Plan: | Omgevingsvergunning Broekveldstraat/Drostenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0109.003OMG00007-0003 |
Vijf Drentse woningcorporaties hebben binnen Bouwstroom Noord de krachten gebundeld. De komende vijf jaar gaan de vijf corporaties gezamenlijk 1.000 betaalbare woningen bij marktpartijen inkopen. Onderhavig voornemen is onderdeel van de Bouwstroom Noord.
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Broekveldstraat 16 t/m 26(e) en de Drostenstraat 53-55 te Sleen acht woningen te slopen en negen sociale huurwoningen (éénlaags met kap) voor terug te bouwen in drie blokjes. Er is daarmee sprake van vervangende nieuwbouw, met een vergroting van het totale aantal woningen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. In het huidige 'Bestemmingsplan Kernen' (vastgesteld op 9-11-2020) geldt voor het projectgebied de bestemming 'Woongebied'. Het bouwplan past daarmee niet binnen dit bestemmingsplan.
Het initiatief wordt verwezenlijkt door een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo juncto artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3º Wabo). Daarvoor is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het besluitgebied is gelegen aan de Broekveldstrat 16 t/m 26(e) en de Drostenstraat 53-55 te Sleen, in de gemeente Coevorden. De gemeente Coevorden ligt in het zuidoosten van de provincie Drenthe aan de grens met Duitsland. De gemeente bestaat uit landelijk gebied met een aantal (kleine) kernen zoals Sleen. Sleen wordt omringd door landelijk gebied. Het dorp bestaat langs onder meer de straten Menso Altingstraat, Brink, Schaapstreek uit oudere (historische) bebouwing. Aan de zuidzijde liggen de planmatig opgezette woonwijken, waarin ook onderhavig projectgebied valt.
Het projectgebied strekt tot de volgende kadastrale percelen: gemeente Sleen, nummers 1363 en 1365 (deels). Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarop de globale ligging van het perceel opgenomen.
Figuur 1.1 Luchtfoto met globale begrenzing besluitgebied (bron: GoogleMaps).
Voor het gehele besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen' (vastgesteld 9 november 2020). Het besluitgebied heeft hierin de bestemming 'Woongebied' met een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop - de Hoop, Sleen' en een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - Laagvliegroute'.
Verder zijn de volgende bestemmingsplannen en besluiten van kracht;
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen' (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
De realisatie van de negen woningen aan de Broekveldstraat en Drostenstraat is op dit moment niet passend binnen de bestemming uit het bestemmingsplan 'Kernen'. Voor het projectgebied geldt de bestemming 'Woongebied'. Er worden meer woningen toegevoegd dan dat op dit moment op basis van artikel 41.2 onder g mogelijk is en om die reden is het te realiseren project niet passend binnen het bestemmingsplan 'Kernen'. Het initiatief wordt verwezenlijkt door voorliggende omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo juncto artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3º Wabo).
In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Aan de Broekveldstraat/Drostenstraat te Sleen zijn op dit moment acht woningen gelegen met als bouwjaar 1948 en 1950. Deze woningen zijn gedateerd en daarmee aan vernieuwing toe.
De woningen zijn onderdeel van een oudere nieuwbouwwijk van Sleen. De wijk is relatief open, groen en ruim van opzet met volwassen (boom)beplanting. Een deel van de oude woningen in de wijk is de afgelopen jaren vervangen door nieuwbouw. De eerste afbeelding geeft een overzicht van het besluitgebied aan. Op de daaropvolgende afbeelding is het besluitgebied ingezoomd weergeven.
Figuur 2.1 Globaal overzicht (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.2 Besluitgebied met directe omgeving - (bron: GoogleMaps)
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Broekveldstraat 16 t/m 26(e) en de Drostenstraat 53-55 te Sleen acht woningen te slopen en negen woningen voor terug te bouwen in drie blokjes. Er zal sprake zijn van vervangende nieuwbouw, met een vergroting van het totale aantal woningen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
De woningen zullen worden voorzien van een bouwlaag met een forse kap, in een sobere, passende kleurstelling. De woningen hebben de nok evenwijdig aan de weg gericht. De woningen staan enigszins gedraaid op de weg, in een rijtje van drie aaneen. De woningen staan op relatief ruime kavels met diepe voor- en achtertuinen.
De hoekwoningen hebben parkeergelegenheid voor twee auto's op eigen erf. De tussenwoningen zullen hun auto langs de straat in de directe omgeving parkeren. In de bijbehorende vergunningsstukken worden de parkeervakken en mogelijkheden nader in maat uitgewerkt en met de betreffende afdeling doorgesproken, zie hiervoor ook paragraaf 4.9.
In het projectgebied is een lichtmast en straatnaambord aanwezig waar rekening mee moet worden gehouden. Bij de ontwikkeling aan de Broekveldstraat ligt de kadastrale grens ook op de kant van de weg. Rekening moet worden gehouden met de aanwezige lichtmasten die op particuliere gronden staan.
Aan de Broekveldstraat staan bij huisnummer 26 twee grote bomen, een valse Christusdoorn en een eik. Met name de eik die aan de zijde van de Ettenstraat staat, heeft een monumentale status. Deze bomen zullen gehandhaafd worden. Er staan aan de zijde van de Ettenstraat twee jongere bomen (sierperen). Deze zijn minder waardevol, maar ook deze zullen waar mogelijk worden gehandhaafd.
Figuur 2.3 Voorlopige ontwerp - platterond besluitgebied (bron: DAAD Architecten B.V.)
Figuur 2.4 Voorlopig ontwerp - impressie (bron: DAAD Architecten B.V.)
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI bevat ook een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Daarbij zijn de kansen en risico's uit de plan MER betrokken. Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces.
Voor onderhavig plangebied zijn in de Novi met bijbehorende uitvoeringsagenda geen zaken opgenomen die direct invloed hebben op de voorgenomen herontwikkeling.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Voor dit plan geldt dat er negen woningen worden gerealiseerd aan de Broekveldstraat/Drostenstraat (éénlaags met kap) en hiermee blijft het plan onder de grens van twaalf woningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de Ladder niet verder doorlopen te worden en is de Ladder niet van toepassing op het initiatief.
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Ambities en provinciale belangen
De kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit zijn ambities en provinciale belangen met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit. Deze komen hieronder aan de orde.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het besluitgebied als volgt aangeduid:
Landschap
Op de kaart 'Landschap' is het besluitgebied aangegeven als esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. Ter plaatse van de bouwlocatie is het kenmerkende landschap niet meer zichtbaar.
Cultuurhistorie
Het besluitgebied is onderdeel van het deelgebied 'Mars- en Westerstroom'. De sterk vertakte beekdalen centraal in dit gebied zijn ordenend voor de organisatie van het esdorpenlandschap dat hier in de Middeleeuwen zijn structuur kreeg. Essen, bebouwing en groenlanden liggen dicht op elkaar, waardoor een sterke ruimtelijke relatie bestaat. Het gebied eromheen is een jong ontginningslandschap dat zich kenmerkt door rechte lijnen. Naast open ruimtes bevat het jongere landschap ook scherp begrensde boseenheden. Bepalend voor dit deelgebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de karakteristieke compacte structuren van dit esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen. Het sturingsniveau 'respecteren' is van toepassing. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te voor ontwikkelingen.. Het aspect cultuurhistorie wordt nader uitgewerkt in paragraaf 4.1.2.
Aardkundige waarden
Het besluitgebied is gelegen binnen het Hondsrug UNESCO Global Geopark. In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet in op deze gebiedskwaliteiten voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initiatieven.
De Stichting Geopark de Hondsrug heeft in samenspraak met partners een toekomstvisie vastgesteld, het Masterplan 2017-2027. Gemeenten en provincies hebben de doelstellingen in dit document onderschreven. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is behoud door ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kwaliteiten worden behouden of versterkt. Dit is in onderhavige voornemen het geval zoals ook blijkt uit het volgende hoofdstuk (archeologie).
Milieukwaliteit
De provincie wil de huidige luchtkwaliteit behouden en, waar mogelijk, verbeteren. Ook streeft de provincie naar een samenleving waarin de risico’s op zware ongevallen en incidenten met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk beperkt zijn. De milieuaspecten luchtkwaliteit en externe veiligheid worden nader in paragraaf 4.4 en 4.6 uitgewerkt.
Water
De provincie streeft naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem. Belangrijk is dat huiseigenaren, bedrijven en instellingen terughoudend zijn met het aanleggen van meer verhard oppervlak. Het aspect water wordt nader uitgewerkt in paragraaf 4.8.
Natuur
Ook steden en dorpen spelen een rol bij het behoud van de biodiversiteit van Drenthe. Openbaar groen, zoals parken en bermen, (braakliggende) bedrijventerreinen, maar ook particuliere tuinen zorgen voor deze biodiversiteit. Door de grote afwisseling van verschillende biotopen op een relatief kleine oppervlakte, komen hier veel verschillende soorten planten en dieren voor. Er zijn zelfs soorten die afhankelijk zijn van het stedelijk gebied. De ambitie is om de biodiversiteit in dorpen en steden te behouden en te bevorderen door de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te verbeteren. Dit is in onderhavig voornemen het geval, de aanwezige groen- en waterstructuur zal niet worden aangetast door de nieuwbouw.
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Provinciale Omgevingsverordening (POV) is op 3 oktober 2018 vastgesteld.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie (artikel 2.6 POV). Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten zijn in de vorige paragraaf beschreven.
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd (artikel 2.9 POV). In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat het plan niet getoetst hoeft te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanwege het beperkte aantal woningen.
Tot slot kan een plan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied (artikel 2.17 POV). Het initiatief is onderdeel van bestaand stedelijk gebied. De behoefte is aangetoond middels de Woonvisie (paragraaf 3.3.2).
De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 (vastgesteld december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden. De gemeente geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.
De gemeente heeft drie thema’s gedestilleerd die naar hun idee de ‘rode draad’ vormen in de analyse wat allemaal aanwezig is in de gemeente. Om tot deze uitkomst te komen, zijn de sterke en zwakke punten, evenals de kansen en bedreigingen van de gemeente geanalyseerd. De drie thema's zijn: landschap, natuur en cultuurhistorie, economie en krimp. Landschap en cultuurhistorie zijn erg belangrijk voor de gemeente. Bij de zwakke punten is echter ook te zien dat er soms onvoldoende rekening mee wordt gehouden. De aantrekkelijke woonmilieus en recreatie en toerisme zijn er wel bij gebaat dat dit landschap de cultuurhistorie in stand blijft. Ten aanzien van de krimp wordt duidelijk dat dit anno 2023 niet (meer) actueel is.
De gemeente Coevorden bestaat voor een belangrijk deel uit dorpen en kleine kernen. Accommodaties hebben vaak een belangrijke sociale betekenis binnen die gemeenschappen. Het betreft hier niet alleen de gemeentelijke accommodaties, maar ook geprivatiseerde en/of particuliere accommodaties. De gemeente heeft een onderverdeling gemaakt in de kernenstructuur en de aard van de voorzieningen die aanwezig zijn. Sleen valt onder de 'grote kernen'. Deze kernen vervullen, naast de functie voor de eigen bevolking, ook een functie voor de omliggende kernen. Dit zijn voorzieningen als multifunctionele accommodaties, brede school, kinderopvang, peuterspeelzaal, sport, ontmoeting, steunpunt bibliotheek en zorg.
Als het gaat om wonen, de bebouwde omgeving en voorzieningen noemt de gemeente als sterke punten onder andere de dorpse gezelligheid in de kernen (met historische kernen en dorpsgezichten), gevarieerde woonmilieus en een leefbare woonomgeving.
In de woonvisie 'Bouwen aan de Toekomst' geeft de gemeente richting aan het nieuwe woonbeleid van 2021 en later. De visie staat in nauw verband met de omgevingsvisie (in wording) die de ruimtelijke kaders biedt. Ook programma’s en projecten als duurzaamheid, economie, binnenstad, vitale vakantieparken, de inclusieve samenleving en inzet op leefbaarheid en welzijn staan in nauw verband met de woonvisie. Daarnaast is de woonvisie het uitgangspunt voor de te maken prestatieafspraken met de woningcorporatie(s).
De gemeente wil een woningmarkt die past bij de toekomst van de gemeente Coevorden. Kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, leefbaar en betaalbaar staan op de agenda. Daarnaast dient er genoeg capaciteit te zijn om onderdak te bieden aan nieuwe werknemers voor de groeiende economische sectoren binnen de gemeente. Dit is een andere koers dan die van de vorige woonvisie, waar rekening werd gehouden met een mogelijke krimp van de bevolking binnen de gemeente.
De gemeente wil actief meer, beter passende en betaalbare woningen realiseren voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Coevorden. In de woonvisie wordt de uitdaging aangegaan om tempo te maken in het voldoen aan de urgente woonbehoeften met tegelijkertijd aandacht voor kwaliteit, verbinding en maatwerk.
In de woonvisie is voor Sleen aangegeven dat er een kwantitatieve opgave ligt van 60 tot 85 woningen. , waarvan er 20 woningen vergund zijn. Van dit aantal woningen dient 50% betaalbare koop/huur te zijn.
De sloop van de bestaande woningen en vervolgens de bouw van de nieuwbouwwoningen (sociale huur) past binnen het gemeentelijke woonbeleid. Het initatief zorgt voor een kwaliteitsverbetering en een vergroting van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving door de nieuwbouw woningen.
Op 16 oktober 2012 is de Welstandsnota gemeente Coevorden vastgesteld. De Welstandsnota vormt een set van beleidsregels waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het welstandstoezicht moet uitvoeren. Dit project maakt de bouw van negen woningen mogelijk. De welstandsnota heeft per zone welstandscriteria opgesteld. De percelen liggen aan de Broekveldstraat en Ter Borghstraat te Sleen. Volgens de welstandsnota kaart valt het besluitgebied onder de uitbreidingswijken en meer specifiek de uitbreidingswijk U1 1945-1970.
Het wensbeeld hiervan is
Hieronder is een weergave van de kaart met bijbehorende tabel met eisen opgenomen.
Figuur. 3.1. Welstandsnota kaart
Figuur. 3.2. Welstandsnota kaart
De woningen voldoen aan de bovenbeschreven eisen en zijn door welstand in vooroverleg 17 oktober 2022 positief beoordeeld.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het besluitgebied bevatten. Voor zover in een besluitgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
De gemeente Coevorden beschikt over de erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden' (vastgesteld 2013) waarin het cultuurhistorisch en archeologisch beleid is opgenomen.
Onderzoek
Op basis van het bestemmingsplan 'Kernen' heeft de locatie geen archeologische waarden. Daarnaast volgt uit de archeologische waardenkaart dat de locatie dusdanig geroerd is, waardoor archeologische resten nagenoeg niet te verwachten zijn. Derhalve is archeologisch veldonderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De gemeente Coevorden heeft de cultuurhistorische waarden in de gemeente geïnventariseerd en gewaardeerd in de Erfgoednota ‘het kapitaal van Coevorden’. Op basis van het bestemmingsplan "kernen" blijkt dat dit gebied geen (grote) cutuurhistorische waarden heeft. Wel is bij de herontwikkeling van het gebied rekening gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige verkavelingsstructuur, groenstructuur en bebouwingsstructuur. Hier is de nieuwbouw op aangepast, ook in bebouwing (hoogte, kleur, materiaal). Dit is zichtbaar gemaakt op de schets in hoofdstuk 2.2.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Omdat het initiatief betrekking heeft op nieuwe woningen waarin voordurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Het onderzoek (Bijlage 1) is hieronder op hoofdlijnen weergegeven:
Op het onverharde maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn plaatselijk sporen kolengruis en is een zwakke bijmenging met baksteen aangetroffen.
In het freatisch grondwater zijn verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. Dit is een verschijnsel dat op tal van onverdachte locaties in Nederland voorkomt. Zonder dat er sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde gehalten kunnen veroorzaakt worden door wisselende milieuomstandigheden, verhoogde depositie uit de lucht en bodemprocessen. Aangezien in de grond geen verhoogde gehalten met zware metalen zijn gemeten, zijn de in het grondwater gemeten gehalten niet vanaf het maaiveld in de bodem gekomen. Daarom wordt aangenomen dat de verhoogde gehalten in het
grondwater zijn veroorzaakt door natuurlijke (bodem) processen. Van een verontreinigde situatie is daarom geen sprake.
De lichte verontreinigingen met PAK in de bovengrond en barium en zink in het grondwater vormen geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er qua bodem geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bouwactiviteiten.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor nieuwbouw van woningen.
Toetsingskader
Wet Natuurbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.
Onderzoek
Uit het nader onderzoek (Bijlage 2) is gebleken dat ten aanzien van de soortenbescherming de aanwezigheid van voortplantings- of rustplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en gewone dwergvleermuizen en voor het verstoren van gewone dwergvleermuizen niet uitgesloten kan worden. Hieromtrent zijn er maatregelen uitgewerkt in een mitigatieplan. De maatregelen bestaan uit het uitvoeren van de werkzaamheden buiten de kwetsbare periodes van de aangetroffen soort en het nemen van tijdelijke en permanente maatregelen. Gedeputeerde Staten van Drenthe (GS) hebben besloten op basis hiervan een ontheffing (Bijlage 3) te verlenen aan Stichting Woonservice Drenthe wat betreft de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1, lid 2 en artikel 3.5, lid 2 en 4 van de Wnb waar het gaat om het beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en gewone dwergvleermuizen en voor het verstoren van gewone dwergvleermuizen.
Stikstof
Voor de te beschermen waarden (habitattypen en soorten) binnen de Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Voor veel Natura 2000-gebieden vormt vermesting en verzuring door stikstofdepositie (door ammoniak en stikstofoxiden) een bedreiging voor aanwezige habitattypen. Indien negatieve effecten van het initiatief op voorhand niet kunnen worden uitgesloten is een vergunning in het kader van de Wnb noodzakelijk. Er is geen sprake van vergunningplicht bij een depositiebijdrage van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar.
Uit de rekenresultaten met AERIUS Calculator 2022.1 (Bijlage 4 Aeriusonderzoek) volgt dat vanwege de beoogde woningen voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase sprake is van een bijdrage van de stikstofdepositie (afgerond op 2 decimalen) van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar ter plaatse van de omliggende Natura 2000-gebieden. Significante negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen op basis hiervan derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Met inachtnemening van de ontheffing en de resultaten uit de aeriusberekening is het bouwplan uitvoerbaar.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het besluitgebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Op 1,6 kilometer ten zuidoosten van het projectgebied ligt een aandachtsgebied 'tanken LPG'. 6,2 kilometer ten oosten van het besluitgebied ligt het basisnet-wegtraject, zonder PAG-indicatie. Voorts is op circa 1 kilometer ten zuiden van het besluitgebied is een transport buisleiding gelegen. Er vindt geen belemmering van het besluitgebied plaats, het besluitgebied is op voldoende afstand gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het besluist gebied bevindt zich in het oranje omlijnde gebied.
Afbeelding 4.1. Uitsnede risicokaart - projectgebied is oranje omgekaderd (bron www.risicokaart.nl).
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op.
Inleiding
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.
Onderzoek
Het initiatief bestaat uit het realiseren van negen woningen en daarmee voorziet het plan in het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing. De wegen in en in de omgeving van het besluitgebied betreffen 30 km/h wegen en hebben van rechtswege geen geluidzone. De wegen hebben een zodanige verkeersintensiteit dat geluidsonderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet nodig wordt geacht, mede met in achtneming van de geluidwerende demping van nieuwe woningen.
Warmtepompen
Eventueel te installeren warmtepompen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. De installaties mogen niet meer dan 40 dB(A) op de erfgrens veroorzaken (aandachtspunt: dus ook ten opzichte van de beide woningen). De RUD adviseert voorafgaand aan vergunningverlening een toets uit te (laten) voeren conform de rekentool ‘geluid warmtepompen en airco’s’, om zo de juiste installatie te bepalen waarbij aan de norm kan worden voldaan. Een afgewogen plaatsing, zo ver mogelijk van de erfgrens, is van belang. Hiervoor wordt verwerzen naar: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/11/12/rekentool-geluid-vanbuiten-opgestelde-installaties-voor-warmte--en-koudeopwekking. Bij de nader uit te werken vergunningstukken wordt dit advies meegenomen en afgewogen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Inleiding
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Plan
Het initiatief bestaat uit realiseren van negen sociale huurwoningen (éénlaags met kap). Het aantal woningen is meer dan onder het huidige bestemmingsplan is toegestaan en daarom is een afwijking op het bestemmingsplan noodzakelijk. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit besluitgebied is geclassificeerd als niet stedelijk en is gelegen in de rest van de bebouwde kom. Er is berekend met de gegevens van huur, huis, sociale huur. Voor de verkeersgeneratie van een huur, huis, sociale huur is een kental van gemiddeld 5,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor negen woningen komt dit neer op 50,4. In Bijlage 4 van Peutz stikstof wordt gerekend met 66 voertuigen per etmaal (64 licht verkeer en 2 zwaar vrachtverkeer). In de stikstofberekening is met hogere aantallen gerekend daarom wordt er zekerheidshalve in de nibm-tool ook gerekend met de getallen uit de stikstofberekening.
Onderzoek
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2018 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
In de omgeving van het besluitgebied wisselen onder meer woningen en maatschappelijke functies elkaar af. Het initiatief bestaat uit het realiseren van negen woningen. Een woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Nieuwe woningen kunnen wel een beperkende invloed hebben op de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven
Het bestemmingsplan Kernen vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie 'Bedrijven- en milieuzonering' gehanteerd.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. In de omgeving van het plangebied zijn primair woonbestemmingen aanwezig (en eventueel wijkgebonden voorzieningen). De omgeving dient daarom getypeerd te worden als een 'rustige woonwijk'.
In de directe omgeving van het besluitgebied zijn diverse functies aanwezig ofwel planologisch toegestaan.
Ten westen van het plangebied is een paardensportcentrum gelegen. Ten zuidwesten van het besluitgebied zijn sportvelden gesitueerd. Nog zuidelijker zijn twee basisscholen gevestigd (een openbare en een Christelijke basisschool). Al deze voorzieningen zijn op geruime afstand van het besluitgebied gelegen. Volledigheidshalve zijn deze wel opgenomen in de hierna volgende tabel. Verder liggen in de nabijheid van het besluitgebied voornamelijk woningen.
Ten noorden van het besluitgebied is een centrumbestemming gelegen, met als grootste afstand 20 m. Dit levert eveneens geen problemen op voor het voornemen.
Figuur 4.2 Richtafstandelijst, (bron: VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering tabel)
Gelet op de tabel kan er worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de grootste afstand op baiss van de VNG.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit initiatief mogelijk maakt. Ter plaatse van het besluitgebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Onderzoek
Het besluitgebied ligt in het beheergebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het plan is d.d. 17 maart 2023 een watertoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.
Op basis van deze watertoets wordt duidelijk dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
Wateradvies
Het waterschap geeft aan dat het plan een marginale invloed heeft op de waterhuishouding. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaar tegen het plan, maar wil wel een aantal aandachtspunten meegeven. Het zijn de volgende aandachtspunten:
Als eerste adviseert het waterschap om het hemelwater af te koppelen van het afvalwater.
Daarnaast adviseert het waterschap om zoveel mogelijk ruimte te creëren voor het bergen en infiltreren van water om belasting van het watersysteem tegen te gaan en verdroging tegen te gaan.
Tot slot adviseert het waterschap om overtollig hemelwater af te voeren via de hemelwaterafvoer van de gemeente. Mocht deze er niet zijn, dan via het gemengd riool, maar dan graag een voorziening maken dat, indien er in de toekomst een hemelwaterafvoer komt (bij een toekomstige rioolrenovatie), deze daar op aangesloten kan worden. Het gescheiden aanleveren van hemel- en afvalwater op het riool zal in de anterieure overeenkomst worden geborgd.
Het waterschap geeft aan dat voor het plan de korte (i.p.v de reguliere) procedure van toepassing is.
Conclusie
Het project is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Toetsingskader
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Onderzoek
Parkeren
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Het initiatief bestaat uit het realiseren van negen woningen, De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Gelet op de huidige situatie en de kleine toename van parkeerbehoefte is het besluitgebied voorzien van voldoende ruimte om in de de parkeergelegenheid te voorzien.
Het besluitgebied is geclassificeerd als niet - stedelijk en is gelegen in de rest van de bebouwde kom. Er is berekend met de gegevens van huur, huis, sociale huur. Voor de parkeercijfers bij een huur, huis, sociale huur is een kental van gemiddeld 1,6 parkeerbehoefte opgenomen. Dit komt neer op een behoefte van afgerond 14 à 15 parkeerplaatsen in totaal. De hoekwoningen kunnen (grotendeels) parkeren op eigen erf. In de openbare ruimte is vervolgens ruim voldoende (informele) parkeerruimte voor de drie overige rijenwoningen aanwezig. Zie hiervoor ook de uitsnede van figuur 2.3 in paragraaf 2.2.
Verkeer
Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een huur, huis, sociale huur in het gebiedstype 'niet - stedelijk' rekening gehouden te worden met 50.4 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). In de AERIUS - rapportage is uitgegaan van de worst case scenario van 66 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat voor wat betreft de parkeersituatie de verwachting is dat met de uitvoering van het initiatief er in voldoende parkeercapaciteit wordt voorzien. Voor wat betreft de verkeersafwikkeling worden er geen problemen verwacht bij de uitvoering van het initiatief, zowel niet op basis van de CROW gegevens als de AERIUS-invoergegevens.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Onderzoek
Een uitgebreide beschrijving van het besluitgebied is opgenomen in hoofdstuk 2. Het plan valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde:
Het besluitgebied blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:
1. Kenmerken van het project
Conform bijlage III van de EU-richtlijn dienen de volgende aspecten in overweging te worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het project | ||
Omvang van het project | Zie hoofdstuk 2. | nee |
Cumulatie met andere projecten | In de omgeving van het besluitgebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen bekend die kunnen leiden tot een stapeling (cumulatie) van milieueffecten. | nee |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd. De woningen worden immers gerealiseerd met steenachtige materialen, staal en hout; grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn. |
nee |
Productie van afvalstoffen | Afvalstoffen komen vrij en/of ontstaan als gevolg van normaal gebruik van de woningen. Huishoudelijk afval wordt op de gebruikelijke wijze ingezameld en verwerkt. | nee |
Verontreiniging en hinder | Verontreiniging en hinder kunnen ontstaan als gevolg van verkeersbewegingen door het realiseren van de negen woningen Gelet op de omvang van het plan draagt het project slechts in 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.6). Effecten op de omgeving als gevolg van verkeerslawaai zijn eveneens beperkt, aangezien de toename van het aantal verkeersbewegingen zeer gering is en deze opgaan in de gebruikelijke verkeersstromen. Parkeren vindt op het eigen terrein danwel in de directe omgeving plaats. Vanuit de omgeving zijn er op het besluitgebied diverse milieueffecten, zoals geluid, van toepassing Zoals aangetoond in dit hoofdstuk van de ruimtelijke onderbouwing zijn deze effecten gering. |
nee |
Risico van ongevallen | Volgens de risicokaart ligt het besluitgebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Dit is onderbouwd in paragraaf 4.4. | nee |
2. Plaats van het object
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Plaats van het project | ||
Het bestaande grondgebruik | Zie hoofdstuk 2. | nee |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Zie paragraaf 4.3. | nee |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Zie paragraaf 4.3. | nee |
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het potentiele effect | ||
Het bereik van het effect | De effecten als gevolg van de nieuwbouw van woningen zijn beperkt tot enkele tientallen meters. Van een negatieve invloed op de omgeving en op natuurgebieden is geen sprake. | nee |
Het grensoverschrijdende karakter van het effect | Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake. | nee |
De waarschijnlijkheid van het effect | De effecten duren zo lang het besluitgebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen. | nee |
Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een relatief zeer geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Conclusie
Omdat de activiteiten ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De activiteiten hebben geen belangrijke nadelige milieueffecten. Het is niet noodzakelijk de m.e.r.-procedure te doorlopen.
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade en kosten die de gemeente eventueel maakt naar aanleiding van dit plan, zoals het aanleggen van een rioolaansluiting. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.
Participatie
In het kader van participatie is tussen de initiatiefnemer (woonservice) en de huurders en omwonenden overleg geweest. Dit heeft op meerdere wijze vorm gekregen; zoals het informeren via de website, via het abonneren op de digitale nieuwsbrief, via het rondbrengen van de nieuwsbrief in de omgeving en via meer persoonlijke contacten tussen de woningcorporatie en de betrokken huurder. Voor de laatste stand van zaken wordt naar de betreffende website verwezen: (https://www.woonservice.nl/over-woonservice/projecten/nieuwbouw-sleen).
Vooroverleg
Onderhavig rapport is voor advies op 12 juli 2023 naar de vooroverleginstanties gezonden. Hieronder volgen de reacties van de vooroverleginstanties.
Provincie Drenthe
De provincie heeft laten weten dat er geen provinciale belangen zijn die door het planvoornemen wordt geschaad.
Waterschap
Het waterschap geeft aan dat het plan een marginale invloed heeft op de waterhuishouding. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaar tegen het plan, maar wil wel een aantal aandachtspunten meegeven. Deze zijn opgenomen in de desbetreffende waterparagraaf.
Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Drenthe
Het verkennend bodemonderzoek geeft geen aanleiding tot gezondheidskundige zorg. Bij het genoemde bodemonderzoek zijn lichte verontreinigingen met PAK en PCB’s gemeten. De verontreinigingen leveren geen risico’s op voor de gezondheid. De bodemonderzoeken geven geen inzicht in de bodemkwaliteit van de diepere bodemlagen (dieper dan 0,5 meter onder maaiveld). GGD vraagt hiermee rekening te houden mochten er plannen zijn voor diepere graafwerkzaamheden. Wanneer er vermenging van de bodemlagen plaatsvindt kan dit effect hebben op de bodemkwaliteit.
GGD verzoekt om omwonenden actief te informeren en te betrekken in de fasen van planning, ontwikkeling, uitvoering, beheer en evaluatie. Dit kan bijdragen aan maatschappelijke acceptatie en draagvlak. Met goede communicatie en participatie zal een ontwikkeling beter passen bij wat nodig en wenselijk is in een specifieke wijk, buurt of straat. De GGD adviseert om in het participatieproces rekening te houden met werkvormen die geschikt zijn voor bewoners met verschillende achtergronden.
De initiatiefnemer zal -zoals te doen gebruikelijk- omwonenden en haar huurders te informeren en te betrekken bij de planontwikkeling en latere fasen. Dit blijkt ook uit het bovenstaande kopje 'Participatie'.
Het Oversticht
Het Oversticht vraagt om rekening te houden met de maximaal toegestane bouwhoogte vanwege de molenbiotoop van Molen De Hoop.
Vorig jaar heeft de gemeente hierover contact gehad met de Molenstichting. De Molenstichting gaf aan geen problemen te voorzien met de windvang als gevolg van het planvoornemen. De plannen zijn ongewijzigd voor wat betreft de bouwhoogte. Al met al ligt hier dus geen actiepunt voor de initiatiefnemer.
RUD
De RUD heeft ten aanzien van natuur, bodem, geluid een aantal opmerkingen gemaakt, die in de onderhavige rapportage zijn aangevuld en/of opgenomen.
Veiligheidsregio Drenthe
De veiligheidsregio merkt op dat de woningen worden voorzien van zonnepanelen zoals afgebeeld op pagina 14 van het rapport Ruimtelijke onderbouwing Omgevingsvergunning Broekveldstraat/Drostenstraat. Deze panelen zijn aaneengesloten verspreid over drie daken van de woningen. Uit recente gebeurtenissen (brand rijtjeswoningen in Arnhem) heeft de veiligheidsregio geconstateerd dat een brand in een van de woningen zich sneller naar naast gelegen woningen kan verspreiden door hitte opbouw tussen panelen en het dak. Doordat er geen vrij ruimte aanwezig was tussen de panelen had de brandweer ook geen mogelijkheden een ‘stoplijn’ creëren om de brand tegen te houden.
Advies (geen harde eis) van de veiligheidsregio: zorg ervoor dat de zonnepanelen per woning afzonderlijk worden gelegd (dus niet aaneengesloten) met een tussenruimte van 1 meter.
De initiatiefnemer heeft hiervan kennis genomen en beziet dit nader in het kader van de verdere uit te werken vergunningsstukken.
Terinzagelegging
Op de aangevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het omgevingsvergunningstraject voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het plan in te dienen. Tijdens de periode zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.
De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien zijn niet alleen aanvragen voor een tegemoetkoming in schade, maar ook kosten die de gemeente eventueel maakt n.a.v. dit plan, zoals het aanleggen van een rioolaansluiting.