Plan: | Ossehaar fase C Coevorden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0109.001BP00031-0002 |
De ontwikkeling van de wijk Ossehaar loopt al geruime tijd. Voor Fase C waren aanvankelijk 44 kavels bedacht voor vrijstaande woningen. Deze kavels zijn omstreeks 2009 in de verkoop gebracht, maar er was destijds onvoldoende belangstelling. Naar aanleiding van de woonvisie in 2017 heeft de gemeente besloten om het plan te wijzigen naar 6 grote kavels. Ook daar bleek geen interesse in te bestaan. Fase C is in 2018 uit de verkoop gehaald.
De woningmarkt is ingrijpend veranderd. Er is vraag naar huizen en bouwkavels. De gemeente Coevorden heeft daarom besloten Ossehaar Fase C opnieuw te ontwikkelen. Onderzoek naar onder andere woonwensen maar ook prognoses voor het aantal inwoners (demografische ontwikkeling) is uitgevoerd. Op basis daarvan heeft de gemeenteraad van de gemeente Coevorden in december 2021 een nieuwe woonvisie vastgesteld. Daar staat in dat de gemeente Coevorden zoekt naar ruimte om te bouwen en betaalbare huisvesting. Met name voor kleine huishoudens. Daarom gaat de gemeente bij het ontwikkelen van Ossehaar C voor een combinatie van koop- en huurwoningen. In totaal worden er met het planvoornemen 100 woningen gerealiseerd.
Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om die reden dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Een bestemmingsplan met toelichting moet aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen in het oosten van de de Drentse stad Coevorden. Het plangebied ligt ten zuiden van de bestaande wijk Ossehaar en is volledig omringd door water. De N863 vormt de zuidelijke begrenzing van het plangebied. Ten westen van het gebied is de N382 gelegen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich onbebouwd agrarisch land. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarop de globale ligging van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen' (vastgesteld op 9 november 2020). Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Woongebied', er gelden geen dubbelbestemmingen in het plangebied. Wel geldt er in het gebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - nieuwbouwlocatie' en de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 6'.
Verder zijn de volgende facetbestemmingsplannen van kracht:
De realisatie van 100 nieuwe woningen is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Kernen'. Daarom dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en dienen de vereiste onderzoeken te worden uitgevoerd. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarbij de begrenzing is aangeduid met een rode lijn.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kernen' (bron: Ruimtelijke plannen)
In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied betreft in de huidige situatie een voor een deel nog onbebouwd stuk land aan de oostzijde van de stad Coevorden. Op dit moment is in het noordoostelijk deel van het plangebied een tijdelijke opvang voor Oekraiense vluchtelingen aanwezig. Deze opvang krijgt een andere plek als het plangebied tot woonwijk wordt ontwikkeld. Het plangebied wordt aan alle kanten omringd door water en is daardoor in feite een eiland. Centraal in het plangebied bevindt zich een vijver. Er is in het plangebied in de huidige situatie al enige infrastructuur aanwezig. Zo lopen de 'Hartog Zilverbergstraat' en de 'Jan Frowijnstraat' door het plangebied. Het gebied wordt ontsloten op het bestaande deel van de wijk Ossehaar door middel van een toegangsweg aan de westzijde. Aan de oostzijde wordt het plangebied ontsloten op de Bawina van Heemstralaan. Verder bevinden zich aan de noordzijde en aan de zuidzijde van het plangebied toegangswegen voor fietsers.
Figuur 2.1. Huidige situatie, het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: Google Maps)
Voorgeschiedenis
De basis voor Ossehaar fase C is gelegd bij de ontwikkeling van de hele wijk Ossehaar. Voor de nieuwe woonwijk Ossehaar is in eerste instantie een ontwikkelvisie opgesteld. In deze visie wordt voorgesteld om Ossehaar een 'chaotische' opzet te geven met een zekere regelmaat. Het moet leiden tot een variatie aan straten , intimiteit en plezierige rommeligheid.
In de ontwikkelvisie wordt voor fase C gesteld dat het een wijk moet zijn die losjes is vormgegeven met water, grote groenstroken en een afwisselend beeld van woningen.
Aanvankelijk is Ossehaar fase C op basis van de ontwikkelvisie verkaveld voor 40-50 woningen. Door de crisis op de woningmarkt zijn deze plannen in de ijskast gezet. Daarna is er ruimte geboden voor enkele grote kavels op fase C. Ook die zijn nooit verkocht.
Proces ontwikkeling Ossehaar fase C
Nu is de woningmarkt dusdanig dat ontwikkeling van fase C weer in beeld is. Het ontwerp en de inrichting van fase C moet wel aansluiten bij de hedendaagse eisen, wensen en behoeften.
De gemeente heeft voor fase C een aantal uitgangspunten vastgelegd:
In een participatieproces hebben inwoners en belangstellenden vervolgens de ruimte gekregen hun inbreng te leveren voor de nieuwe opzet van fase C. Eerst door ideeën te inventariseren en daarna aan de hand van drie modellen voor de opzet van de wijk reacties op te halen. In de tabel op pagina xx zijn de belangrijkste aandachtspunten verwoord die in het proces zijn opgehaald.
Stedenbouwkundig plan Ossehaar fase C
UItgangspunten
Voor de opzet van fase C zijn vijf uitgangspunten gekozen.
Bij de ontsluiting van de wijk wordt waar mogelijk aangesloten op de vrijliggende fietsstructuur in Ossehaar. De auto is ondergeschikt in de wijk.
Belangrijk is een representatieve uitstraling van de wijk. Fase C is het visitekaartje van Ossehaar en dat vraagt een aantrekkelijk aangezicht, in ieder geval vanaf de Europaweg.
Hoewel de wijk variatie kent en 'eenheid door verscheidenheid' heeft meegekregen, is samenhang in de wijk van belang. De wijk is niet al te groot. De vijver vormt het hart en de verbinding.
In de wijk is ruimte voor aaneengesloten wandelommetjes en plek voor sport en spel voor verschillende doelgroepen en leeftijden.
Waar dat kan wordt benut wat er al is. En waar dat kan wordt zoveel mogelijk ruimte gegeven voor een toekomstbestendige inrichting: veel groen, biodivers en klimaatadaptief.
Hoofdopzet
Fase C van Ossehaar is gebaseerd op de bestaande al aanwezige hoofdopzet van het eiland. De vijver midden in het eiland is het hart van de wijk. De vijver is onderdeel van een grotere centrale groenzone die doorloopt tot het zuidoosten van het eiland. In de groenzone is verschil gemaakt in meer beplante delen met een groene brink, (half) open plekken en water. Zo ontstaat er veel variatie in de uitstraling van de wijk en ontstaat er ruimte voor veel biodiversiteit. Alle woningen hebben aan de voor- en/of achterzijde zicht op water en groen.
Op de brink komt, als verwijzing naar het boerenerf dat er vroeger lag, een nieuw zogenaamd knooperf. Een boerenerf met drie volumes als boerderij en twee schuren waarin 22 rug-aan-rugwoningen een plek hebben gekregen. De rug-aan-rugwoningen hebben een kleine tuin die door een haag wordt omsloten. Het erf is via paden met de omgeving verbonden. Een doorgaand fietspad loopt over het erf en zorgt voor een verkorte verbinding door fase C naar de Jan Benjaminsstraat in fase B. Het erf wordt aan de noordzijde ontsloten op de straat.
Aan de noordelijke en westelijke zijde van de wijk liggen de woningen aan de brink en aan het water. De twee-onder-een kapwoningen kennen een gespiegelde opzet van de woningen aan de andere zijde van het water aan de Jan Benjaminsstraat.
Aan diezelfde kant van de wijk staan ook vier blokken met rijwoningen, zowel huur als koop. De woningen zijn als een soort hof opgezet, waarbij aan de achterzijde ruimte is om te parkeren. De koopwoningen liggen aan een groene zone met ruimte voor een wadi. Over deze groene zone is ook zicht op de achterliggende wijk (fase B).
Langs de zuidoostrand van de wijk liggen de erven in de representatieve zone van fase C. De erven liggen met de achterzijde aan een groene laan. Hier zijn de inritten en de schuren. De voorzijde grenst aan het water. Natuurlijk is er ruimte voor een terras bij de woning en groene oevers aan het water. Zo is een representatieve uitstraling geborgd.
Groene en blauwe dragers
Fase C is omsloten door water. De oever is op enkele plekken toegankelijk als openbaar gebied. over grote lengtes zijn de oevers groen. Dat zorgt voor een vriendelijke en natuurlijke uitstraling.
De brink en de vijver vormen samen een aaneengesloten groen/blauw gebied. Met veel bomen op de brink en een natuurvriendelijke plasdrasoever aan de noordzijde van de bijver is er diversiteit in openbaar gebied. Dat zorgt voor meer belevingswaarde en meer ruimte voor verschillende soorten bomen en planten.
Verbindingen
Fase C wordt via de Hartog Zilverbergstraat ontsloten op de Bawina van Heemstralaan en de Jan Benjaminsstraat. Diverse voetpaden en fietsverbindingen zorgen voor korte doorsteken richting fase B, het park aan de noordzijde en stad Coevorden. Zo ontstaan aantrekkelijke, korte verbindingen richting onder andere de binnenstad.
In de centrale groenzone liggen verschillende voetpaden die ruimte geven voor een ommetje door het groen in de wijk.
Ontmoetingsplekken
Het is waardevol als er in de wijk ruimte is om elkaar (toevallig) te ontmoeten. Door de verbindingen binnen de wijk voor de fiets of lopend kort te maken, wordt gestimuleerd dat de auto blijft staan. Zo is er meer kans dat bewoners elkaar 'op straat' tegenkomen. Daarnaast komen er in de centrale groenzone zitplekken en natuurlijke speelplekken. De zit- en speelplekken liggen strategisch bij kruisingen van paden en/of wegen, zodat de kans dat bewoners en voorbijgangers elkaar tegengekomen wordt vergroot. In fase C is ervoor gekozen om in aanvulling op de speeltuinen in de nabijheid in fase B een speel/avonturenroute te maken aan de noordzijde van de vijver.
Parkeren
De kavels in fase C zijn zo opgezet dat bij vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen voldoende ruimte is om twee auto's op het eigen erf te parkeren.Voor de rijwoningen is parkeerruimte in nabijgelegen parkeerkoffers op het achtererf. Op het knooperf parkeren auto's in de parkeervakken onder de bomen en op het voorplein van het erf.
Woningen
Ossehaar fase C is een gevarieerde en gemengde wijk. In de verkavelingsopzet en in het type woningen wordt dat duidelijk. Er zijn geen straten met 'meer van hetzelfde' maar met een goede mix van rijwoningen, twee onder een kapwoningen en vrijstaande woningen en een verschillende architectuur. Het beeldkwaliteitsplan voor Ossehaar fase C gaat in op de eisen die aan de uitstraling en vormgeving van de woningen worden gesteld.
Figuur 2.2. Toekomstige situatie plangebied (bron: BügelHajema Adviseurs)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Voor dit planvoornemen geldt dat er 100 woningen worden gerealiseerd en hiermee overschrijdt het plan de grens van twaalf woningen. Er is daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling. Omdat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen de volgende stappen van Ladder ook te worden doorlopen.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is nu onderdeel van bestemmingsplan 'Kernen' (vastgesteld op 9 november 2020). Op basis van dit bestemmingsplan is het in het plangebied mogelijk om maximaal 6 woningen te realiseren. Met het planvoornemen worden in totaal 100 nieuwe woningen gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet passend binnen het huidige planologische regime. Het nieuwe ruimtelijke besluit maakt meer bebouwing mogelijk dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was. Het plan kan dus worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Coevorden en omliggende gemeenten. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door de inwoners uit de gemeente of omliggende gemeenten.
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
In de woonvisie is voor de stad Coevorden aangegeven dat er een kwantitatieve opgave ligt van 220 tot 330 woningen. Van dit aantal woningen is het gewenst dat hiervan circa 25% sociale huur wordt, 35% betaalbare koop en 40% middenhuur/vrije sectorhuur wordt. Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van 100 nieuwe woningen. De woningen zullen worden uitgevoerd in verschillende typen (prijsklasse, huur en koop, grootte en ontwerp). Er kan dus worden gesteld dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in zijn geheel in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de provinciale omgevingsverordening, waar het plangebied tot het stedelijke gebied wordt gerekend.
Conclusie
Er is geconcludeerd dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Ook ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Er kan dus worden geconcludeerd dat er in het planvoornemen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2022 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 28 september 2022. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De volgende missie is geformuleerd: 'het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is.' De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van het esgehuchtenlandschap. Van provinciaal belang zijn:
Het provinciaal beleid is gericht op:
Het plangebied is gelegen in het bestaande stedelijke gebied van Coevorden. De kernkwaliteit 'Landschap' is niet in het geding.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
Voor het plangebied geldt het niveau 'respecteren'.
Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het deelgebied ‘Mars- en Westerstroom- het keurslijf van de beken.' Bepalend voor dit deelgebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de karakteristieke compacte structuren van dit esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen. De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:
Het planvoornemen is niet in strijd met de kernkwaliteit cultuurhistorie. Paragraaf 4.1.2 motiveert dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de ontwikkeling.
Archeologie
De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:
Voor het plangebied geldt het beschermingsniveau 3: verwachte archeologische waarden, beekdal. Dit beschermingsniveau richt zich op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek in gebieden of terreinen waar archeologische waarden worden verwacht die van provinciaal belang zijn. Voor het plangebied is in het verleden een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.1).
Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het plangebied heeft een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron bij ontwikkelingen worden gebruikt. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welk kenmerkend aardkundig erfgoed aanwezig is en dat zij hieraan bescherming geven via de gemeentelijk omgevingsvisie en plannen en initiatieven daarop beoordelen.
Het plangebied is op de kaart 'aardkundige waarden' ook aangeduid als 'De Hondsrug UNESCO global geopark'. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden. In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet deze gebiedskwaliteiten in voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initatieven. Gezamenlijk met partners geeft de provincie uitvoering aan het Masterplan Geopark. Via educatie en recreatieve activiteiten versterkt zij de kennis over en de waardering voor de bijzondere kwaliteiten archeologie, cultuurhistorie, landschap en aardkundige waarden.
Met het planvoornemen worden de aardkundige waarden gerespecteerd.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De provincie stimuleert het bewustzijn van het belang van duisternis. Het plangebied is niet gelegen in een specifiek stiltegebied.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop. Het plangebied is niet in een NNN gebied gelegen. In paragraaf 4.3 wordt nader gemotiveerd dat er met het planvoornemen geen ecologische waarden verloren gaan.
In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. De POV is op 8 maart 2023 op enkele onderdelen herzien. Dit heeft geen gevolgen voor onderhavige ontwikkeling.
In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf 3.2.1 is het plan hieraan getoetst.
Hieronder worden de overige thema's in de Omgevingsverordening die relevant zijn voor het voornemen aangehaald:
Woningbouw (artikel 2.17)
In artikel 2.17 van de POV staat dat een ruimtelijk initiatief kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is onderdeel van bestaand stedelijk gebied. De woningbehoefte is middels de gemeentelijke woonvisie in voldoende mate getoetst en passend bevonden (zie paragraaf 3.3.3).
De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het plangebied en de gewenste ontwikkeling. Het planvoornemen is in lijn met de POV.
Op 24 april 2023 is de Omgevingsvisie Coevorden als ontwerp ter inzage gelegd. De Omgevingsvisie is een visie op de leefomgeving in de gemeente Coevorden. De Omgevingsvisie geeft het toekomstbeeld van en voor de gemeente en geeft aan waar de gemeente kansen zien en met welke opgaven de gemeente aan de slag wil. Het toekomstbeeld kijkt ver vooruit, de kansen en opgaven zijn de eerste stappen om ons toekomstbeeld te realiseren. Om de visie een stap concreter te maken zijn er gebiedskompassen uitgewerkt: een koers op maat voor verschillende gebieden, zodat ze de veelzijdigheid van de gemeente recht kunnen doen.
De gemeente Coevorden ziet op basis van deze grote ontwikkelingen voor de toekomst van Coevorden in de leefomgeving drie grote ambities. Activiteiten op deze gebieden zijn cruciaal om het gewenste toekomstbeeld te verwezenlijken.
Het plangebied ligt in Coevorden. Coevorden bevindt zich in het gebiedskompas van de omgevingsvisie in het deelgebied 'Regiostad – Beleefstad'. Hierover staat in de omgevingsvisie beschreven dat Coevorden qua wonen een regiofunctie heeft. Voor de stad ligt er de komende jaren dan ook een flinke woningbouwopgave. Er lopen al meerdere plannen, maar er zijn nog diverse doelgroepen die ruimte zoeken en er zijn nog gronden beschikbaar. Om ook bijzondere doelgroepen een plek te bieden wijzen we hiervoor actief locaties aan. Daarnaast jaagt de gemeente stagnerende plannen actief aan, want er zijn op korte termijn woningen nodig. Uitvoering geven aan de woningbouwplannen op Ossehaar Fase C is in de komende jaren de belangrijkste uitbreiding voor de stad Coevorden. Daarnaast ziet de gemeente op verschillende plekken ruimte voor woningbouw binnen de gebouwde omgeving. Het historische karakter en de archeologische en cultuurhistorische waarden zijn factoren om rekening mee te houden. Dit vraagt bij woningbouw in de stad Coevorden om bijzondere aandacht en vormt een waardevolle inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen.
In de Omgevingsvisie gemeente Coevorden (ontwerp) wordt het uitvoering geven aan de woningbouwplannen op Ossehaar Fase C als de belangrijkste uitbreiding voor de stad Coevorden genoemd. Het planvoornemen sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie gemeente Coevorden (ontwerp).
De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 (vastgesteld december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden. De gemeente geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.
De gemeente heeft drie thema’s gedestilleerd die naar hun idee de ‘rode draad’ vormen in de analyse wat allemaal aanwezig is in de gemeente. Om tot deze uitkomst te komen, zijn de sterke en zwakke punten, evenals de kansen en bedreigingen van de gemeente geanalyseerd. De drie thema's zijn: 'landschap, natuur en cultuurhistorie', economie en krimp.
Het thema 'Landschap, natuur en cultuurhistorie' is erg belangrijk voor de gemeente. Bij de zwakke punten is echter ook te zien dat er soms onvoldoende rekening mee wordt gehouden. De aantrekkelijke woonmilieus, recreatie en toerisme zijn er wel bij gebaad dat dit landschap en de cultuurhistorie in stand blijft. Bij bedreigingen is krimp een belangrijk thema is. Krimp treft onder andere Zuidoost-Drenthe. De gemeente sluit hiervoor niet haar ogen en zoekt naar kansen binnen dit gegeven. De kansrijke kernen, waaronder Coevorden, krijgen de meeste uitbreidingsmogelijkheden. Om de leefbaarheid op peil te houden probeert de gemeente de kwaliteit in de kernen en het landschap er omheen hoog te houden. Er wordt ingezet op duurzaamheid en er wordt geprobeerd kwetsbare doelgroepen in een goede betaalbare woning te huisvesten.
In de kern Coevorden zal er een kwaliteitsslag plaats moeten vinden in de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving, met name in de naoorlogse wijken. Er zal meer differentiatie in de huurwoningen moeten komen. En er zullen woningen aangepast moeten worden voor senioren. Een belangrijke gesprekspartner hierin zal woningcorporatie Domesta zijn. Samen met haar zal gekeken moeten worden wat de beste oplossing is voor de verschillende wijken in de stad.
Uit de meer recente woonvisie van de gemeente Coevorden (zie paragraaf 3.3.3) blijkt ondertussen dat de woningmarkt in de stad Coevorden in een korte tijd van een krimpmarkt is veranderd in een overspannen markt. Het planvoornemen betreft de realisatie van 100 nieuwe woningen in de stad Coevorden. Met deze ontwikkeling wordt onder andere geprobeerd kwetsbare doelgroepen in een goede betaalbare woning te huisvesten. Hiermee sluit het planvoornemen aan op de Structuurvisie Coevorden 2013-2023.
In de woonvisie 'Bouwen aan de Toekomst' geeft de gemeente richting aan het nieuwe woonbeleid van 2021 en later. De visie staat in nauw verband met de omgevingsvisie (in wording) die de ruimtelijke kaders biedt. Ook programma’s en projecten als duurzaamheid, economie, binnenstad, vitale vakantieparken, de inclusieve samenleving en inzet op leefbaarheid en welzijn staan in nauw verband met de woonvisie. Daarnaast is de woonvisie het uitgangspunt voor de te maken prestatieafspraken met de woningcorporatie(s).
De gemeente wil een woningmarkt die past bij de toekomst van de gemeente Coevorden. Kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, leefbaar en betaalbaar staan op de agenda. Daarnaast dient er genoeg capaciteit te zijn om onderdak te bieden aan nieuwe werknemers voor de groeiende economische sectoren binnen de gemeente. Dit is een andere koers dan die van de vorige woonvisie, waar rekening werd gehouden met een mogelijke krimp van de bevolking binnen de gemeente.
De gemeente wil actief meer, beter passende en betaalbare woningen realiseren voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Coevorden. In de woonvisie wordt de uitdaging aangegaan om tempo te maken in het voldoen aan de urgente woonbehoeften met tegelijkertijd aandacht voor kwaliteit, verbinding en maatwerk.
In de woonvisie is voor de stad Coevorden aangegeven dat er een kwantitatieve opgave ligt van 220 tot 330 woningen. Van dit aantal woningen is het gewenst dat hiervan circa 25% sociale huur wordt, 35% betaalbare koop en 40% middenhuur/vrije sectorhuur wordt. De toevoeging van 100 woningen, waarvan 38 huurwoningen en 62 koopwoningen sluit daarmee aan op de gemeentelijke woonvisie.
Op 16 oktober 2012 is de Welstandsnota gemeente Coevorden vastgesteld. De Welstandsnota vormt een set van beleidsregels waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het welstandstoezicht moet uitvoeren. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van 100 nieuwe woningen in Coevorden mogelijk. Het plangebied is op de bijbehorende welstandskaart geen onderdeel van een welstandszone. Voor het plangebied wordt een separaat Beeldkwaliteitsplan opgesteld. De uitvoering van het planvoornemen zal aan dit beeldkwaliteitsplan moeten voldoen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De gemeente Coevorden heeft een lange, rijke en roemruchte geschiedenis. Al in de prehistorie is sprake van bewoning waarvan nu nog steeds de bewijzen in het landschap zichtbaar zijn. De hunebedden en de grafheuvels, de celtic fields en de vele vondsten in het Stedelijk Museum Coevorden zijn getuigen van dit verre verleden. Uit een recenter verleden geeft de nog aanwezige structuur van de vroegere vestingstad zicht op de militaire geschiedenis. Het Kasteel en Havezathe de Klencke vertellen weer over de bestuurlijke rol van Coevorden in het verleden. De veelal gaaf bewaarde esdorpen met hun boerderijen en essen zijn representanten van de agrarische samenleving door de eeuwen heen. En de jongste geschiedenis van de gemeente Coevorden is zichtbaar in de veenkoloniale delen met de kanalen, wijken en lintdorpen in weidse vergezichten.
De gemeente heeft het beleid van haar cultureel erfgoed vastgelegd in de erfgoednota ‘Het Kapitaal van Coevorden’ (vastgesteld in 2013). Hierin is een groot aantal aanbevelingen gedaan om het culturele erfgoed te bewaren en te versterken. In 2010-2011 is de Cultuurhistorische inventarisatie (CHI) uitgevoerd door een gemeentelijke projectgroep en de historische verenigingen in de gemeente. In de CHI zijn drie onderdelen, archeologie, landschap & historische geografie en gebouwde omgeving, geïnventariseerd, gewaardeerd en voorzien van beleidsadviezen. De resultaten van deze inventarisatie zijn in de nota beschreven. Zij dienen als onderlegger voor deze erfgoednota.
Het plangebied is gelegen in het gebied "Vestingstad Coevorden met de omringende waterwegen". Coevorden is één van de twee Drentse steden met een middeleeuwse oorsprong. Ze heeft in de stadskern hoge archeologische waarden en bovendien nog een intact zeventiende-eeuws stratenpatroon. De belangrijkste kenmerken zijn:
Met het planvoornemen wordt geen afbreuk gedaan aan 'het kapitaal van Coevorden'. In paragraaf 4.1.2 wordt dit nader besproken.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.1.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Op de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Coevorden geldt voor het plangebied voor archeologie deels 'categorie 2' en deels 'categorie 4'. Voor 'categorie 2' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als er meer dan 500 m2 en dieper dan 0,30 meter grond wordt geroerd. Voor 'categorie 4' geldt dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is als er meer dan 0 m2 en dieper dan 0,30 meter grond wordt geroerd. Met het planvoornemen is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daarom is er in 2006 een bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd door Synthegra Archeologie. De rapportage hiervan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven.
Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem in vrijwel het gehele plangebied een natuurlijk profiel vertoont. In geen van de boringen zijn (duidelijke) archeologische resten of indicatoren aangetroffen. De kans dat er een archeologische vindplaats uit de periode Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd binnen het plangebied aanwezig is wordt daarom klein geacht.
Het is echter niet uit te sluiten dat er een vindplaats uit de periode Steentijd aanwezig is op het dekzandkopje in het noordoostelijke deel van de onderzoekslocatie. Op dit dekzandkopje is een (deels) intact podzolprofiel aangetroffen. Het onderzoeksgebied van het uitgevoerde archeologisch onderzoek betreft een gebied groter dan het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het dekzandkopje in het noordoostelijke deel van de onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Daarmee zijn er geen aanwijzingen voor archeologische resten in het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en initiatieven. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
De oudste vermelding van Coevorden als nederzetting dateert uit 1141. De nederzetting is ontstaan vanwege de strategische ligging langs een van de noord-zuid wegen die Drenthe en Groningen met het zuiden verbond. De naam duidt een doorwaadbare plaats aan waar men de rivier kon oversteken, een zogenaamde voorde (Coevoorde). De voorde ligt in dit geval in het Schoonebeekerdiep. Vanwege de strategische ligging werd Coevorden regelmatig belegerd. In het begin van de zeventiende eeuw werd de nederzetting tot militaire vesting gemaakt. Begin achttiende eeuw werd de vesting verbeterd en voltooid in de vorm van een regelmatige zevenhoek. De deels nog aanwezige stervormige stadsgracht dateert ook uit deze fase. In 1870 werd de vesting opgeheven en tot 1907 werden de wallen en poorten geslecht en een groot deel van de grachten gedempt.
Hieronder is een topografische kaart uit 1850 opgenomen. Het plangebied is hierin globaal rood omcirkeld. Op de kaart is te zien dat het plangebied ten oosten van de historische kern van Coevorden ligt. Op de 'beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden' ligt het plangebied niet in een beschermd- of waardevol gebied. In het plangebied zijn geen beschermde of karakteristieke objecten aanwezig.
Figuur 4.1. Uitsneden topografische kaart uit 1850 (bron: Topotijdreis.nl)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Voor de uitvoering van het planvoornemen is bodemonderzoek noodzakelijk. In februari 2023 is door Sigma Geo- & Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater t.p.v. peilbuis 2 bevat een verhoogd gehalte koper (zware metalen) t.o.v. de tussenwaarde / bodem-indexwaarde (>0.5). In overleg met het bevoegd gezag kan, wanneer er geen sprake is van natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden, een herbemonstering en heranalyse van het grondwater noodzakelijk zijn.
Voor het overige bevat de grond en het grondwater enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. In deze gevallen wordt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0,5) niet overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Hergebruik eventueel vrijkomende grond en bouwstoffen
Bij de toekomstige herinrichting kunnen grond en bouwstoffen vrijkomen. Bij het hergebruiken hiervan zijn de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De aangetoonde (lichte) verontreinigingen betekenen dat eventueel vrijkomende grond niet zomaar elders toepasbaar is.
Op basis van dit voorgaande bodemonderzoek is onder andere geconcludeerd dat het grondwater ter plaatse van de peilbuis 2 onder andere een matig verhoogd gehalte koper (zware metalen) bevat. De overschrijding van de tussenwaarde / bodemindex-waarde >0.5 voor koper (zware metalen) in het grondwater t.p.v. peilbuis 2 heeft aanleiding gegeven tot het instellen van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater. Het bemonsteren van het grondwater is op 27 maart 2023 uitgevoerd door Sigma Geo- & Milieutechniek uitgevoerd. Een rapportage hiervan is als Bijlage 3 bij deze toelichting toegevoegd. Uit de nadere analyse kwam de volgende conclusie:
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 bevat na herbemonstering en heranalyse (d.d. 27-03-2023) geen verhoogd gehalte koper (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde. Het in eerste instantie, in het kader van het verkennend milieukundig bodemonderzoek, matig verhoogd gemeten gehalte koper (47 ƒÊg/l) in het grondwater t.p.v. peilbuis 2 is na herbemonstering en heranalyse niet opnieuw in een vergelijkbaar gehalte gemeten. Het in eerste instantie, in het kader van het verkennend milieukundig bodemonderzoek, matig verhoogd gemeten gehalte koper in het grondwater t.p.v. peilbuis 2 is naar verwachting veroorzaakt t.g.v. het zogenaamde 'plaatsingseffect' waarbij het evenwicht tussen grond en grondwater na standtijd van een week nog niet voldoende is hersteld.
Het na herbemonstering en heranalyse gemeten gehalte koper in het grondwater t.p.v. peilbuis 2 geeft naar onze mening geen verdere aanleiding tot het instellen van nader onderzoek.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Soortenbescherming
Om de uitvoerbaarheid van dit initiatief te toetsen voor het aspect ecologie, is er door BügelHajema Adviseurs op 12 oktober 2022 een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quickscan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels en met een mogelijke vliegroute van vleermuizen over het omringende water.
Effecten op broedvogels worden bij voorkeur voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. In dat geval is het wel belangrijk om te voorkomen dat oeverzwaluw in hopen zand en grond op het bouwterrein tot broeden komt, omdat deze soort zich al kan vestigen als de werkzaamheden slechts enkele dagen stil liggen. Is de wens om werkzaamheden aan bosschages en bomen in het broedseizoen te starten, dan is het nodig het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Een negatief effect op een vliegroute van vleermuizen kan worden voorkomen door directe lichtuitstraling op de omringende watergang te voorkomen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen.
Gebiedsbescherming
Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid en het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen nog niet worden uitgesloten. Een AERIUS-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uitkomt.
AERIUS-berekening
In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect kan leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Ten behoeve van het planvoornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als in de gebruiksfase meegenomen. Bij de AERIUS-berekening is uitgegaan van een worstcase scenario wat betreft de verkeersgeneratie. De berekening en bijbehorende rapportage is als Bijlage 5 opgenomen in deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn:
Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Zowel het aspect soortenbescherming als het aspect gebiedsbescherming (inclusief stikstof) vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarmee vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.
Figuur 4.2. Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Inrichtingen
Op een afstand van circa 900 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een LPG tankstation. Vanwege de relatief grote afstand van het plangebied tot het tankstation is deze risicobron niet relevant. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van het LPG-tankstation.
Buisleidingen
Op een afstand van circa 600 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een aardgasleiding van de NAM. Deze leiding kent een maximale werkdruk van 290 bar en een uitwendige diameter van 4,02 inch. Volgens het 'Bestemmingsplan Buitengebied' (vastgesteld op 9 december 2014), waarin deze buisleiding gelegen is, reikt het invloedsgebied van deze leiding niet tot het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de N382 (Rondweg) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De op- en afrit hiervan ligt op circa 250 meter van Ossehaar fase C. Er vindt onder andere transport van LPG plaats middels tankwagens die wel of niet voorzien zijn van een hittewerende coating. Het RIVM heeft scenario berekeningen doorgevoerd voor tankwagens met en zonder aanvullende (brand)veiligheidsvoorzieningen, zijnde de verbeterde vulslang en hittewerende coating. De risico-afstanden van tankwagens zonder deze voorzieningen komen uit op een brandaandachtsgebied van 180 meter en een explosieaandachtsgebied van 290.
De afstand van de Rondweg tot aan Ossehaar fase C is circa 300 meter. Er vanuit gaande dat de LPG tankwagen via de Rondweg naar het LPG tankstation aan de Euregioweg zal gaan, heeft het vervoer hiervan dan geen directe invloed op fase C. Echter de warmtestralingseffecten welke nog leiden tot brandwonden 1e graads gaan tot circa 380 meter. De Veiligheidsregio Drenthe adviseert daarom om aan in ieder geval aan risico-communicatie richting de omgeving te doen (Bijlage 8).
Inrichting en ontwikkeling
In het vooroverleg (Bijlage 8) heeft de brandweer (Veiligheidsregio Drenthe) in relatie tot externe veiligheid nog een aantal maatregelen aangedragen. Hieronder worden deze beschreven:
Bluswatervoorzieningen
De brandweer geeft aan dat er in beginsel is er in voldoende mate voorzien is in de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen in de omgeving.
Waarschuwings- en alarmeringssysteem
De brandweer geeft aan dat bij nadere inrichting van het gebied er ter dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel in overleg met de AOV-er van de Gemeente Coevorden een extra sirenelocatie dient te worden gerealiseerd. De Ossehaar is samen met de Klinkenvlier inmiddels een redelijke woonomgeving geworden waardoor bijplaatsing van een WAS-paal wellicht wenselijk is.
Bereikbaarheid
De brandweer geeft aan dat De Ossehaar fase C met de 2 verbindingen via de Bawina van Heemstralaan en de Jan Benjaminstraat voldoende goed bereikbaar is. Aandachtspunt is wellicht wel de verbinding bij de Jan Benjaminstraat. Hier moet vrachtverkeer overheen kunnen met een max gewicht van 36 ton en een aslast van 12 ton.
Opkomsttijd
De brandweer adviseert de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:
Bij de uitvoering van het plannen wordt rekening gehouden met de bovenstaande adviezen van de brandweer (Veiligheidsregio Drenthe).
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hier alleen op wegverkeerslawaai ingegaan. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 100 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten. Ten zuiden van het planbied loopt de provinciale weg Europaweg (N863) en ten oosten van het plangebied de Bawina van Heemstralaan. De woningen (kavels) zijn gepland binnen de wettelijke zone van deze wegen. Een akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Op 24 november 2022 is er daarom door de NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervoor is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Europaweg de voorkeursgrenswaarde op een aantal kavels wordt overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 54 dB (56 dB zonder aftrek artikel 110g Wgh). Hiermee wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde voor stedelijk gebied. Voor de betreffende percelen zullen maatregelen moeten worden getroffen om de geluidbelasting te reduceren of er zal een hogere waarde moeten worden aangevraagd. Hogere waarden zijn mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting op de gevels te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Indien eerdergenoemde maatregelen (bron/overdrachtsmaatregelen) onvoldoende uitkomst bieden of niet wenselijk zijn, zal nader gekeken moeten worden naar de gevelwering van de toekomstige woningen om te garanderen dat de geluidsniveaus binnen in de woningen wettelijk aanvaardbaar zijn.
Geluid warmtepompen
Om de geluidsoverlast als gevolg van warmtepompen met een buitenunit tegen te gaan, gelden er vanaf 1 april 2021 in Nederland maximale geluidsnormen. Artikel 3.8 lid 2 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat een buitenunit maximaal 40 dB(A) mag veroorzaken op de perceelgrens met het aangrenzend perceel waar een woonbestemming geldt of op de gevels van nieuwe woningen. Hierbij dient tevens de cumulatie van de verschillende installaties meegenomen te worden.
De geluidsbelasting van warmtepompen is onderdeel van de toets aan het Bouwbesluit bij de omgevingsvergunning en is geen onderdeel van het bestemmingsplan. Vanwege de omvang van de bouwkavels wordt er vanuit gegaan dat op de kavels voldoende ruimte bestaat om aan de normering van het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Het planvoornemen vormt dan ook geen eventuele hinder voor omliggende woonbebouwing.
Conclusie
Voor een aantal kavels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden ten gevolge van wegverkeer op de Europaweg. Er worden hogere waarden aangevraagd voor de overschrijding van de voorkeurswaarden. Het aspect geluid vormt dan geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het planvoornemen leidt tot de bouw van 100 woningen. Hiermee valt het plan in de bovenstaande eerstgenoemde vrijstellingscategorie. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.
Uitgaande van de realisatie van 100 woningen in een weinig stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom is berekend dat de verkeersgeneratie 743 ritten per etmaal bedraagt (zie onderstaande tabel).
Type woning | Aantal | Kengetal per woning | ritten totaal |
Koop, huis, vrijstaand | 26 stuks | 8,6 mvt/etmaal / woning | 223,6 |
Koop, huis, 2 onder 1 kap | 26 stuks | 8,2 mvt/etmaal / woning | 213,2 |
Tussen/hoek, koop | 10 stuks | 7,8 mvt/etmaal / woning | 78 |
Huur, sociale huur | 38 stuks | 6,0 mvt/etmaal / woning | 228 |
Totaal | 743 |
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Figuur 4.3. Ingevulde nibm-tool
Uit de berekeningen met de bovenstaande nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.4. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.
Stof | 2022*) | 2025*) | 2030*) |
NO2 | 15 µg/m3 | 13 µg/m3 | 12µg/m3 |
PM2.5 | 8 µg/m3 | 6 µg/m3 | 6 µg/m3 |
PM10 | 9 µg/m3 | 8 µg/m3 | 7 µg/m3 |
Figuur 4.5. Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
*) gegevens 2022
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Onderzoek
Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Een woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Nieuwe woningen kunnen wel een beperkende invloed hebben op de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven. In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Onderzoek
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor is het planvoornemen ingediend bij Waterschap Vechtstromen De aanvraag digitale watertoets heeft op 16 mei 2023 plaatsgevonden. De watertoets is als Bijlage 7 aan het plan toegevoegd. De aanvraag heeft ertoe geleidt dat de Normale procedure van het watertoetsproces wordt doorlopen.
In het vooroverleg heeft het Waterschap Vechtstromen een reactie gegeven op het planvoornemen, zie paragraaf 6.2.1.1. Uit het vooroverleg blijkt dat het waterschap geen bezwaar heeft tegen de huidige uitbreiding, omdat de huidige relatieve ruimte voor water(berging) meer is dan in het oorspronkelijk ontwerp. Wel geeft het waterschap in het vooroverleg een aantal adviezen, deze worden meegenomen in de uitvoering van het plan:
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van het voornemen zal de verkeersgeneratie toenemen. Het voornemen betreft de realisatie van 2 vrijstaande woningen. Volgens de normen van het CROW zorgt het toevoegen van 100 woningen in een weinig stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom voor een maximale verkeersgeneratie van 743 verkeersbewegingen per etmaal, zie paragraaf 4.6 voor de berekening van de verkeersgeneratie. Het plangebied wordt in het westen ontsloten op de bestaande wijk Ossehaar. Aan de oostkant wordt het plangebied ontsloten op de Bawina van Heemstralaan, die zich weer ontsluit op de Europaweg. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de toegenomen verkeersgeneratie aan te kunnen. Er hoeven geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het voornemen ook toe. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied in de rest van de bebouwde kom ligt in een weinig stedelijke gemeente.
Type woning | Aantal | Parkeernorm per woning | Totaal aantal parkeerplaatsen | Op eigen erf | Nodig in openbaar gebied |
Koop, huis, vrijstaand | 26 stuks | 2,2 pp per woning | 58 | 52 | 6 |
Koop, huis, 2 onder 1 kap | 26 stuks | 2,1 pp per woning | 55 | 52 | 3 |
Tussen/hoek, koop | 10 stuks | 1,9 pp per woning | 19 | 16 | 3 |
Huur, sociale huur rij | 16 stuks | 1,6 pp per woning | 26 | 20 | 6 |
Totaal | 158 |
In het openbaar gebied moet dus ruimte zijn voor 18 parkeerplaatsen. In het gebied zijn 22 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast is er ruimte om op de straat te parkeren mocht dat in voorkomende gevallen nodig zijn. Het stedenbouwkundig plan voorziet dus in voldoende parkeerruimte.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Daarnaast zal ten behoeve van het planvoornemen een voldoende parkeeroplossing worden geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag voorliggend bestemmingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.
Inleiding
Een belangrijk element in m.e.r.-regelgeving zijn de (sinds 2017) zogenaamde indicatieve drempelwaarden. Ook voor activiteiten onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Aangezien woningbouw wordt genoemd als activiteit, dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt in principe gemaakt op basis van een aanmeldnotitie, tenzij het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In dat geval is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen. Omdat de gemeente zelf de initiatiefnemer is voor dit bestemmingsplan, is het niet verplicht een aanmeldnotitie op te stellen. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan tweeduizend woningen, een oppervlak van meer dan honderd hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 vierkante meter of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden.
Het bevoegd gezag heeft de milieuaspecten beoordeeld zoals die in Hoofdstuk 4 zijn benoemd en is tot de conclusie gekomen dat de opstelling van een milieueffectrapportage op basis van de geconstateerde milieueffecten niet nodig is.
Het bevoegd gezag doet mededeling van zijn beslissing bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.17, vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.- (beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het Informatiemodel ruimtelijke ordening (IMRO). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Het Bro bepaalt ook dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing en uitleg van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. Bij de toelichting kunnen onderzoeken worden gevoegd ter motivatie. Of andere bijlagen ter ondersteuning en motivatie van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de bestemmingen en dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan. Daarnaast worden specifieke regelingen, waaronder aanduidingen, binnen de verschillende bestemmingen toegelicht.
Voor zover mogelijk zijn de nieuwe regelingen afgestemd op de voorheen geldende bestemmingsplannen. Omdat het veel verschillende (en ook oudere) plannen zijn geweest kunnen regelingen in detail afwijken. Daarbij is veelal gekozen voor een ruimere regeling dan voorheen. Daar waar er specifiek voor een veel beperkte regeling is gekozen is dat concreet aangegeven in de volgende paragrafen.
Op de verbeelding worden de bestemmingen en dubbelbestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland, GBKN).
De planregels zijn onderverdeeld in hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
In de regels kan verwezen worden naar bijlagen. Deze moeten dan wel onderdeel uitmaken van de zogenaamde ‘bijlagen bij de regels’. Zowel in de dataset als de analoge set hebben deze bijlagen een andere plek dan bijlagen bij de toelichting.
In deze paragraaf wordt een korte zakelijke toelichting gegeven op de specifieke regels. Hiermee wordt onder andere getracht duidelijkheid te scheppen waarom bepaalde regels zijn opgenomen en waar de oorsprong vandaan komt. Deze toelichting op de regels kan echter nooit losgezien worden van de geldende beleidskaders van de gemeente, zoals deze zijn toegelicht in de voorgaande hoofdstukken.
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Artikel 3. Groen
De grotere groenstructuren in het plangebied hebben de bestemming 'Groen', vanwege het ruimtelijk en/of functionele belang ervan. De bestemming is gericht op het behoud van die groenstructuur. Binnen de bestemming zijn ook waterpartijen, wegen en paden mogelijk.
Er zijn alleen overige bouwwerken toegestaan, zoals speelvoorzieningen en kunstobjecten. Onder de overige bouwwerken vallen ook hekwerken, die nodig kunnen zijn voor de veiligheid van de gebruikers van het groen.
Artikel 4. Tuin
Op een aantal plekken waar het bouwen van bijbehorende bouwwerken ongewenst is (langs het water en aan de achterkant van de woningen die gericht zijn op het water) is de besteming 'Tuin' opgenomen.
Artikel 5. Water
De belangrijkste (hoofd)watergangen, vijvers en andere waterpartijen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Naast waterhuishoudkundige voorzieningen zijn hier ook werken zoals bruggen, groenvoorzieningen en openbare ruimte toegestaan. Over en langs de watergangen zijn bouwwerken aanwezig, bijvoorbeeld bruggen, duikers en gemaaltjes. Deze zijn onder meer van belang voor het behoud van een goede waterhuishoudkundige situatie.
Artikel 6. Woongebied
De woningen in het plangebied vallen onder de bestemming 'Woongebied. Binnen deze bestemming zijn behalve woningbouw ook passende bedrijfsactiviteiten ondergebracht, zoals aan huis gebonden beroepen of bedrijven, alsmede verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Deze bestemming kent een veelzijdigheid aan toegestane functies die bij een woongebied horen. Daarbij gaat het om onder meer straten, paden, groen, water en dergelijke.
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om 100 woningen in het gebied te realiseren, het gaat hierbij om in totaal 48 rijenwoningen en rug-aan-rug woningen en 52 vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. De rijenwoningen en rug-aan-rug woningen zijn aangeduid als 'aaneengebouwd' en deze mogen alleen ter plaatse van de aanduiding worden gebouwd. In het overige deel van het plangebied kunnen vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen worden gebouwd.
Alle woningen en bijbehorende bouwwerken worden in het bouwvlak gebouwd.
Een deel van de vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen wordt met de voorgevel gericht op het water gebouwd. Voor deze woningen is een gevellijn opgenomen.
Ter plaatse van het zogenaamde knooperf mogen maximaal 22 woningen worden gebouwd, onder voorwaarde dat deze worden geclusterd in totaal 3 hoofdgebouwen. Hiervoor is de aanduiding 'aantal gebouwen' op de verbeelding opgenomen.
De goot- en bouwhoogte bedragen voor woningen met twee bouwlagen en (woon)kap respectievelijk 6 m en 10,5 m. De woningen met een een bouwlaag en (woon)kap hebbben een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 8 m. De goot- en bouwhoogten zijn opgenomen op de verbeelding.
Naast woningen zijn bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan.
Dit hoofdstuk bevat de regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Artikel 8. Algemene gebruiksregels
Hierin is geregeld wat in ieder geval moet worden verstaan als strijdig gebruik op grond van dit bestemmingsplan. Ter verduidelijking van enkele regels is aanvullend ook voor een aantal gebruiksvormen opgenomen dat deze niet gezien moeten worden als strijdig gebruik.
Artikel 9. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zin de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor bijvoorbeeld het bouwen van nutsvoorzieningen, bouwen buiten de bestemmingsgrens als er sprake is van een geringe perceeloverschrijding is en de 10% regeling voor het kunnen afwijken van de bouw- en goothoogte.
Tevens zijn er nog andere afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het aanpassen / herbouwen / verbouwen van bestaande gebouwen. Hiervoor gelden steeds diverse voorwaarden en zal doorgaans moeten worden voldaan aan ‘een goede ruimtelijke ordening’.
Artikel 10. Overige regels
Dit artikel bevat enkele algemeen geldende regels. Het gaat om de relatie tussen bestemmingsplanregels en de bouwverordening en de verplichting om te moeten voldoen aan de geldende parkeernormen van de gemeente Coevorden.
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Overgangsregeling
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
Titel
In deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.
De gemeente is initiatiefnemer van dit project. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde. De kosten van dit bestemmingsplan zijn voor rekening van gemeente Coevorden. De kosten voor de realisatie zijn gedekt.
Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:
Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft ook vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Het plan is in het kader van vooroverleg aangeboden aan Waterschap Vechtstromen, de Provincie Drenthe, de Gasunie, Tennet. en de Veiligheidsregio Drenthe. Voor de Provincie Drenthe, de Gasunie en Tennet gaf het plan geen aanleiding tot het geven van een inhoudelijke reactie. Van Waterschap Vechtstromen en de Veiligheidsregio Drenthe is wel een inhoudelijke reactie ontvangen.
Het in het kader van vooroverleg aangeboden bestemmingsplan gaf Waterschap Vechtstromen de aanleiding tot het geven van de volgende reactie:
Hemelwater
In 1998 zijn de plannen van het gehele plan Ossehaar gemaakt. In de afgelopen jaren zijn er in samen in meerdere deelplannen minder woningen gebouwd, in Ossehaar fase C 55 woningen in meer, maar in totaal 45 minder. Naast de minder aantal woningen is er meer ruimte voor water ingericht. Hieruit kan het waterschap concluderen dat de huidige relatieve ruimte voor water(berging) meer is dan in het oorspronkelijk ontwerp. Het waterschap heeft derhalve geen bezwaar voor de huidige uitbreiding.
Wel adviseert het waterschap de afwatering van het hemelwater van de woningen naar het oppervlaktewater zoveel mogelijk bovengronds te laten plaatsvinden om zoveel mogelijk water te kunnen laten infiltreren. Dit om, vooral in de zomermaanden, droogte tegen te gaan.
Onderhoud
De omliggende wateren staan op de legger en derhalve is de keur van toepassing. Het beheer van dit water ligt bij Waterschap Vechtstromen. Het waterschap onderhoud hierbij het natte profiel vanaf het water met de maaiboot, het beheer en onderhoud van het droge profiel (onder andere de droge taluds) zal bij de aanliggende eigenaar komen te liggen.
Het watervlak / vijver gelegen in het plangebied staat niet op de legger, het beheer en onderhoud van deze vijver ligt momenteel bij de gemeente, en dit zal ook zo blijven.
Keurzone
Voor de leggerwatergangen is de Keur van toepassing. Werkzaamheden binnen de keurzone zijn vergunningsplichtig. Voor alle werkzaamheden zoals oeverbeschoeiing en het plaatsen van vlonders, steigers etc. moet derhalve een watervergunning bij het waterschap worden aangevraagd. In deze vergunning zullen dan nadere afspraken worden gemaakt over de aanleg, beheer, onderhoud en verantwoordelijkheden.
Met in achtneming van bovenstaande adviezen heeft het waterschap geen bezwaar tegen voorgenoemde ontwikkeling.
Reactie
De adviezen van het waterschap worden in acht genomen.
Het in het kader van vooroverleg aangeboden bestemmingsplan gaf de Veiligheidsregio Drenthe de aanleiding tot het geven van een reactie. De volledige vooroverlegreactie is opgenomen als Bijlage 8.
De Veiligheidsregio Drenthe adviseert de volgende maatregelen:
Reactie
Het advies van de Veiligheidsregio Drenthe wordt opgevolgd. Paragraaf 4.4 is tekstueel aangepast naar aanleiding van de vooroverlegreactie. Ook is er een paragraaf Inrichting en Ontwikkeling toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Eventueel ingediende zienswijzen worden door de gemeenteraad voorzien van een antwoord. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.
P.m.
Het bestemmingsplan wordt, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
P.m.