Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Er is een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanherziening voor het perceel Runde NZ ong., tussen 1 en 8, in Emmer-Compascuum. Dit agrarische perceel is in bezit van een akkerbouwbedrijf gevestigd aan de Gruinten 32 in Emmer-Compascuum.

Deze locatie aan de Gruinten 32 ligt aan de rand van het dorp in een woongebied, waardoor uitbreiding van agrarische activiteiten hier niet wenselijk is. Het bestaande bouwperceel kent een oppervlakte van ca. 1 ha. Om een toekomstbestendig bedrijf voort te kunnen zetten en uit te breiden, wil de maatschap een nieuw bouwperceel van 1,5 hectare realiseren op eigen agrarische grond aan de Runde NZ ong., tussen 1 en 8, ten westen van Emmer-Compascuum. Met nieuwe bedrijfsbebouwing op deze locatie kan het bestaande bedrijf aan de Gruinten worden ontlast en kan worden voorzien in een toenemende vraag naar langere opslag van akkerbouwproducten op locatie.

Het nieuwe bouwperceel omvat een agrarisch erf met een opslagschuur, plek voor sorteeractiviteiten (weegbrug en wasplaats) en een bedrijfswoning. De schuur zal als eerste worden gebouwd, de woning volgt daarna. Het perceel aan de Gruinten blijft eveneens in gebruik, maar de activiteiten zullen hier gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan worden afgebouwd naar hoofdzakelijk opslag.

Om het nieuwe agrarische bouwperceel voor het akkerbouwbedrijf aan de Runde NZ ong. mogelijk te maken en de beoogde situatie aan de Gruinten vast te leggen, is dit bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 opgesteld.

1.2 Ligging plangebied     

Het nieuwe agrarische bouwperceel van de maatschap, zal in samenhang met de oude locatie worden gebruikt. Dit bestemmingsplan omvat daarom zowel de nieuwe als de oude bedrijfslocatie. Het plangebied van het nieuwe bouwperceel aan de Runde NZ, bevindt zicht tussen een bestaande woning op nummer acht en een agrarisch bedrijf op nummer 1. De bestaande locatie aan de Gruinten 32 ligt in de noordoostelijke rand van de kern Emmer-Compascuum.

verplicht

Figuur 1.1: Ligging plangebied in omgeving (rood omcirkeld indicatief het plangebied)

Het nieuwe bouwperceel aan de Runde NZ ten westen van Emmer-Compascuum ligt ten noorden van het bebouwingslint met woningen en bedrijven dat weer ten noorden van het bedrijventerrein rond de Rademakersstraat ligt.  

verplicht

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied aan de Runde NZ tussen 1 en 8

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8' met

planidentificatienummer NL.IMRO.0114.2021026-B501 ligt op de percelen kadastraal bekend

als gemeente Emmen, sectie AB, nummers 245 (Gruinten 32) en 183 (Runde NZ ong).

verplicht

Figuur 1.3.: Luchtfoto huidige bouwperceel De Gruinten 32

 

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 vervangt de huidige regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 2011 (vastgesteld door de gemeenteraad van Emmen op 30 oktober 2014) voor de beide locaties.

verplicht

Figuur 1.4: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan

De plek van de nieuwe locatie aan de Runde NZ kent een agrarische bestemming (Agrarisch met waarden - grootschalige veldontginningen), maar er is hier (nog) geen agrarische bedrijfsbestemming waarbinnen agrarische bebouwing kan worden opgericht. Dit bestemmingsplan voorziet in een agrarisch bouwperceel van 1,5 hectare op deze locatie.

De oude locatie aan de Gruinten 32 heeft de bestemming Agrarisch - grondgebonden 1. De uitbreidingsmogelijkheden zijn hier beperkt en de bedoeling is dat deze locatie op termijn voornamelijk zal worden gebruikt voor opslag en ondergeschikte werkzaamheden; het zwaartepunt van de sorteeractiviteiten verschuift naar de Runde NZ. De planregels worden hierop aangepast.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met daarop de beide bedrijfslocaties), regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8' zijn onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Aerius-berekeningen.
  • Verkennend bodemonderzoek.
  • Watertoets.
  • Akoestische onderzoeken.
  • Vorm vrije Milieueffectraportage.
  • Quick scan Flora en Fauna
  • Landschappelijke inpassing

In Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt ingegaan op de resultaten uit de onderzoeken en adviezen.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is in 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de volgende thema's van belang:

Landschap:

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken/landbouw:

De koers voor de landbouw is gericht op schaalvergroting in daarvoor geschikte landbouwgebieden (zoals ook aangewezen in de Provinciale verordening, zie volgende paragraaf). Daarbij is altijd aandacht nodig voor een goede inpassing in de omgeving, onder meer door aan te sluiten bij belangrijke elementen in het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op altenatieven.

2.1.2 Verkeersbeleid     

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP, 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Het voorliggende plan levert geen directe knelpunten op t.a.v. het verkeersbeleid. Voor een goede en veilige verkeersafwikkeling van en naar het nieuwe bouwperceel, is er wel een aanpassing nodig in de aansluiting van deze kavel op de doorgaande weg. De opzet hiervoor wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aan bod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als floraen faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Emmer-Erfscheidenveen (nieuw)”, veenkoloniaal landschap - hoogveen. Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal. Naast de robuuste ruimte als visueel aspect is de strikte regelmaat van het landschap van het veen kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten. Dit deelgebied heeft een 'zeer hoge" gecombineerde historisch-geografische en stedenbouwkundige waarde, dit tezamen met het bebouwingslint van Emmer-Compascuum. De nog bestaande kanalen en wijken zijn de hoofdstructuur geweest van de veenkoloniale ontginning. Door hun ‘zeer hoge’ ensemblewaarde, kenmerkendheid en gaafheid hebben ze ook een ‘zeer hoge’ eindwaardering. Dat geldt in mindere mate voor het slotenpatroon dat tussen de wijken ligt, omdat deze minder kenmerkend zijn en meestal niet meer zo gaaf als de hoofdstructuur. Deze hebben daarom een ‘gemiddelde’ historisch-geografische waarde.De wegen die vanaf 1850 in het hoogveengebied werden aangelegd hebben door hun rechtlijnigheid een ‘zeer hoge’ kenmerkenheid. Daarnaast is vaak de ensemblewaarde met het kanaal en de dorpslinten nog goed aanwezig. Ze hebben een ‘hoge’ historischgeografische waardering. In paragraaf 3.4 Ruimtelijke inpassing wordt verder ingegaan op de manier waarop het nieuwe agrarische bouwperceel een plek krijgt in het veenkoloniale landschap ten westen van Emmer-Compascuum.

2.1.4 Cultuurhistorische waardenkaart     

Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:

  • Beschermen;
  • Herkenbaar houden;
  • Respecteren en rekening mee houden.

De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten.

'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Voor het plangebied geldt dat het cultuurhistorische beleid is gericht op het herkenbaar houden van de landschappelijke structuur; een open en grootschalig veenkoloniaal landschap, met de kenmerkende structuur van kanalen en hoofdwegen met dwars daarop de wijken. Ook de bomen langs de Runde NZ maken deel uit van deze structuur. In paragraaf 3.4 Ruimtelijke inpassing wordt verder ingegaan op de manier waarop het nieuwe agrarische bouwperceel een plek krijgt in het veenkoloniale landschap ten westen van Emmer-Compascuum.

2.1.5 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als 'welstandsluw'.

2.1.6 Bestemmingsplan Buitengebied     

Het bestemmingsplan Buitengebied 2011 kent binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Grootschalige veenontginningen' een wijzigingsbevoegdheid om een nieuw agrarisch bouwperceel ('Agrarisch - grondgebonden 1 of 2') mogelijk te maken. Omdat het hier om een bedrijf op twee locaties gaat en het van belang is ook de samenhang tussen beide locaties vast te leggen, is gekozen voor een nieuw bestemmingsplan dat zowel de oude als de nieuwe locatie omvat in plaats van alleen een wijzigingsplan zoals opgenomen binnen het bestemmingslan Buitengebied 2011. De nieuwe locatie voldoet echter wel aan de uitgangspunten en randvoorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid.

Voor het oprichten van een nieuw agrarisch bouwperceel, geldt een aantal randvoorwaarden:

  • het bouwvlak is maximaal 1,5 (grondgebonden 1) of 2,5 ha (grondgebonden 2) groot;
  • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Daarnaast wordt voor de landschappelijke inpassing verwezen naar bijlage 2 bij het bestemmingsplan Buitengebied; het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap".

Het oprichten van een nieuw agrarisch bouwperceel met een wijzigingsplan of bestemmingsplan op de voorgenomen locatie is beleidsmatig mogelijk. Het nieuwe bouwperceel kan worden ingepast in de relatief grootschalige verkaveling van het veenkoloniale landschap (Emmer - Erfscheidenveen). De bereikbaarheid van de nieuwe locatie is goed en door het grootste deel van de bedrijfsactiviteiten zoals sorteren te verplaatsen, kan de bestaande situatie in het dorp worden ontlast. Hoe bij de oprichting van het nieuwe bouwblok gehoor is gegeven aan bovenstaande kaders, wordt in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling verder uitgewerkt.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Kernkwaliteiten

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

Onder de noemer "bruisend Drenthe" wil de provincie ook ruimte geven voor economische ontwikkelingen, waaronder ruimte voor agrarische bedrijven in de landbouwgebieden.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van de oprichting van een agrarisch bouwperceel voor een akkerbouwbedrijf. De realisatie dit bedrijf leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. In Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het bouwperceel voor het akkerbouwbedrijf.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Landbouwgebied' (Kaart D9). In deze gebieden wordt ruimte gegeven voor agrarische bedrijven.

verplicht

Figuur 2.1.: locatie perceel POV: Landbouwgebied

In de landbouwgebieden zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan met een bouwvlak van maximaal 1,5 hectare. Binnen dat bouwvlak vallen in principe ook alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing.

Bij uitzondering kan een ruimtelijk plan in een groter bouwvlak voorzien, mits deze ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast blijkens een landschappelijk inpassingsplan. In het belang van de bedrijfsvoering kunnen elementen voor landschappelijke inpassing, sleuf- en mestsilo's alsmede mestplaten ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een agrarisch bedrijf betekent.

2.3 Rijksbeleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie     

Voor dit bestemmingsplan is het gemeentelijke en provinciale beleidskader van belang. Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken. Zowel het gemeentelijke als het provinciale beleid biedt ruimte voor het oprichten van nieuwe agrarische bouwpercelen, mits deze goed worden ingepast in het landschap en er geen knelpunten zijn ten aanzien van milieu- en omgevingsaspecten. Hoe met deze randvoorwaarden is omgegaan, wordt in de volgende hoofdstukken beschreven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Locatiekeuze     

Initiatiefnemer wil zich graag met zijn agrarische bedrijf vestigen langs de Runde NZ tussen nummers 1 en 8 in Emmer-Compascuum. Het bedrijf is tevens gevestigd aan de Gruinten 32 in Emmer-Compascuum, maar heeft daar te weinig uitbreidingsmogelijkheden. Het perceel aan de Gruinten zal worden afgeschaald tot enkel opslag.

In het voortraject is onderzocht of het bedrijf niet gevestigd kan worden aan de zijde van de Pottendijk. Dus aan de noordzijde van het perceel, aan de Veenakkers. Dit alternatief is om stedenbouwkundige, verkeerskundige en cultuurhistorische redenen afgeweze. Hieronder beide locaties afgebeeld. verplicht

Ontstaansgeschiedenis en ontginningsstructuur

Kijkend naar de ontstaansgeschiedenis van dit deel van Emmer-Compascuum, Emmer-Erfscheiderveen, zien we dat dit gebied deels is ontgonnen middels een enkelkanaal- en deels door middel van een dubbelkanaalsysteem. Ter hoogte van de gronden van initiatiefnemer gaat het om een ontginning middels een enkelkanaal systeem.

In het veengebied werden kanalen gegraven om veen te kunnen afvoeren. Haaks op deze de kanalen, werden wijken gegraven op een vaste afstand uit elkaar, om de veengronden te kunnen ontginnen/ afwateren/vervenen. Aan weerszijden van deze kanalen werden de gronden bebouwd. Aan de zuidzijde van het kanaal, waar ook de hoofdweg langs ligt, werden 'burgerbebouwing' / arbeiderswoningen gebouwd. Langs de noordzijde van het kanaal, liggen van oudsher de agrarische bedrijven (vroeger de verveners). De linten met burgerbebouwing waren veel dichter bebouwd dan de linten met boerenbedrijven. Inmiddels hebben de verveningsbedrijven plaatsgemaakt voor de agrariërs, waardoor de traditionele indeling langs het kanaal nog steeds gaaf aanwezig is. Deze wijze van ontginnen en bouwen is Emmen-Erfscheiderveen nog goed zichtbaar en gaaf, het is te herkennen aan het de weidsheid, het kanaalsysteem, slotenpatroon en de twee verschillende typen bebouwing aan weerzijden van het kanaal.

Kijkend naar de ontstaansgeschiedenis op onderstaande afbeeldingen. Er is, vanuit het kanaal geredeneerd, van zuid naar noord ontgonnen. Aan de noordzijde van de percelen ligt een andere verkavelingsrichting.

verplicht

De ontginningsstructuur in relatie tot de vestiging van het bedrijf aan de Runde NZ of Veenakkers 

Landschappelijk en stedenbouwkundig gezien past het vestigen van het bedrijf, door het toevoegen van een bouwvlak en dus bebouwing aan Runde NZ, binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van dit gebied. Vanuit dit oogpunt is het ondenkbaar om bebouwing toe te voegen aan de noordzijde van het perceel. Er heeft, sinds het gebied volledig is ontgonnen, geen bebouwing gestaan.

De bebouwingslinten in het veenlandschap zijn namelijk gekoppeld aan de kanalen. Met in een enkellintsysteem enerzijds langs de hoofdweg burgerbebouwing en anderzijds boerenbedrijven. Een dergelijke bebouwingsstructuur is niet alleen herkenbaar voor Emmer-Compascuum, deze is ook terug te vinden in de andere veengebieden binnen de gemeente Emmen. Het kanaal ter plekke van de gronden van Ellerman is helaas in de jaren '70 '80 deels gedempt. Maar de bebouwingsstructuur, het slotenpatroon en de weidsheid zijn nog steeds gaaf aanwezig.

Langs de Veenakkers is geen kanaal aanwezig en nooit geweest. Vanuit dit oogpunt is het logisch dat hier momenteel geen bebouwing is gesitueerd. Het toevoegen van bebouwing op deze plek zou landschappelijk en stedenbouwkundig gezien ook niet logisch zijn. Verkeerstechnisch is deze locatie ook slecht te bereiken vanuit locatie De Gruinten. Daarnaast kan er milieuhygienisch geen bedrijfswoning worden toegevoegd op de locatie Veenakkers.

Een toevoeging van het bebouwing aan de Veenakkers past niet binnen het huidige open karakter van dit landschap, welke zo goed als vrij is van bebouwing. Het is niet wenselijk hier een nieuw bebouwingslint te starten. Het bedrijf aan Veenakkers 5, ligt strak tegen het bebouwingslint van de Schuttingslaan aan, waardoor de bebouwing hier nog bij hoort. Op het moment dat de bebouwing van Ellerman aan de Veenakkers zou worden opgericht liggen daar grote openruimtes tussen en gaat de bebouwing geen relatie aan met het bestaande bebouwingslint.

Het zou tevens het 'begin van het einde' kunnen zijn. Namelijk het oprichten van een nieuw lint in het buitengebied. Iets dat haaks staat op het huidige beleid en stedenbouwkundige structuur, ontstaansgeschiedenis etc.

Waar het bedrijf, wanneer deze gevestigd zou worden langs de Runde, op zal gaan in de bestaande bebouwing, gaat het bedrijf wanneer het gevestigd worden langs de Veenakkers dat niet. Het zal vanuit alle windrichtingen zichtbaar zijn en een vreemde eend zijn in het landschap.

De locaties in relatie tot beleid

Het ontginningslandschap ter plekke van de gronden van initiatiefnemer zijn momenteel hoogwaardig gewaardeerd vanuit cultuurhistorisch perspectief. Het duidelijke slotenpatroon, bebouwingspatroon, het open karakter achter de bebouwing aan het lint, de verkavelingsstructuur en de wegenstructuur zijn allen hoog gewaardeerd. Deze waarden zijn vastgelegd in de erfgoedkaart en dienen herkenbaar gehouden te worden het gaat daarbij specifiek om de lintstructuren en het open landschap.

Bij het toevoegen van nieuwe bebouwing in stedelijk gebied, maar ook in landelijk gebied wordt altijd gekeken of er kan worden aangesloten op bestaande bebouwingsstructuren. Dit gebeurd in dit geval ook. Een situering van de bebouwing lans Runde NZ past binnen deze gedachte en ook binnen het bestaande bebouwingsritme. Het situeren van de bebouwing langs de Veenakkers past niet binnen deze gedachte.

Beleid nieuwvestiging grondgebonden agrarische bedrijven

Binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het beleid ten aanzien van de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder akkerbouwbedrijven beschreven. Voor het grootschalige veenontginningengebied is een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die in of aansluitend aan woonlinten of kernen liggen, en bedrijven die "vrij" in het buitengebied liggen met een afstand van minimaal 100 meter naar andere bebouwing. In de linten zijn de ontwikkelingsmogelijkheden minder ruim dan in het buitengebied gelet op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van linten en de mogelijkheden voor milieuhygiënische inpassing.

Voor vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven op nieuwe bouwvlakken is het uitgangspunt dat deze bedrijven goede en ruime ontwikkelingsmogelijkheden hebben voor de toekomst en op een nieuwe locatie ook kunnen doorgroeien. Gezien de kleinschaligheid van het landschap zijn het esdorpenlandschap, de kleinschalige veenontginningen en de linten van de grootschalige veenontginningen niet de aangewezen gebieden voor nieuwvestiging. Vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven is binnen deze gebieden mogelijk op de bestaande bouwvlakken.

Mede op basis van de concrete behoefte aan nieuwe bouwvlakken in de onderscheiden landschapstypen wordt het grootschalige veenontginningengebied aangewezen waar vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven op nieuwe bouwvlakken mogelijk is. In de overige gebieden is gebleken dat er geen behoefte aan nieuwvestiging is.

Met de mogelijkheid tot nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven in de grootschalige veenontginningen (buitengebied) wordt een concrete invulling gegeven aan het gemeentelijke beleid uit de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef waarbij het grootschalige veenontginningengebied 'De Monden' is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied.

Ook eventuele verplaatsing van grondgebonden agrarische bedrijven uit de kleinschalige gebieden die vanuit bijvoorbeeld milieuhygiënisch oogpunt daar in de knel zitten, wordt met dit beleid gestimuleerd voor vestiging in de grootschalige veenontginningen (buitengebied) of gebruik te maken van een bestaande locatie.

Beoordeling inpassing locatie

Inhoudelijke aspecten die bij de beoordeling van de inpasbaarheid van het bedrijf aan de Runde NZ een rol hebben gespeeld :

- Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf van een gemiddelde omvang. Afstand van de toekomstige bedrijfsgebouwen tot omliggende woonbestemming is meer dan 100 meter. Afstand 'woonerf' van het akkerbouwbedrijf tot de tegenoverliggende woonbestemmingen is meer dan 50 meter (meer dan 65 meter van de voorgevel van de dichtstbijzijnde woning).

- Naar de (milieu)effecten van de ontwikkeling aan de Runde NZ is uitgebreid onderzoek gedaan. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat voldaan kan worden aan te stellen milieu-eisen. De afstand tussen woningen in de omgeving en de bedrijfslocatie bedraagt tenminste 50 meter.

- Inpassing van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een relatief beperkte omvang aan de Runde NZ past prima in de stedenbouwkundige structuur en het landschap ter plaatse: Emmer-Erfscheidenveen/dit deel van Emmer-Compascuum kenmerkt zich door hoofdzakelijk (voormalige) agrarische bedrijven aan de noordzijde van de Runde NZ en het Kanaal B. Aan de zuidzijde van de Runde en het Kanaal B worden daarentegen hoofdzakelijk woningen aangetroffen.

- De ontwikkeling past binnen het landschap. Een nieuwe agrarische ontwikkeling in deze omvang aan de Runde NZ tast de relatieve openheid van het landschap minimaal aan.

Beoordeling voorgesteld alternatief Veenakkers:

De nieuwe bedrijfslocatie is ingegeven vanwege de wens van uitbreiding de bedrijfsactiviteiten aan de Gruinten 32. Op deze locatie bevindt zich hiervoor geen fysieke ruimte. Vanwege bedrijfseconomische overwegingen dient de nieuwe locatie dicht bij de bestaande locatie te liggen. Bij een locatie aan de Runde NZ bedraagt de onderlinge afstand ca. 1000 meter tegen ca.1900 (route Schuitingslaan) meter voor de locatie aan de Veenakkers.

Tussen de locaties Gruinten en Runde bevindt zich een directe, korte verbinding over een doorgaande asfaltweg. Er zijn geen woningen die te maken krijgen met transportbewegingen direct voor hun woningen langs. Om vanaf de Gruinten de locatie aan de Veenakkers te bereiken zal de route lopen via de Schuttingslaan. De Schuttingslaan kenmerkt zich als een woonstraat (40 woningen) kent diverse wegversmallingen en een drempel waar de woningen dicht op de weg liggen.

De route van de bestaande locatie via de noordzijde van de Gruinten en het oude Schuttingskanaal na de locatie Veenakkers is geen reëel alternatief omdat deze route deels bestaat uit een zandpad en daar (in overleg met de bewoners) maatregelen zijn genomen om (sluip)verkeer via de Gruinten tegen te gaan.

verplicht

Conclusie

Wanneer er bebouwing zou worden toegevoegd aan de noordzijde van het perceel van initiatiefnemer aan de Veenakkers zou dit de ontstaansgeschiedenis, de landschappelijke en stedenbouwkundige logica en huidige kwaliteiten te niet doen. Daarnaast heeft de ontwikkeling van bebouwing aan de Veenakkers een veel grotere impact, ruimtelijk /visueel gezien, milieutechnisch en verkeerskundig op de omgeving.

Vanuit dit oogpunt is het daarom wenselijk de uitbreiding van het bedrijf te situeren aan de Runde NZ. Ook gezien het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid (zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011) met betrekking tot uitbreiding en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is locatie Runde passend en meer geschikt dan de locatie Veenakkers. Vanuit dit oogpunt is het daarom wenselijk de uitbreiding van het bedrijf te situeren aan de Runde NZ. Ook verkeerstechnisch en gezien het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid (zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011) met betrekking tot uitbreiding en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is locatie Runde passend. Locatie Veenakers is in strijd met het provinciale beleid gezien het feit dat dit niet aansluitend is aan een kern/bebouwd gebied. Ook is dit in het gemeentelijke beleid of in het bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011 niet aangewezen als vestigingslocatie of uitbreidingslocatie voor agrarische bedrijven. De Runde NZ en deze locatie specifiek is dit wel. Dit perceel is in het bestemmingsplan aangewezen voor de vestiging of uitbreiding van een agrarisch grondgebonden bedrijf, waaronder een akkerbouwbedrijf. Verkeerstechnisch en milieutechnisch is de locatie Runde NZ ook het meest geschikt.

3.2 Algemene planbeschrijving     

Initiatiefnemer wil zijn bedrijf doorontwikkelen tot een toekomstbestendig economisch duurzame agrarische onderneming. Op de locatie aan de Gruinten 32 zijn de mogelijkheden hiervoor beperkt. Het bouwvlak aan de Gruinten kent een oppervlakte van 1 ha en is reeds volledig benut; er is hier geen ruimte meer voor uitbreiding. Ook ligt deze locatie in het dorp, tussen woningen, waardoor er sprake is van verkeers- en geluidsoverlast.

Om deze reden is het noodzakelijk dat het bedrijf op een andere locatie kan worden voortgezet en uitgebreid en de meeste arbeids- en verkeersintensieve bedrijfsactiviteiten grotendeels worden verplaatst naar de nieuwe locatie. De gebouwen aan de Gruinten zullen nog worden gebruikt, maar de nadruk zal daar verschuiven naar opslag. Vanwege de grote financiële investering zal dit in fases gaan. De locatie aan de Runde Noordzijde is nu in gebruik als landbouwgrond en is in eigendom van de maatschap.

Het initiatief omvat de realisatie van een nieuw bouwvlak van 1,5 hectare. Binnen het bouwvlak zal in fases onder andere een bedrijfswoning, een bewaarschuur, een wasplaats voor machines, een weegbrug, kantine, (machine)werkplaats, kantoor en een was- en sorteerplaats voor de aardappelen en andere akkerbouwproducten worden gerealiseerd.

verplicht

Figuur 3.1. Globale opzet nieuw agrarisch bouwperceel

3.2.1 Bedrijfseconomische situatie     

De maatschap bewerkt jaarlijks circa 900 hectare akkerbouwgronden in de regio, waarvan een deel in Duitsland ligt en een deel in Nederland. In de gemeente Emmen, in de omgeving rond Emmer-Compascuum, beschikt het bedrijf zelf over circa 61 hectare grond. Naast de eigen locatie aan de Gruinten, huurt het bedrijf opslagruimte en werktuigbergingen bij agrarische bedrijven in de omgeving.

Het bedrijf oogst per jaar ongeveer 42.500 ton c.q. 50.000 m3 aardappelen en 4.000 ton c.q. 6.000 m3 bieten. Een deel hiervan wordt verwerkt in Emmer-Compascuum, de rest op (gehuurde) bedrijfslocaties in de buurt van de overige gronden die het bedrijf bewerkt.

De afnemers van landbouwgewassen vragen de akkerbouwers om de gewassen langere tijd te bewaren om de piekbelasting bij de verwerkende industrie te verminderen. Daardoor verschuift de piekbelasting voor opslag in feite naar de akkerbouwers. Een dergelijke groei of piekbelasting, is aan de Gruinten moelijk op te vangen. Om de vele verkeersbewegingen aan de Gruinten te verminderen, is het wenselijk om op een centrale en goed bereikbare locatie aan de Runde NZ, een nieuwe bewaarloods met moderne koel- en ventilatietechnieken en met voldoende overdekte op- en overslagruimte en een weegbrug te realiseren. Wanneer de werkzaamheden van de op- en overslag voor de akkerbouwproducten overdekt zullen plaatsvinden, is het werk minder aan weersinvloeden onderhevig en zal er minder overlast zijn van geluid en licht richting de omgeving. In de omgeving is gezocht naar bestaande (agrarische) locaties die hiervoor in aanmerking zouden komen, maar een geschikte locatie is niet gevonden.

Op den duur is het de bedoeling om de wasserij aan de Gruinten 32 weg te halen en een nieuwe wasserij te realiseren op de nieuwe locatie aan de Runde. Op deze manier wordt de verkeersaantrekkende werking aan de Gruinten nog meer teruggebracht en wordt er de locatie aan de Runde NZ een volwaardig agrarisch akkerbouwbedrijf.

Bij een dergelijk bedrijf hoort een ook bedrijfswoning. Toezicht op de locatie is nodig vanwege diefstalpreventie, de vele arbeidskrachten die aangestuurd en de onregelmatige werktijden. Ook ruimtelijk is een bedrijfswoning op de kop van het nieuwe agrarische perceel wenselijk.

Tot slot zal er ook een spoelplaats worden gerealiseerd. Dit is verplicht omdat in het waswater van bijvoorbeeld de landbouwspuit, resten gewasbeschermingsmiddelen kunnen zitten. Deze resten mogen niet in het oppervlaktewater komen. Om erfemissies van GBM sterk te reduceren wordt een spoelplaats aangelegd.

3.3 Verkeersbewegingen     

3.3.1 Verkeersbewegingen van en naar de beide percelen     

Van de totale productie van het bedrijf, wordt circa 15.000 ton aardappelen via de locatie aan de Gruinten in Emmer-Compascuum verwerkt. Ook worden zo'n 4.000 ton bieten via deze locatie verwerkt

Door de werkzaamheden (sorteren, wassen e.d.) naar de Runde te verplaatsen, neemt de overlast van deze verwerking aan de Gruinten af. Ook het aantal vervoersbewegingen daalt, maar zal niet volledig verdwijnen zolang de locatie aan de Gruinten voor opslag gebruikt wordt. Verwezen wordt naar paragraaf 4.5.4 Geluid en Bijlage 11 Akoestisch onderzoek voor de verkeersbewegingen.

In het akoestisch onderzoek wordt aangegeven dat akkerbouw-activiteiten sterk seizoensgebonden zijn. Tijdens de aanvoer van aardappelen is het activiteitenniveau hoog, de bedrijfssituatie tijdens de aanvoer van aardappelen wordt gebruikt als representatieve bedrijfssituatie in het akoestisch onderzoek. Alle andere bedrijfssituaties zijn hier akoestisch ondergeschikt aan. Hieronder zijn de verwachtte geluidsbronnen ter plaatse van de Runde NZ weergeven:

- Bij het inschuren van de aardappelen maximaal 88 vrachtwagen verkeersbewegingen per dag gebruikt.

- Aanvoer bieten maximaal 70 vrachtwagen verkeersbewegingen.

- Bij het uitschuren van de aardappelen en afvoeren van de bieten 85 vrachtwagen verkeersbewegingen.

- 12 verkeersbewegingen per dag met licht verkeer.

- 12 verkeersbewegingen per dag met middelzwaar vrachtverkeer.

3.3.2 Ontsluiting perceel     

Het nieuwe agrarische bouwperceel ligt in principe op een beter bereikbare locatie dan het bestaande perceel aan de Gruinten, waarvoor veel verkeersbewegingen door de dorpskern nodig zijn. De locatie is in de huidige situatie nog niet direct bereikbaar vanaf de doorgaande weg de Runde, maar ligt aan parallelweg (Runde NZ) ten noorden van de doorgaande weg. Deze parallelweg is bereikbaar vanaf de kruising met het Verlengde Scholtenskanaal WZ en een oversteek c.q. doorsteek van de Runde ZZ naar Runde NZ ter hoogte van Runde ZZ nummer 6 ten westen van de locatie. Vanuit oostelijke richting is de parallelweg via de kruising met de Schuttingslaan te bereiken.

De parallelweg is echter niet geschikt voor zwaar landbouwverkeer vanwege de relatief lichte constructie van betonsteen zonder fundering. Ook maken veel fietsers gebruik van deze weg. Er zal daarom een rechtstreekse verbinding met de doorgaande weg de Runde worden gemaakt, waarbij de parallelweg wordt overgestoken. Deze aansluiting zal worden aangelegd als een volwaardige aansluiting, waar in principe ook ander verkeer gebruik van kan maken. Deze situatie is vergelijkbaar met de doorsteek ter hoogte van nummer 6. Deze oversteek zal mogelijk worden afgewaardeerd tot een fietsoversteek.

verplicht

3.4 Ruimtelijke inpassing     

3.4.1 Landschappelijke en cultuurhistorische structuur     

Bij het realiseren van een nieuw agrarisch bouwperceel is de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van groot belang. Daarvoor geven de Cultuurhistorische waardenkaart en bijlage 2 bij het bestemmingsplan Buitengebied; het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", waardevolle uitgangspunten. Hieronder worden de relevante afwegingskaders uit deze documenten besproken.

Het deelgebied Emmer- Erfscheidenveen waarin de beoogde locatie ligt, behoort tot het veenkoloniale hoogveenlandschap. Het deelgebied is de hoogste waarde toegekend; deze is voornamelijk gebaseerd op de zeer karakteristieke en gave ontginningsstructuur.

verplicht

Figuur 3.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart met toelichting

Aardkundige waarden

Er zijn geen specifieke aardkundige waarden zichtbaar in het landschap van het gebied door het egaliseren en landbouwrijp maken van de gronden is de oorspronkelijke ondergrond niet meer herkenbaar. Het initiatief heeft geen onvenvredige invloed op aardkundige waarden.

Landschap voorafgaand aan ontginning

Voordat het veen is ontgonnen heeft in het gebied de Emmerdijk gelegen. Met het afgraven van het veen is deze als lijn in het landschap niet meer herkenbaar. De verkavelingsstructuur van het ontgonnen veenlandschap, gevormd door de ontginningsstructuur, de water-, kavel- en wegenstructuur, zijn tot op de dag van vandaag zeer gaaf aanwezig. Het nieuwe bouwperceel sluit daarop aan en heeft geen onevenredige invloed op herkenbaarheid voormalige ontginningen.

Wegenstructuur

De wegenstructuur is nog goed herkenbaar. Ook de karakteristieke paden c.q. weggetjes tussen Kanaal A en B zijn nog goed herkenbaar en in gebruik. Ter hoogte van de Runde is het wegenpatroon gewijzigd. Kanaal A is gedempt ten gunste van de rijweg De Runde. Het initiatief heeft geen onevenredige invloed op bestaande wegenstructuur.

Bebouwingstructuur

Bij een dubbel kanaalsysteem waren de woningen en voorzieningen van de nederzetting (een lintdorp) in de ruimte van circa 200 meter breed tussen de kanalen gepland. Dit werd de 'vooraf' genoemd, een nederzetting, een lintdorp, met burgerwoningen en voorzieningen gepland. Aan andere zijde van het kanaal, de landkant genoemd, werden loodrecht op het kanaal de hoofdwatergangen, de zogenoemde wijken, aangelegd. In de Gemeente Emmen is de afstand tussen twee wijken 200m, breder dan de 180m van de oudere veenkoloniën uit Groningen. De veenplaatsen werden vanuit de wijken verveend. Tussen twee wijken, exact in het midden, loopt een smallere watergang, de zwetsloot. Soms zijn er loodrecht op de wijk en zwetsloot kleinere zwetslootjes gegraven.

De verkavelingstructuur bestaat dus uit het zeer regelmatige patroon van wijken. Nadat het gebied tussen twee wijken was verveend, werden op ruime afstand van elkaar boerderijen op de kopeinden van de veenplaatsen gebouwd. Er is dus een groot contrast tussen de omvang en afstand van de bebouwing langs de voorafkant en landkant.

verplicht

Het zo karakteristieke contrast tussen het dichte lint met burgerbebouwing aan de voorafkant en de openheid aan de landkant is in de directe omgeving van het plangebied nog zeer gaaf. Op de kaart van 1935 zijn op de koppen van de kavels aan weerszijde van de middensloot de behuizingen van de verveners te zien. Zoals gebruikelijk hebben na het afgraven van het veen en ontginning tot landbouwgrond, de behuizingen plaats gemaakt voor ontgonnen landbouwgrond en een beperkt aantal boerderijen. In 2017 is te zien hoe aan de Runde NZ is het grootste deel van de bebouwing verdwenen is. De locatie voor het nieuwe agrarische bouwperceel sluit aan op het historisch bebouwingspatroon van de veenontginning; het dichter bebouwde lint aan de zuidzijde van de Runde tegenover het open lint met meer verspreide bebouwing op 'de kop' van een aantal kavels.

verplicht

verplicht

Figuur 3.3. Uitsnedes Topotijdreis.nl

Waterstructuur

Het dubbel kanaal systeem bij Emmer-Erfscheidenveen is in vergelijking met de andere gebieden met hetzelfde ontginningsysteem nog het meest gaaf aanwezig. Ter hoogte van De Runde is het Kanaal A gedempt. Aan de noordzijde van De Runde is het wijken en slootpatroon enigszins aangetast. Er wordt hier aandacht gevraagd voor herstel daarvan, bijvoorbeeld door watergangen en wijken weer tot aan de Runde te laten doorlopen.

Beplantingspatroon en veenkoloniale erven

Historisch is er weinig of geen beplanting op percelen en voormalige erven van de vervenersbehuizing. Bij de latere boerderijen treft men een royaler begroeide erven aan, waarbij het woongedeelte aan de weg vaak stevig beplant is, maar de agrarische schuren daarachter meer open in het landschap liggen. De inrichting van het erf en het beplantingspatroon van het nieuwe bouwperceel, zal zoveel mogelijk in aansluiting op het karakteristieke veenkoloniale landschap worden afgestemd. Veenkoloniale erven uit de vorige eeuw kennen traditioneel redelijk zwaar parkachtig geboomte en heesters voor op het erf. Soms is een singel terzijde of mantel van boombeplanting rondom het erf voor windvang aangepland, maar gezien het open landschap moet goed worden afgewogen wanneer en hoe een dergelijke singel wordt uitgevoerd.

Visueel aspect

De visuele karakteristieken – robuuste openheid - van het Erfscheidenveen zijn bijzonder gaaf aanwezig. De locatie van de nieuwvestiging bevindt zich in open ruimte en zal invloed hebben op die openheid. Maar door aan te sluiten bij het bebouwingspatroon - meer verspreide bebouwing op 'de koppen' van percelen, afgewisseld door relatief grote onbebouwde stukken - blijft het open landschap vanaf de Runde goed beleefbaar.

3.4.2 Erfinrichtingsplan     

Concrete aandachtspunten voor ontwerp/ landschappelijke inpassing

  • Wijken- en slotenpatroon handhaven en zo mogelijk herstellen;
  • Erfinrichting laten aansluiten op karakteristieke veenkoloniale landschap en met oog voor karakteristieke veenkoloniale erfbeplanting.

verplicht Figuur 3.4.: erfinrichtingsplan

Bij het opstellen van het erfinrichtingsplan is aangesloten bij de opzet dat het voorerf c.q. het woongedeelte beplant is en het 'bedrijfserf' meer open in het landschap ligt. De aanleg van een wat ruigere beplantingsstrook langs de wijk ten oosten van het perceel, ingezaaid met bloemen, is een goede toevoeging die in het open landschap past, maar ook een bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit. Met het uitdiepen en verbreden van de wijk, wordt ook waterberging voorzien en wordt de oorspronkelijke wijkenstructuur hersteld. Als Bijlage 8 Tekening landschappelijke inpassing is de landschappelijke inpassing toegevoegd. Als Bijlage 9 Toelichting landschappelijke inpassing de onderbouwing behorende bij deze erfinrichting.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling     

4.1 Vormvrije MER-beeordeling     

Om het voornemen te kunnen realiseren moet het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Dit plan biedt dan de juridische-planologische regeling voor het voornemen. De Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een voorgenomen besluit in beeld. Zo kan de overheid die het besluit neemt de milieugevolgen bij de afweging betrekken. Het doel van de m.e.r. is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu. In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van de ruimtelijke onderbouwing planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), projectm.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuw agrarisch bouwperceel voor een akkerbouwbedrijf van 1,5 hectare te realiseren. Deze ruimtelijke ontwikkeling staat niet op de C- en D-lijsten voor mer- of mer-beoordelingsplichtige achtiviteiten van het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks planm.e.r.-, projectm.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Ook als een ruimtelijke ontwikkeling niet op de lijsten van het Besluit m.e.r. staat, kan het zijn dat er alsnog sprake is van een plan-merplicht of passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbeheer. Dit hangt af van de toename van stikstofdepositie op natuurgebieden (Natura-2000).

Als Bijlage 1 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd. De ingediende notitie heeft betrekking op een specifieke activiteit te weten een nieuw te vestigen akkerbouwbedrijf. Er wordt geen melding gemaakt van toekomstige nevenactiviteiten zoals veehouderijactiviteiten of vergistingsinstallaties.

In algemene zin geldt voor een akkerbouwbedrijf geen plicht tot het uitvoeren van een uitgebreide m.e.r.-procedure dan wel beoordeling. Het aspect m.e.r. is voor dit plan niet rechtstreeks aan de orde.

Er zou mogelijk kunnen worden gesteld dat er in het onderhavige geval mogelijk sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject vanwege de bouw van bedrijfsloodsen en een toekomstige bedrijfswoning(en). De activiteit die vanuit die invalshoek wordt bezien valt onder onderdeel D.11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D.11.2 betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De drempelwaarde van de betreffende categorie wordt met dit plan niet overschreden, zodat er geen rechtstreekse MER-plicht geldt. Echter onder omstandigheden kan het noodzakelijk zijn dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.- beoordeling moet dan blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In dit geval is evenwel geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk, er hoeft derhalve dan ook geen besluitvorming op plaats te vinden. Ter motivering daarvan geldt het navolgende. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het begrip “stedelijk ontwikkelingsproject” ruimte voor interpretatie laat (ECLI:NL:RVS:2017:694) en dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit die uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. Uit die jurisprudentie volgt ook dat de aard en omvang van het initiatief bepalend is of een project moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Uit de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) volgt verder dat de verandering van de bestemming en het gebruik van een perceel door de realisatie van onder andere een zeer beperkt bouwbouwplan niet betekent dat het plan moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Diezelfde argumenten zijn hier ook aan de orde. De conclusie is daarom dat het toevoegen van een enkele grondgebonden bestemming ten dienste van de vestiging van een nieuw akkerbouwbedrijf niet behoeft te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zodat er geen m.e.r. beoordeling of vormvrije merbeoordeling geldt. De ingediende notitie i.h.k.v. de planologische inpassing van het nieuwe akkerbouwbedrijf kan voor kennisgeving worden aangenomen. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

4.2 Archeologie en monumenten     

4.2.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft in 2013 de nota voor archeologiebeleid vastgesteld, in samenhang met de archeologische beleidsadvieskaart. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld, zijn vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja; op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen in de bestemmingsplannen van de gemeente. Per archeologische waarde zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van grondwerkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Archeologische rijksmonumenten zijn op nationaal niveau beschermd en worden in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de plankaart of verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten wel weergegeven, als Waarde- Archeologie 1. Dit omdat deze archeologische rijksmonumenten voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden. Bovendien heeft de gemeente een zone van 50 m rondom het wettelijk beschermde gebied, bestempeld tot Waarde - Archeologie 2. Indien het principe van het niet tonen van beschermde terreinen wordt nageleefd, zou enkel de 50m zone (archeologische waarde) op de verbeelding getoond worden en niet het daar binnen gelegen wettelijk beschermde terrein.

4.2.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 omvat zowel het nieuwe agrarische bouwperceel aan de Runde NZ, als het bestaande agrarische bouwperceel aan De Gruinten 32. In of in de buurt van het plangebied liggen geen archeologische monumenten.

Nieuw agrarisch bouwperceel aan de Runde NZ

Het nieuwe bouwperceel aan de Runde, waar nieuwe grond- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden, is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een lage archeologische waarde. De zone langs de weg kent geen archeologische waarde of verwachting.

verplicht

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart

Gebieden met lage archeologische verwachtingswaarde, zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

Gebieden zonder archeologische verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen zeer klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw of vanwege bodemverstorende activiteiten die in deze gebieden hebben plaatsgevonden, zoals ontgrondingen, saneringen, de aanleg van zware funderingen etc.

Bestaand agrarisch bouwperceel aan De Gruinten

De archeologische beleidsadvieskaart geeft voor het bestaande agrarische bebouwde perceel aan De Gruinten aan dat dit perceel geen waarde of verwachting (meer) kent. In het bestemmingsplan Buitengebied is hier echter nog de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" aangegeven. Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. In Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen, zoals het dal van de Runde ten noorden van De Gruinten, en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). Voor het normaal agrarische gebruik van de gronden geldt geen enkele vergunning of onderzoeksverplichting.Volgens de archeologische beleidskaart is er geen verwachting op het aantreffen van archeologische waarden

Aangezien het een bestaand agrarisch bouwperceel betreft, dat volledige bebouwd is en waarmee in dit bestemmingsplan ook geen nieuwe bouwmogelijkheden meer bestaan (wijzigingen binnen bestaande bebouwing daargelaten) kan Waarde archeologie 4 kan voor deze locatie komen te vervallen. Indien er bij de uitvoering van werkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 direct te worden gemeld. In dit geval bij de gemeentearcheoloog van de gemeente Emmen.

4.2.3 Conclusie     

In het plangebied zijn geen archeologische waarden te verwachten; de gronden zijn verstoord en de archeologische verwachtingswaarde van het nieuwe bouwperceel is laag en kent geen archeologische bescherming. Nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er wordt daarom in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen.

4.3 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen. Voor dit bestemmingsplan zijn de gebiedsbescherming en de soortenbescherming van belang.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarop gebiedsbeschermingsregels van toepassing zijn.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder vergunning is het verboden deze te kappen.

4.3.1 Natuurwaarden in het plangebied     

Gebiedsbescherming

De twee locaties van het agrarisch bedrijf liggen op korte afstand van het Rundedal, dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. Het bestaande bedrijf aan de Gruinten grenst aan dit gebied. De agrarische activiteiten die hier al zijn toegestaan, zullen niet uitbreiden; de nadruk voor deze locatie komt te liggen op opslag.

verplicht

Fig. 4.2.: aanduiding locaties t.o.v. het Rundedal

Het nieuwe bouwperceel aan de Runde NZ ligt op ruim 625 meter van het Rundedal. De uitbreiding van het agrarische bedrijf vindt plaats in een gebied dat is aangewezen als landbouwgebied; een belangrijk deel van de bedrijfsgebouwen - en de vervoersbewegingen van en naar deze gebouwen - komen op grotere afstand van dit natuurnetwerk te liggen. Tussen de nieuwe locatie en dit natuurgebied ligt de bestaande dorpsbebouwing van Emmer-Compascuum en het landbouwgebied ten noorden van de weg De Runde. Het Rundedal wordt ook gebruikt als recreatief wandel- en fietsgebied.

In de directe omgeving zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het Bargerveen, op 11 kilometer ten zuiden van het plangebied. De oprichting van een nieuw agrarisch bouwperceel op deze relatief grote afstand, heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Bargerveen als hoogveen- en heischraal graslandgebied.

Het Bargerveen in het zuidoosten van Drenthe is het grootste van de hoogveenrestanten van ons land, en deel van het ooit zeer uitgestrekte Bourtangerveen op de grens van Nederland en Duitsland. Er komen verlande meerstallen en hoogveenherstelvlakten voor, de laatste op door boekweitbrandcultuur aangetast hoogveen. Waar het veen tot dicht aan de minerale ondergrond is verwijderd zijn na vernatting grote plassen ontstaan. Een groot deel van het Bargerveen is door grootschalige industriële vervening en vervolgens vernatting omgevormd tot een water-, insecten- en vogelrijk landschap. Voor het herstel van hoogveen is gebruik gemaakt van compartimentering met veendammen. Vrij grote gebiedsdelen zijn door langdurig gebruik met lichte drainage omgevormd tot schraal grasland (bovenveengraslanden: de enige locatie in Nederland). Mede door de grote variatie aan biotopen en de gradient naar de Hondsrug herbergt het Bargerveen een aantal zeer zeldzame planten en dieren. Het betreft een bijzonder belangrijk broedgebied voor vogels van gevarieerd halfopen veenlandschap met kleinschalige waterpartijen, zoals geoorde fuut, porseleinhoen, nachtzwaluw, blauwborst, paapje, roodborsttapuit en grauwe klauwier.

Toetsing wet natuurbescherming

Bij de planologische inpassing van het akkerbouwbedrijf op de locatie Runde NZ in Emmer-Compascuum is onderzocht en onderbouwd dat de nieuwe activiteit niet leidt tot een ontoelaatbare toename van de stikstofdepositie in een kwetsbaar Natura 2000 gebied of dat de stikstofdepositie niet tot een onacceptabele aantasting van de natuur in dit gebied zal leiden.

Hierbij is van belang dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de historisch bestaande situatie, zoals aanwezig op referentiedata van 12 mei 1992 en 7 december 2004 voor het (Vogel- en Habitatrichtlijn) Natura 2000-gebied Bargerveen en de voorgenomen nieuwe situatie. 12 mei 1992 en 7 december 2004 zijn de aanwijsdata van het gebied als vogel- en habitatgebied. Bij werkzaamheden in of nabij Natura 2000 gebieden moet getoetst worden of een vergunning nodig is in het kader van de Wet Natuurbescherming. Als de werkzaamheden een voortzetting zijn van bestaand gebruik hoeft dat niet. Om te kunnen bepalen of iets valt onder bestaand gebruik, wordt gewerkt met referentiedata. De vastgestelde referentiedatum voor het Bargerveen is 10 juni 1994.

Bij de beoordeling van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Bargerveen is onderscheid gemaakt tussen de structurele situatie in de gebruiksfase van het akkerbouwbedrijf en de tijdelijke extra depositie gedurende de realisatiefase. De stikstofemissie vanuit de projectlocatie leidt niet tot een depositie op de, in de nabijheid gelegen, kwetsbare natuurgebieden. Voor de inrichting is daarom geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. In bijlage 4 tot en met 7 zijn Aeriusberekening toegevoegd waaruit blijkt dat de beoogde situatie geen depositie heeft op Natura 2000-gebieden, zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase. Ook niet op de buitenlandse nabij gelegen natuurgebieden. In dit kader bestaat geen aanleiding voor het opstellen van een milieueffectrapport, dit wordt nader onderbouwd in Bijlage 2 Toelichting Notitie Wet Natuurbescherming en Bijlage 3 Toelichting Aeriusberekening aanlegfase.

Soortenbescherming

Het nieuwe bouwperceel aan de Runde NZ is reeds in gebruik als akkerbouwgrond, waarop ieder jaar gewassen worden verbouwd. Dat maakt het niet aannemelijk dat het terrein geschikt is als verblijfplaats voor beschermde dier- en plantensoorten. Het gebruik van het perceel van akkerland naar een bebouwd erf, kan gevolgen hebben voor soorten in de directe omgeving van het gebied. Ook in de randen langs het perceel, met name langs de (verder uit te graven) watergang, kan het voorkomen van soorten niet op voorhand worden uitgesloten. Er is een ecologische quickscan uitgevoerd om in beeld te brengen wat de impact in de directe omgeving is en of daar eventueel maatregelen nodig zijn. of dat er vanwege het voorkomen van een beschermde soort ontheffing nodig is. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 10 Quickscan Flora en Fauna. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen negatief effect zal hebben op de staat van instandhouding van beschermde soorten. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfplaatsen van) strikt beschermde soorten aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed.

Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er geen onevenredige directe of indirecte gevolgen zijnvan de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dieren/of plantsoorten. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop.

Voor aanvang van de werkzaamheden dient derhalve geen aanvullend onderzoek plaats te vinden. Een ontheffing met betrekking tot aantasting van beschermde soorten is niet nodig.

De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Een algehele vrijstelling op basis van de Verordening natuurbescherming voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.

4.3.2 Conclusie     

Een groot deel van de bedrijfsactiviteiten wordt verplaatst naar een nieuw agrarisch bouwperceel dat op grotere afstand van het Natuurnetwerk Nederland ligt dan het bestaande agrarische perceel. De activiteiten op het bestaande perceel nemen af. Mede gelet op het huidige gebruik van de omgeving (dorpskern, wandel- en fietsroutes door het Rundedal en landbouwgebied in de omgeving) zal per saldo geen negatieve impact op de natuurwaarden in het Rundedal optreden. Ook het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Bargerveen ligt op voldoende grote afstand van het plangebied (11 kilometer).

Onderzocht is of het toetsingskader van de Wet natuurbescherming de realisatie van het voorgenomen bouwproject niet in de weg staat. Dit is niet het geval. Geconcludeerd kan worden dat het toetsingskader van de Wet natuurbescherming de realisatie van de ontwikkeling niet in de weg staat. Een vergunningprocedure Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.4 Fysieke veiligheid     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi. Vóór het vaststellen van het besluit dient het bestuur van Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi). Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.

4.4.1 Fysieke veiligheidssituatie     

verplicht

Figuur 4.3. Overzicht Externe veiligheid (Bevi inrichtingen en buisleiding)

4.4.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de directe nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen. De meest nabijgelegen inrichting is het zwembad op het sportterrein ten zuiden van de beide planlocaties. Deze ligt op voldoende afstand en vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4.1.2 Buisleidingen     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Langs de Schuttingslaan - tussen beide planlocaties in - ligt een leidingenstrook van de Gasunie, deze loopt ten zuiden van de Runde verder over het bedrijventerrein. Aan de Schuttingslaan bevind zich een station van de Gasunie met een invloedsgebied van circa 50 meter rondom het station. De beide planlocaties liggen op ruim voldoende afstand van de leiding en het station.

4.4.1.3 Routes gevaarlijke stoffen     

Er bevinden zich binnen of in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

4.4.1.4 Hoogspanningsleidingen     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.4.1.5 Conclusie     

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

4.4.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting van het plangebied. Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  • Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer.
  • Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  • Op grond van de Wet op de veiligheidsregio, is de Veiligheidsregio Drenthe in geval van calamiteit verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Daarvoor zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied aan de rand van Emmer-Compascuum binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is (PM advies VRD). Het is de verwachting dat de huidige alarmeringssysteem met sirenes zal verdwijnen. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet. Voorlopig worden bij calamiteiten beide systemen ingezet. Het WAS wordt naar verwachting in 2022 uitgefaseerd.
  • Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen:
  • bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders
  • woningsprinklers;
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.5 Milieu     

4.5.1 Activiteitenbesluit     

Het nieuw te vestigen akkerbouwbedrijf moet worden beschouwd als een inrichting in de zin van de Wabo en wet milieubeheer. De ontwikkeling van een akkerbouwbedrijf op deze locatie is meldingsplichtig (categorie B). Hiervan dient vanwege de voorgenomen nieuwvestiging een melding te worden gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit Deze melding is verplicht en betreft een indieningsvereiste bij de bouwaanvraag van de bedrijfsmatige bouwwerken.

4.5.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Een akkerbouwbedrijf is in de VNG-uitgave ' Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt als een bedrijf uit milieucategorie 2 met een grootste afstand voor geluid van 30 meter.

De meest nabijgelegen woningen liggen op ruim 50 meter vanaf de zuidgrens van het nieuwe agrarische bouwperceel aan de Runde NZ. Deze woningen liggen aan de Runde ZZ; in een bebouwingslint dat grotendeels uit woningen bestaat, afgewisseld met bedrijven. Ten zuiden van dit bebouwingslint ligt het bedrijventerrein van Emmer-Compascuum, waar ten zuiden van de woningen aan de Runde ZZ bedrijven tot milieucategorie 2 zijn toegestaan (categorie 3 op de rest van het bedrijventerrein). Tussen de woningen en het nieuwe agrarische bouwperceel liggen de doorgaande weg. De vrijstaande woning ten oosten van de locatie ligt op 100 meter afstand. Op basis van de richtlijnafstanden is het akkerbouwbedrijf in deze omgeving inpasbaar.

verplicht

Figuur 4.4. Afstand omliggende percelen

4.5.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om, indien een locatie niet verdacht is van het bevatten ven bodemverontreiniging zonder bodemonderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Is een locatie verdacht, dan is wel bodemonderzoek nodig.

Partijen grond en baggerspecie mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is de toepassing niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Toepassen als bodem of een grootschalige toepassingen van grond en bagger (bijvoorbeeld een geluidswal) zijn ook vormen van 'nuttig' gebruik. Grond mag voordat deze nuttig wordt toegepast tijdelijk worden opgeslagen. En andere vorm van grondverzet is tijdelijke uitname. Tijdelijke uitname is het ontgraven en korte tijd later weer terugplaatsen van grond. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.5.3.1 Bodemonderzoek     

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Het plangebied is in gebruik als (onbebouwde) landbouwgrond en is niet geregistreerd als locatie waarop een verdenking rust van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Met dit bestemmingsplan wordt een agrarisch bouwblok mogelijk gemaakt, waardoor er op deze gronden bedrijfsbebouwing kan worden opgericht. Dit is geen milieugevoelige functie, er vloeien hier naar verwachting geen gebruiksbeperkingen uit voort. Op termijn wordt er op de kop van het perceel een bedrijfswoning opgericht; daarvoor is nodig dat daaraan voorafgaand de bodemkwaliteit wordt onderzocht. Ook voor het eventueel in de toekomst nodig zijn van vergunningen (afhankelijk van de toekomstige activiteiten) of wanneer grond afgevoerd moet worden kan bodemonderzoek nodig zijn.

De bodemkwaliteit die op basis van de bodemkwaliteitskaart is bepaald en het feit dat het geen verdachte locatie betreft, vormen geen belemmering voor de nieuwe besteming.

4.5.3.2 Saneringsmaatregelen en kosten     

Mocht bij een toekomstig bodemonderzoek bodemverontreiniging worden aangetroffen, dan geldt mogelijk dat de gronden gesaneerd moeten worden voordat hierop gebouwd mag worden. De kosten voor sanering dienen door de aanvrager te worden bekostigd.

4.5.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.5.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied     

Het plangebied Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 ligt aan de doorgaande weg richting Emmer-Erfscheidenveen. Het ligt in de geluidszone langs deze doorgaande weg met aan weerszijden een ventweg (Runde NZ en Runde ZZ). In het kader van de Wet geluidhinder, moet worden gekeken naar het wegverkeerslawaai. Het bedrijventerrein ten zuiden van de Runde ZZ is niet gezoneerd en niet relevant voor dit bestemmingsplan.

4.5.4.2 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. In deze situatie moet rekening worden gehouden met een zone van 200 meter langs een weg, bestaande uit twee rijstroken. De afstanden worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De bedrijfswoning wordt gerealiseerd binnen de wettelijke geluidzone (200 meter) van de wegen “Runde NZ”, “Runde (doorgaande weg)” en de “Runde ZZ”. Er is onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting als gevolgvan het verkeer op voornoemde wegen (Akoestisch onderzoek verkeerslawaai, GeluidMeesters, 23 februari 2021). Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de “Runde NZ” en “Runde ZZ” voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Voor deze twee wegvakken zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen.

De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de doorgaande weg “Runde” overschrijdt alleen op de zuidgevel (voorgevel) de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt op deze gevel niet overschreden. Redelijkerwijs zijn er geen doelmatige en/of effectieve maatregelen in de vorm van bron en overdracht mogelijk om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het bevoegd gezag dient dan ook verzocht te worden hogere waarden vast te stellen. De vast te stellen hogere waarde bedraagt 50 dB Lden.

Het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is toegevoegd als Bijlage 12. Het ontwerpbesuit Hoger grenswaarde voor de bedrijswoning is toegevoegd als Bijlage 14 Ontwerpbesluit Hogere grenswaarde

4.5.4.3 Effect van bedrijfsactiviteiten op de omgeving     

Er is een akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidsuitstraling van de activiteiten van het toekomstige akkerbouwbedrijf naar de omgeving. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek. Bij de beoordeling van de gewenste bedrijfsopzet van het nieuwe akkerbouwbedrijf is uitgegaan van een meldingplichtige situatie ingevolge het Activiteitenbesluit. Indien door niet-ondenkbeeldige, toekomstige uitbreidingen (met bijvoorbeeld een mestopslag van meer dan 2500m3) alsnog een vergunningplichtige bedrijfsopzet ontstaat, geldt een ander (strenger) toetsingskader. De geluidsbelasting als gevolg van de gehele inrichting zal in dat geval moeten worden getoetst aan de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)'

De geluidsuitstraling van de activiteiten van het toekomstige akkerbouwbedrijf naar de omgeving en de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai, omdat een (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd is onderzocht. Hiervoor zijn twee akoestische onderzoeken uitgevoerd. In een eerdere zaak (Z2021-005051 van 27 mei 2021) is hierover reeds geadviseerd. Hieruit is gebleken dat een hogere waarde vanwege wegverkeerslawaai nodig is en dat het akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling vanwege het bedrijf aangepast moest worden. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is voor het toetsingskader aansluiting gezocht bij de VNG publicatie. De richtwaarde, volgend uit de VNG-publicatie die geldt voor een gemengd gebied, bedraagt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 50, 45 en 40 dB(A) en voor het maximaal geluidsniveau 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hierbij is het gehele bedrijf, inclusief transportbewegingen en laad- en losactiviteiten in het akoestisch onderzoek meegenomen.

In het kader van het Activiteitenbesluit is getoetst aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45, 40 en 35 dB(A) en voor het maximaal geluidsniveau van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hierbij zijn alleen de vast opgestelde toestellen en installaties meegenomen en zijn bepaalde pieken in de dagperiode buiten beschouwing gelaten.

Voor de indirecte hinder bedraagt de voorkeurgrenswaarde 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (50 dB(A) etmaalwaarde).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij toetsing van het gehele bedrijf (goede ruimtelijke ordening) het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximaal geluidsniveau op woningen van derden voldoet aan het toetsingskader uit de VNG Publicatie.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij toetsing van alleen de vast opstelde toestellen en installaties (Activiteitenbesluit) het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximaal geluidsniveau op woningen van derden voldoen aan het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de toetsing van de indirecte hinder de geluidsbelasting op woningen van derden ten hoogste 51 dB(A) (etmaalwaarde) bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), maar wel aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Het te waarborgen binnenniveau bedraagt 35 dB(A) etmaalwaarde. Dit komt neer op een geluidwering van minimaal benodigd (51-35 =) 16 dB. Dit is lager dan de minimale eis vanuit het Bouwbesluit van 20 dB en hieraan zal dus worden voldaan. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de inrichting inpasbaar is op deze locatie. Een melding Activiteitenbesluit moet nog wel worden ingediend.

4.5.5 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten van mogelijke luchtvervuiling op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Vaak is de toename zo klein dat hij niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof. In dat geval is toetsing aan de grenswaarden niet nodig. De toename is NIBM als:

  1. de activiteit valt binnen de categorieën die zijn genoemd in de Regeling NIBM
  2. de toename gelijk is aan of minder is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 (< 1,2 µg/m3). De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van zowel NO2 als PM10 is 40 ìg/m3. Dit betekent dat voor beide stoffen een maximale concentratietoename van 1,2 ìg/m3 wordt beschouwd als NIBM. Bij deze toets hoort een Besluit(opent in nieuw venster)(verwijst naar een andere website) en een Regeling(opent in nieuw venster)(verwijst naar een andere website) Niet In Betekenende Mate Bijdragen.

Als de activiteit valt binnen de categorieën die zijn genoemd in de Regeling NIBM dan wijst de Regeling NIBM de volgende categorieën agrarische bedrijven aan, die als inrichting beschouwd altijd NIBM bijdragen.

  • akkerbouwbedrijven en tuinbouwbedrijven met open teelt
  • bedrijven met bedekte teelt (zoals witloftrekkerijen en teelt van eetbare paddenstoelen)
  • onverwarmde glastuinbouwbedrijven
  • glastuinbouwbedrijven met kassen van hoogstens 0,7 hectare
  • kinderboerderijen
4.5.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor toekomstige ontwikkeling voor een agrarisch akkerbouwbedrijf door het realiseren van een nieuw bouwperceel op een goed bereikbare locatie, waarbij de verkeersstromen over de nieuwe en de oude locatie herverdeeld worden. De verkeersbewegingen van de oude locatie, worden verplaatst naar de nieuwe locatie. Per saldo verbetert hiermee de situatie in de omgeving van het bestaande bouwperceel.

4.6 Waterparagraaf     

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Sinds 2003 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of er rekening moet worden gehouden met speciale functies.

4.6.1 Waterbeleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Deze kwaliteitsdoelen zijn vastgelegd en uitgewerkt in beleid op nationaal niveau, zoals het Nationaal Waterplan.

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Hunze en Aa's heeft de beleidskaders van Rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid van de omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Hunze en Aa's opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.Voorzieningen m.b.t. waterberging, spoelplaatsen en aardappelwasinstallaties en bijbehorende lozingen dienen te worden afgestemd.

4.6.1.1 Watersysteem     

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend.

4.6.1.2 Afvalwaterketen     

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.6.1.3 Waterberging     

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het mogelijk is het regenwater in het eigen gebied vast te houden of te bergen, of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

4.6.2 Waterhuishouding in het plangebied     

Bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 valt onder het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Het gebied is een veenkoloniaal ontginningsgebied (grootschalige veenontginningen) en heeft voornamelijk een agrarische functie. In de directe omgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel zijn de meeste gronden in gebruik als landbouwgrond, afgewisseld met woningen en andere (agrarische) bedrijven langs de wegen.

verplicht

Voor bouwactiviteiten is de ontwateringsdiepte van belang. De ontwateringsdiepte binnen het plangebied moet minimaal 0,70m-mv zijn (verschil maaiveld – gem. hoogste grondwaterstand/GHG). Bij deze ontwateringsdiepte kan er zonder extra maatregelen worden gebouwd. Het peil van de Runde NZ ligt rond de 13.80+. Om voldoende bescherming te bieden tegen mogelijke wateroverlast door water op straat is een bouwpeil van 14.10+ aanbevolen. Er zijn geen peilbuizen in het gebied aanwezig. De exacte grondwaterstand is dus niet bekend. Het streefpeil voor het peilgebied dat het waterschap hanteert voor het winterpeil is 11.50+ en voor het zomerpeil is 12.00+. Een bouwpeil van 14.10+ lijkt voldoende drooglegging te garanderen voor het deel van de bebouwing dat naar de Runde NZ is georiënteerd. Drooglegging (verschil maaiveld - peil oppervlaktewater) is voor bebouwd gebied ca. 1,30 m. Het perceel zelf ligt lager als de Runde NZ. Het peil van het maaiveld varieert rond de 13.00 – 13.30 m. Het is van belang om het bouwpeil van de gebouwen die niet aan de Runde NZ grenzen voldoende boven het huidige peil te brengen.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Het nieuwe agrarische bouwperceel ligt tussen twee bestaande watergangen; voormalige dwarswijken die haaks op de oorspronkelijke ontginningsas c.q. het voormalige hoofdkanaal langs de Runde zijn georiënteerd. De oostelijke watergang zal - mede vanwege de landschappelijke inpassing - worden verlengd en langs deze watergang is een beplantingsstrook voorzien. Het vergroten van het oppervlaktewater in deze watergang geeft tegelijkertijd de mogelijkheid om waterberging te creëren, die nodig is vanwege de toename van verhard oppervlak. Waterberging kan naar verwachting in het gebied zelf worden opgevangen.

Onderstaand staan de in het gebied aanwezige schouwsloten aangegeven

verplicht

4.6.2.1 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen, zoals huishoudelijk afvalwater. In het plangebied wordt dan ook een gescheiden stelsel aangelegd en wordt het regenwater afgekoppeld van de rioleringsafvoer. Het regenwater zal in het gebied geborgen worden. Het beleid van het waterschap Hunze en Aa's is er op gericht om water niet versneld af te voeren bij nieuwe ontwikkelingen. Daarom wordt er een bergend vermogen gevraagd van 80 liter per m2 verhard oppervlak.

Het plangebied heeft een licht risico op wateroverlast bij een bui van 1x per 100 jaar (zie de risicokaart voor wateroverlast op onderstaande figuur). Door de bouwpeilen voldoende hoog aan te houden zal overlast in woningen worden voorkomen. Water op straat bij een bui 1x per 100 jaar is acceptabel.

 verplicht

4.6.2.2 Riolering     

Er is binnen het plangebied geen riolering aanwezig binnen 40 meter van de kavelgrens. De dichtstbijzijnde riolering ligt op circa 45 meter afstand van de kavelgrens aan de Runde ZZ. Aan de Runde NZ ligt de dichtstbijzijnde riolering op circa 100 meter afstand. Beide stelsel zijn gemengd. Gezien de diepteligging van de riolering en de obstakels zal het perceel moeten worden voorzien van mechanische riolering. Aangezien de aanwezige riolering een beperkte capaciteit en diepteligging heeft kan er geen hemelwater worden afgevoerd naar het rioolstelsel. Hemelwater zal op eigen terrein verwerkt worden. De riolering is geschikt voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater. Grote hoeveelheden bedrijfsafvalwater kunnen niet verwerkt worden en mogen daarom ook niet op de riolering geloosd worden. Als er grote hoeveelheden bedrijfsafvalwater geproduceerd worden zal het bedrijf zelf voorzieningen moeten treffen.

4.6.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Het plan maakt een nieuw agrarisch bouwperceel van 1,5 hectare nodig; dit terrein wordt grotendeels verhard. Er zal daarom extra waterberging nodig zijn. In totaal is er 1200 m3 extra berging benodigd in het gebied. Die wordt gezocht in de bestaande watergangen aan weerszijden van het perceel. Deze hebben ook een functie in de landschappelijke inpassing. De westelijke watergang is een oorspronkelijke wijk die tot aan de Runde liep. Deze wordt verlengd en verbreed. Tussen het erf en deze watergang wordt een beplantingsstrook met een bloemenmengsel aangelegd. De uitvoering hiervan wordt nog besproken met het waterschap.

Bij de inrichting en het gebruik van het erf, moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Het regenwater wordt daarom in principe gescheiden afgevoerd. Het is daarbij belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Het plan heeft – mits rekening wordt gehouden met een goede waterhuishouding - geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen de projectlocatie ontstaat slechts geringe bedrijfsafvalwater.

Bedrijfsafvalwater wordt niet in of op de bodem geloosd. Het bedrijfsafvalwater t.b.v. reinigen van de gebouwen, afvalwater van de spoelplaats en afvalwater van huishoudelijke aard wordt opgeslagen in de aanwezige opvangputten en vervolgens afgevoerd. Hierover vindt overleg plaats met het waterschap en de gemeente omdat de riolering in de buurt niet is geschikt voor bedrijfsafvalwater. Het schoon hemelwater wordt niet opgevangen en infiltreert geleidelijk aan in de bodem. De hoeveelheid hemelwater varieert per jaar, met een gemiddelde van ± 0,8 m³ per m² verhard oppervlak. Het hemelwater, afkomstig van het verharde oppervlak, bevat geen verontreinigingen zoals meststoffen, oliehoudende stoffen en bestrijdingsmiddelen. De volgende maatregelen zullen worden genomen: 

  • De hemelwaterafvoeren van de dakvlakken worden geloosd op de bestaande sloten aan de oost- en westzijde van het plangebied. Indien hierdoor extra afvoercapaciteit nodig is kunnen de bestaande sloten verbreed of verdiept worden. Via deze sloten kan het water infiltreren in de bodem of afgevoerd worden via het oppervlaktewater. De daken, dakgoten en hemelwaterafvoeren zullen van niet uitlogende materialen worden gemaakt.
  • De hemelwater afvoer van het verharde erf zal via straatkolken ook naar de sloten gaan. Deze afvoer zal via een olie- en vet afscheider gaan. Hiermee wordt voorkomen dat vervuild water in de sloten terecht komt. Via de sloten kan ook dit water infiltreren in de bodem of afgevoerd worden via het oppervlaktewater.
  • Er komt een wasplaats voor de aardappels. Dit betreft een gesloten systeem waardoor hiervoor geen separate afvoer nodig is.
  • Voor de bedrijfswoning moet een afvoer voor vuil water gerealiseerd worden. Het vuilwater zal worden afgevoerd in een septic tank.
  • In de bedrijfsgebouwen zal een afvoer voor vuil water nodig zijn voor de kantine en sanitaire voorziening voor personeel. Ook deze zal op de septic tank aangesloten worden. 
  • Vanuit het deel van de bedrijfsgebouwen waar opslag plaatsvindt zal geen afvoer van water zijn.

4.6.4 Wateradvies waterschap     

De gemeente Emmen licht het waterschap in over de planvorming, zodat het waterschap de gemeente goed op de hoogte kan stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Het afgegeven wateradvies is als Bijlage 13 toegevoegd.

Het voorontwerpbestemmingsplan is vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft per email van 14 april 2023 aangeven akkoord te zijn met de inhoud van het plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het nieuwe bestemmingsplan dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding     

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Agrarisch     

Artikel Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven zie bestemmingsomschrijving in de regels. De gronden ook zijn bestemd voor een loonbedrijf, indien de gronden op de kaart zijn aangeduid met de aanduiding (lb) en overeenkomen met de huidige situatie.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Er mag één bedrijfswoning worden gebouwd ter plaatste van de daarvoor opgenomen aanduiding. De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250m2, danwel de bestaande oppervlakte;

Bijbehorende bouwwerken bij de woning dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, wat onder andere betekent dat:

  1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
  2. een enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan hoofdgebouwI

Indien de oppervlakte van de bestaande woning ten tijde van de terinzagelegging van het het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 150 m², dan mag de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 100 m² bedragen;

Met vrijstelling is het mogelijk om mestopslagplaatsen, voorzover als bouwwerk aangemerkt, buiten het in artikel lid a genoemde bouwvlak tot een inhoud van ten hoogste 2500 m³ en een bouwhoogte van 6 meter inclusief overkapping te realiseren. Aan de bedrijfsbebouwing wordt geen maximum gegeven.

Dit artikel kent een omgevingsvergunningstelsel voor diverse grondwerkzaamheden. Om in te kunnen spelen op eventuele nieuwe, nu niet te voorziene ontwikkelingen in de land- en tuinbouw zijn verschillende afwijkings- en/of wijzigingsregels opgenomen. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om kleinschalige bedrijfsactiviteiten uit te oefenen, mantelzorg te verlenen of een kleinschalig kampeerterrein (tot 25 standplaatsen) toe te staan. Om hiervoor een omgevingsvergunning te krijgen, moet aan verschillende randvoorwaarden worden voldaan.

De wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op het bij bedrijfsbeëindiging wijzigen van de bestemming Agrarisch naar een andere bestemming zoals bijvoorbeeld 'Wonen - Voormalige Agrarische bebouwing', 'Bedrijf - milieucategorie 2' of 'Maatschappelijk'.

5.3.2.2 Agrarisch met waarden     

Artikel Agrarisch met waarden - landschappelijke waarden

De voor 'Agrarisch met waarden- landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor gronden met landschappelijke waarden gekenmerkt door bijzondere natuurwaarden. De bestemming biedt randvoorwaarden voor de voortzetting van het agrarische gebruik alsmede het behoud van de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Voor de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden- landschappelijke waarden' wordt uitgegaan van voortzetting van het agrarisch gebruik.

Aan de vestiging van agrarische bedrijven op nieuwe locaties wordt ingevolge het provinciale beleid voor het landelijk gebied en met het oog op het behoud van de landschappelijke waarden ter plaatse geen medewerking verleend. Een volledige omschakeling naar glastuinbouw of naar een intensieve veehouderij wordt eveneens niet toegestaan. Bij de uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven dient rekening gehouden te worden met de aanwezige waarden; de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande glastuinbouwbedrijven zijn beperkter dan binnen de bestemming Agrarisch. Omwille van het behoud van de landschappelijke waarden is in dit bestemmingsplan een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenenstelsel opgenomen dat specifiek toegesneden is op de landschappelijke waarden die in het plangebied voorkomen. De aanwezigheid van landschappelijke waarden legt verder met name Afwegingen op aan de toepassing van teeltondersteunende voorzieningen.

Artikel Agrarisch met waarden- natuurwaarden

Het gebied met de bestemming Agrarisch met waarden - natuurwaarden is toegekend aan de gebieden met agrarisch grondgebruik en landschappelijke alsmede grote natuurwaarden. Het betreft met name de agrarische gebieden die grenzen aan de natuurgebieden en grote delen van de beekdalen van de beek. Deze bestemming biedt randvoorwaarden voor voortzetting van het agrarische gebruik en het behoud van bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden. Aan de vestiging van agrarische bedrijven op nieuwe locaties wordt ingevolge het provinciale beleid voor het landelijk gebied en met het oog op het behoud van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse geen medewerking verleend. Een volledige omschakeling naar glastuinbouw of naar een intensieve veehouderij wordt eveneens niet toegestaan. Bij de uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven dient rekening gehouden te worden met de aanwezige waarden.

Het Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenstelsel heeft binnen deze bestemming een belangrijke functie in de afstemming van de agrarische functie en de natuurfunctie. Voor de verschillende biotopen (leefgebieden van bijzondere amfibieën en reptielen, broedvogels, vegetaties) zijn specifiek toegesneden Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist voor activiteiten die de aanwezige natuurwaarden kunnen aantasten. De aanwezigheid van de bestemming Agrarisch met waarden- natuurwaarden legt verder met name Afwegingen op aan de toepassing van teeltondersteunende voorzieningen. De in het plan als zodanig opgenomen bouwvlakken hebben een zodanige grootte gekregen dat hiermee zoveel mogelijk recht is gedaan aan de toekomstige ontwikkelingen in de agrarische sector gedurende de planperiode. De agrarische woon- en bedrijfsbebouwing moet binnen dit bouwvlak worden opgericht. Wanneer sprake is van bedrijfsbebouwing op meerdere locaties, is deze bebouwing ook voorzien van de aanduiding bouwvlak. Hier wordt echter wel de aanduiding (-W) aan toegevoegd om aan te geven dat binnen dit bouwvlak geen bedrijfswoning aanwezig mag zijn dan wel gebouwd mag worden vanwege het feit dat ten behoeve van het bedrijf reeds een bedrijfswoning elders aanwezig is. Ook mogen deze bouwvlakken niet uitgebreid worden. Binnen het bouwvlak wordt in principe elke bebouwing toegestaan, mits deze voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is en bedoeld is voor een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een aanzet daartoe. Om in te spelen op eventuele nieuwe, nu niet te voorziene ontwikkelingen in de land- en tuinbouw zijn afwijkings- en/of wijzigingsregels opgenomen.

5.3.2.3 Tuin     

Artikel Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. zie bestemmingsomschrijving in de regels. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal @m hoog zijn op basis van het bestemmingsplan.

5.3.2.4 Verkeer     

Artikel Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten voor hoofdzakelijk het doorgaande verkeer. Binnen deze bestemmingen zijn ook, voor zover aanwezig, waterhuishoudkundige voorzieningen, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht. Binnen de bestemming verkeer is met een aanduiding een onderscheid opgenomen voor verharde en onverharde wegen. Dit in verband met het waardevolle/ historische karakter van de onverharde wegen.

5.3.2.5 Water     

Artikel Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in het plangebied voorkomende waterlopen, watergangen, waterberging en waterpartijen, met daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, oevers en groenvoorzieningen. Dit water heeft naast een belevingsfunctie een belangrijke waterhuishoudkundige functie. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk om andere bouwwerken zoals bruggen, dammen en of duikers aan te leggen, echter deze mogen de waterhuishouding niet belemmeren. Ligplaatsen voor woonschepen en zijn in dit bestemmingsplan niet toegestaan.

5.3.3 Dubbelbestemmingen     

DUBBELBESTEMMINGEN

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 kent geen dubbelbestemmingen.

5.3.3.1 Gebiedsaanduidingen     

Het gedeelte van het perceel met de aanduiding opslag mag enkel gebruikt worden ten behoeve van opslag.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In artikel Artikel 6 Algemene bouwregels zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen is/zijn de aanduidingen: opslag toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduidingen zijn vanuit het milieu- of waterbeleid een extra aanduiding aan gronden geven. Deze aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels  

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Het laatste hoofdstuk "Overgangs en slotregels" bevat in artikel Artikel 11 overgangsrecht het overgangsrecht , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 12 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

Het college heeft het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 Bijlage 15 Nota van beantwoording voorontwerp. De reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 16 en de reactie van de VRD als Bijlage 17.

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Tegen het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 zijn @wel/ geen zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben @wel/ geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2021, als vastgesteld door de raad op PM december 2020. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt. Benodigde onderzoeken zijn voor rekening en verantwoording van de initiatiefnemer en worden volgens afspraak aan de initiatiefnemer doorberekend, indien de gemeente daarvoor kosten heeft gemaakt.

Met initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Ook over aanvullende werkzaamheden, zoals de aanleg van een verbindingsweg met de Runde, worden met de initiatiefnemer afspraken gemaakt in de vorm van een anterieure overeenkomst. In deze afspraken wordt ook het kostenverhaal geregeld.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2021026-B501 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Agrarisch bedrijf:     

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 Agrarisch bedrijf grondgebonden:     

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.9 Agrarisch bedrijf niet grondgebonden     

agrarisch bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals kalvermesterijen, pluimveehouderijen, varkensfokkerij, varkensmesterij, champignonkwekerij e;a; naar de aard hiermee te vergelijken bedrijven die niet afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend;

1.10 Agrarisch dienstverlenend bedrijf:     

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten voor agrarische bedrijven;

1.11 Agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:     

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.12 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.13 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.14 Antennedrager:     

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.15 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.16 Archeologische verwachting:     

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.17 Archeologische waarde:     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.18 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.19 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.20 Bed and breakfast     

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.21 Bedrijf:     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.22 Bedrijfsgebouw:     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.23 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.24 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.25 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.26 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.27 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.30 Bodemingreep:     

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.31 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.32 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.33 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.34 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.35 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.37 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.38 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.39 Cultuurhistorische waarden:     

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.40 Dagrecreatie:     

een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;

1.41 Dakopbouw:     

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal @% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.42 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,

verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.43 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.44 Ecologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.45 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.46 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.47 Garage:     

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.48 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 Geluidswerende voorzieningen:     

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.50 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.51 Geurgevoelige objecten:     

onder geurgevoelige objecten wordt o.a verstaan (bedrijfs)woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, kantoren, winkels, recreatiegebieden voor dagrecreatie, hierbij is de verblijfsduur, omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen van belang;

1.52 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.53 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.54 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.55 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.56 Houtteelt:     

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die hiervoor tijdelijk worden gebruikt;

1.57 Kas:     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienend tot het kweken gewassen;

1.58 Kleinschalig kamperen     

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor kampeermiddelen op aanwezige erven, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.59 Kwekerij:     

een bedrijf, onderneming welke gewassen kweekt alsmede verkopt waarbij verkoop ter plaatse een ondergeschikte nevenfunctie is;

1.60 Landschappelijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.61 Mestopslagplaats:     

een constructie, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.62 Natuurlijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.63 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.64 Onderkomen(s):     

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.65 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.66 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.67 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.68 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.69 Recreatief medegebruik:     

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.70 Serre:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.71 Staat van inrichtingen:     

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de regels opgenomen;

1.72 Straalpad:     

voor berichten verkeer gebruikte straalverbinding;

1.73 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.74 Tunnelkas:     

een bouwwerk voorzien van een bedekking van licht-doorlatend materiaal, dienend als teeltondersteunende voorziening;

1.75 Veldschuur:     

een bedrijfsgebouw dat dient voor opslag en onderbrenging van producten en/of machines ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.76 Verblijfsrecreatie:     

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting;

1.77 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.78 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.79 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.80 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.81 Windturbine:     

een installatie bestaande uit een drager en wieken, de bedrading al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.82 Wonen voormalig agrarisch bebouwing:     

een grondgebonden woning met kenmerken van het voormalig agrarisch bedrijf;

1.83 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.84 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte ( woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.85 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.86 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Agrarisch - Grondgebonden 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. bedrijfsgebouwen;
  3. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. erven en tuinen;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de afstand tussen de gebouwen mag maximaal 25 meter bedragen;
3.2.2 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. een bedrijfsgebouw dient minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 12 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 5,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  4. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 15 graden, danwel de bestaande dakhelling;
3.2.3 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 250 m2, danwel de bestaande oppervlakte;
  2. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht;
  4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 9 meter bedragen;
  5. de goothoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  6. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 35 graden.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen qua massa en hoogte ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning (het hoofdgebouw), wat onder andere betekent dat:
    1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    2. één enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk qua oppervlakte niet groter is dan het hoofdgebouw;
  2. aan- en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
3.2.5 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van de bedrijfswoning, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  2. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  3. de bouwhoogte van torensilo's mag maximaal 12 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van sleufsilo's mag maximaal 2 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter;
  6. de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter;

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.1 onder a en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de bebouwing wordt niet gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning;
  2. artikel 3.2.2 onder c en d en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven dakhelling en/of goothoogte ten behoeve van de realisatie van alternatieve stalvormen, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  3. artikel 3.2.3 onder a en toestaan dat maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken wordt opgericht bij bestaande bedrijfswoningen die groter zijn dan 150 m2;
  4. artikel 3.2.3 onder b en toestaan dat de voorgevel van het hoofdgebouw achter de gevellijn wordt gerealiseerd;
  5. artikel 3.2.3 onder e en toestaan dat de dakhelling van de bedrijfswoning wordt verlaagd;
  6. artikel 3.2.4 onder b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning worden opgericht;

3.4.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 3.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", zoals opgenomen in (Bijlage 2 bestemmingsplan Buitengebied 2011. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  5. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. het gebruiken van de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen voor het in 4.1 omschreven gebruik, zonder dat de gronden binnen het agrarische bouwperceel zijn ingericht en worden behouden overeenkomstig het landschappelijke inpassingsvoorstel, zoals opgenomen in Bijlage 8 en 9 van de toelichting van het bestemmingsplan;
  3. het, na maximaal drie jaar na inwerkingtreding van het plan, gebruiken van de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen voor het in 4.1 omschreven gebruik, zonder dat de nieuwe agrarische bedrijfswoning aan de Runde NZ is gerealiseerd;
  4. het, na maximaal tien jaar na inwerkingtreding van het plan, gebruiken van de bedrijfsgebouwen met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling' voor andere bedrijfsactiviteiten dan opslag en andere ondergeschikte agrarische activiteiten zoals de stalling van landbouwwerktuigen (sorteeractiviteiten uitgesloten);
  5. het aanleggen van paardenbakken;
  6. buitenopslag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling".

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.1 3.1 en toestaan dat een deel van de bebouwing voor Bed and Breakfast wordt gebruikt, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie
    3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden;
  2. artikel 3.1 en het grondgebonden houden van rosékalveren toestaan, waarbij aan de volgende voorwaarde moet worden voldaan:
    1. het bedrijf beschikt aantoonbaar over voldoende eigen grond ten behoeve van ruwvoervoorziening en mestafzet voor het houden van de rosékalveren;
  3. artikel 3.1 en toestaan dat een bedrijfswoning opgesplitst wordt in maximaal twee wooneenheden, waarbij de volgende bepaling geldt;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  4. artikel 3.5 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden;
    3. landschappelijke essen en beekdalen zijn uitgesloten (zie Kaart "Essen en beekdalen" (Fragment uit "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap").
3.6.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" Bijlage 2 bestemmingsplan Buitengebied 2011. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  5. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;

3.7 Wijzigingsbevoegdheid     

3.7.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke- en stedenbouwkundige structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. voor de verbreding of verdieping van de agrarische bedrijfsvoering, die qua omvang niet passend is binnen de afwijking voor uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de volgende functies zijn toegestaan:
      • detailhandel in eigen voortgebrachte producten;
      • maatschappelijke doeleinden;
      • een productiegerichte paardenhouderijtak;
      • bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2 van de VNG brochure "Bedrijven en Milieuzonering", of hiermee wat betreft leefklimaat te vergelijken bedrijfsactiviteiten;
    2. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    3. de activiteit is ondergeschikt ten opzichte van de agrarische hoofdfunctie;
    4. er mag geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk optreden voor de omgeving;
    5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  3. voor de wijziging van de agrarische functie van agrarische bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de volgende functies zijn toegestaan:
    2. de activiteit wordt uitgevoerd in combinatie met een woonfunctie;
    3. er mag geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk optreden voor de omgeving;
    4. de functiewijziging is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    5. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    6. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  4. voor de toevoeging van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aan een voormalige tweede bedrijfswoning;
  5. voor het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden bedrijfsactiviteit", "specifieke vorm van agrarisch - paardenpension", "specifieke vorm van bedrijf - kwekerij", of "specifieke vorm van bedrijf - houtbouw" bij beëindiging van de desbetreffende activiteit;
3.7.2 Afweging     
  1. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  2. In de afweging omtrent toepassing van de in 3.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  5. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 4 Algemene aanduidingsregels     

4.1 Specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling     

De percelen met de aanduiding "Specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling" mogen, na maximamaal 10 jaar na inwerkingtreding van het plan enkel gebruikt worden voor opslag en andere ondergeschikte agrarische activiteiten.

Tot een gebruik, strijdig met deze aanduiding wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. sorteeractiviteiten uitgesloten;
  3. het aanleggen van paardenbakken;
  4. buitenopslag.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, installaties voor duurzame energie-en watervoorzienngen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Vormen van verboden gebruik ( onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

7.2 Vormen van verboden gebruik ( gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing
  3. de regels en het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  5. de regels voor het overschrijden van de gevellijn door:
  • erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
  • ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen
  1. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  2. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. max 50m2 mag gebruikt worden voor het aan huis verbonden activititen;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op het moment dat dit noodzakelijk is vanwege de bestaande parkeerdruk in de omgeving
  3. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. parkeren ten behoeve van de Bed en Breakfast moet op eigen terrein

i. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

8.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 8.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels     

9.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

9.2 Afweging     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Van toepassingsverklaring Paraplupan Parkeernormen     

  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging

10.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     

  1. het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub c gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, Emmer-Compascuum, Runde NZ tussen 1 en 8 .

Bijlagen bij de regels