitgegaan van 5 uren effectief stemgeluid in de dagperiode en 2 uren effectief in de avondperiode. Voor het voetbalveld in het midden (veld 2) van het complex is ook 5 uren effectief stemgeluid in de dagperiode en 2 uren effectief in de avondperiode gehanteerd.
Voor het grote (hoofdveld) aan de westzijde is 8 uren effectief stemgeluid in de dagperiode en 2 uren effectief in de avondperiode gehanteerd.
Het terras is representatief geacht voor 4 uren effectief stemgeluid in de dagperiode en 2 uren effectief in de avondperiode , met een geluidsvermogenniveau van 89 dB(A).
Het fluiten van de scheidsrechter over het gehele veld (beide velden) is in dagperiode voor 6 minuten effectief in geluidproductie en 2 minuten in de avondperiode.
De avondperiode is voor de activiteiten maatgevend en wordt bepaald door de activiteiten op veld 2, gevolgd door tennis.
Op de westelijke kavelgrens van het plangebied bedraag het geluidniveau in de dagperiode 41 dB(A) en in de avondperiode 42 dB(A). Dit komt overeen met 47 dB(A) etmaalwaarde, 2 dB boven de richtwaarde van de VNG brochure. Die waarden zijn niet dermate hoog dat er sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Maar met afscherming aan de westzijde van het plan wordt wel een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat gerealiseerd in de tuinen van het plan. In het stedebouwkundig ontwerp is mede hierom een groen wal opgenomen ter afscheiding tussen de tuinen en het openbaar groen in het noorden van het plangebied. In onderstaande afbeelding is de wal zichtbaar gemaakt aan de westzijde van de woningen.
Het terrein valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dat houdt in dat de activiteiten moeten voldoen aan tabel 2.17a uit het besluit.
Indien er muziek wordt afgespeeld tijdens wedstrijden of trainingen dient de muziek wel te worden getoetst aan bovenstaand normen.
Het dichtslaan van portieren (Lmax) is indicatief inzichtelijk gemaakt met behulp van een berekening uitgaanden van een representatieve waarde van 96 dB(A) op basis van metingen elders. Hiermee kan in alle etmaalperioden worden voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
figuur: LAmax ten gevolge van portieren
Conclusie
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen om de voormalige sportvelden te ontwikkelen tot woningbouw,. Wel wordt ter bevordering van het woon en leefklimaat van de toekomtsige woningenbij de meest noordelijk gelegen kavels een afscherming in de vorm van een grondwal aan de westzijde van het plan gerealiseerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. In de directe omgeving komen geen bedrijven voor. Wel ligt ten noorden van het plangebied een sportcomplex en ten zuiden een hoge druk gasleiding. In onderstaande afbeelding is het plangebied met bijbehorende contouren (in zwart gearceerd) weergegeven.
Zoals in paragraaf 5.5 reeds aangegeven is op basis van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" voor sportcomplexen met verlichting een categorie 3.1 van toepassing en is de maatgevende richtafstand tot een rustige woonwijk 50 meter voor het aspect geluid. Het sportterrein wordt in de huidige situatie reeds beperkt door de aanwezige woningen aan de oost, zuid en westzijde. De kortste afstand bedraagt 13 meter van de woningen tot de rand van het terrein.
De nieuw geplande woonlocatie liggen op een grotere afstand dan de nu aanwezige bebouwing aan de oostzijde. De nieuwe afstand bedraagt ongeveer 40 meter. Daarmee wordt het sportterrein in principe niet meer beperkt dan in de huidige situatie. Er is geen sprake van een gemengd gebied waarbij de afstand kan worden verkleind. Maar de afstand van de nieuwe ontwikkeling is gunstiger dan die van de reeds bestaande situatie.
Voor de ontwikkeling zijn de akoestische aspecten beoordeeld (zie ook paragraaf 5.5) Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen om de voormalige sportvelden te ontwikkelen tot woningbouw.
Voor het aspect lichthinder geeft het Activiteitenbesluit voorschriften voor de tijden wanneer verlicht mag worden. De verlichting moet zijn uitgeschakeld, tussen 23.00 uur en 07.00 uur, wanneer er geen sport wordt beoefend en wanneer er geen onderhoud plaatsvindt.
Ten aanzien van de gasleiding wordt opgemerkt dat als gevolg van het plan er twee woningen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding zijn geprojecteerd maar deze liggen wel buiten de 100% letaliteitszone liggen. Volstaan kan dan worden met een verantwoording van het groepsrisico. Dit neemt vanwege het plan niet toe, in verband met de ligging ervan buiten de 100% letaliteitszone. De hoogte van het groepsrisico is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde, waardoor volstaan kan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico. Dit houdt in dat in de verantwoording alleen in hoeft te worden gegaan op de zelfredzaamheid en de hulpverlening. (zie ook paragraaf 5.9).
Conclusie
Als gevolg van bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zijn geen knelpunten te verwachten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling is perceelsgebonden. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 12-12-2023 heeft het college van B&W vastgesteld dat geen MER nodig is. In Bijlage 10 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De omvang van de beoogde woningbouwlocatie in Elim valt onder de categorie woningbouwlocaties die niet-in-betekenende-mate bijdragen.
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de voorgenomen locatie voldaan worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Hieraan wordt op de beoogde locatie ruimschoots voldaan:
(Zie hiervoor de kaart Grootschalige Concentraties Nederland op https://geodata.rivm.nl/gcn/).
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling aan De Vaarboom in Elim.
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
Ten zuiden van het plangebied ligt een hoge druk gasleiding. Als gevolg van het plan zijn er twee woningen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding geprojecteerd maar deze liggen wel buiten de 100% letaliteitszone. De RUD heeft in haar advies van 29 april 2021 geadviseerd om de twee nieuwe woningen indien mogelijk buiten het invloedsgebied te projecteren. Als dit niet mogelijk is moet het groepsrisico worden verantwoord.
De woningen liggen buiten de belemmeringenstrook en eveneens buiten de 100% letaliteitszone (blauw onderbroken lijn in de figuur hieronder) van de leiding.
Op basis van de gegevens van de EV-signaleringskaart kan worden geconcludeerd dat het PR10-6 binnen de belemmeringenstrook van de hoge druk aardgastransportleiding ligt. Het ruimtelijk plan ligt ruimschoots buiten de belemmeringenstrook en voldoet hierdoor automatisch aan de grenswaarde van het PR10-6 per jaar.
Figuur: Uitsnede EV-signaleringskaart
Het berekende groepsrisico neemt vanwege het plan niet toe, in verband met de ligging ervan buiten de 100% letaliteitszone. De hoogte van het groepsrisico is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde, waardoor volstaan kan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico. Dit houdt in dat in de verantwoording alleen in hoeft te worden gegaan op de zelfredzaamheid en de hulpverlening.
De VRD is in de gelegenheid gesteld om te adviseren over het plangebied. De Veiligheidsregio staat in principe achter het advies van de RUD om te bezien of de woningen, die nu vallen binnen het invloedsgebied, buiten het invloedsgebied kunnen worden geprojecteerd. Verder kunnen zij ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geen aanvullende maatregelen bedenken die één van beide zou kunnen verbeteren.
Conclusie
Het ruimtelijk plan is relevant voor het aspect externe veiligheid vanwege een hoge druk aardgastransportleiding van Gasunie. Het plan voldoet aan de grenswaarde van het PR10-6 per jaar. Volstaan kan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 60 woningen. Als gevolg van deze ontwikkelingen is er sprake van een beperkte toename van het verkeer. Deze toename leidt echter niet tot problemen op de omliggende wegen. Aanpassing van deze wegen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk. Wel is er aandacht voor een verkeersveilige aansluiting van het nieuwe plan op de bestaande wegen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Parkeren
In 2011 stelde de raad van Hoogeveen de 'Parkeernota 2011' vast. Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen bij een ontwikkeling benodigd zijn, heeft de gemeente parkeernormen geformuleerd. De nota dient ook als een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of waarvoor een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt aangevraagd.
Het plan voorziet in de bouw van 60 woningen waarvan het overgrote deel vrijstaand en twee onder een kap. Hier dient het parkeren op eigen erf te worden opgelost. De percelen zijn daar groot genoeg voor. Voor de 24 geplande rijwoningen geldt een parkeer norm van 1,8. Dat houdt een totaal van 44 parkeerplaatsen in. In het plangebied worden 47 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.
Hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeerbehoefte.
Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor het plan.
De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling.
Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.
Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.
De woningen zullen volgens de regels staande in het Bouwbesluit gerealiseerd worden.
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.
Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.
Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.
De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
In voorliggend bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'.
Groen (artikel 3)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water en speelvoorzieningen.
Tuin (artikel 4)
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen.
Verkeer (artikel 5)
Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen zijn hierbij opgenomen.
Water (artikel 6)
Onder deze bestemming valt het water gelegen in het plangebied welke belangrijk is vanuit zowel het oogpunt van beeldkwaliteit als vanuit de waterhuishouding met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Wonen (artikel 7)
Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen, inclusief bijbehorende bouwwerken, van het type aaneengebouwd, gecshakeld en vrijstaand mogelijk. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden. Verder zijn er speficieke bouwaanduidingen opgenomen om onderscheid te maken tussen bouw- en goothoogte en dakhelling en dakvorm.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.
Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.
Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.
Vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg naar de wettelijke overlegpartners gestuurd. De Provincie Drenthe, het Waterschap Vechtstromen, Rendo en de Veiligheidsregio Drenthe hebben aangegeven in te kunnen stemmen met voorliggend plan. Met de provincie Drenthe heeft in het voortraject al afstemming plaatsgevonden omtrent de landschapelijke inpassing met als resultaat de uitwerking zoals deze is opgenomen in bijlage 1 . Het waterplan is in samenwerking met het waterschap Vechtstromen opgesteld. De veiligheidsregio is om advies gevraagd in verband met de ligging van twee woningen binnen het invloedsgebied van een hogedruk gasleiding.
Inspraak
Het plan is in meerdere bijeenkomsten voorgelegd aan de omgeving en andere belangstellenden. Daaruit is gebleken dat het plan kan rekenen op een breed draagvlak onder direct omwonden en de inwoners van Elim.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024. Tijdens deze termijn is een zienswijze ingediend. De zienswijze is in de Reactienota zienswijzen (zie Bijlage 11 ) samengevat en beantwoord. Naar aanleiding van de zienswijze is paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking nader aangevuld. Tevens zijn er ambtshalve enkele wijzigingen aangebracht. Deze staan omschreven in de staat van wijzigingen behorende bij dit bestemmingsplan (Bijlage 12).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval betreft het gronden die reeds in eigendom van de gemeente zijn. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.