Plan: | Stationsstraat 16-18 en Paul Krügerstraat 1, Coevorden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0109.001BP00016-0003 |
Nabij het treinstation van Coevorden staat aan de Stationsstraat 16 een leegstaand gebouw. Daarnaast ligt een braakliggend terrein aan de Stationsstraat 18. Achter deze percelen - aan de Paul Krugerstraat 1 - staat een woning. Het voornemen van de initiatiefnemer is om de bestaande bebouwing te slopen en het plangebied te ontwikkelen in de vorm van woningbouw. Er zullen 15 appartementen komen en 6 eengezinswoningen. De appartementen zullen geschikt zijn voor de goedkope sector en de grondgebonden woningen voor de middeldure sector.
Voor het realiseren van de beoogde woningen is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Dit omdat op basis van de huidige planologische regels van de gronden geen 21 woningen gerealiseerd mogen worden. Middels de herziening van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om aan de gronden een passende bestemming toe te kennen, waardoor de realisatie en het gebruik van 21 woningen mogelijk kan worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan is daarom opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Stationsstraat 16 en 18 en aan de Paul Krügerstraat 1 in Coevorden. De betreffende percelen staan kadastraal bekend als gemeente Coevorden, sectie D, nummer 3810, 3809, en 4927.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven (rode ster).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)
De begrenzing van het plangebied betreft de percelen aan de Stationsstraat 16 en 18 en Paul Krügerstraat 1 in Coevorden. Aan de zijde van de Paul Krügerstraat wordt het plangebied begrensd door de Paul Krügerschool. Aan de kant van de Stationsstraat wordt het plangebied begrensd door een openbare weg en spoorweg. Tot slot wordt het plangebied aan de noord- en zuidzijde begrensd door woonfuncties.
In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven (rood omkaderd). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Figuur 1.2: Begrenzing van het plangebied (Bron: PDOK Viewer).
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Kernen", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Coevorden op 9 november 2020. In figuur 1.3 zijn uitsneden opgenomen van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur
1.3: Uitsneden geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Kernen" (Bron: Ruimtelijke
plannen).
Zoals in figuur 1.3 te zien is, gelden er verschillende bestemmingen binnen het plangebied. Het perceel aan de Stationsstraat 16 heeft de enkelbestemming 'Cultuur en ontspanning', het perceel aan de Stationsstraat 18 heeft de enkelbestemming 'Bedrijf' en aan de Paul Krugerstraat 1 geldt de enkelbestemming 'Wonen'. Naast de enkelbestemmingen hebben de betreffende percelen tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Cultuurhistorie'.
Het voornemen van de initiatiefnemer is om de huidige bebouwing binnen het plangebied te slopen en het plangebied te ontwikkelen in de vorm van woningbouw. De bedoeling hierbij is om 21 woningen te realiseren. Door het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de gronden is dit echter niet mogelijk. Aangezien het geldende bestemmingsplan geen relevante afwijking- en wijzigingsbevoegdheid bevat, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. In dit kader is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Stationsstraat 16-18 en Paul Krügerstraat 1, Coevorden' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
De percelen waarop de ontwikkeling is gepland maken een verwaarloosde indruk. Er is sprake van een braakliggend terrein en leegstaande gebouwen. Het terrein en de gebouwen zijn onveilig en zijn afgezet met hekwerken. Zie figuur 2.1, 2.2 en 2.3.
Figuur 2.1: Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Paul Krügerstraat te Coevorden (Bron: Google Maps Streetview).
Figuur 2.2: Achteraanzicht van het plangebied vanaf de Stationsstraat te Coevorden (Bron: Google Maps Streetview).
Figuur 2.3: Vogelvlucht plangebied (Bron: Cyclomedia)
Zoals reeds beschreven wordt het plangebied aan de noord- en zuidzijde begrensd door woonfuncties, oostzijde door de Paul Krügerschool en aan de westzijde door een openbare weg en spoorweg.
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Stationsstraat en Paul Krügerstraat in Coevorden. Tegenover het plangebied zijn voldoende parkeervoorzieningen aanwezig, bestemd voor mensen die carpoolen.
In de toekomstige situatie van het plangebied zal er sprake zijn van twee bouwblokken. In het bouwblok aan de zijde van de Stationsstraat worden de 15 appartementen gerealiseerd en in het andere bouwblok - aan de zijde van de Paul Krugerstraat - komen de 6 eengezinswoningen. Zowel het appartementengebouw als de grondgebonden woningen zullen aangesloten worden op het bestaande bebouwingslint. In het midden en aan de zuidoostzijde van het plangebied worden er in totaal 30 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast worden diverse groenvoorzieningen aangelegd, om te zorgen voor een goede klimaatadaptatie. In figuur 2.3 is een situatietekening opgenomen, waarop de toekomstige indeling van het plangebied wordt weergegeven.
Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie plangebied (Bron: B+O Architecten Amsterdam B.V.).
Momenteel is het ontwerp van de beoogde gebouwen nog in ontwikkeling. Een definitief ontwerp van de te bouwen gebouwen is daarom niet aanwezig. Om op voorhand een idee te geven hoe er ongeveer gebouwd zal worden, zijn in figuur 2.4 enkele referenties opgenomen.
Figuur 2.4: Referentiebeelden van de te bouwen gebouwen (Bron: B+O Architecten Amsterdam B.V.).
Voor de historische kern van Coevorden geldt een beeldkwaliteitsplan (2010). De nieuwbouw binnen het plangebied zal voldoen aan dit beeldkwaliteitsplan.
Ten aanzien van de beeldkwaliteit zijn algemene richtlijnen opgesteld die van toepassing zijn voor geheel Coevorden. Deze kenmerken hebben twee doelen:
De te hanteren bouwstijlen moeten aansluiten op de bestaande historische bebouwing, maar moeten wel eigentijds zijn. Qua materiaal, kleurgebruik en schaal moet worden aangesloten op de bestaande bebouwing. Door eigentijdse toepassing of detaillering van materialen kan zichtbaar gemaakt worden dat het om hedendaagse architectuur gaat. De diverse elementen (onder andere kleurgebruik, bouwhoogte en verschijningsvorm) zijn in het beeldkwaliteitsplan nader omschreven.
Naast algemene regels zijn per te onderscheiden deelgebied eisen gesteld. Het plangebied is gesitueerd in het deelgebied van de historische kern. Voor de historische kern zijn specifieke voorwaarden gesteld aan:
In het kader van het stellen van nadere regels met betrekking tot beeldkwaliteit en ruimtelijke randvoorwaarden is het Beeldkwaliteitsplan historische kern Coevorden in de bouwregels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Een omgevingsvergunning aanvraag voor het bouwen van het gewenste appartementengebouw en de woningen kan door de gemeente daaraan worden getoetst.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
De voorgenomen ontwikkeling haakt aan bij meerdere prioriteiten:
Conclusie
Gelet erop dat voorliggend plan past binnen meerdere prioriteiten, wordt geacht dat vanuit de NOVI geen belemmeringen zijn.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Zoals reeds omschreven in het voorgaande hoofdstuk wordt middels voorliggend bestemmingsplan 15 appartementen en 6 eengezinswoningen mogelijk gemaakt. Op basis van vaste jurisprudentie (zie hieronder) wordt de realisatie van 21 woningen aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Grens woningbouw o.b.v. jurisprudentie:
Dit betekent dat er getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten eerste moet worden beoordeeld of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij aanbod elders kan worden gedacht aan al geplande woningbouw- of werklocaties, een binnenstedelijke herstructurering, of bijvoorbeeld leegstand.
Kwantitatieve behoefte
Voor de periode tot 2030 worden volgens de woonvisie van de gemeente Coevorden er meer woningen gevraagd. Concreet gaat om het om ongeveer 500 - 750 wooneenheden. De totale kwantitatieve opgave voor Coevorden stad is 200 tot 300 woningen, hierbij is momenteel nog ruimte voor 100 extra woningen. Daarbij geldt voor Coevorden stad vooral dat er uitbreiding nodig is in levensloopbestendige woningen en woonruimte geschikt voor kleine huishoudens. Met ruimtelijke afwegingskaders worden nieuwe plannen getoetst aan de impact of hun bijdrage aan bijvoorbeeld: woonkwaliteit, landschap, duurzaamheid, leefbaarheid en draagvlak.
Voorliggend plan, waarmee 21 woningen mogelijk wordt gemaakt, past binnen de kwantitatieve behoefte van de gemeente Coevorden.
Kwalitatieve behoefte
De gemeente Coevorden wil een woningmarkt die past bij de toekomst. Kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, leefbaar en betaalbaar. Daarnaast met genoeg capaciteit om onderdak te bieden aan nieuwe werknemers voor de groeiende economische sectoren.
De gemeente Coevorden is een gemeente met een grote diversiteit: een volwaardige stad, stevige voorzieningenkernen, levendige dorpen en een rustiek buitengebied. De analyses zien dat de gemeente Coevorden de afgelopen periode veranderde van een gemeente met (vooruitzicht op) krimp naar een gemeente met een lichte groei van inwoners. Op dit moment is er een grote behoefte aan met name betaalbare woningen voor kleinere huishoudens. Op de langere termijn neemt door vergrijzing de behoefte aan extra woningen langzaam af, met grote onzekerheidsmarges. Dit vraagt enerzijds om snel extra woningen, maar genoeg flexibiliteit om plannen aan te passen. De woningen die nú toegevoegd worden, moeten ook geschikt zijn voor de woonbehoefte van de toekomst.
Middels voorliggende bestemmingsplanherziening wordt een passende woonomgeving voor zowel ouderen als gezinnen gecreëerd. De woningen betreffen nieuwbouw en zullen niet aangesloten worden op het gasnetwerk. De maandelijkse kosten van de bewoners zullen daarom laag zijn. Omdat het plangebied nabij het centrum van Coevorden ligt, en tegenover het plangebied een basisschool en openbaar vervoer is gelegen, wordt geacht dat de toekomstige bewoners op het plangebied een goede woonkwaliteit zullen krijgen met voldoende sociale voorzieningen in de omgeving. Gelet op de woonvisie van de gemeente Coevorden is daar in Coevorden veel vraag naar.
Geacht wordt daarmee dat voldaan wordt aan de kwalitatieve behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Coevorden en wordt omgeven door stedelijke functies zoals (woon)bebouwing en doorgaande wegen. Een groot gedeelte van het plangebied is in de huidige situatie bebouwd en/of verhard. Het plangebied is aan te merken als bestaand stedelijk gebied.
Er is sprake van een bestaand bebouwd deels bedrijfs-, horeca- en woonperceel in de bebouwde kom die wordt herontwikkeld. Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten van Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De missie van de Omgevingsvisie luidt: "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten".
Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd; te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Onder een ‘bruisend Drenthe’ wordt een provincie verstaan waarin het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren. De missie laat zien dat de provincie streeft naar ruimtelijke kwaliteit, door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners zijn de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de hierboven benoemde kernkwaliteiten.
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hieronder wordt voorliggend plan getoetst aan de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling
Toets
Wonen
De provincie Drenthe streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Zorgvuldig ruimtegebruik en leefomgevingskwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte en in het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Daarbij gaat verdichting vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties zoekt de provincie met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing.
In artikel 2.17 van de Provinciale Omgevingsverordening wordt ingegaan op woningbouw. Met de bepalingen voor woningbouw wil de provincie garanderen dat gemeenten gelegen in eenzelfde woonregio hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen en vervolgens met de provincie afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de regionale woonvisie. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld. In de Omgevingsvisie (paragraaf 5.1.5) is de provinciale visie op het wonen uiteen gezet. In dit hoofdstuk is vooralsnog slechts het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio. Bundeling- en doelgroepprincipes en kwantitatieve plafonds zijn in deze verordening evenmin vastgelegd. Voor de kwantitatieve plafonds zijn bestuurlijke afspraken leidend waarmee kan worden ingespeeld op wijzigende (markt)omstandigheden waardoor bijstelling van plafonds noodzakelijk is. Het ligt in de rede om in een cyclus van meerdere jaren programmeringsafspraken te evalueren op actualiteit en eventuele bijstelling. Eventueel worden voor hiervoor andere Wro-instrumenten gehanteerd.
Als gevolg van voorliggend plan worden 15 appartementen en 6 eengezinswoningen binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Coevorden gerealiseerd, waarbij eerst de bestaande bebouwing binnen het plangebied zal worden gesloopt. Aangezien de ontwikkeling plaatst vindt binnen de kern Coevorden, is er sprake van een inbreiding. Om te zorgen dat de te realiseren bebouwing in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan voor de historische kern van Coevorden (2010), wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van de bebouwing een toetsing van het bouwplan aan de specifieke voorwaarden voor de historische kern kan plaatsvinden. Voor wat betreft de vraag of er binnen de kern Coevorden behoefte is aan 15 appartementen en 6 eengezinswoningen, blijkt uit de woonvisie van de gemeente Coevorden (Woonvisie gemeente Coevorden 2021+) dat er in de kern een vraag is van circa 100 woningen. Dit betekent dat voorliggend plan past binnen de kwantitatieve opgave van de gemeente Coevorden. In paragraaf 3.3.2 wordt voorliggend plan nader getoetst aan de woonvisie van de gemeente Coevorden.
Ontwerpactualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022
Opgemerkt moet worden dat de provincie Drenthe op 10 mei 2022 heeft ingestemd met de ontwerpactualisatie ‘Omgevingsvisie Drenthe 2022’ en besloten deze vrij te geven voor zienswijzen. De ontwerp omgevingsvisie heeft van 13 mei 2022 tot en met 24 juni 2022 ter inzage gelegen. Met deze actualisatieronde is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht en kan de visie haar functie als integraal omgevingsdocument weer vervullen.
In de geactualiseerde Omgevingsvisie staat een beperkt aantal aanpassingen. Het gaat om nieuw beleid voor bedrijventerreinen en grote ruimtevragers, zoals distributiecentra en datacenters; de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen wordt tegengegaan en een voorstel om de Omgevingsvisie jaarlijks te actualiseren. Daarnaast kondigen GS aan te gaan werken aan een nieuwe Omgevingsvisie. De ontwerpactualisatie van de Omgevingsvisie heeft derhalve geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Drenthe verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De Structuurvisie Coevorden (vastgesteld d.d. 10 december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de periode tot 2023. De gemeente geeft daarin onder meer aan waar nog ruimtelijke ontwikkelingen voorzien zijn. Een onderscheid wordt daarbij gemaakt in meer algemene uitgangspunten en specifieke aspecten.
Voor de grotere kernen is in de visie specifiek beleid geschreven. De structuurvisie gaat in op de verschillende landschappen en thema's die relevant zijn voor de ontwikkeling van de gemeente komende periode:
Voor een aantal deelgebieden binnen de gemeente worden specifieke ambities beschreven.
Masterplan Centrum Coevorden
Het stadsvernieuwingsproces dat in 1999 is gestart is nog niet af, ondanks dat de afgelopen jaren grote stappen zijn gezet in de uitvoering. Er zijn nieuwe prioriteiten voor de stadsvernieuwing ontstaan. Het doel van het nieuwe wensbeeld (‘Wensbeeld Coevorden, 2001’ en ‘Welkom in Coevorden, Actualisatie wensbeeld centrum Coevorden’ uit 2012) is om de binnenstad weer een bruisend stadshart te laten zijn. Voor parkeren in het centrum wordt gezocht naar een geschikte oplossing; voldoende ruimte voor kort parkeren in het centrum en het lang parkeren in de periferie. Een ambitie is ook het doortrekken van de buitengracht vanaf het van Heutszpark. Hiermee kunnen zowel de stedelijke waterbergingsopgave als stimulering van toerisme worden ingevuld.
De twee gebiedsontwikkelingen Integrale Gebiedsontwikkeling Stationsomgeving (IGO) en Holwert-Zuid zullen projectmatig en integraal worden aangepakt. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt, alhoewel daaraan grenzend, niet binnen de scope van de IGO.
Figuur 4.1 Uitsnede Structuurvisie Coevorden 2013-2023, stad Coevorden (Bron: Structuurvisie gemeente Coevorden)
Wonen
De gemeente ziet Coevorden voorlopig als de potentiële groeikern. Hoewel bevolkingskrimp dichterbij komt, blijft een passend woningaanbod een gemeentelijke opgave. Het woningbouwprogramma is al eerder bijgesteld sinds vaststelling van de structuurvisie 2013-2023. Dit had te maken met dat er te veel woningen op de planning stonden ten opzichte van de behoefteprognose voor de planperiode 2008 t/m 2020, waardoor uiteindelijk ongeveer 160 woningen in bestaande plannen zijn geschrapt.
In de nieuwe prognoses is de woningbehoefte wederom lager uitgevallen, waardoor de noodzaak van het naar beneden bijstellen van de nieuwbouwcapaciteit opnieuw nodig zal zijn. Er is daarom door de gemeente Coevorden een nieuw actieplan voor de komende jaren uitgewerkt. Hierin wordt benoemd dat voor diverse plannen wordt getracht het aantal woningen te schrappen en/of te temporiseren, waardoor de druk op de woningmarkt kleiner zal worden.
Op de woningmarkt zijn diverse doelgroepen te onderscheiden. Hierbij wordt gedacht aan starters en senioren, maar ook aan gehandicapten. De gemeente streeft er naar deze vaak kwetsbare groepen in goede en betaalbare woningen te huisvesten. Bij invulling van zowel uitbreidingsplannen en herstructureringsplannen kijkt de gemeente naar het aanbieden van een gedifferentieerd aanbod dat multifunctioneel inzetbaar is voor de niet koopkrachtige bevolking in de gemeente. Daarnaast is binnen de gezondheidszorg een trend gaande, dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen met hulp binnen handbereik. In goed Nederlands heet dit ‘healthy ageing’.
Door de ligging van de gemeente in het zuidoosten van Drenthe is krimp onvermijdelijk. Wanneer is de vraag, maar dat de krimp komt is zeker. De gemeente sluit echter niet haar ogen en zoekt naar kansen binnen dit gegeven. De kansrijke kernen van de gemeente Coevorden krijgen de meeste uitbreidingsmogelijkheden. Hiervoor komen Coevorden, Sleen, en Dalen, in aanmerking. In de overige kernen worden alleen de huidige plannen nog gerealiseerd. Om de leefbaarheid toch op peil te houden probeert de gemeente de kwaliteit in de kernen en het landschap er omheen hoog te houden. De gemeente zet in op duurzaamheid en proberen kwetsbare doelgroepen in een goede betaalbare woning te huisvesten. Er wordt ingezet op het behoud van voorzieningen, maar dit vraagt meer verantwoordelijkheid van burgers bij de instandhouding van voorzieningen. Indien dit niet haalbaar is, is de gemeente genoodzaakt de voorzieningen te concentreren op plekken waar het meeste draagvlak is, met inachtneming van de bereikbaarheid van zo’n voorziening voor de inwoners van andere dorpen.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen mogelijk. Dit wordt gedaan in plaats van de huidige bebouwing aan de Stationsstraat 16-18 en Paul Krugerstraat 1 in Coevorden. Ondanks de gemeente Coevorden met een bevolkingskrimp te maken zal krijgen in de toekomst, wordt aangegeven dat de gemeente blijft zoeken naar kansen om woningbouw te realiseren. Hierbij wordt ingezet op duurzaamheid en wordt geprobeerd om kwetsbare doelgroepen in een goede betaalbare woningen te huisvesten. Wanneer dit niet haalbaar is, dan wordt gekeken naar waar het meeste draagvlak is, met inachtneming van de bereikbaarheid van zo'n voorziening voor de inwoners van andere dorpen. Gesteld kan worden dat de realisatie van voorliggend plan aan de Stationsstraat 16-18 en Paul Krugerstraat 1 in Coevorden met de structuurvisie van de gemeente Coevorden, aangezien de woningen zullen voldoen aan de hedendaagse duurzaamheidvereisten en mensen hun woning zullen moeten achterlaten om hier te kunnen wonen. Dit zal mogelijk leiden tot doorstroming in de woningvoorraad van de kern Coevorden, waardoor kan worden gesteld dat er woningen vrij zullen komen voor kwetsbare groepen. Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan in overeenstemming is met de structuurvisie van de gemeente Coevorden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit de structuurvisie van de gemeente Coevorden geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 7 december 2021 heeft de gemeenteraad van Coevorden de Woonvisie 2021+ 'Bouwen aan de toekomst' vastgesteld. De gemeente Coevorden is een gemeente waar inwoners graag willen wonen, werken en recreëren. Landelijk, in een dorp of stedelijk; er is een grote diversiteit in wonen. Er is een rijk sociaal, sportief en cultureel leven en volop ondernemerschap. Inwoners krijgen ruimte om zich positief en gezond te ontwikkelen en leren daarnaast omgaan met de tegenslagen van het leven. Deze woonvisie draagt bij aan het versterken en verankeren van deze krachten.
De gemeente Coevorden wil een woningmarkt die past bij de toekomst. Kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, leefbaar en betaalbaar. Daarnaast met genoeg capaciteit om onderdak te bieden aan nieuwe werknemers voor de groeiende economische sectoren.
In de Woonvisie 2021+ van de gemeente Coevorden zijn de volgende kernwaarden gekoppeld:
De demografische cijfers laten een voorzichtige groei zien. Daarom kiezen we er nu voor om ambitieus ruimte te bieden voor meer woningen, zowel voor onze eigen inwoners als voor nieuwkomers.
De gemeente Coevorden kenmerkt zich onder meer door positieve eigenzinnigheid en een groot sociaal kapitaal. De gemeente heeft nadrukkelijk oog voor haar inwoners. Met name diegenen die in de huidige woningmarkt in de knel komen te zitten zoals starters, eigen woningbezitters met een smalle beurs en mensen met bijzondere woonbehoeften.
De woningmarkt ontwikkelt zich regionaal, provinciaal, landelijk en mondiaal. Waar nodig of kansrijk acteert de gemeente over de grenzen van de gemeente voor samenwerking of lobby.
De woningmarkt is van 'ons allemaal'. Als gemeente wordt nadrukkelijk gezocht naar partnerschap met ondernemers, woningcorporaties, verenigingen en inwoners. Daarnaast gaat wonen over meerdere onderdelen van het leven van de inwoners. Zorg, veiligheid, leefbaarheid, de toekomst; het komt allemaal terug in de woonomgeving.
De gemeente ziet de aantrekkelijkheid van haar gemeente en is hier trots op. Deze aantrekkelijkheid wordt uitgebouwd en uitgedragen.
De woningmarkt vraagt nú om tempo; dat gaat de gemeente maken. Naast deze gerichtheid op het hier en nu houdt de gemeente oog voor het verleden en de toekomst. Behoud van kwaliteit van leefomgeving en beeldbepalend vastgoed is van belang, maar ook het besef dat dat wat we nú doen impact heeft op toekomstige generaties. Kwaliteit, behoud van waarde en toekomstbestendigheid zijn belangrijke uitgangspunten. Daarnaast worden er momenten ingebouwd waar de gemeente snelheden aan kan passen aan de actualiteit.
Als de bovengenoemde kernwaarden worden gekoppeld aan het thema 'wonen' wordt gekomen tot de volgende thema's:
Hieronder wordt kort ingegaan op de voor dit plan relevante thema's
Ruimte voor groei, tempo & maatwerk
De gemeente Coevorden is een gemeente met een grote diversiteit: een volwaardige stad, stevige voorzieningenkernen, levendige dorpen en een rustiek buitengebied. De analyses zien dat de gemeente Coevorden de afgelopen periode veranderde van een gemeente met (vooruitzicht op) krimp naar een gemeente met een lichte groei van inwoners. Op dit moment is er een grote behoefte aan met name betaalbare woningen voor kleinere huishoudens. Op de langere termijn zien we door de vergrijzing de behoefte aan extra woningen langzaam afnemen, met grote onzekerheidsmarges. Dit vraagt enerzijds om snel extra woningen, maar genoeg flexibiliteit om plannen aan te passen. De woningen die we nú toevoegen moeten ook geschikt zijn voor de woonbehoefte van de toekomst.
Voor de periode tot 2030 worden er meer woningen gevraagd. Concreet gaat om het om ongeveer 500 - 750 wooneenheden. Voor Coevorden stad geldt een opgave van 100 woningen. Daarbij geldt voor Coevorden stad vooral dat er uitbreiding nodig is in levensloopbestendige woningen en woonruimte geschikt voor kleine huishoudens. Met ruimtelijke afwegingskaders worden nieuwe plannen getoetst aan de impact of hun bijdrage aan bijvoorbeeld: woonkwaliteit, landschap, duurzaamheid, leefbaarheid en draagvlak. Hieronder wordt het plan getoetst aan het ruimtelijk afwegingskader.
Toets
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt de bestaande bebouwing binnen het plangebied eerst gesloopt. Aangezien het plangebied binnen de kern Coevorden ligt, is er sprake van een inbreiding.
Voor de kern Coevorden is er in de periode tot 2030 nog een opgave aanwezig van circa 100 woningen. Opgemerkt wordt dat voorliggend plan binnen die opgave past.
Naast dat het plan binnen de kwantitatieve programmering past, dient er voldaan te worden aan de kwalitatieve eisen (toekomstbestendig, duurzaam, levensloopbestendig en betaalbaar). De appartementen en woningen worden binnen een bestaande woonwijk gerealiseerd die dicht bij een station, school en een winkelcentrum ligt. Ze zijn daarom geschikt voor kleine huishoudens, senioren en gezinnen. Zowel de appartementen als woningen zijn bestemd voor de middeldure koopsector. Alleen de hoekwoningen worden voor de vrije koopsector gerealiseerd. Dat zijn 2 van de 21 woningen. Het grootste gedeelte van het plan is daarmee goed betaalbaar voor mensen. Verder zullen zowel de appartementen als woningen voldoen aan de duurzaamheidvereisten en voor mensen die extra duurzaam willen zijn, bestaat de optie om extra maatregelen te nemen om de woningen energie neutraal te maken. Dit is goed voor de toekomstbestendigheid. Daarnaast wordt het appartementengebouw voorzien van een lift, waardoor oudere bewoners niet de trap op hoeven te lopen.
Er wordt momenteel een definitief bouwplan ontwikkeld. Dit bouwplan zal in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit het beeldkwaliteitsplan als opgenomen in de regels bij dit bestemmingsplan. Door het bouwplan af te stemmen op het beeldkwaliteitsplan blijven de ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarden intact en versterkt.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan in overeenstemming is met de woonvisie van de gemeente Coevorden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit de woonvisie van de gemeente Coevorden geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied en de realisatie van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen mogelijk gemaakt. Hiermee is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De realisatie van woningen wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Bij dergelijke activiteiten geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
Gelet op de hierboven opgesomde drempelwaarden ligt voorliggend plan daar ruimschoots onder. Er is derhalve geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Wel dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd, in de vorm van een m.e.r.-aanmeldnotitie. Dit is echter alleen nodig, indien sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. worden wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten gegeven die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
In de onderstaande kopjes wordt nader ingegaan op de hierboven beschreven aspecten.
De aard en omvang van de ontwikkeling
De ontwikkeling betreft de realisatie van woningen in de vorm van appartementen en woonhuizen. Hiervoor wordt de bestaande bebouwing gesloopt. In tegenstelling tot de huidige planologische situatie van het plangebied, waarbij voor het grootste gedeelte sprake is van de bestemming 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning' die milieubelastende activiteiten met zich mee kunnen brengen, brengt de bestemming 'wonen' geen milieubelastende activiteiten met zich mee voor de omgeving. Dit omdat de functie 'wonen' geen milieubelastende functie betreft. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de omgeving vanuit milieukundige oogpunten.
Tevens worden geen belemmeringen verwacht vanuit stedenbouwkundige oogpunten, aangezien in de bebouwingslijn van andere gebouwen in de omgeving zal worden gebouwd en rondom het plangebied in overwegende mate woonfuncties aanwezig zijn. Voorliggend plan past dus daar goed bij.
De vormgeving en opzet
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden 2 bouwblokken mogelijk gemaakt, waarin de desbetreffende gebouwen/woningen gebouwd kunnen worden. De bouwregels die hierbij horen zijn in overeenstemming met de standaard bouwregels die voor de woningen in de omgeving gelden. Ook wordt rekening gehouden met voldoende groen binnen het plangebied ten behoeve van een goede klimaatadaptatie en waterhuishouding.
De schaalgrootte
Op schaal van Coevorden kan een plan van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen als kleinschalig worden aangemerkt.
De ligging
In Hoofdstuk 1 is reeds ingegaan op de ligging van het plangebied, waarnaar kortheidshalve verwezen kan worden. Belangrijk hierbij om te weten is dat in de omgeving zeer veel voorzieningen zijn gelegen die bij het gebruik van woningen nodig zijn voor een goed woongenot, waaronder een station, winkelcentrum en een school. De realisatie van woningen op deze plek wordt derhalve zeer passend geacht.
De voorgenomen functie(wijziging)
Zoals bekend wordt de toekomstige hoofdbestemming binnen het plangebied de bestemming 'wonen'. In de huidige planologische situatie zijn binnen het plangebied de bestemming 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Cultuur en ontspanning' aanwezig.
De vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk
De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er worden nieuwe bouwwerken gerealiseerd. De bebouwde oppervlakte - met uitzondering van de verharding ten behoeve van de parkeerplaatsen - neemt in de toekomstige situatie af. De verharding ten behoeve van de parkeerplaatsen wordt achterwege gelaten, aangezien wordt geacht dat dit in de huidige planologische situatie al mogelijk is.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de sloop van de huidige bebouwing binnen het plangebied en de realisatie van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen mogelijk gemaakt. Zoals hierboven beschreven, neemt de bebouwde oppervlakte ten opzichte van de huidige planologische situatie binnen het plangebied niet toe. Sterker nog, deze neemt af in de toekomstige situatie. Qua aard en omvang van de ontwikkeling kan op basis van de hierboven beschreven informatie worden geconcludeerd dat voorliggend plan geen ernstige nadelige milieugevolgen voor de omgeving met zich mee brengt. Op basis van de hierboven genoemde uitspraak kan derhalve worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Een aanmeldnotitie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Zoals meerdere keren beschreven, maakt voorliggend bestemmingsplan de sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van 15 appartementen en 6 eengezinswoningen mogelijk. Gelet op de ligging van het plangebied nabij een spoorweg en druk bereden straat en op de verscheidenheid aan functies in de omgeving, wordt geacht dat uitgegaan kan worden van de richtafstanden voor een gemengd gebied.
Ten noordoosten van het plangebied is een basisschool aanwezig. Conform de VNG-publicatie kan deze basisschool geschaald worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid in een rustige woonwijk (SBI 852, 8531). Echter gelet op dat het plangebied getypeerd kan worden als een gemengd gebied, kan de richtafstand met een trede worden verlaagd. De grootste richtafstand bedraagt inclusief verlaging 10 meter voor het aspect geluid. De geplande nieuwbouw zal grotendeels op een afstand van minimaal 10 meter van de school worden gerealiseerd. Hoewel op een aantal punten binnen het plangebied niet voldaan kan worden aan deze richtafstand, wordt dit niet onaanvaardbaar geacht. Dit omdat gesteld wordt dat nieuwe woongebouwen meer dan adequaat geïsoleerd worden tegenwoordig. Daarnaast liggen in de huidige situatie reeds woningen waar de onderlinge afstand met de school korter is en wordt gesteld dat aan de zijde van de Paul Krügerstraat slechts een reststrook van het 'echte' schoolplein gelegen is. Gelet hierop wordt ondanks dat de geadviseerde richtafstand voor het aspect 'geluid' niet gehaald wordt, ervan uitgegaan dat het aspect "Bedrijven en milieuzonering" geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verder is ten westen van het plangebied een treinstation aanwezig. Conform de VNG-publicatie kan dit station geschaald worden onder milieucategorie 3.2 met bijbehorende grootste richtafstand van 100 voor het aspect 'geluid' en 50 meter voor het aspect 'gevaar'. Omdat sprake is van een gemengd gebied kan de afstand voor het aspect 'geluid' worden verlaagd naar 50 meter. De beoogde nieuwbouw wordt gerealiseerd op een afstand van meer dan 50 meter van het station. De onderlinge afstand bedraagt namelijk circa 60 meter. Derhalve wordt aan de genoemde richtafstanden voldaan. Opgemerkt wordt dat in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek is verricht naar railverkeerslawaai. Dit wordt in paragraaf 4.5 nader behandeld.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen agrarische functies gelegen, waarvoor in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij rekening gehouden moet worden met wettelijke afstanden of geuremissiefactoren. Derhalve kan worden geconcludeerd dat dit onderdeel verder buiten beschouwing kan worden gelaten.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Geur' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is er een verkennend en actualiserend nader chemisch bodemonderzoek uitgevoerd. Daarnaast is er een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn samengevoegd tot een rapportage die te vinden is in Bijlage 1. Voor de concrete inhoud van de uitgevoerde onderzoeken wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 1. Hieronder worden de belangrijkste resultaten en conclusies beschreven.
Verkennend bodemonderzoek
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er in de bovengrond alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Wel bevestigt het onderzoek dat de locatie van de voormalige bovengrondse tank en het overige terrein aan de Stationsstraat 18 verdachte locaties zijn. Op basis van voorgaand onderzoek is aangetoond dat er sprake is van verontreiniging van een licht met olieproducten verontreinigd volume grond van circa 200 m³. Ook is er sprake van verontreinigd grondwater met een volume van circa 225 m³, waarvan 60 m³ sterk verontreinigd. Deze verontreiniging bevindt zich aan de noordkant van de Stationsstraat 18. Deze verontreiniging is veroorzaakt door een tankstation dat zich in het verleden binnen het plangebied heeft bevonden.
Omdat de verontreiniging echter niet het volumecriterium overschrijdt, is er geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de grondwaterverontreiniging, met olieproducten is er sprake van een onaanvaardbaar menselijk risico. Dit risico ontstaat door de uitdamping van minerale oliefracties naar de buitenlucht. Doordat er in de huidige situatie geen sprake is van bebouwing, is dit risico momenteel niet van toepassing. Indien in de toekomst wel bebouwing op de verontreinigde locaties aan de Stationsstraat 18 wordt gerealiseerd, dan is het advies om saneringsmaatregelen te nemen. De initiatiefnemer heeft een Plan van aanpak sanering op laten stellen, zie hiervoor Bijlage 2. De sanering vindt plaats voorafgaand de realisatie van het appartementengebouw en de woningen tijdens de sloop van de bestaande bebouwing. Dit wordt met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan juridisch geborgd.
Opgemerkt wordt dat het perceel aan de Stationsstraat 16 bebouwd is en voor een belangrijk deel onderkelderd. Praktisch gezien is daardoor niet mogelijk om ter plaatse van deze plek boringen te verrichten voor het achterhalen van de bodemkwaliteit. Op dit moment zijn er geen indicaties die wijzen op bodemvervuiling ter plaatse. In het kader van de uitvoering van het project, zullen de gebouwen worden gesloopt en zal aansluitend een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Indien nodig zullen saneringsmaatregelen worden getroffen. Voor dit bestemmingsplan biedt het huidige milieukundig bodemonderzoek voldoende inzicht in de bodemsituatie ter plaatse van de ontwikkeling.
Verkennend asbestonderzoek
Uit de resultaten van het asbestonderzoek blijkt dat er geen sprake is van asbestverontreiniging.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect 'Bodem' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan, mits de saneringsmaatregelen opgenomen als Bijlage 2 zijn uitgevoerd en de gronden zijn vrijgegeven voor het beoogde gebruik.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Stationsstraat, Wilhelminasingel en de Van Heutszingel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevels van de toekomstige woningen als gevolg van het wegverkeer op de genoemde wegen. Het akoestisch onderzoek is in Bijlage 3 opgenomen, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. Hierna worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek beschreven.
Grondgebonden woningen
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Stationsstraat, Wilhelminsingel en de Van Heutzsingel op de gevels van de beoogde grondgebonden woningen aan de Paul Krugerstraat voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Ten aanzien van de grondgebonden woningen zijn daarom geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Appartementen
Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Wilhelminasingel en Van Heutszsingel op de gevels van de appartementen aan de Stationsstraat 16-18 voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek. art. 110g Wgh). De geluidbelastingen ten gevolge van de Stationsstraat voldoen echter daar niet aan, maar blijven wel onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.
Gelet op dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de appartementen door de geluidbelastingen ten gevolge van de Stationsstraat wordt overschreden, zijn er bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen. Op basis van het akoestisch onderzoek worden die echter niet doelmatig bevonden.
Indien het bevoegde gezag aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, dan dienen voor de appartementen hogere grenswaarden te worden vastgesteld van ten hoogste 59 dB (incl. aftrek. 110g Wgh) ten gevolge van de Stationsstraat. Als de hogere waarden worden vastgesteld, dan zal moeten worden getoetst of de geluidwering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Een gevelweringonderzoek is daarom noodzakelijk. De initiatiefnemer zal dit onderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning laten uitvoeren en aan de uitkomsten daarvan gevolg geven. Voor het garanderen van een binnenwaarde van 33 dB in de appartementen, is het benodigde gevelweringsonderzoek met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan juridisch geborgd.
Railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 is de wijziging van de Wet Milieubeheer met betrekking tot de invoering van de geluidproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (Swung 1) in werking getreden. De invoering van Geluidproductieplafonds Rijksinfrastructuur bevat de toevoeging van een hoofdstuk Geluid (hoofdstuk 11) aan de Wet milieubeheer. Alle geluidproductieplafonds en de bijbehorende brongegevens zijn opgenomen in het geluidregister.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een spoorweg. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in art. 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond. Bij spoorweglawaai gelden de zones op basis van de GPP’s (art.1.4a besluit geluidhinder).
Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.
Hoogte geluidproductieplafond Breedte zone (in meters)
Kleiner dan 56 dB 100
Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB 200
Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB 300
Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB 600
Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB 900
Gelijk aan of groter dan 74 dB 1200
Het geluidsproductieplafond ter hoogte van het plangebied bedraagt 54 dB, hetgeen resulteert in een zonebreedte van 100 meter. Het plangebied is binnen deze zone gelegen. Een onderzoek naar spoorweglawaai is daarom nodig in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het onderzoek naar spoorweglawaai is tevens verwerkt in het akoestisch onderzoek dat is opgenomen als Bijlage 3 bij het voorliggende bestemmingsplan. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 3. De belangrijkste conclusies worden hieronder beschreven.
Grondgebonden woningen
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de spoorweg op de gevels van de grondgebonden woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Ten aanzien van de grondgebonden woningen zijn daarom geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Appartementen
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de spoorweg op de gevels van de appartementen niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB, maar wel onder de maximale ontheffingswaarde van 68 dB blijven.
Gelet op dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de appartementen door de geluidbelastingen ten gevolge van de Stationsstraat wordt overschreden, zijn er bron- en ovedrachtsmaatregelen overwogen. Op basis van het akoestisch onderzoek zijn die echter niet doelmatig bevonden.
Indien het bevoegde gezag aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, dan dienen voor de appartementen hogere grenswaarden te worden vastgesteld van ten hoogste 59 dB ten gevolge van de spoorlijn Coevorden-Emmen. Als de hogere waarden worden vastgesteld, dan zal moeten worden getoetst of de geluidwering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Een gevelweringonderzoek is daarom noodzakelijk. De initiatiefnemer zal dit onderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning laten uitvoeren en aan de uitkomsten daarvan gevolg geven. Voor het garanderen van een goed woon- en leefklimaat in de appartementen, is het benodigde gevelweringsonderzoek met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan juridisch geborgd.
Industrielawaai
Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de buurt van het plangebied. Daarnaast is aangetoond in paragraaf 4.2 dat er geen geluidhinder is te verwachten van de aanwezige geluidbelastende functies in de omgeving.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Geluid' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits een gevelweringsonderzoek is uitgevoerd en gevolg is gegeven aan de daaruit voortvloeiende adviezen.
In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens funderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen", waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van honderd meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een onderzoek trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.
Toets
Het plangebied ligt nabij de spoorweg van Coevorden. Dit is een spoorlijn tussen Gronau in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en Coevorden in de Nederlandse provincie Drenthe. Op basis van de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' is de relevantie van trillinghinder als gevolg van deze spoorweg voor het plangebied beoordeeld.
Het plangebied ligt op minder dan 100 meter afstand van de spoorweg. De kortste afstand tussen het plangebied en de spoorweg bedraagt circa 60 meter. Op basis van de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' moet derhalve een quickscan worden uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Uit de quickscan volgt dat er geen overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillinghinder worden verwacht ter plaatse van het plangebied. De trillingen zijn relatief laag door de zware bouw en de lage rijsnelheid van de treinen.
Gezien deze conclusies is nader onderzoek naar trillinghinder niet nodig, mits zware bouw (kalkzandsteen of betonnen constructie, betonnen vloeren) wordt toegepast. Voor lichte bouw (houtskeletbouw of staalbouw) is wel nader onderzoek nodig.
De initiatiefnemer zal zware bouw toepassen bij de realisatie van het appartementengebouw en de woningen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Door het opnemen van een aandachtszone binnen het plangebied is het nader trillingonderzoek bij het toepassen van lichte bouw in het bestemmingsplan juridisch geborgd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Trillingen' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits bij de toepassing van lichte bouw een nader onderzoek is uitgevoerd en gevolg is gegeven aan de daaruit voortvloeiende adviezen/maatregelen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 21 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N34, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 16,8 µg/m³ voor NO2, 15,8 µg/m³ voor PM10 en 9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.3 wordt een uitsnede van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie van de risicokaart zoals hierboven in figuur 4.3 weergegeven, blijkt ten noordwesten van het plangebied een risicobron te liggen. Dit betreft een LPG tankstation, gevestigd aan de Parallelweg. De onderlinge afstand met het plangebied bedraagt circa 140 meter. Het invloedsgebied ligt voor een klein gedeelte over het plangebied.
In figuur 4.4 zijn de geldende PR10-6 contouren van het LPG-tankstation weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarde 10-6 niet wordt overschreden. Het plangebied ligt namelijk ruimschoots buiten deze PR-contouren. De PR-contour vanaf het LPG-vulpunt moet in werkelijkheid 38 meter zijn in verband met een gerechtelijke uitspraak in Purmerend m.b.t. hittewerende coating van de LPG-tankwagen. In de figuur 4.4 is een PR-afstand van 35 weergegeven. Ook in het geval van een contour van 38 meter ligt het plangebied ruimschoots daarbuiten.
Figuur 4.4: PR 10-6 contour LPG Tankstation a/d Parallelweg (bron: Atlas Leefomgeving)
In 2019 is het groepsrisico voor het LPG-tankstation in Safeti-NL berekend en leidde toen tot een geringe afname van het groepsrisico. Voor het nu voorliggende bestemmingsplan is het groepsrisico niet opnieuw doorgerekend, omdat het plan 14 nieuwe woningen minder betreft. Dit houdt in dat de hoogte van het groepsrisico niet hoger zal zijn dan het in 2019 berekende groepsrisico. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.
Daarnaast ligt op circa 40 meter afstand de spoorweg van de spoorlijn Zwolle-Emmen. Dit is ook een risicobron, aangezien over de spoorweg gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Deze spoorlijn maakt onderdeel uit van het landelijk Basisnet Spoor. In het Basisnet zijn de risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende risicoafstanden vastgelegd. Het voor dit spoortracé vastgestelde risicoplafond is gebaseerd op 500 transporten licht ontvlambare vloeistoffen per jaar.
De spoorlijn Zwolle – Emmen heeft een plaatsgebonden risico kleiner dan 10-6 per jaar. Dit is verklaarbaar omdat er enkel licht ontvlambare vloeistoffen via dit tracé worden vervoerd. Het plan voldoet hierdoor dus automatisch aan de grenswaarde van het PR10-6 per jaar.
Het groepsrisico moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Het invloedsgebied voor een spoorlijn voor het vervoer van ontvlambare vloeistoffen bedraagt 35 meter vanaf het midden van de spoorlijn (bron: HART). Het plangebied ligt op circa 40 meter vanaf het midden van de spoorlijn. Hieruit volgt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de spoorlijn ligt en daarmee het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord.
Op grotere afstand ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt ruimschoots buiten het invloedsgebied en is deze risicobron niet relevant voor deze ontwikkeling.
Verder zijn er geen risicobronnen aanwezig. In verband met de verantwoording groepsrisico moet de gemeente de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid stellen om te kunnen adviseren over deze ruimtelijke ontwikkeling.
Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations
Op 28 juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations gepubliceerd. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations.
De circulaire is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.
Naast (beperkt) kwetsbare objecten zijn ook zeer kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld kinderdagverblijven, basisscholen, ziekenhuizen etc. in de circulaire genoemd. Voor de zeer kwetsbare objecten moet rekening worden gehouden met een effectzone van een 160 meter (explosieaandachtsgebied). Deze afstand is gebaseerd op het ongevalsscenario met de grootste effectafstand, te weten een warme Bleve van de tankwagen.
Voor (beperkt) kwetsbare objecten, die geen zeer kwetsbare objecten zijn, moet rekening worden houden met een effectzone van 60 meter (brandaandachtsgebied). Deze afstand is, gebaseerd op het ongevalsscenario dat het meest bijdraagt aan het plaatsgebonden risico (slangbreuk gevolgd door een fakkelbrand).
De effectafstanden die in de circulaire zijn genoemd gelden vanaf het LPG-vulpunt.
Het plangebied ligt op meer dan 60 meter vanaf het LPG-vulpunt, waardoor het brandaandachtsgebied dus geen gevolgen heeft voor het ruimtelijk plan, zie figuur 4.5.
Figuur 4.5: Brandaandachtsgebied LPG (bron: RUD)
De grootte van het explosieaandachtsgebied bedraagt 160 meter. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen dit aandachtsgebied, zie figuur 4.6.
Figuur 4.6: Brandaandachtsgebied LPG (bron: RUD)
Het explosieaandachtsgebied is voor het ruimtelijk plan alleen relevant als het gaat om zeer kwetsbare gebouwen. In deze situatie gaat het om 21 woningen. Woningen zijn kwetsbare gebouwen. Dit houdt in dat het explosieaandachtsgebied niet geldt voor dit ruimtelijk plan. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat bewoners van woningen voldoende zelfredzaam zijn om zich tijdig in veiligheid te kunnen brengen. De bewoners zullen immers volwassen mensen zijn zonder een beperking die eventuele kinderen of ouderen binnen het plangebied kunnen helpen.
Een en ander brengt met zich mee dat voorliggend plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt
Watertoetsproces
Er is een digitale watertoets verricht. Zie Bijlage 5. Door beantwoording van de vragen dient de normale procedure van het watertoetsproces te worden doorlopen. Dit houdt in dat de bij het waterschap Vechtstromen voor de gemeente Coevorden aangewezen RO adviseur advies moet geven met betrekking tot de waterparagraaf. Op 20 maart 2023 is advies opgevraagd bij desbetreffende adviseur. Reactie volgt.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
De initiatiefnemer heeft voor het plangebied een quickscan natuurwaarden laten uitvoeren door Eco Reest op 29 april 2020. Deze quickscan is als Bijlage 6 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden onderstaand beschreven. Voor de concrete inhoud van de quickscan wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 6.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving geen beschermde landschapselementen zijn gelegen. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Mantingerveld' en 'Bargerveen' bedraagt respectievelijk circa 14,8 en 15,5 kilometer. Tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt de afstand circa 3,6 kilometer.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied 'Mantingerveld' en 'Bargerveen' is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Gelet op de onderlinge afstand tussen de genoemde gebieden en het plangebied, de kernopgave van de gebieden en de aard van de geplande ingreep binnen het plangebied is er in beginsel geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Volledigheidshalve is er een AERIUS-berekening uitgevoerd, om de hierboven getrokken conclusie met betrekking tot stikstof te versterken. De AERIUS-berekening is opgenomen als Bijlage 7 bij het voorliggende bestemmingsplan. Door uitvoering van de AERIUS-berekening blijkt zowel in de aanleg- als gebruiksfase dat er geen meetbare depositie van NOx en NH3 is gevonden. In zowel de aanleg- als gebruiksfase bedraagt het hoogste rekenresultaat 0,00 mol/ha/j. Dit betekent dat de milieukwaliteit van dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet zal verslechteren als gevolg van de realisatie en gebruik van de beoogde woningen op het plangebied. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Uit de quickscan opgenomen als Bijlage 6 blijkt dat binnen de onderzoekslocatie geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming zijn aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen. Nader onderzoek naar flora en fauna wordt dan ook niet noodzakelijk geacht in het kader van de voorgenomen werkzaamheden.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen. Door het ontbreken van bomen en bosschages worden geen broedgevallen van algemene vogelsoorten verwacht.
Opgemerkt wordt, dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Ecologie' geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Toets
Conform het Bouwbesluit worden nieuwbouwwoningen niet meer aangesloten op het gasnetwerk. De woningen zullen volledig elektrisch zijn. Het voorliggende bestemmingsplan geeft daarvoor voldoende mogelijkheden.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Duurzaamheid en energie' zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets
Conform de regels van de huidige archeologische dubbelbestemming heeft er een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek plaatsgevonden in maart 2019. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Op basis van de voorgeschiedenis en historisch kaartmateriaal geldt binnen het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit heeft te maken met te verwachten resten van de vestinggracht, eventueel met wallen en muren uit de periode van de Middeleeuwen - Nieuwe tijd.
Om de verwachting aan te vullen en te verfijnen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten.
Op het perceel is een kelder aanwezig die gaat tot 3 meter onder maaiveld. De kelder wordt opgenomen in de ontwikkeling. Gelet hierop is nader veldonderzoek op dit moment praktisch niet mogelijk. Derhalve is in de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde het aanvullende archeologisch onderzoek juridisch te borgen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn er vanuit het aspect 'Archeologie' geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek wrodt uiggevoerd. De archeologische begeleiding wordt middels voorliggend bestemmingsplan juridisch geborgd.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Het beoogde plan is getoetst aan de gemeentelijke erfgoednota "Het kapitaal van Coevorden". In het kader van de nota is een inventarisatie uitgevoerd waarna per onderdeel (archeologie, landschap en gebouwde omgeving) de resultaten zijn opgenomen. De nota wijst ook een aantal cultuurhistorisch belangrijke gebieden in de gemeente aan. Met andere woorden: waar ligt het kapitaal van de gemeente?
In paragraaf 2.3 werd al ingegaan op de ligging van het plangebied in archeologisch waardevol verwachtingsgebied en de ligging van het plangebied binnen de grenzen van de historische kern van Coevorden. Afgezien hiervan komen ter plaatse van het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden voor. In de directe omgeving van het plangebied zijn wel enkele panden aangemerkt als 'Karakteristieke objecten', echter heeft voorliggend plan daar geen effect op.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn er vanuit het aspect 'Cultuurhistorie' geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Toets
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Vanuit het aspect 'Straalpaden, kabels en leidingen' zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Verkeer
Toets
De Stationsstraat is een weg die is ingericht op het geleiden van het verkeer van en naar het centrum van Coevorden. Via de Stationsstraat kunnen de hoofdontsluitingsroutes van Coevorden gemakkelijk bereikt worden. De ontsluiting van het plangebied is daarmee goed te noemen.
In de huidige planologische situatie is er op het plangebied sprake van een bedrijfs-, horeca- en een woonbestemming. In de toekomstige planologische situatie op het plangebied zijn enkel woningen toegestaan. In vergelijking met de huidige planologische situatie zal in de toekomstige situatie een behoorlijke afname zijn van het aantal verkeersbewegingen, aangezien de huidige discotheekfunctie al een aanzienlijk verkeersaantrekkende werking heeft en deze functie zal worden wegbestemd. Gelet hierop wordt een verkeersonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Parkeren
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 appartementen en 6 tussen/hoekwoningen mogelijk. Op basis van de door gemeente Coevorden aangeleverde kengetallen geldt voor appartementen in de midden koopsector een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per appartement. Voor 15 appartementen komt dit neer op 21 appartementen. Voor de tussen/hoek woningen geldt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor 6 woningen komt dit neer op 9,6 parkeerplaatsen. In totaal bedraagt de parkeernorm afgerond 31 parkeerplaatsen.
Het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen in figuur 2.3 maakt 30 parkeerplaatsen mogelijk. Dat betekent dat er 1 parkeerplaats te weinig wordt gerealiseerd. Er wordt niet voldaan aan de parkeernorm. Gelet echter op de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid binnen de afstand van 100 meter van plangebied wordt gesteld dat het tekort aan 1 parkeerplaats te verwaarlozen is. Geacht wordt derhalve dat voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn vanuit het aspect 'Verkeer en Parkeren' geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemming 'Wonen'
Deze bestemming is opgenomen voor het gehele plangebied om de beoogde appartementen en woningen mogelijk te maken. Als uitgangspunt voor de regels van deze bestemming is het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kernen' genomen. Enkele belangrijke regels hierbij zijn:
Daarbij is de bestaande aanduiding 'Overige zone - Beeldkwaliteit en inpassing 7' in voorliggend bestemmingsplan conform het geldende bestemmingsplan meegenomen. Tevens is er een aandachtszone trillingen opgenomen ter hoogte van het plangebied, om zorgen dat rekening wordt gehouden met trillingen als gevolg van treinbewegingen op de spoorweg.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Drenthe
Conform het door de provincie Drenthe gehanteerde beleid dient het plan voor vooroverleg verzonden te worden aan de provincie.
Veiligheidsregio Drenthe
In verband met de verantwoording groepsrisico moet de gemeente de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid stellen om te kunnen adviseren over deze ruimtelijke ontwikkeling.
Waterschap Vechtstromen
Er is een digitale watertoets verricht. Zie Bijlage 5. Door beantwoording van de vragen dient de normale procedure van het watertoetsproces te worden doorlopen. Dit houdt in dat de bij het waterschap Vechtstromen voor de gemeente Coevorden aangewezen RO adviseur advies moet geven met betrekking tot de waterparagraaf.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 2 zienswijzen binnengekomen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. De zienswijzen geven geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.