direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad West, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hoogeveen is voornemens om net buiten Hoogeveen het gebied Nijstad verder te ontwikkeling. In het gebied werd vroeger zand gewonnen, heeft de NAM een menglocatie en wordt op de agrarische gronden geboerd. Nu de zand-industrie is weggetrokken is er een mooie kans ontstaan om het gebied te ontwikkelen met een combinatie van uniek wonen en recreatie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor het deelgebied Nijstad-West waar ruimte wordt geboden voor de realisatie van maximaal 29 woningen.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan geeft het juridisch-planologische kader voor de woningbouwontwikkeling in Nijstad-West. Het bestemmingsplan dient dan ook goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functioneel gewenste invulling voor dit plangebied.

In het plangebied zijn ook de bestaande woningen vanuit het plan Buitengebied Noord, deelplan Nijstad 2014 meegenomen. Dit om restsnippers tussen de diverse plangebieden te voorkomen.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is ten westen van de stad Hoogeveen gesitueerd en heeft betrekking op het westelijke gedeelte van het gebied Nijstad. Dit gebied wordt ten noorden begrensd door de weg Nijstad en aan de oostelijke zijde door het recreatieterrein Nijstad. Ten zuiden grenst het plangebied aan de Koedijk waarbij ten westen de begrenzing wordt gevormd door cultuurgronden. In figuur 2.1 is een globale begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0001.jpg"

Figuur 2.1: globale begrenzing plangebied

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is de beheersverordening ´Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017´ van toepassing, wat op 28 juni 2018 is vastgesteld. Daarin is het plangebied (ter plaatse van de beoogde woningbouw) voorzien van de bestemming ´Agrarisch - 1' en geldt gedeeltelijk aan de noordelijke zijde tevens de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)'. Aan de noordelijke en westelijke zijde is een gasleiding aanwezig waarvoor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas 2' van toepassing is.

De voormaalige zandwinplas is aangeduid middels de aanduiding 'zandwinning'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn agrarische bedrijven toegestaan aan ziet de bestemming toe op het behoud (en herstel) van natuurlijke- en landschappelijke waarden. Ook biedt de bestemming mogelijkheden voor dagrecreatie en voorzieningen voor verkeer en water.

Ter plaatse van de aanduiding 'zandwinplas zijn de gronden uitsluitend bedoeld voor zandwinning.

2.3 Ruimtelijke- en functionele structuur

Het gebied Nijstad-West is net buiten de stad Hoogeveen gelegen en kenmerkt zich tot een recreatief gebied met bedrijvigheid.

In het gebied Nijstad zijn de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Aan de oostelijke plas is in 2016 woningsbouw mogelijk gemaakt. Ook is hier ruimte geboden voor recreatie in de vorm van een vakantiepark en vakantiewoningen. Daarop aanvullend recreatiestrand gerealiseerd met horeca en diverse voorzieningen met betrekking tot spel en sport.

Verder ten oosten bevindt zich ook de onlangs mogelijk gemaakte woningbouwontwikkeling Nijstad-Oost wat ruimte biedt voor maximaal 100 woningen in boerenerf-vorm.

In het gebied zijn ook bedrijven aanwezig zoals een waterzuiveringsinstallatie en een mijnwinninglocatie.

Nijstad-West is een deelgebied binnen het grotere Nijstad-gebied waar wonen en recreatie centraal staan. Het gebied Nijstad-West ziet toe op woningbouw waarbij als woonvormen 'wonen op water'en 'boeren erf-vorm' uitgangspunten zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.1.2 Wet Natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in 4 opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Voor Noord Nederland wordt in 2021 een omgevingsagenda opgesteld, waar Drenthe onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding en is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. Doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Met de wijziging van de ladder zijn de 'treden' losgelaten en vervallen de begrippen 'actuele' en 'regionaal'. Voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen (de laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan). In de praktijk blijft overeind dat de behoefte moet worden aangetoond en afhankelijk van de ontwikkeling en de locatie, kan het gebied dat daarbij moet worden betrokken, kleiner of groter zijn. Het uitgangspunt dat gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied, blijft overeind.

Dit bestemmingsplan stelt een nieuwe stedelijke ontwikkeling aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied voor. Het plan beoogt de realisatie van 29 woningen als afronding van het gebied Nijstad.

In paragraven 3.5.4 en 3.5.5 is verwoord dat er voldoende vraag naar woningen in Hoogeveen is. De vraag naar woningen komt van gezinnen die doorstromen vanuit een bestaande woningen in Hoogeveen en vanuit de kernen in de regio Zwolle in het kader van de verstedelijkingsstrategie.

Met dit plan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van waterwoningen, kangoeroewoningen en woningen ingepast in het groen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende doelgroepen qua leeftijd, gezinssamenstelling en inkomen.

Actuele regionale woningbehoefte

Het gemeentelijk beleid over wonen is vastgelegd in de 'Woon(zorg)visie 2023-2026'. De Woon(zorg)visie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat veel mensen graag wonen in een groene woonomgeving nabij de voorzieningen van de stad. Hierbij is een grote behoefte in Hoogeveen waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Voorliggend bestemmingsplan tracht hierop in te spelen door een kwalitatief hoogwaardige woonlocatie mogelijk te maken aan de westelijke rand van de stad Hoogeveen met ruimte voor diverse ondergeschikte functies, in de zin van aan-huis-verbonden-beroepsfuncties. Met dit plan wordt verdere afronding van de gebied Nijstad beoogd. Het plan sluit daarmee aan bij de gemeentelijke structuurvisie en de gebiedsvisie Nijstad.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de provinciale Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijndoelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

De ambitie van de omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. Om de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud te geven zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd in het provinciale beleid. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Er komen ontwikkelingen op ons af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen onze landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven voor de provincie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streven naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit.

Wonen

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Samen met gemeenten werkt de provincie Drenthe aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. De provincie vraagt gemeente om op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad. De provincie ziet de gemeentelijke woonopgave graag vertaald in een woonvisie. Met de vertaling naar een woonvisie komt de regionale woonvisies te vervallen. Wel wordt gevraagd om onderling met gemeenten af te stemmen. Een doorwerking hiervan is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening.

Stedelijk gebied of buitengebied

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart Bestaand stedelijk gebied is aangegeven.

Het plangebied is aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied van Hoogeveen gelegen en vormt de afronding van het gebied Nijstad (behorende bij Erflanden). In de gemeentelijk woonvisie (hoofdstuken 3.5.4 en 3.5.5) is de behoefte aan woningbouw beschreven.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten'.

Kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een
speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 200 meter. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Wat betreft cultuurhistorie richt de provincie zich op het herkenbaar willen houden van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarde zoals vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdsstructuur en omschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied Holandschveld en Hoogeveen).

Kenmerkend voor het plangebied is dat de structuur geen belangrijke drager heeft. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de “opgaanden”, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de –vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen.

Richtinggevend voor dit deelgebied is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken in het veengebied. Dit is vooral zichtbaar te maken op de grenzen van de blokken. De provincie stuurt dan ook op het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen.

Met de voorgenomen ontwikkeling liggen de deelgebieden grofweg aan de rand van het ontginningsblok wat het wenselijk maakt om de waaierstructuur van de zichtbaar te blijven houden. Op deze manier wordt de relatie met de Hoogeveense Vaart, als ontginningsbasis, in meerdere mate zichtbaar gemaakt.

Het ontwerp is hierop gebasseerd door de haakse structuren aan te zetten door middel van perceelgrenzen en groenstructuren. Zo is bij de inrichting van het deelgebied Weidezicht-West de ontsluiting noordoostelijk georienteerd waardoor dit bijdraagt aan de activering van de waaierstructuur.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende
    landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’ en is deels gelegen op het landschapstype 'Beekdal'.

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Daarnaast is er sprake van een zogeheten ‘Structuur landschappelijke eenheid’, te weten ‘beekdalen’. Een beekdal is een landschappelijk eenheid en is een landschappelijke karakteristiek van het esdorpenlandschap. Beekdalen zijn laaggelegen gebieden die het zand van het Drents Plateau doorsnijden en richting de randen van Drenthe stroomafwaarts lopen. Beekdalen zijn doorgaans onbebouwd en kunnen heel open zijn, maar ook juist besloten door beplantingsstructuren in de vorm van beekdalrandbeplanting en door beplanting in de vorm van dwarswallen. Het beleid van de provincie Drenthe is er op gericht om het onbebouwde karakter te behouden en het karakteristieke beekdal(rand)beplanting te versterken.

Het plangebied heeft een complexe waterhuishoudkundige inrichting met twee plassen, een kanaal en waterlopen van het waterschap en is het oorspronkelijke landschap niet meer te herkennen. Ook wordt de waterhuishouding bepaald door de aanwezige waterstaatwerken en minder door het feit dat dit oorspronkelijk onderdeel van een beekdal is geweest. Dit komt mede doordat een gedeelte van het plangebeid is gebruiks als zandwinningslocatie. Er is voor gekozen om dat gedeelte van het terrein, nu de zandwinning is beëindigd, te gaan transformeren in een woongebied.

Voor een gedeelte van het plangebied, niet gelegen in het beekdalgebied, is het esdorpenlandschap wel van belang. Dit gedeelte van het plan sluit aan op het landschap door ingericht te worden al een kleine korrel, namelijk die van een boerenerf. De vijf woningen die in dat boerenerf gesitueerd zijn kenmerken zich telkens door het plaatsen van een gebouw aan een utilitair erf, ingeplant met een formele voortuin en beplanting eromheen. Hiermee vormt de gewenste transformatie van het gebied geen belemmering voor de kernkwaliteit.

In de provinciale omgevingsverordening is aangegeven dat voor woningbouw de provincie wenst dat gemeenten die gelegen zijn in eenzelfde woonregio, hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen. Daarop aanvullend is het ook wenselijk dat strategisch beleid wordt gevoerd op het handhaven van een passende woningvoorraad op de lange termijn en met de gebiedspartners afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de gemeentelijke woonvisie. Dorpen, steden en het landelijk gebied functioneren binnen de woningmarkt als aanvulling op elkaar of soms als concurrerend, de provincie beoogt met de bepalingen een gezonde woningmarkt in stand te houden met ruimte voor regionale verschillen. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld. In hoofdstuk 3.4 is te zien op welke wijze deze afstemming heeft plaatsgevonden en wat daar de uitkomsten van zijn.

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale woonvisie

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan de op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op de nieuwbouwlocatie. Het op te stellen bestemmingsplan voor de ontwikkeling van Nijstad-West is op 17 december 2018 regionaal afgestemd. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2026.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Voor Hoogeveen is deze woningbehoefte vertaald in de Woonvisie 2017 – 2020. In december 2021 is het meest recente woningbehoefteonderzoek voor de regio zuidwest en midden Drenthe afgerond. Deze uitkomsten voor de regio worden weer vertaald naar lokaal woonbeleid. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe en de aanvullende woonbehoefte, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding in Nijstad-West daaraan toe te voegen. De realisatie van 29 woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Voorliggend plangebied ligt in Hoogeveen en betreft de realisatie van 29 woningen aan de westelijke rand van Hoogeveen. Met dit plan wordt verdere afronding van de het gebied Nijstad beoogd. Het plan sluit daarmee aan bij de structuurvisie 2.0.

3.5.3 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatieven gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd.

Het bestemmingsplan voor Nijstad-West in Hoogeveen, met maximaal 29 woningen, kan binnen de nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld.

Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambitie verwoord in de Woonvisie dat er aanvullend behoefte is aan planruimte voor ca. 400 woningen. Een analyse van de planvoorraad destijds versus de uitkomsten van het woningmarktonderzoek maakt duidelijk Hoogeveen op zoek moet naar planruimte voor ca. 400 grondgebonden huur- en vooral koopwoningen. De mogelijkheden om dit type woningen op inbreidingslocaties te realiseren zijn beperkt en bovendien vragen inwoners om het creëren van kwalitatief hoogwaardige open ruimte in de bestaande stad. Om die reden is het nodig een uitbreidingslocatie te ontwikkelen. De woningbouwontwikkeling sluit hierbij aan binnen de gebiedsvisie Nijstad en het onderdeel daarbinnen van Nijstad-West.

De behoefte aan extra woningbouw wordt mede duidelijk in het afgeronde woningbehoefteonderzoek in december 2021. Deze stijgende woningbehoefte wordt vertaald naar een geactualiseerde Woonvisie waar begin dit jaar opdracht voor is gegeven en waarvan het project onlangs is gestart.

De visie gaat voor woningbouw in Hoogeveen uit van maatwerk. Daarbij is aangegeven dat uit marktonderzoek is gebleken dat er een behoefte is aan nultredenwoningen, in sociale huur, maar ook koop en vrije sector huur, zowel gestapeld als grondgebonden, liefst wel nabij voorzieningen als een supermarkt. Dit is meer een 'kwalitatieve vraag': er zijn wel genoeg woningen, maar niet altijd in de gewenste prijs, type, en plek. De vraag binnen een aanvullende planruimte zich met name op grondgebonden koopwoningen.

Hoogeveners zijn gemiddeld genomen niet op zoek naar stedelijkheid, wel naar een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak en naar praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen.

De aanvullende woningvraag vanuit de regio Zwolle kan goed aansluiten op het hier geboden woonmilieu.

Met dit plan wordt hier een invulling aan gegeven door aan de westelijke rand van de stad Hoogeveen maximaal 29 (grondgebonden) woningen toe te voegen. Het plangebied zal ruimte bieden voor 16 waterwoningen, 11 grondgebonden woningen waavan vijf in boerenerf-vorm en twee kangoeroewoningen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

3.5.5 Woon(zorg)visie 2023-2026

In februari 2023 is het woonbeleid van Hoogeveen geactualiseerd middels het vaststellen van de woon(zorg)visie 2023-2026.

De ontwikkeling van de voorgenomen woningbouwuitbreiding in het gebied Nijstad sluit aan op de Woon(zorg)visie 2023-2026 door in te zetten op een gebalanceerde sociaaleconomische opbouw van de samenleving en nieuwe huishoudens te binden aan de gemeente, en doorstroom te bevorderen. Daarom is het wenselijk om naast betaalbare woningen, ook ruimte voor duurdere woningen in unieke woonmilieus rondom water en groen mogelijk te maken. Voorliggend plan ziet erop toe om 29 woningen te realiseren waarvan 16 woningen op het water worden gerealiseerd. Daarnaast worden er twee kangoeroewoningen ontwikkeld en worden de overige 11 woningen ingepast in het groen en worden bijvoorbeeld in een boerenerf-ensemble ontwikkeld.

In de kern Hoogeveen gaat de woon(zorg)visie uit van een wenselijke verdeling van 60% grondgebonden woningen en 40% niet-grondgebonden woningen. Op dit moment is er, op basis van de huidige plancapaciteit, met name nog veel ruimte voor het toevoegen van grondgebonden woningen. Gezien dit plan volledig grondgebonden woningen betreft, draagt bij aan het realiseren van de benoemde ambitie in de woon(zorg)visie 2023-2026.

Er is behoefte aan 1880 tot 2204 woningen in negen jaar (2021-2030) in gemeente Hoogeveen, waarvan circa 1500 woningen moeten landen in of aan de kern Hoogeveen. Dit is gesteld op basis van het woningmarktonderzoek 2021 Regio zuidwest en midden-Drenthe. In 2021 zijn 186 woningen gerealiseerd en in 2022 134 woningen. Het te realiseren aantal tot 2030 is daarmee 1560 – 1884 woningen. Rekening houdend met een plancapaciteit van 130% is er een resterende plancapaciteit benodigd van 2028 tot 2450 woningen tot 2030. Op dit moment bedraagt de plancapaciteit tot 2030 circa 2000 woningen. Hiermee is er voldoende ruimte om extra plancapaciteit toe te voegen. Met toevoeging van de woningen uit dit plan wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan woningen in gemeente Hoogeveen en in de kern Hoogeveen.

3.5.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke- en functionele structuur

Het plangebied Nijstad ligt aan de westzijde van de kern Hoogeveen. Het betreft een gebied met daarin een tweetal grote waterpartijen van een voormalige zandwinning. In dit gebied spelen meerdere ontwikkelingen waar in deze paragraaf kort wordt ingegaan. Middels dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt een viertal onderscheidende en bijzondere woonmilieus te realiseren. In totaal gaat het daarbij om 29 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0002.png"

Het betreft de volgende vier woonmilieus: een complex met woningen die drijven op het water (de waterwoningen), twee kangoeroewoningen die uitkijken over het water (Nijstad West), een aantal woningen die aansluiten op de reeds gerealiseerde woningen rondom de waterplas (Weidezicht west) en een nieuw erf dat aansluit op de nog te realiseren nieuwe erven in de nieuwe (waterstof-)woonwijk tussen de hoogspanningsleidingen en de woonwijk Erflanden (Weidezicht Oost).

Hieronder wordt ingegaan op de kwaliteiten en ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen waarover dit bestemmingsplan gaat. De nieuwe woongebieden aan de west- en de oostzijde van de dam.

De omgeving

De planontwikkeling vindt plaats in een omgeving met een landelijke uitstraling. Dit Drents landschap gaat gepaard met de aanwezigheid van diverse dieren die daarin leven. De sfeer van het water bepaalt in belangrijke mate de ruimtelijke karakteristiek. Vanaf de Echtenseweg zijn vergezichten mogelijk over zowel het water als het landelijk gebied. Het karakter en de sfeer van dit gebied veranderen geleidelijk. Het gebied wordt getransformeerd in een landschappelijk recreatiegebied waarin op een aantal plekken ook gewoond wordt.

Er spelen momenteel meerdere ontwikkelingen. Zo wordt aan de zuidzijde van de weg Nijstad, aan de randen en aan de zuidzijde van de waterpartijen gewerkt aan de ontwikkeling van een recreatief vakantiepark met een hotel. Hierbij worden recreatiebungalows aan de oevers van de waterplassen en langs de dam gerealiseerd. Aan de zuidzijde van de dam zijn eveneens recreatiewoningen ontworpen, met een hotel aan de zuidzijde van deze dam. Ook bij deze ontwikkelingen wordt ingezet op het behoud en versterken van de zichtlijnen over de waterpartijen.

Aan de oostzijde van het plangebied wordt een nieuwe (waterstof-)woonwijk gerealiseerd. Hier wordt woningbouw gerealiseerd op een aantal nieuwe erven. Boerenerven die worden opgenomen in een groen, divers en toegankelijk landschap.

Voor de realisatie van een specifieke ruimtelijke kwaliteit en de bijzondere woonmilieus is aan dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan gekoppeld. Dit plan vormt de basis voor de borging van de ruimtelijke kwaliteit tijdens de uitvoering en realisatie.

Om de verschillende woningen een eenduidige uitstraling te kunnen geven is in het beeldkwaliteitsplan gekozen voor een helder palet aan kleuren- en materialen. Dit palet zorgt ervoor dat de nieuwe ontwikkelingen in het recreatiegebied aansluiten bij hun omgeving qua kleur- en materiaal. Daarnaast zorgt het ervoor dat de nieuwe ontwikkelingen qua vorm en kleur- en materiaal op elkaar afgestemd zijn.

De deelgebieden

Per deelgebied beschrijven we in deze paragraaf kort wat de unieke kwaliteiten zijn en hoe deze aansluiten op de omgeving. Daarbij gaan we eerst in op de woningen die mogelijk gemaakt worden aan de westzijde van de dam. Hier hebben de woningen een sterke ruimtelijke relatie met het water. Daarna gaan we in op de woningen die aan de oostzijde van de dam worden gerealiseerd. Deze woningen krijgen vooral een sterke ruimtelijke relatie met de reeds (planologisch of fysiek) gerealiseerde woningbouw

Westzijde van de dam (waterwoningen en Nijstad West)

Aan de westzijde van het plan worden zestien woningen die drijven op het water, de 'waterwoningen' en twee kangoeroewoningen, 'Nijstad-West' mogelijk gemaakt. Deze worden door hun ligging en uitstraling unieke en onderscheidende woonmilieus in het drentse landschap.

De kwaliteiten van het buitengebied zijn een belangrijk uitgangspunt bij de realisatie van deze woningen. Daarom is de dichtheid van de bebouwing laag gehouden. Hierdoor is er ruimte voor het behoud van enkele belangrijke zichtlijnen vanaf de omliggende wegen over de waterplas. Ook worden de oevertuinen van de waterwoningen onderdeel van het landschap. De wegen zijn infomeel en relatief smal en de erfafscheidingen van de grondgebonden woningen worden bijvoorbeeld gerealiseerd met natuurlijke materialen.

De waterwoningen worden bescheiden en ondergeschikt aan het landschap ontworpen. Om dit te bereiken zijn de bouwhoogtes relatief beperkt en worden de buitenruimtes mee-ontworpen met de woningen. De verkaveling is 'losjes' en 'informeel' en er wordt ingezet op een passend en natuurlijk kleur- en materiaalgebruik (zie Bijlage 1).

Woningen oostzijde van de dam plas

Aan de oostzijde van de dam vormen de woningen in 'Weidezicht West' de afronding van het reeds gerealiseerde wooncluster aan de oevers van de waterplas. Hier worden zes percelen voor vrijstaande woningen gerealiseerd. Op elk perceel is ruimte voor een woning en een bijgebouw.

De vijf woningen die gerealiseerd worden op de locatie 'Weidezicht Oost' krijgen een uitstraling die aansluit op de 'boerenerven' die in de aangrenzende woonwijk moeten worden gerealiseerd. De woningen worden ontwikkeld als een eigentijdse vertaling van het klassieke boerenerf. Wonen rondom een gezamenlijke binnenplaats. De architectuur mag eigentijds zijn maar moet refereren naar het verleden. De boerderij is op het erf het belangrijkste gebouw. Ze staat met haar voorgevel als zichtlocatie aan de weg. De schuurwoningen staan achter de boerderij, grenzend aan het boerenerf (zie Bijlage 1).

4.2 Beeldkwaliteit

Voor de beoogde ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). Daarop aanvullend is voor het deelgebied Weidezicht-Oost een inpassingsplan opgesteld (Bijlage 2). De inrichting van de deelgebieden dienen conform deze voorwaarden opgesteld te worden. Het beeldkwaliteitsplan, wat onderdeel uitmaakt van de planregels, zal als aanvulling op de nota Ruimtelijke kwaliteit worden vastgesteld.

Onderstaand wordt per deelgebied een beknopte toelichting gegeven over de (welstands)eisen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan.

Omdat elk deelgebied een eigen karakteristiek heeft zijn er per onderdeel verschillende criteria uiteengezet, passen bij het woningtype en het landschap.

In de verschillende deelgebieden worden er verschillende woningtypes gerealiseerd. Om deze woningen een eenduidige uitstraling mee te geven is er gekozen voor één palet aan kleuren- en materialen. Dit palet zorgt er voor dat de nieuwe ontwikkelingen in het recreatiegebied aansluiten bij hun omgeving qua kleur- en materiaal.

Daarnaast zorgt het ervoor dat de nieuwe ontwikkelingen qua vorm en kleur- en materiaal op elkaar afgestemd zijn. De gekozen kleuren en materialen sluiten aan bij het natuurlijke karakter van de plek en de samenkomst tussen water en groen. De kleuren zijn: lichtbruin, beige, warm grijs en antraciet.

Weidezicht Oost

Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt projectgebied Weidezicht oost. Op dit boerenerf worden een 5-tal woningen gerealiseerd. 1 vrijstaand en 2 twee onder één kap woningen. De woningen zijn gegroepeerd om een gemeenschappelijk erf waaraan alle woningen grenzen.

Naast het erf heeft elke woning haar eigen tuin en delen ze een parkeerkoffer en een voorterrein dat door de bewoners gezamenlijk wordt ingevuld. Dit wooncollectief is geïnspireerd op het boerenerf.

Het woonhuis staat aan de straat met daarachter, gegroepeerd om het erf de schuren. Het woonhuis is een vrijstaande woning. Elke schuur herbergt twee woningen. Alle woningen hebben hun voordeur aan het erf, dit is de plek om buren te ontmoeten en even bij te praten. Heb je behoefte aan privacy, dan is er een eigen tuin aan de achterzijde van de woning.

De architectuur is eigentijds maar refereert aan het verleden. De boerderij is het belangrijkste gebouw van het boerenerf. Ze staat met haar voorgevel als zichtlocatie aan de weg. De schuurwoningen staan achter de boerderij en grenzen aan het boerenerf.

In de vormgeving dient er rekening gehouden te worden met de hiërarchie tussen de woningen. De architectuur van de vrijstaande woning refereert aan de boerderij en de tweekappers aan schuren. Dit kan in kapvorm en/of in materiaal worden bereikt. De woningen zijn eigentijds en vormen samen een coherent ensemble. Samenhang tussen de verschillende volumes is daarbij essentieel.

Bergingen en bijgebouwen moeten in het bouwvolume worden geïntegreerd. Losse bijgebouwen in de tuinen zijn niet toegestaan. De bouwvolumes bestaan uit één bouwlaag met een kap.

Wedezicht West

Aan de oostzijde van het recreatiegebied, aansluitend op bestaande bebouwing worden zes percelen voor vrijstaande woningen gerealiseerd. Op elk perceel is ruimte voor een woning en een bijgebouw.

De kavels zijn zogenaamde vrije kavels, waarin met een beperkt aantal regels de koper vrijheid worden gegeven om hier zijn of haar woning te realiseren. Voor de woningen en het bijgebouw geld als hoofdregel dat beide gebouwen qua architectuur en ontwerp familie van elkaar moeten zijn.

In Weidezicht is ruimte voor 6 woningen met een modern en eigentijds uiterlijk. Elke woning heeft een hoogte van maximaal 2 bouwlagen.

De erfgrenzen tussen privé en weidelandschap dienen zorgvuldig en in samenhang te worden ontworpen. De vijf oostelijke percelen moeten naar de omgeving toe een heldere groene omlijsting krijgen en zich als geheel in het landschap presenteren. Het westelijke perceel moet zich nauwkeurig inpassen tussen de al gerealiseerde woningen/percelen. Er komt dus een natuurlijke erfafscheiding, harde erfscheidingen zoals een gemetselde muur of schuttingen zijn niet toegestaan

Nijstad West

De twee grondgebonden (kangoeroe)woningen in dit deelgebied dienen gerealiseerd te worden als ruime en moderne schuurwoningen die qua architectuur familie van elkaar zijn. De architectuur is eigentijds maar mag subtiel verwijzen naar het verleden van het gebied.

Op elk perceel mag één hoofdgebouw en één bijgebouw geplaatst worden. Het hoofd- en bijgebouw mogen geschakeld of vrijstaand worden geplaatst. Het bijgebouw is hiërarchisch ondergeschikt aan het hoofdgebouw qua nok- en goothoogte. De ambitie is om rond de erven een natuurlijke begrenzing te maken van bomen en struiken die aansluiten bij de bestaande houtwal rondom de recreatieplas.

In dit deelgebied is tevens ruimte voor 16 drijvende (water)woningen. Drijvende woningen hebben als voordeel mee te bewegen met de waterpeilen, waardoor de beleving van het water vanuit de woning en het terras mogelijk is. Er wordt uitgegaan van twee clusters van waterwoningen. Alle woningen worden per twee gekoppeld en ontsloten door een gemeenschappelijke pier/vlonder.

Het parkeren voor zowel de bewoner als bezoeker wordt gerealiseerd op de oever. Dit moet passen binnen het groene karakter van de oevers en de omgeving van de plassen. Hierbij wordt ook een berging gerealiseerd en is er de mogelijkheid om deze te combineren met een garage. Voor het parkeren en de berging/garage/carport bij de waterwoningen geldt dat dit moet worden mee ontworpen in de opgave van de waterwoningen.

Het drijvende huis combineert de vrijheid van een woonboot met het comfort van een vrijstaand huis. De waterwoningen krijgen een specifieke uitstraling die aansluit op de natuurlijke verschijning van de plas. De woningen sluiten niet direct aan op de woongebieden rondom de Nijstad plas maar vormen een eenheid met de plas en het achterliggende groen. De ligging van de drijvende woningen in een natuurlijke omgeving vraagt een passende uitstraling van de gebouwen. Deze is te kenschetsen als ontspannen en ongedwongen.

Door gebruik te maken van natuurlijke materialen en een plat dak wordt een harmonieus en rustig beeld gecreëerd. Op afstand dienen de drijvende woningen op te gaan in het landschappelijke decor.

Op elk perceel is het toegestaan om één drijvende woning te realiseren en één bijgebouw, berging of garage.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Deze motivatie vindt zijn oorsprong in het Bro in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Om te beoordelen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functies is bodemonderzoek verricht. Hiervoor is het plangebied is opgedeeld in vier deelgebieden (Grondgebonden woningen, waterwoningen, Weidezicht-Oost en Weidezicht West). De bodemonderzoeken zijn in 2016 en 2022 uitgevoerd door Sweco Nederland B.V.. De volledige bodemonderzoeken zijn als bijlagen 2, 3, 4 en 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zal per locatie worden ingegaan op het verrichte bodemonderzoek en de conclusie.

Grondgebonden woningen, Nijstad

In het deelgebied 'grondgebonden woningen' is door Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (referentienummer: NL22-648800269-25866). De onderzoekslocatie wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0003.png"

Figuur 5.1: onderzoekslocatie grondgebonden woningen

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

In de bovengrond is kwik boven achtergrondwaarde aangetoond. Dit heeft geen gevolgen voor de hergebruiksklasse, deze is achtergrondwaarde. Er is geen bron van de verontreiniging bekend.

Het grondwater bevat barium boven streefwaarde en nikkel boven tussenwaarde.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Nader onderzoek is niet noodzakelijk naar de matig verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater. De verwachting is dat sprake is van een natuurlijke oorsprong veroorzaakt door verandering in bodemprocessen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als wonen met tuin.

Waterwoningen, Nijstad

In het deelgebied 'Waterwonen, Nijstad' is door Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (referentienummer: NL22-648800269-25339). Het onderzoekgebied wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0004.png"

Figuur 5.2: onderzoekslocatie waterwoningen

In de bovengrond is kwik boven achtergrondwaarde aangetoond. Dit heeft geen gevolgen voor de hergebruiksklasse, deze is kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. Er is geen bron van de verontreiniging bekend.

Bij boorlocatie WW8 zijn PCB en PAK 10 VROM boven achtergrondwaarde aangetoond, deze boorlocatie bevindt zich in een wegberm. De grond voldoet aan hergebruiksklasse industrie (overeenkomstig de verwachting van een wegberm op basis van regionale bodeminformatie).

Het grondwater bevat verhogingen boven de streefwaarde van barium en nikkel. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Er zijn immers licht verhoogde waarden gemeten in grond. Nader onderzoek is, gezien de lage waarden, echter niet nodig.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als tuin van de waterwoningen.

Weidezicht Oost, Nijstad

In het deelgebied 'Weidezicht Oost, Nijstad' is door Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (referentienummer: NL22-648800269-25155). De onderzoekslocatie wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0005.png"

Figuur 5.3: onderzoekslocatie Weidezicht Oost

In de bovengrond is kwik boven achtergrondwaarde aangetoond. Dit heeft geen gevolgen voor de hergebruiksklasse, deze is achtergrondwaarde. Er is geen bron van de verontreiniging bekend.

Het grondwater bevat lichte verhogingen kobalt, nikkel en barium. Ook hier geldt dat er geen verontreinigingsbron bekend is.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Er zijn immers licht verhoogde waarden gemeten in grond en grondwater. Nader onderzoek is, gezien de lage waarden, echter niet nodig.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als wonen.

Weidezicht West, Nijstad

In het deelgebied 'Weidezicht West, Nijstad' is in november 2016 door Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (referentienummer: 346898). De situatie in dit deelgebied is sinds 2016 niet gewijzigd en hebben in de afgelopen jaren ter plaatse geen bodembedreigende activteiten plaatsgevonden. De bodemgeschiktheid zoals die in 2016 door het adviesbureau zijn vastgesteld middels een verkennend bodemonderzoek zijn derhalve nog steeds actueel. Het actualiseren van het onderzoek zal geen nieuwe inzichten opleveren waardoor dit niet noodzakelijk wordt geacht.

Het onderzoek voor dit deelgebeid De onderzoekslocatie wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0006.png"

Figuur 5.4: onderzoekslocatie Weidezicht West

Op de onderzoekslocatie zijn zowel in de bovengrond als in de ondergrond lichte verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn eveneens lichte verontreinigingen aangetoond.

In de mengmonsters 35-2, MM BG1 en MM BG2, zijn licht verhoogde waarde van kwik en lood aangetoond . In mengmonster MM BG 3 is een licht verhoogde waarde van kwik aangetoond welke de achtergrondwaarde overschrijdt.

In het grondwatermonster van peilbuis 08-1 zijn licht verhoogde concentraties aan baruim en koper aangetoond. Barium kan van nature aanwezig zijn. Koper kan gerelateerd zijn aan het gebruik van varkensmest in het verleden.

Op basis van een indicatieve toets aan het besluit bodemkwaliteit voldoet zowel de boven als de ondergrond aan de bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. Er zijn immers licht verhoogde waarden gemeten. De waarden zijn echter zo laag dat nader onderzoek niet nodig is. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als wonen.

Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat, gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde stoffen in relatie tot de beoogde woonbestemmingen in het plangebied, er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) op 1 januari 2024 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van dit bestemmingsplan is door het adviesbureau De Steekproef in 2018 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6 voor de resultaten daarvan).

Het besluit van de gemeente wijkt af van het advies van De Steekproef. In 2022 is een aanvulling op het rapport geschreven waarin de onderbouwing van het besluit van de gemeente is beschreven (zie hiervoor bijlage 7).

Archeologische verwachting
Het plangebied is conform de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoogeveen (2015, zie figuur 5.5) gelegen in een zone met waarde archeologie 3. Hiervoor geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. In deze zone zijn voor ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter een archeologisch Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0007.png"

Figuur 5.5: Beleidskaart archeologie gemeente Hoogeveen (plangebied globaal met zwart omlijnd)

Resultaten
In de omgeving van het plangebied ligt één vondstmelding, namelijk vuurstenen werktuigen die gevonden zijn noordelijk van de Hoogeveensche Vaart.

In het plangebied ligt een pakket dekzand. Door egalisatie en ploegen is de top van het zand verstoord, met name ter plaatse van de oorspronkelijk hoogste delen van het landschap waar de archeologische verwachting het hoogst is. In de westelijke locatie D is lokaal een veenlaag van een beekafzetting bewaard gebleven. Hier kunnen mogelijk beekdal gerelateerde fenomenen aangetroffen kunnen worden.

Tijdens het veldonderzoek zijn binnen het plangebied geen relevante archeologische vondsten aangetroffen aan het maaiveld of in het opgeboorde zand.

Beekdal

Een gedeelte van het plangebied, locatie D, bevindt zich binnen het Beekdal. De desbetreffende gronden waar bij het booronderzoek een intacte beekafzetting is aangetroffen, worden met onderhavig bestemmingsplan voorzien van een archeologische dubbelbestemming. De afbakening daarvan is in overleg met onder andere de provincie tot stand gekomen. Op basis van de dubbelbestemming is bij daadwerkelijke planontwikkeling een archeologische begeleiding van de werkzaamheden noodzakelijk. Hiervoor dient vooraf een Programma van Eisen te worden opgesteld en goedgekeurd door de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0008.png"

Figuur 5.6: begrenzing dubbelbestemming archeologie

Conclusie
Op basis van de resultaten kan voor het overgrote gedeelte van het plangebied geconcludeerd worden dat beperkende of beschermende maatregelen niet noodzakelijk zijn en het terrein kan dan ook archeologisch gezien worden vrijgegeven. Voor de gronden ter plaatse van het beekdal, waar bij het booronderzoek intact beekafzettingen zijn aangetroffen, worden beschermde maatregelen getroffen.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische beleidskaart is voor het plangebied een middelhoge waarde opgenomen voor de bestaande boerderijen Nijstad 2 en Nijstad 4. Voor deze waarde is categorie 'cultuurhistorie geeft richting' van toepassing. Bij de 'cultuurhistorie geeft richting' -insteek zijn de regels gericht op het instandhouden van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De gemeente hecht in deze gevallen waarde aan de cultuurhistorische context van de afzonderlijke waarden en hun onderlinge samenhang. Nieuwe ontwikkelingen benutten de cultuurhistorische waarden. De gemeente zet zich ervoor in om de kansen die cultuurhistorie biedt als meerwaarde in te zetten bij ontwikkelingen. Omgekeerd kunnen deze ontwikkelingen ook een bijdrage leveren aan het vergroten en beter beleefbaar maken van de cultuurhistorische waarden in een gebied, buurt, erf of pand. De gemeente wil zich dan ook actief opstellen, participeren in planprocessen en meedenken over de wijze waarop de aanwezige cultuurhistorische waarden kunnen worden opgenomen in plannen. Cultuurhistorie is hiermee medesturend en voorwaardenscheppend voor nieuwe ontwikkelingen, naast en gelijkwaardig aan andere belangen. Van initiatiefnemers wordt verwacht dat zij al vroegtijdig in het planproces rekenschap geven van de cultuurhistorische samenhang.

De twee aanwezige boerderijen in het plangebied met cultuurhistorische waarde blijven met onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd. De instandhouding van middelhoge cultuurhistorische waarde van de panden Nijstad 2 en 4 komen terug in de regels bestemmingsplan horende bij de karakteristieke aanduiding.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is in 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Naar aanleiding van de digitale watertoets heeft het Waterschap op 29 juni 2021 een uitganspuntennotitie opgesteld. In de uitgangspuntennotitie is een beschrijving gegeven van de bestaande waterhuishouding en de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Daarnaast heeft het waterschap uitgangspunten geformuleerd waarvan het waterschap heeft aangegeven dat deze in het bestemmingsplan moeten worden verwerkt. Deze uitgangspunten zijn door Sweco Nederland B.V. opgenomen in de waterparagraaf (Datum: 23 juni 2022 Referentienummer: NL22-648800269-26784). De uitwerking op basis van de uitgangspunten is in hoofdlijnen opgenomen in dit hoofdstuk. Het volledige rapport en de watertoets zijn te vinden in bijlage 8.

Gebiedskenmerken

Deze paragraaf beschrijft in het kort kenmerken van het gebied, waaronder de hoogteligging, bodemopbouw, grondwaterstanden en oppervlaktewatersysteem. Voor de volledige omschrijving van de gebiedskenmerken wordt verwezen naar bijlage 8.

Hoogteligging

Op basis van AHN-3 ligt het plangebied gemiddeld tussen +6.00 en + 6,80 m NAP. Bij Weidezicht-West en Weidezicht-Oost (locatie 2b en 2c) ligt het plangebied tussen +6,80 m NAP en +7,70 m NAP. Vanuit bijlage 9 zijn de diverse hoogteliggingen op te merken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0009.png"

Figuur 5.7: Hoogteligging plan Nijstad

Bodemopbouw

Ondiepe bodemopbouw

Op de bodemkaart van Nederland 2021 worden drie verschillende bodemtypes geclassificeerd op de verschillende locaties. Nijstad-West bestaat uit Madeveengronden op zand zonder humuspodzol, beginnend ondieper dan 1,20 m. Weidezicht-West wordt geclassificeerd als veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Weidezicht-Oost bestaat uit beekeerdgronden; lemig fijn. In figuur 5.8 is de bodemkaart van de projectlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0010.png"

Figuur 5.8: Bodemkaart

Uit de boringen blijkt ook dat de ondiepe bodem uit fijne zandgronden bestaat, zie bijlage 3 van de Watertoets (Bijlage 8) . Er zijn op sommige delen van Nijstad-West restjes veen aanwezig. De veenlaag is alleen aanwezig bij boring WW17. Tevens blijkt uit een boring van DINOloket dat ten noorden van Nijstad-West veen aanwezig is op 0,25 m tot 0,60 m -maaiveld (mv).

Diepe bodemopbouw

Vanuit REGIS is informatie verzameld over de diepere bodemopbouw van het plangebied. De zandlaag is circa 3,50 - 4,00 m dik en komt van de formatie van Boxtel, tot circa + 2 m NAP. Daaronder ligt een pakket zandgronden van de Formatie van Drachten tot circa -5 m NAP. Hierna volgt de formatie van Urk tot circa – 22 m NAP bestaande uit een midden tot grofzandige afzetting. Vanaf -22m NAP tot -32 m NAP start de eerste zandige eenheid, formatie van Apelscha, waarna tot -39 m NAP de tweede zandige eenheid loopt, de formatie van Peize en Waalre. Van -39 m NAP tot -47 m NAP loopt de eerste kleiige eenheid, ook van de formatie van Peize. Deze kleilaag wordt voor dit project als geohydrologische basis beschouwd.

Geohydrologische schematisering

In de beschrijving van de bodemopbouw is ingegaan op de samenstelling van de bodem. Door middel van een geohydrologische schematisatie wordt een indruk verkregen van de opbouw van de diepere ondergrond en de bijbehorende geohydrologische variabelen. Hierbij worden watervoerende pakketten en slecht doorlatende (scheidende) lagen onderscheiden.

In een watervoerend pakket treedt overwegend horizontale grondwaterstroming op, terwijl in een scheidende laag voornamelijk verticale grondwaterstroming optreedt. Watervoerende pakketten worden beschreven met het doorlaatvermogen (kD-waarde in m2/dag), hetgeen het product is van de horizontale doorlaatfactor (in m/dag) en de verzadigde dikte van het pakket (in m). Scheidende lagen worden beschreven met een hydraulische weerstand (c-waarde: in dagen), hetgeen het quotiënt is van de dikte (in m) en de verticale doorlaat-factor (in m/dag) van de laag. De geohydrologische basis is een slecht doorlatende laag, die vanwege de dikte en/of opbouw vrijwel ondoorlatend is.

In onderstaande tabel staat de geohydrologische schematisatie weergegeven ter plaatse van de locatie. Deze is gebaseerd op REGIS II.2 van TNO-NITG.

Tabel 5.1 Overzicht van de geohydrologische formaties en parameters (REGIS II.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0011.png"

Grondwaterstanden

De grondwatertrappenkaart geeft aan dat Nijstad-West en Weidezicht-West een GHG en GLG hebben van respectievelijk >0,4 m-mv en 0,8 à 1,2 m-mv. Weidezicht-Oost heeft een GHG en GLG van respectievelijk <0,4 m-mv en 0,5 à 0,8 m-mv.

Tijdens de uitvoering van het grondonderzoek op 1 april 2022 is de grondwaterstand op twee locaties gemeten:

  • Nijstad-West: 1,00 m-mv;
  • Weidezicht-Oost: 1,50 m-mv.

Februari en maart staat gemiddeld gezien de grondwaterstand het hoogst. Echter was maart dit jaar erg droog, waardoor de grondwaterstand al verder is uitgezakt. De gemeten grondwaterstand komt niet overeen met grondwatertrappen.

In de omgeving zijn twee peilbuizen, ten oosten en ten westen van het plangebied, met monitoringsdata. Echter zijn deze niet representatief voor de huidige situatie van Nijstad-West en Weidezicht. De peilbuizen zijn gesitueerd in een ander peilvak en gaan over de metingen zijn voor respectievelijk 10 en 22 jaar gestopt.

Doordat er geen representatieve grondwatergegevens zijn wordt geadviseerd om peilbuizen te plaatsen in de plangebied om de grondwaterstand te monitoren.

Oppervlaktewatersysteem

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense vaart. In het plangebied liggen A-watergangen die door het waterschap zelf worden onderhouden. Daarnaast liggen in het plangebied B-watergangen die het waterschap controleert.

Ten noorden van het plangebied, ligt een A-watergang (10089; WH3-4- 02_CBB; WH3-4-02_C; WH3-4-02_D), met een maximumpeil van +6,10 m NAP. Ten zuiden van de plas ligt een A-watergang (554865; WH3-4_C; WH3- 4_D) met een maximumpeil van + 5,64 m NAP. Deze watergang wordt gevoed door het peilvak ten oosten waar een maximumpeil geldt van NAP +7,10 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0012.png"

Figuur 5.9: Peilgebieden

De voormalig zandwinplas bestaat uit twee gescheiden compartimenten met elk een eigen peilgebied. Het gebied tussen de zandwinplas en de snelweg (paars gebied) is een nieuw peilvak dat nog niet op de kaart is weergegeven, waarvan het peil niet bekend is. In figuur 5.9 zijn de peilgebieden weergegeven.

Conclusie

De ondergrond in het plangebied bestaat voornamelijk uit zandgronden met een siltige bijmenging en restjes veen ter hoogte van Nijstad-West. Het eerste watervoerend pakket gaat tot circa -40,00 m NAP. Het plangebied is opgedeeld in meerdere peilvakken waarin een variatie is van 1,60 m in het peilbeheer. De grondwaterstanden zijn tijdens het veldwerk opgenomen en liggen op circa 1,00 m-mv à 1,50 m-mv. Er zijn geen schattingen gemaakt van de GHG en GLG.

Uitgangspunten

In deze paragraaf worden de uitgangspunten opgesomd op basis van de uitgangspunten en eisen van de gemeente Hoogeveen en waterschap Drents Overijsselse Delta.

In deze uitgangspunten worden de volgende thema’s behandeld:

  • inrichting watersysteem;
  • beheer en onderhoud watergangen;
  • waterkwaliteit;
  • waterketen.

Drooglegging en ontwatering

Voor ontwatering en drooglegging gelden de volgende eisen:

Ontwatering ten opzichte van de gemiddeld hoogte grondwaterstand:

  • hoofdontsluitingswegen 1,00 m;
  • secundaire wegen 0,70 m;
  • woningen 0,80 m;
  • groen 0,50 m.

Drooglegging:

  • 1,20 m tot insteek watergang.

In figuur 5.10 is een schematisatie van de verschillende termen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0013.png"

Figuur 5.10: Schematisatie diverse termen

Waterberging/wateroverlast

Voor waterberging dient rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten:

  • Bij het ontwerp van het watersysteem wordt rekening gehouden met toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering. Op basis van de KNMI'14-klimaatscenario’s adviseert het waterschap rekening te houden met minimaal 10% meer neerslag in 2050.
  • Bij een T=100 van 111mm in 48 uur is de toegestane afvoer 1,6 l/s/ha en dient er 80 mm berging gerealiseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0014.png"

  • Extreme neerslag:

- Voor de bebouwde omgeving betekent dit dat bij een neerslagsituatie die eens in de 100 jaar plaatsvindt geen water in woningen mag stromen en dat belangrijke ontsluitingswegen vrij blijven van water.

- Bij afstroming via maaiveld, bij extreme neerslag >100 mm in 1 uur, mag dit niet leiden tot overlast in woningen en of bedrijven.

Verwerking en afvoer regenwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht.

Voor de behandeling van regenwater zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld.

  • Gescheiden systeem tussen vuilwaterafvoer (DWA) en regenwaterafvoer (RWA).
  • Afvoer regenwater van wegen en daken bij voorkeur bovengronds.
  • Licht vervuild regenwater wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
  • Hemelwater wordt niet rechtstreeks afgevoerd op de recreatieplas met zwemfunctie.
  • Voor verhard oppervlak wordt uitgegaan van de volgende percentages:
    • 1. 100% voor wegen en parkeerplaatsen;
    • 2. 100% voor dakvlakken.
  • Al het verhard afvoerend oppervlak moet meegenomen worden bij de berekening van de bergingsopgave. De berging vindt plaats in het plangebied.

Riolering

Al het huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk riool naar het overnamepunt tussen de gemeente en het waterschap. Bij uitbreiding van het rioolstelsel dient rekening gehouden te worden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Hier moet bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden worden.

Ruimtelijke doorwerking

Het doorlopen van de watertoetsprocedure is bedoeld om te borgen dat er voldoende rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten bij de verdere uitwerking van het plan. Om de waterbergingsopgave in te passen heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie aangeleverd. Hierin wordt de bestaande waterhuishoudkundige situatie uiteengezet, de uitgangspunten voor de watertoets vastgesteld en uitleg gegeven over het vervolg van de procedure.

Op basis van deze notitie is de waterbergingsopgave verder uitgewerkt. Hiermee wordt het ontwerp afgestemd op de omgeving en de waterbergingsopgave door de geplande ontwikkeling.

De ruimtelijke doorwerking voor de ontwikkeling van Nijstad-West en Weidezicht-Oost en -West is in de volgende paragrafen beschreven. In de bijlagen van de Watertoets (bijlage 8) zijn de ontwerpen toegevoegd.

Toename verhard oppervlak

De uitbreiding van Nijstad betreft een totaal verhard oppervlak van ca. 5.249 m² (Nijstad-West 1.612 m², Weidezicht-West 2.682 m², Weidezicht-Oost: 955 m²). Bij een compensatienorm van 80 mm betekent dit dat circa 400 m³ waterberging moet worden gerealiseerd. Dit dient in hetzelfde peilgebied te worden gecompenseerd.

Dit wordt gedaan middels berging in oppervlaktewater. Bij de plannen Weidezicht zal dit gebeuren binnen de plangebied. Bij Nijstad-West zal het regenwater afstromen naar de westelijk plas Nijstad of watergang 10089.

Watersysteem

Voor de ontwikkeling van het plan Nijstad in combinatie met het beoogde plan van het recreatiepark zijn aanpassingen aan het watersysteem nodig om de ontwikkeling mogelijk te maken en voor het realiseren van voldoende waterberging. In figuur 5.11 zijn ondergenoemde ontwikkelingen weergegeven. Deze ontwikkelingen hebben voornamelijk betrekking op het beoogde plan van het recreatiepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0015.png"

Figuur 5.11 Kaartbeeld oplossingen voor nieuwe watersysteem op basis van 3 peilvakken (zandwinplas-west, zandwinplan-oost en gebied Koedijk-snelweg)

A-watergang:

De A-watergang ten noorden van het plangebied wordt afgewaardeerd naar een B-watergang. Aangezien door een hoger waterpeil in het zuidelijke gebied tussen Koedijk en de snelweg het landbouwgebied ten westen van de zandplas gevoed kan worden, kan deze A-watergang worden afgewaardeerd. Het afwaarderen vindt plaats tussen de twee stuwen (rood omcirkeld, figuur5.11) aan de noordzijde van de zandwinplas. De A-watergang kan vervolgens direct na de bovenstroomse stuw afvoeren naar de Hoogeveense vaart (rode peil, figuur 5.11).

C- watergang:

De bestaande C-watergang wordt opgewaardeerd tot A-watergang, waarnaast aan één zijde een onderhoudspad van 5 meter wordt aangelegd. Dit omdat de nieuwe wateraanvoer vanuit het zuidelijke peilvak PV RM160 komt. De opgewaardeerde C-watergang moet de wateraanvoer gaan leveren.

Westelijke plas:

De westelijke plas wordt voorzien van een uitlaat/knijpstuw met een vaste drempelhoogte van +5.80 m NAP. Hierdoor wordt een variabel peil gecreëerd van +5.50/5.90 m NAP. Om te voldoen aan de NBW bergingspeil wordt er een tweede drempelhoogte aangelegd bij de uitlaat van +6.20 m NAP. De knijpstuw van HCW wordt aangesloten op een duiker met een diameter van 0,50 m met een binnenkant onderkant buis (B.O.B.) van +5.30 m NAP.

De kadehoogte van de westelijke plas dient minstens op +6.80 m NAP te liggen. Bij de grondgebonden kangeroewoningen bij Nijstad-West wordt hiervoor een 10 meter brede maaiveldophoging toegepast.

De ophoging wordt gebruikt voor de toegangsweg naar de waterwoningen. Er wordt geadviseerd om de waterwoningen op minimaal +7,10 m NAP aan te leggen, wat minimaal 1,20 m boven het maximale peil ligt in normale omstandigheden. Wel moeten de waterwoningen rekening houden met een fluctuatie van het waterpeil van 40 cm in normale omstandigheden en van 85 cm in extreme omstandigheden (situatie 1/100 jaar).

Waterberging

Het is belangrijk dat er ruimte voor de waterberging wordt gerealiseerd, ten behoeve van de versnelde afvoer van regenwater dat valt op verhard oppervlakte.

In het zuidelijk gebied wordt extra waterberging gerealiseerd door het verhogen van het waterpeil. Tevens zorgt het hogere waterpeil ervoor dat het landbouwgebied ten westen van de zandwinplas kan worden gevoed, waardoor de A-watergang ten noorden van de zandwinplas kan worden afgewaardeerd. De zuidelijke watergang wordt op twee punten (bovenstrooms en benedenstrooms) rechtstreeks verbonden met de bergingsvijvers zodat er een peil kan worden gehanteerd.

Voor Weidezicht-Oost en Weidezicht-West wordt er voor waterberging op eigen terrein ruimte gecreëerd. Hierdoor wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar de A-watergang van het waterschap. De waterberging voor Weidezicht- Oost en Weidezicht-West kan uitgevoerd worden door middel van een perceelsloot. Deze zal dan vertraagd worden afgevoerd naar de A-watergang van het waterschap.

De ontwikkeling van nieuwe gebouwen en verhardingen zorgen voor een toekomstig netto verhard oppervlak van circa 0,5 ha. De toename van verhard oppervlak leidt tot een bergingsopgave van 400 m³ , waarvan 288 m³ moet worden geborgen op Weidezicht-Oost en Weidezicht-West. De berging wordt gerealiseerd in de nieuw aan te leggen perceelsloten en verhoging van het peil. Uitgaande van een peilstijging van circa 30 cm dient er op Weidezicht-Oost en Weidezicht-West in totaal 86,4 m² oppervlak aan perceelsloten te worden aangelegd. Deze sloten dienen het oppervlakte water vertraagd af te wateren. Weidezicht-Oost kan afwateren op de A-watergang van het waterschap. Weidezicht-West op het bestaande hemelwaterriool. In de verdere uitwerking van de plannen kan de exacte locatie worden uitgewerkt. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de benodigde waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0016.png"

Wateroverlast

Op basis van de beschikbare informatie ligt de grondwaterstand tijdens de uitvoering van het veldwerk op circa 1,00 m-mv. Echter, op dit moment is niet bekend op welke hoogte de woningen worden aangelegd. Indien dit enkele decimeters boven de huidige maaiveldhoogte is, kunnen er problemen ontstaan met betrekking tot de ontwateringsdiepte en droogleggingseis. Daarom wordt geadviseerd peilbuizen te plaatsen en de waterstand voor enige tijd te monitoren. Zodoende kan gecontroleerd worden of aan de ontwateringsdiepte en droogleggingseis wordt voldaan.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen, dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. De uitgangspunten zijn:

  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
  • Kwaliteit afvoer hemelwater: hemelwater van de daken en woonstraten wordt bovengronds afgevoerd naar een bergende voorziening in het plangebied.
  • Er wordt geen hemelwater rechtstreeks afgevoerd op de recreatieplas met zwemfunctie. Foutieve aansluitingen kunnen zorgen voor vervuiling van het zwemwater.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Milieucontouren RWZI Echten

Geur- en geluidszone rioolwaterzuiveringsinstallatie: Het oprichten van geur- en geluidsgevoelige objecten is binnen de bestaande milieucontouren van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) niet toegestaan. Ook buiten de geurcontour dient een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden/blijven en in het bestemmingsplan gemotiveerd te worden. De milieucontouren worden in het bestemmingsplan opgenomen zodat voor de initiatiefnemer duidelijk is waar deze lopen en welke beperkingen er gelden. De milieucontouren zijn in de paragrafen Milieuzonering bedrijven milieuzonering en Geluid beschreven.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
    • 1. Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m.
    • 2. Vanaf de boveninsteek van de watergang. In het plan wordt bij de inrichting van het watersysteem rekening gehouden met de beheerbaarheid van het watersysteem. Hierop wordt getoetst bij de vergunnigaanvraag. De voorgestelde inrichtingseisen uit paragraaf 3.1 zijn leidend.
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig. Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

De Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000- gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel niet toegestaan. Binnen het kader van de Wet Natuurbescherming is ook toetsing nodig van effecten in het kader van de externe werking. Bij de toetsing zijn er de volgende procedurevarianten:

  • Geen nader onderzoek: effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten (er zijn geen Natura 2000-gebieden in de omgeving aanwezig).
  • Voortoets: effecten kunnen niet op voorhand worden uitgesloten.
  • Verslechteringstoets: effecten kunnen op basis van de Voortoets niet worden uitgesloten, significantie hiervan wel.
  • Passende beoordeling: significantie van effecten kan op basis van de Voortoets of Verslechteringstoets niet worden uitgesloten
  • ADC-toets: indien significantie van effecten op basis van de Passende beoordeling niet kan worden uitgesloten. Aangetoond dient te worden dat er geen alternatieven zijn met minder effecten, er sprake is dwingende redenen van groot openbaar belang en in compensatie is voorzien.

Indien negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten is in ieder geval een vergunning noodzakelijk op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming.

Voorliggende rapportage beoordeelt zowel het effect van de aanlegfase als de gebruiksfase. Voor het uitvoeren van de stikstofberekening van de aanleg- en gebruiksfase dient gebruik te worden gemaakt van de Aeriuscalculator. Bij een melding of vergunningaanvraag dient deze berekening te worden bijgevoegd. Bij een vergunningaanvraag zal door het bevoegd gezag worden bepaald of er nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de toename van stikstof voor de betreffende habitattypen of soorten. Op basis daarvan zal worden bepaald of een vergunning kan worden verleend.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van het bestemmingsplan is er door Sweco B.V. een ecologisch onderzoek uitgevoerd (datum: 26-04-2022), aanvullend heeft Sweco B.V. aanvullend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelnesten. De volledige onderzoeken zijn te vinden in bijlage 10, 11 en 12.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het Natuurnetwerk Het plangebied ligt op circa 200 meter afstand van het NNN en minimaal 7,8 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld. Directe aantasting zoals oppervlakteverlies en versnippering van het NNN en een Natura 2000-gebied is niet aan de orde omdat de werkzaamheden buiten de begrenzing van het NNN en een Natura 2000-gebied plaatsvinden. Verstoring van verstoringsgevoelige dieren (waaronder vogels) door beweging, geluid, trilling en licht gedurende de realisatiefase en gebruiksfase reikt tot maximaal enkele honderden meters ver. Met een afstand van 7,8 km en verder zijn negatieve effecten ten gevolge van verstoring door de werkzaamheden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Door de beoogde woningbouw, kan een tijdelijke een geringe toename ontstaan in de uitstoot van stikstof tijdens de realisatiefase. In de nieuwe situatie zullen de gebouwen gasloos zijn, wel is er sprake van een mogelijke toename in stikstofdepositie door verkeer aantrekkende werking. Om te bepalen of de verkeer aantrekkende werking zal leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000- gebieden is de verwachte stikstofdepositie berekend met behulp van de Aerius calculator (datum: 02-02-2023). De berekening is als bijlage 13 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Voor het bestemmingsplan Nijstad-West is het effect op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden berekend met AERIUS Calculator 2021. Uit de berekeningen blijkt dat voor de aanleg- en gebruiksfase toenames van de stikstofdepositie lager dan 0,00 mol N/ha/jaar zijn berekend. Er wordt daarom geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is voor het onderdeel stikstofdepositie.

Soortenbescherming

In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van diverse vleermuizen, eekhoorn, das, steenmarter, otter en diverse broedvogels. Voor de beschermde soorten biedt het plangebied geen essentieel leefgebied.

Naar vleermuizen en jaarrond beschermde vogelnesten heeft vervolgonderzoek plaatsgevonden (bijlagen 11 en 12). De resultaten van het vervolgonderzoek en en de te nemen maatregelen worden hieronder samengevat.

Vleermuizen

Uit het door Sweco uitgevoerd verkennend onderzoek (Bijlage 13), komt naar voren dat de bomenrij langs het water mogelijk geschikt is als vliegroute voor vleermuizen en dat het water mogelijk geschikt foerageergebied vormt voor de meervleermuis, watervleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Het doel van het aanvullende onderzoek is om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden ten aanzien van de hierboven genoemde beschermde soorten.

Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • De bomenrij is geen onderdeel van een belangrijke vliegroute voor vleermuizen.
  • Het plangebied (de zandwinplas) maakt onderdeel uit van een belangrijk foerageergebied van de watervleermuis.
  • Het is noodzakelijk om een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor het verstoren van belangrijk foerageergebied (artikel 3.5, lid 2) van de watervleermuis te worden aangevraagd. Bij de aanvraag hiervoor dient ook een lichtplan en/of een overzchtkaart van lichtbronnen bijgevoegd te worden.

Jaarrond beschermde nesten

Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat de twee nesten in de te kappen bomen in het deelgebied Nijstad west niet in gebruik zijn. Dit betekent dat ze niet jaarrond beschermd zijn en geen ontheffing voor het vernietigen van de nesten nodig is. Mocht de kap van de bomen pas plaatsvinden na het broedseizoen van 2023, is herhaling van het onderzoek aan te bevelen.

De ooievaarsnesten in de aangrenzende tuinen blijven en omdat buiten het broedseizoen zal worden gewerkt, blijven deze nesten ook functioneel. Ook voor deze nesten is ontheffing niet nodig.

Zorgplicht  

Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (m.u.v. voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.

Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Aanwezige dieren dienen in de gelegenheid gesteld te worden het plangebied te verlaten.

Voor de beschermde diersoorten, zoals de watervleermuis, wordt een ontheffing aangevraagd. Daarnaast worden compenserende en mitigerende maatregelen getroffen om de aanwezige diersoorten te beschermen. Hierdoor wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet natuurbescherming.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Wegverkeerslawaai

Om inzicht te verkrijgen op de invloed van wegverkeerslawaai en industrielawaai heeft Noorman Bouw- en milieuadvies in 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk: 22210076.R01). Het volledige onderzoek is als bijlage 14 aan dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Voor wegverkeer is er een geluidberekening uitgevoerd om de geluidbelasting te bepalen op de locaties. Maatgevende wegen zijn de wegen A28 (rijksweg), Echtenseweg en Nijstad (noordzijde).

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat er een hogere waarde procedure dient te worden doorlopen. Het bouwplan voldoet aan de ontheffingscriteria als opgenomen in de 'Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder' van de gemeente Hoogeveen en aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB (buitenstedelijk gebied) uit de Wet geluidhinder. Uit het maatregelonderzoek volgt dat maatregelen ter beperking van de geluidbelasting te ingrijpend zijn voor het bouwplan, dan wel niet kostenefficiënt, vanuit stedenbouwkundige perspectief niet wenselijk en/of stuiten op bezwaren van verkeerskundige aard.

De voor de nieuwe woonbestemmingen vast te stellen hogere waarde bedraagt ten hoogste:

· A28 (rijksweg):

Lden = 50 dB voor deellocatie Weidezicht-West;

Lden = 53 dB voor deellocatie Nijstad-West.

· Echtenseweg:

Lden = 51 dB voor deellocatie Nijstad-West.

· Nijstad (noordzijde):

Lden = 49 dB voor deellocatie Weidezicht-West.

De cumulatieve geluidbelasting vanwege het wegverkeer op alle wegen samen, exclusief correctie op grond van art. 110g Wgh, bedraagt ten hoogste Lden = 59 dB.

Om een in akoestische zin acceptabel woon- en leefklimaat binnen de te realiseren nieuwbouw te waarborgen moet worden voldaan aan een binnenniveau Lden = 33 dB. De gevelgeluidwering dient hierop afgestemd te worden. Bij het indienen van de bouwaanvraag kan dit met een gevelgeluidweringsonderzoek worden aangetoond.

Uit het onderzoek volgt verder dat ter plaatse van de omliggende bestaande woningen er geen significante geluidtoename is te verwachten als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het nieuwbouwplan.

Industrielawaai

De nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd rond een voormalige zandwinningslocatie. De zandwinningslocatie wordt getransformeerd naar een recreatie- en woongebied (‘plan Zuidema’) en is als zodanig reeds bestemd (bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord, deelplan Nijstad 2014’). Uit het bij het bestemmingsplan behorende akoestisch onderzoek volgt dat binnen het gebied een paviljoen, enkele bedrijfsunits voor verhuur van materialen ten behoeve van recreatie en een hotel met receptie en wellness worden gerealiseerd. Onderdeel van het recreatiegebied zijn tevens enkele stranden bestemd voor dagrecreatie. Deze functies bevinden zich op relatief grote afstand van de te realiseren nieuwe woonbestemmingen en kunnen als akoestisch niet relevant worden beoordeeld. Voor het hotel geldt verder dat op kortere afstand binnen het ‘plan Zuidema’ reeds woningbouw is voorzien. Deze reeds bestemde woningen zijn maatgevend voor de geluidruimte vanwege het hotel.

Aan de noordzijde van het kanaal, aan de Nijstad 11, ligt het ‘Groencentrum Hoogeveen’. Het bedrijf ligt op ruime afstand (> 200 m) van de beoogde nieuwe woonbestemmingen binnen het plangebied. Ook voor het groencentrum geldt dat de reeds bestemde woningen maatgevend zijn voor de voor het bedrijf beschikbare geluidruimte. Gelet op de afstand tot de nieuwe woonbestemmingen is het bedrijf voor het woon- en leefklimaat ter plaatse minder relevant (geen invloed).

Aan de Nijstad 11a (ook aan de noordzijde van het kanaal) ligt een relatief groot agrarisch (melkvee) bedrijf. In 2011 is door de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking van de inrichting (revisie) en het vergroten van een ligboxenstal. De afstand van de nu te realiseren nieuwbouw tot het bedrijf voldoet aan de richtafstand van 100 meter als gegeven in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. De nieuwe woonbestemmingen vormen daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering. Ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen wordt het akoestisch woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast door het bedrijf.

Aan de Nijstad 10, naast het deelplan Weidezicht-Oost, is een voormalige agrarische inrichting gevestigd. Als bevestigd door de gemeente zijn er op deze locatie geen bedrijfsmatige activiteiten meer en wordt de locatie alleen voor woondoeleinden gebruikt. Toetsing aan de richtafstanden uit de ‘VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ komen hiermee te vervallen.

Verder liggen in de omgeving van het nieuwbouwplan een RWZI en een gasbehandelingsstation van de NAM. Beiden inrichtingen zijn geluidgezoneerd. De beoogde nieuwbouwlocaties ligt buiten de geluidzones van deze twee inrichtingen. De nieuwe woonbestemmingen vormen daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering. Ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen wordt het akoestisch woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast.

Een overzicht van de nieuwbouwlocaties met de omliggende (toekomstige) bedrijven en geluidzones is gegeven in figuur 5.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006009-VG01_0017.png"

Figuur 5.12 Nieuwbouwlocaties (rood omrand) met omliggende (toekomstige) bedrijven en geluidzones

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

In de beoogde situatie ligt het plangebied in een gemengd gebied van woningen, hotel, agrarische bedrijven en binnen de geluidzone van de weg. Daarnaast liggen de NAM locatie en de RWZI in de buurt. De opzet van de toekomstige woningen is ruim van opzet en gericht op een wonen in een plattelandsomgeving. Het gebied kan het best gekenmerkt worden als 'gemengd gebied'. De relevante bedrijven in de omgeving zijn de RWZI, NAM locatie en intensieve veehouderij (rundvee). In tabel 5.2 zijn de richtafstanden van de bedrijven in de omgeving weergegeven voor het gebiedstype gemengd gebied.

Tabel 5.2 Aanwezige bedrijven in de nabije omgeving (afstanden in meters)

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
RWZI   200   0   100   10  
Tuincentrum   0   0   10   0  
Melkveebedrijf   50   10   10   0  
NAM Locatie   10   0   300   200  
Intensieve veehouderij (rund)   100   30   30   0
 

RWZI Echten

Aan de Nijstad 7 ligt het rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Echten. RWZI Echten is ingedeeld als milieucategorie 4.2 bedrijf waarvoor uitgegaan is van een RWZI voor een inwonersequivalent tussen de 100.000 en de 300.000. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Nijstad 2014' (vastgesteld, 2016). Voor milieucategorie 4.2 bedrijf geldt een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde beoogde woningen zijn de waterwoningen. De dichtstbijzijnde waterwoninggevel (bouwvlak) ligt op een afstand van 220 meter ten opzichte van het bedrijfsperceel van de RWZI. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Door Witteveen en Bos (2022), is een geuronderzoek uitgevoerd om de geurcontour van de RWZI Echten te bepalen, zie bijlage 15. Op basis van de geurcontouren uit het onderzoek blijkt dat bij alle beoogde woningen wordt voldaan aan de grenswaarde voor woningen buiten de bebouwde kom (1 ouE/m3 als 98-percentiel) voor de beide beschreven situaties (nieuwe situatie en de situatie 2013). Voor een aantal woningen in het deelgebied ten westen van de dam wordt niet voldaan aan de grenswaarde voor woningen binnen de bebouwde kom (0,5 ouE/m3 als 98-percentiel). De opzet van de toekomstige woningen is ruim van opzet en gericht op een wonen in een plattelandsomgeving en wordt door de gemeente beschouwd als buiten de bebouwde kom. Voor een nadere motivering voor de ligging buiten de bebouwde kom wordt verwezen naar de onderbouwing van Kempenaer, 2022 (zie bijlage 16). Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de RWZI wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt.

Tuincentrum

Aan de Nijstad 11 ligt het tuincentrum 'Groencentrum Hoogeveen'. Een tuincentrum is een milieucategorie 2 bedrijf. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning in het plangebied (bestaande woning) ligt op circa 70 meter. Aan de richtafstand wordt ruim voldaan. Het tuincentrum wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

NAM locatie

Ten zuidoosten van het plangebied ligt een NAM locatie aan de Koedijk 2. Voor deze bedrijfslocatie geldt een richtafstand van 300 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde beoogde woning ligt op een afstand van 240 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Het maatgevende aspect is geluid. Aan de richtafstanden voor geur, stof en gevaar worden voldaan. De NAM locatie ligt op een geluidgezoneerd industrieterrein. De beoogde woningen liggen buiten de geluidzone van dit industrieterrein. Door de ligging buiten de geluidzone is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering beperkt.

Intensieve veehouderij

Aan de Nijstad 13 ligt een intensieve veehouderij. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter in gemengd gebied. Het bedrijfsperceel ligt op circa 95 meter van het dichtstbijzijnde beoogde woning. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor geur. Op basis van de melding bestluit landbouw milieubeheer (2007) van de veehouderij (Nijstad 13) is de huidige vergunde/gemelde veestapel van de veehouderij 50 zoogkoeien en 35 paarden. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied waaraan voldaan wordt. In de huidige situatie kan ter plaatse van de beoogde woningen dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. In de vergunning wordt vermeld dat rekening gehouden moet worden met de woning van derden aan de Nijstad 50. Deze ligt op 85 meter van het emissiepunt. Dit werkt in de huidige situatie beperkend voor de mogelijke milieuruimte van de veehouderij (Nijstad 13). De beoogde woningen liggen op een afstand van 120 meter van het emissiepunt en liggen in dezelfde richting als de woning aan Nijstad 50. Doordat de bestaande woning (Nijstad 50) op kortere afstand van de veehouderij ligt dan de beoogde woningen kan ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en wordt de veehouderij niet (verder) beperkt in haar milieuruimte.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 29 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 5 september 2023 heeft het College van B&W besloten dat geen MER nodig is, zie bijlage 17. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

Met dit bestemmingsplan worden niet meer dan 1500 woningen mogelijk gemaakt. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en rondom het plangebied is een inventarisatie van de aanwezige risicobronnen uitgevoerd die voor het bestemmingsplan relevant kunnen zijn.

Het bestemmingsplan is relevant voor externe veiligheid vanwege de aanwezigheid van de rijksweg A28 en een aantal hoge druk aardgastransportleidingen. In de omgeving zijn verder geen andere risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. De NAM-locatie is voor het ruimtelijk plan niet relevant. Ook de hoogspanningslijnen hebben geen invloed op de planontwikkeling.

Rijksweg A28

De beoogde ontwikkelingen liggen buiten de PR 10-6 contour van de A28. In de QRA in bijlage 18 is het groepsrisico berekend van de A28. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het groepsrisico toe maar ligt het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hiermee volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Aardgastransportleidingen

In en rond het plangebied liggen een aantal aardgastransportleidingen. De volgende aargasbuisleidingen zijn relevant voor het plangebied:

Tabel 5.9.1. Relevante buisleidingen (bron: RUD Drenthe, 2021, bijlage 18)

Soort en exploitant   Naam leiding  
Aardgastransportleiding Gasunie   A-501, A-502 en N-520-10  
Aardgastransportleiding Gasunie   A-514, A-514-02, A-501-07 en A-501-08  
Aardgastransportleiding Gasunie   NM-000721, NM-000741, NM-000747 en NM-000771  
Aardgastransportleiding Gasunie   NM-000612  

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de belemmeringenstrook van hoge druk aardgastransportleidingen die binnen het plangebied liggen. Binnen de belemmeringenstrook is geen bouwblok op de verbeelding geprojecteerd. De belemmeringenstrook is als dubbelbestemming in de verbeelding opgenomen.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een aantal hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie en de NAM. Vanwege de ligging in het invloedsgebied dient het groepsrisico te worden verantwoord. Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico van de buisleidingen de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Voor de buisleidingen A-514, NM-000721, NM-000747, N-520-1- geldt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Voor de buisleidingen A-501 en A-502 geldt dat het groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het groepsrisico van deze buisleidingen niet toe, zie bijlage 18.

In de QRA zijn eveneens de buisleidingdata genoemd van de hoge druk aardgastransportleidingen NM-000771 en NM-000741 van de NAM. Deze leidingen zijn inmiddels meer dan een jaar buiten werking gesteld. Deze leidingen zijn nog wel aanwezig en liggen parallel aan de leidingen NM-000721 en NM-000747 maar zijn gasvrij gemaakt. Voor dit bestemmingsplan zijn deze leidingen op het gebied van externe veiligheid niet meer relevant.

Verantwoording groepsrisico

Uit de QRA bijlage 18 blijkt dat het groepsrisico van de risicobronnen als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet significant zal toenemen. Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de aardgasbuidleidingen en de A28 is in de verantwoording groepsrisico opgenomen. In bijlage 19 is de verantwoording groepsrisico gegeven. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat er personen in het plangebied worden blootgesteld aan externe veiligheidsrisico's, ook na het treffen van maatregelen. De besproken maatregelen dragen bij aan het verminderen van de gevolgen die zich voordoen bij één van de beschreven scenario's.

De Veiligheidsregio is voldoende ingelicht om tijdig de noodzakelijke hulpverleningscapaciteit van de beschreven scenario's te leveren. Op basis van de beschouwde scenario's, de te treffen maatregelen en de kleine toename van het groepsrisico acht de gemeente het Wro- en/of Wabo-besluit aanvaardbaar en accepteert het restrisico.

5.10 Verkeer en parkeren

De nieuw te bouwen woningen worden ontsloten via de weg Nijstad zuid (60 km-weg, buiten de kom). De ontsluiting van de waterwoningen zal plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' binnen de bestemming 'Groen'. Nijstad zuid sluit aan de oostzijde aan op de Zuidwoldigerweg (binnen de bebouwde kom, 50 km-weg) en aan de westzijde op de Echtenseweg. Langzaam verkeer maakt ook gebruik van deze weg, de weg Nijstad zuid heeft geen vrijliggend fietspad of voetpad. Voor het langzame verkeer is in 2022 een vrijliggend fietspad aangelegd tussen Nijstad zuid en de Molenoevers, onder de brug van de Echtenseweg door. Daarop aanvullend wordt voor het langzaam verkeer een fietsverbinding aangelegd door het gebied Nijstad.

De Zuidwoldigerweg is een drukke gebiedsontsluitingsweg. In verband met de veiligheid voor de fietsers en de voetgangers is het noodzakelijk dat er oversteekvoorzieningen in de Zuidwoldigerweg worden gemaakt. Dat geldt ook voor de doorgaande fietsroute die vanaf De Laan in de wijk Erflanden aan de zuidkant van de nieuwe wijk richting de recreatieplas zal lopen en voor de fietsers en voetgangers die van en naar Nijstad-Zuid de Zuidwoldigerweg over willen steken. Bij de ontwikkeling van het naastgelegen gebied Nijstad-Oost is ook voorzien in deze oversteken.

Ook de Echtenseweg (60 km-weg) is een drukke weg. Verkeer tussen Ruinen en Zuidwolde maakt hier gebruik van, evenals verkeer tussen de wijk De Weide en de A28 richting Meppel. De Echtenseweg heeft geen vrijliggende fietsvoorzieningen en kent geen oversteekvoorzieningen om het gebied beter bereikbaar en veiliger te maken. Wel zijn er plannen om deze voorzieningen in de toekomst te realiseren. Op basis van landelijke richtlijnen is een fietspad hier nu al zeer gewenst. Met de ontwikkeling van het gebied, het extra autoverkeer dat dit aantrekt en de toename van het aantal wandel- en fietsbewegingen, wordt de noodzaak van een vrijliggend fietspad langs de Echtenseweg erg hoog. De noodzaak hiervan wordt tevens benoemd in het onderzoek van het verkeerskundig bureau Goudappel naar de huidige en de toekomstige situatie rondom het recreatiegebied Nijstad (zie bijlage 20). In haar conclusies geeft ze aan dat een fietspad langs de Echtenseweg nu al nodig is.

Naast het fietspad zijn er plannen om de kruispunten Echtenseweg-Nijstad zuid-Molenoevers en Echtenseweg-Leeuwenveenseweg-Koedijk her in te richten ter bevordering van de verkeersveiligheid en oversteekbaarheid.

Het aantal parkeerplaatsen bij de woningen dient te voldoen aan de meest recent vastgestelde parkeernorm. Voor nu is dat de norm uit de Parkeernota 2011. Die bedraagt 1,8 parkeerplaats per woning.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen, zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd, die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de bestaande agrarische percelen opgenomen. Binnen de bestemming zijn agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan in de vorm van een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het weiden van dieren. De bestaande drie woningen zijn tevens toegestaan.

Bebouwing binnen deze bestemming dient gesitueerd te worden binnen het bouwvlak.

Artikel 4 Groen en Artikel 5 Groen - Collectief

Binnen de bestemming ´Groen´ zijn de openbare groenvoorzieningen opgenomen. Naast groenvoorzieningen zijn ook fiets- en voetgangerspaden toegestaan, alsmede water, speelvoorzieningen en zend-/ontvangsinstallaties ten behoeve van de openbare orde. Daarnaast is bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

De gronden voorzien van de bestemming 'Groen - Collectief' zijn bedoeld voor de niet-openbare groenvoorzieningen die in collectief gebruik genomen mogen worden. Naast groenvoorzieningen zijn ook in deze bestemming fiets- en voetgangerspaden toegestaan, alsmede water, speelvoorzieningen en zend-/ontvangsinstallaties ten behoeve van de openbare orde. Daarnaast is bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

Artikel 6 Tuin en Artikel 7 Tuin - Collectief

Deze bestemmingen zijn van toepassing voor de (collectieve) tuinen behorende bij de woonbestemming. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gebouwen te realiseren. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 8 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierin opgenomen.

Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer

De in het plangebied aanwezige snelweg is apart bestemd in de bestemming Verkeer - Wegverkeer. Het tracés van deze weg ligt daarmee vast; het wijzigen hiervan kan uitsluitend via planherziening. De overige in het plangebied voorkomende wegen zijn in de verschillende bestemmingen begrepen.

Artikel 10 Water en Artikel 11 Water - Vaarweg

De bestaande waterpartijen en watergangen met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder bestemming Water. Ook voorziet de bestemming in de realisatie van steigers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming.

De bestemming Water - Vaarweg is van toepassing op de in het plangebied aanwezige vaart met bijbehorende bermen. . Gebouwen zijn verder niet toegestaan.

Artikel 12 Wonen, Artikel 13 Wonen - Drijvend Wonen en Artikel 14 Wonen - Kangoeroewoning

Binnen deze bestemmingen vallen de al dan niet bestaande woningen. De bestemming ziet toe op de (bestaande 13 woningen) en maakt de realisatie van 29 nieuwe woningen mogelijk. Voor de woningen die op het water worden gerealiseerd is een aparte bestemming opgenomen. Ook voor de kangoeroewoning (inclusief buidelwoning) is een aparte bestemming opgenomen.

Voor de beeldkwaliteit van de woningen dient voldaan te worden aan de (welstands)eisen zoals die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1). Het beeldkwaliteitsplan zal, wanneer het bestemmingsplan is vastgesteld, onderdeel uitmaken van de nota Ruimtelijke kwaliteit.

Voor de woningen aan de Weidezicht Oost (gelegen binnen de bestemming Wonen) is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomomen om te komen tot een inpassing wat aansluit op de directe omgeving.

De bestemming ten behoeve van de kangoeroewoningen voorziet in een hoofdgebouw (hoofdwoning te weten als de kangoeroewoning) met daaraan ondergeschikt een tweede woning als bijgebouw (te weten als de buidelwoning). Beide bebouwingen dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden conform de aangegeven maatvoeringen.

Alle woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat slechts maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.


De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.


De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).


Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) worden voorgelegd aan verschillende instanties. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage Bijlage 21.De vooroverlegreacties zijn puntsgewijs samengevat weergegeven, alsmede het gemeentelijk standpunt. De reacties zijn per aangehaald punt beantwoord. Waar de reacties tot aanpassingen hebben geleid wordt dit vermeld.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegd van 14 september 2023 tot 26 oktober 2023. Tijdens de terinzagetermijn zijn vier zienswijze ingediend. De zienswijzen en de reacties hierop zijn samengevat in de reactie nota zienswijzen in (Bijlage 22). De zienswijzen hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente Hoogeveen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is. De kosten en de risico's voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.