Plan: | Efterwei 22a te Rottevalle - r.v.r.-regeling |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BP2023BGB102-0301 |
Ter plaatse van het perceel Efterwei 22a in Rottevalle is in de huidige situatie een vleeskuiken- en schapenhouderij gevestigd. Dit bedrijf bevindt zich achter het adres Efterwei 22/22b, waar het in het verleden van is gescheiden. Twee initiatiefnemers hebben de vleeskuiken- en schapenhouderij gekocht en het voornemen om het geheel te slopen. Dit brengt aanzienlijke kosten met zich mee. De initiatiefnemers willen daarom beroep doen op een vorm van ruimte-voor-ruimte-beleid, waarbij zij vier woonpercelen voor evenzoveel vrijstaande woningen op het naastgelegen perceel met kadastraal nummer 5162 (gemeentecode RTV00, sectie B) willen realiseren.
Op het perceel Efterwei 22/22b bevindt zich echter een bedrijfsbestemming. Deze bestemming kan planologische beperkingen opleveren voor de ontwikkeling van de woningen. De initiatiefnemers zijn daarom in gesprek gegaan met de bewoners van het perceel Efterwei 22/22b. De bewoners hebben aangegeven medewerking te willen verlenen aan de herbestemming van hun perceel van 'Bedrijf' naar 'Wonen - Woonboerderij'.
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn de hiervoor beschreven ontwikkelingen niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld om de gronden te voorzien van de gewenste planologisch-juridische kaders en zo de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied heeft betrekking op Efterwei 22, 22a en 22b en de onbebouwde agrarische gronden ten oosten daarvan. Onderstaand fragment geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1. Begrenzing plangebied
Het plangebied betreft de kadastrale percelen 3962 en 3963 behorende bij Efterwei 22/22b, en 3893, 5162, 5164 en een deel van 5161 behorende bij Efterwei 22a. Het plangebied is aan de westzijde begrensd door een bomenrij. Aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied bevindt zich een karakteristieke houtsingel. Het perceel Efterwei 22a is ontsloten door middel van een smalle erftoegangsweg op de percelen Efterwei 22/22b. De (noord)oostelijke zijde van het plangebied is begrensd door een brede waterloop.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 11 juni 2013, is op het plangebied van toepassing. Op het onderstaand fragment is een uitsnede van de bestemmingsplankaart weergegeven.
Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan
Uit de bovenstaande figuur wordt duidelijk dat het zuidwestelijke deel van het plangebied bestemd is als 'Bedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1 en 2. In het geldende bestemmingsplan is nader gespecificeerd wat voor bedrijvigheid dit binnen deze categorieën betreft. Binnen deze bedrijfsbestemming is tevens een bedrijfswoning mogelijk.
Het overige deel van het plangebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. De als zodanig bestemde gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet met nevenactiviteiten of een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis, bêd en brochje en/of een internetwinkel. Tevens zijn de gronden bestemd voor agrarische cultuurgrond. Binnen deze bestemming geldt eveneens dat het uitoefenen van intensieve veehouderij, al dan niet met nevenactiviteiten, mogelijk is ter plaatse van de functieaanduiding "intensieve veehouderij". Deze aanduiding is van toepassing op het perceel Efterwei 22a. Hier bevindt zich in de bestaande situatie de vleeskuiken- en schapenhouderij. De gronden waar de woningen worden ontwikkeld (oostelijke perceel), hebben geen bouwvlak. Ter plaatse gelden slechts beperkte bouwmogelijkheden ten behoeve van nutsvoorzieningen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Voorts dient opgemerkt te worden dat de als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' bestemde gronden naast voorgaande ook bestemd zijn voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "houtsingel", uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels.
Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis
De partiële herziening Wonen-Werken en Werk aan huis heeft tot doel enerzijds de regeling voor werk aan huis te actualiseren en anderzijds de regeling voor woon-werklocaties aan te passen. Dit laatste heeft betrekking op een regeling die ervoor zorgt dat er op woon-werklocaties ook uitsluitend mag worden gewoond. Dit bestemmingsplan is van toepassing op het plangebied.
Parapluplan parkeernormen
In de Parkeernormennota 2015 heeft de gemeente Smallingerland overwogen dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte Parkeernormennota. In concrete bestemmingsplannen wordt gewerkt met het begrip "voldoende parkeergelegenheid". De inhoud van dat begrip is in de Parkeernormennota uitgewerkt. Door nu in het bestemmingsplan steeds te verwijzen naar de Parkeernormennota, wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit deze nota. Op voorliggend bestemmingsplan is dit parapluplan eveneens van toepassing
Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland
De plansystematiek van de bestaande bestemmingsplannen in Smallingerland maakte het voorheen onbedoeld mogelijk dat woningen konden worden gebruikt voor kamerverhuur of zelfs konden worden gesplitst. Dit is een ontwikkeling die de gemeente tegen wil gaan. De gemeente heeft aan de hand van het paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland een juridische regeling gecreëerd die handvatten biedt waaraan kamerverhuur en appartementen op de verdieping kunnen worden getoetst. Ook voorziet het plan in een toetsingskader voor huisvesting van studenten, arbeidsmigranten en mantelzorg-/kangoeroewoningen. Het parapluplan is van toepassing op het plangebied.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingkaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De bestaande situatie betreft de bedrijfswoning op het perceel Efterwei 22 en de daarbijbehorende bedrijfsopslagen met Efterwei 22b als adres. Achter deze bedrijfsbebouwing bevindt zich de vleeskuiken- en schapenhouderij aan de Efterwei 22. Het perceel aan de Efterwei 22a kent een groene terreininrichting. Het perceel oostelijk is momenteel in gebruik als agrarische cultuurgrond. Hierlangs ligt een brede watergang die afgeschermd is met rietoevers.
Op figuur 4 is te zien dat er ten zuiden van het oostelijke deel van het plangebied enkele bomengroepjes aanwezig zijn. In het geldende bestemmingsplan is deze bomengroep aangewezen als een houtsingel. In de bestaande situatie kan echter niet gesproken worden van een volwaardige houtsingel.
Figuur 3. Voorerf bestaande bedrijvigheid/bedrijfswoning Efterwei 22
Figuur 4. Bestaande bomengroep ten zuiden van het oostelijke deel van het plangebied
Figuur 5. Het agrarische perceel oostelijk van Efterwei 22/22b en 22a met zicht op de brede watergang
Vleeskuiken- en schapenhouderij
De vleeskuiken- en schapenhouderij bevindt zich aan de Efterwei 22a. Dit bedrijf bevindt zich achter het adres Efterwei 22/22b waarvan het in het verleden is gescheiden. In de bestaande situatie bestaat dit bedrijf uit vier langwerpige schuren met een totale oppervlakte van 3.000 m2. De drie zuidelijke schuren zijn tamelijk oud en technisch afgeschreven (bouwperiode 1965-1970); de noordelijk gelegen schuur is wat jonger (1975) en zou nog gebruikt kunnen worden. De daken van de drie zuidelijke schuren hebben een asbestdak. Voorts zijn de schuren voorzien van mestkelders. Rond de schuren bevindt zich erfverharding die grotendeels in beton is uitgevoerd. Voor het bedrijf is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor 30.000 vleeskuikens en 65 schapen.
In de toekomstige situatie heeft de ontwikkeling van het plangebied geleid tot:
Daarnaast is de bestaande houtsingel aan de zuidzijde van het plangebied in de toekomstige situatie hersteld naar een volwaardige houtsingel. Tevens is in het nieuwe woongebied voorzien van nieuwe houtsingels. In de hiernavolgende paragraaf wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van het woongebied.
Inrichting vier woonpercelen
Met het oog op het onderzoek naar de inrichting van het nieuwe woonperceel zijn door BügelHajema Adviseurs meerdere stedenbouwkundige inrichtingsvarianten opgesteld en ambtelijk besproken. Als uitkomst daarvan is de variant met de meeste potentie voor planuitvoering nader uitgewerkt en betreft navolgende voorkeursvariant.
Figuur 6. Voorkeursvariant: voorgenomen inrichting van het plangebied
Op basis van de voorkeursvariant in figuur 6 is de voorgenomen inrichting als volgt uitgewerkt:
In tegenstelling tot eerder gedacht bij de uitwerking van de voorkeursvariant zullen de vier te realiseren woningen gezamenlijk worden ontsloten tussen de voorste twee woningen door. Dit is de uiteindelijke uitkomst geweest na participatie met de omgeving. Iedere woning zal daarnaast worden voorzien van twee parkeerplekken op eigen terrein.
Inrichting Efterwei 22
Efterwei 22/22b wordt aan de achterzijde voorzien van een groter achtererf. Op de achtergrens daarvan wordt een nieuwe houtsingel aangeplant die dwars op de lengterichting van de opstrek wordt gerealiseerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke wens om de langgerekte doorzichten tussen agrarische percelen door houtsingels te onderbreken.
Bij het stedenbouwkundig ontwerp is de opstrekkende verkavelingsrichting gehandhaafd doordat de woningen in de lijn van de verkavelingsrichting worden gepositioneerd. Daarnaast worden er extra houtsingels gerealiseerd. Dit versterkt het karakter van het Friese singellandschap. Het woongebied heeft een besloten karakter door de perceelsbeplanting aan de randen en in het midden. Wel blijft het open karakter van het singellandschap behouden aan de noordzijde.
Relatie met het landschap
Uit de landschapsbiografie van de gemeente Smallingerland ("Het verhaal van Smallingerland: Landschapsbiografie - Atlas Kernkwaliteiten"; Rijksuniversiteit Groningen/Kenniscentrum Landschap) blijkt dat Rottevalle op de grens ligt van het Friese woudenlandschap en het veenkoloniale landschap. Het plangebied bevindt zich echter in het Friese woudenlandschap. Voor het Friese woudenlandschap zijn de elzen- en houtsingels kenmerkend. Dit blijkt ook uit de gemeentelijke landschapskaart. Hieronder is een uitsnede daarvan weergegeven.
Figuur 7. Fragment landschapskaart Smallingerland met in geel de globale ligging van het plangebied.
Uit het hiervoor weergegeven kaartfragment blijkt dat er (beeldbepalende) houtsingels aanwezig zijn in en langs het plangebied. Bovendien is de beeldbepalende houtsingel in het zuiden van het plangebied in het geldende bestemmingsplan aangeduid als houtsingel. In de huidige situatie betreft dit slechts enkele losse bomengroepen waardoor er niet gesproken kan worden van een volwaardige houtsingel. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de houtsingel in het plangebied hersteld en worden er tevens nieuwe houtsingels in het plangebied gerealiseerd. Bovendien blijft de 'overige houtsingel' in het midden van het plangebied gehandhaafd. Het planvoornemen staat derhalve in lijn met de karakteristieken van het Friese woudenlandschap.
De te realiseren woningen worden evenwijdig aan de karakteristieke strokenverkavelingsrichting van het veenontginningslandschap gesitueerd. De voorgenomen positionering van de woningen waarbij deze 2 aan 2 achter elkaar komen te staan op hetzelfde perceel, is niet kenmerkend voor het Friese woudenlandschap, maar sluit in tegenstelling daarop meer aan bij het heideontginningslandschap. In de heideontginningen komt het namelijk regelmatig voor dat woningen achter elkaar zijn gesitueerd op hetzelfde perceel. In het Friese woudenlandschap komt dit vrijwel niet voor en zijn woningen/functies gesitueerd aan een weg. Ten westen van het plangebied is echter ook al bebouwing aanwezig die iets meer noordwaarts op het perceel is gesitueerd. De woningen in het plangebied worden min of meer op dezelfde 'hoogte' als deze bebouwing gepositioneerd. Met oog hierop kan gesteld worden dat hoewel de positionering van de woningen afwijkt van het Friese woudenlandschap, het planvoornemen geen afbreuk doet aan bestaande landschappelijke elementen in de omgeving.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 2.2 en 2.3 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het plangebied valt binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven door de provincie Fryslân.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1724) wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak kan worden afgeleid dat een bestemmingsplan die in minder dan 11 woningen voorziet geen stedelijke ontwikkeling betreft zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd.
Voorliggend bestemmingsplan leidt per saldo tot de realisatie van vier nieuwe woningen. Het planvoornemen is daarom niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de laddertoets dan ook niet te worden doorlopen. In kader van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen moet overigens wel worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Hoofdstuk 4 is hier nader op ingegaan.
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Voor het onderhavige plan is met name de ambitie 'vitaal' van belang.
De ambitie vitaal richt zich op het leefbaar houden van Friese steden, dorpen en het platteland. Dit betekent dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt tot vier nieuwe woningen in Rottevalle en sluit aan op deze provinciale ambitie.
Naast de integrale opgaven hanteert de Omgevingsvisie een aantal inhoudelijke principes. Deze principes staan voor de manier van werken, en geven richting aan keuzes, projecten en plannen voor de fysieke leefomgeving. Een inhoudelijk principe dat nauw aansluit op het planvoornemen is 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'. Dit principe richt zich erop dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij is aandacht voor eigenheid en identiteit. In dit principe vormen omgevingskwaliteiten het vertrekpunt voor de inpassing van ontwikkelingen. Dit betekent dat ontwikkelingen voortbouwen op bestaande kwaliteiten en deze waar mogelijk versterken of doorontwikkelen. Het principe gaat uit van maatwerk. Elke plek is anders en heeft andere kwaliteiten. Op basis van de omgevingskwaliteiten van gebieden wordt gezocht naar juiste plekken. Zo kan, afhankelijk van de aard en schaal van een ontwikkeling bijvoorbeeld sprake zijn van: inpassen, waarbij de kenmerken van een gebied in stand blijven en nieuwe ontwikkelingen zich daarin voegen.
Uit 2.3 blijkt dat bij de landschappelijke inpassing van het planvoornemen rekening is gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en kenmerken. Dit onder andere door het herstel en de realisatie van houtsingels die kenmerkend zijn voor de omgeving van het plangebied. Ook worden de woningen evenwijdig aan de aanwezige strokenverkavelingsstructuur gesitueerd. Zodoende zorgt het planvoornemen enerzijds voor het herstel van bestaande omgevingskwaliteiten en anderzijds voor het voortbouwen op de bestaande omgevingskwaliteiten. Het planvoornemen is dan ook in lijn met het inhoudelijke principe 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'.
Natuurinclusief bouwen
In de provinciale omgevingsvisie wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij de uitwerking van de woningen en inrichting van de erven zal rekening worden gehouden met natuurinclusief bouwen. De inrichting van de openbare ruimte is zo groen mogelijk. De beplanting is gevarieerd qua sortiment en richt zich op vogels en insecten.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen het beleid zoals beschreven in de Omgevingsvisie Fryslân.
In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich volledig buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangegeven. Dit betekent dat het plangebied zich in het landelijk gebied bevindt.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 uit de verordening mag een ruimtelijk plan in landelijk gebied niet tot bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden leiden voor nieuwe stedelijke functies. Een stedelijke functie wordt door de provincie gedefinieerd als functie die gekoppeld is aan het functioneren van kernen (dorpen en steden). Uit de begripsbeschrijving wordt duidelijk dat woningen onder deze definitie vallen.
In afwijking van artikel 1.1.1 kunnen op grond van artikel 1.2.1 nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Bij hergebruik kunnen op het perceel de volgende functies worden toegestaan:
Voor de omzetting van de bedrijfsbestemming ter plaatse van de Efterwei 22A naar 'Wonen - Woonboerderij', is het eerst aangehaalde met betrekking tot 'wonen en zorg' van toepassing. Er is sprake van reguliere bewoning in een voormalige bedrijfswoning. Dit onderdeel van het planvoornemen is dan ook conform de Verordening Romte Fryslân.
Ruimte-voor-ruimte regeling
Voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en de bouw van de vier woningen is artikel 1.6 van toepassing. Op grond van dit artikel kan maximaal één nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan op een bestaand solitair bouwperceel, mits:
Ad a.
De sloop heeft betrekking op minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van de voormalige vleeskuiken- en schapenhouderij. De vier schuren hebben een totale oppervlakte van 3.000 m2. Hiermee voldoet het plan aan ad a.
Ad b.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling moet worden opgemerkt dat het van belang is dat de schuren gesloopt worden. Als gevolg van de sloop zal de veegeur van het kippenhouderijbedrijf verdwijnen. Voor de bewoners in de omgeving en de kom van Rottevalle zal dat een opluchting zijn, te meer omdat de kippenmest ook wel in de onmiddellijke nabijheid van het dorp werd uitgereden. Bovendien verdwijnt de bij het bedrijf horende stikstofdepositie, omdat deze uit de markt wordt genomen voor zover die niet nodig is om de bedrijfsbebouwing te slopen en de woningen te kunnen realiseren en gebruiken.
Daarnaast zal het risico op verspreiding van asbestdeeltjes bij brand verdwijnen. In paragraaf 4.4 is onderbouwd dat voorheen aanwezige asbest volledig is gesaneerd. Er is in de bestaande situatie dus geen sprake meer van asbest. Echter bestaat de mogelijkheid dat zich hier opnieuw asbest zal vormen. Met de sloop van de bedrijfsbebouwing wordt de theoretische mogelijkheid tot vorming van asbest weggenomen. Bovendien is in paragrafen 2.3 en 3.2.3 onderbouwd dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en op welke manier het planvoornemen bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.
Ad c.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied mogen woonhuizen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen overkappingen niet meer dan 250 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is. De met voorliggend bestemmingsplan te realiseren woningen voldoen aan deze oppervlakte.
Op grond van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit de paragrafen 3.3.1 en 3.4.2 blijkt dat het planvoornemen in overeenstemming is met zowel het regionale als het gemeentelijke woonbeleid. Hieruit blijkt dat het planvoornemen conform de gemeentelijke en provinciale afspraken is.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bouwen van één woning ter vervanging van de bedrijfsbebouwing mogelijk is op grond van de Verordening Romte. Echter bestaat het planvoornemen uit de bouw van vier nieuwe woningen. Er dient derhalve ook getoetst te worden aan artikel 1.3.1 van de verordening.
Op grond van artikel 1.3.1 kan een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster worden toegestaan met inachtneming van een aantal voorwaarden:
Voor het planvoornemen is lid d van belang. In dit geval gaat het om het bebouwingscluster Rottevalle waar vier woningen aan worden toegevoegd. In het geldende bestemmingsplan buitengebied mogen woonhuizen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen overkappingen niet meer dan 250 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is. De met voorliggend bestemmingsplan te realiseren woningen voldoen aan deze oppervlakte. Gelet op voorgaande is het toevoegen van enkele woningen aan het bebouwingscluster Rottevalle op grond van artikel 1.3.1 uit de verordening dan ook mogelijk. Echter dient ook toetsing plaats te vinden aan artikel 3.1.1. Uit het voorgaande blijkt dat het plan conform artikel 3.1.1. is. Het plan voldoet derhalve aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân.
Conclusie
Het beleid zoals beschreven in de Verordening Romte Fryslân staat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
In de Verordening Romte wordt diverse keren verwezen naar de structuurvisie Grutsk op 'e romte. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Uit de structuurvisie blijkt dat het plangebied gelegen is in het deelgebied 'Noordelijke Wouden'. De provinciale belangen zijn in dit deelgebied onder andere gericht op de kleinschaligheid van het gebied met hoge dichtheid aan opstrekkende percelen, overgangen van dichte verkavelingsstructuren van elzensingels en houtwallen op de zandgronden naar het open veenweidegebied en het kleigebied en tevens de rijkere schakeringen aan wegbeplanting in verschillende vormen (singels, bomen, hagen).
Relatie tot het planvoornemen
Met het planvoornemen blijft de kleinschaligheid van de noordelijke wouden behouden doordat er op een opstrekkend perceel een nieuwe woonfunctie wordt ingepast. Het opstrekkende, rechte verkavelingspatroon is hierbij als ontwerpbasis gebruikt. Daarnaast is het plangebied een uitstekend voorbeeld van een overgangszone tussen de dichte verkavelingsstructuren met elzensingels naar het open veenweidegebied. Dit is in het ontwerp benut door houtsingels in ere te herstellen, nieuwe houtsingels in te passen in het woongebied en door de achterste twee woningen aan de openheid van het veenweidelandschap te situeren. Het herstel en de toevoeging van houtsingels in het plangebied zorgt tevens voor een versterking van karakteristieke landschapselementen in de noordelijke wouden.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden als gesteld in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
De gemeenten Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Smallingerland, Smallingerland, Heerenveen en Opsterland vormen gezamenlijk de woonregio Zuidoost. Provincie Fryslân heeft gezamenlijk met deze gemeenten afspraken op het vlak van woningbouw vastgelegd op regionaal niveau. De provincie heeft op 5 februari 2019 een brief gestuurd aan de woonregio Zuidoost met daarin de woningbouwafspraken voor de periode 2016 - 2026. Per gemeente zijn hiermee afspraken vastgelegd over de maximale woningbouwruimte, zowel in binnenstedelijk als buitenstedelijk gebied.
Voor Smallingerland bedraagt de maximale woningbouwruimte 1.251 woningen voor 2016 tot 2026. Dit aantal is verdeeld in 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk. Uit het omgevingsgerichte woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland (zie 3.4.2) blijkt dat in de periode 2016 t/m 2019 er in totaal 430 woningen netto zijn toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020 - 2025 zitten op dit moment 642 woningen. Er is dus nog voldoende ruimte voor het realiseren van nieuwe woningbouwprojecten.
Conclusie
Binnen de beschikbare buitenstedelijke plancapaciteit is voldoende ruimte beschikbaar om de vier woningen van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan op te nemen. Er kan dan ook gesteld worden dat het planvoornemen binnen de regionale woningbouwafspraken valt.
Op 1 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.
De omgevingsvisie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:
Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook op die van private partijen en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.
Het planvoornemen sluit aan op de derde opgave zoals hierboven beschreven: 'levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken'. Eén van de strategiën die hierbij hoort is 'woningen voor iedereen'. De gemeente geeft in de omgevingsvisie aan dat zij er samen met haar partners voor wil zorgen dat er ruimte worden gegeven voor nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen, en dat er veel verschillende woningen worden gebouwd, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben.
Dit bestemmingsplan sluit op twee manieren aan op de hiervoor genoemde strategie. Enerzijds voorziet het onderhavige bestemmingsplan in een functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen - Woonboerderij', wat in lijn staat met het feit dat de gemeente in wil zetten op verandering van functies naar wonen. Anderzijds biedt dit bestemmingsplan ruimte voor de nieuwbouw van vier nieuwe woningen. Dit sluit aan op het feit dat Smallingerland ruimte wil gegeven voor nieuwbouw van woningen.
Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.
De gemeente Smallingerland wil volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker geworden. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland. Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:
Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant: in 5 jaar tijd 1.000 woningen er bij bouwen. Deze ambitie is als volgt omschreven: "Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt, een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden. De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen."
Het planvoornemen ziet op een uitbreiding van de gemeentelijke woningvoorraad en sluit aan op de landelijk grote vraag naar woningen. Het plan staat dan ook in lijn met het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma voor de periode 2016 - 2025.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is conform het (geactualiseerd) gemeentelijk woonbeleid.
De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
De te realiseren woningen aan de Efterwei moeten voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Op grond van de welstand- en reclamenota bevindt het plangebied zich in het Welstandsdeelgebied 'Buitengebied besloten (Coulisselandschap)'. Het beleid is in dit welstandsgebied gericht op het beheer van de bestaande situatie. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet verwacht voor het buitengebied. Wel zullen als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, steeds meer boerderijen hun agrarische functie verliezen. Het beleid van de gemeenten is erop gericht om nieuwe functies (onder voorwaarden) mogelijk te maken, mits dit geen afbreuk zal doen aan de verschijningsvorm van het boerenerf. Gezien de schaal en maat van sommige woningen in het gebied ligt het voor de hand dat een aantal hiervan nog zal worden uitgebreid. Deze uitbreidingen dienen dan wel met respect voor en in de juiste verhoudingen ten aanzien van het bestaande gebouw te worden uitgevoerd.
Voor het deelgebied 'Buitengebied besloten (Coulisselandschap)' zijn specifieke welstandcriteria van toepassing. Deze zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Figuur 8. Welstandscriteria gebiedstype 'Buitengebied besloten (Coulisselandschap)'
De welstandscriteria worden bij de nadere planuitwerking betrokken. De welstandsbeoordeling vindt via een aparte procedure - los van de bestemmingsplanprocedure - plaats.
In de Parkeernormennota 2015 heeft de gemeente Smallingerland overwogen dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte Parkeernormennota. Door nu in het bestemmingsplan steeds te verwijzen naar de Parkeernormennota, wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit deze nota.
Gelet op het voorgaande is de parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling bepaald aan de hand van de Parkeernormennota 2015. Voor het plangebied is de parkeernorm voor het buitengebied in de locatiecatgorie 'Dorpen en buitengebied' gehanteerd. Hierbij is gekeken naar de functie 'Koop, vrijstaand'. Hiermee komt de parkeernorm uit op 2,4 parkeerplekken per woning. In totaal worden er 4 woningen gerealiseerd in het plangebied. De totale parkeerbehoefte voor het plangebied komt daarmee uit op 4 X 2,4 = 9,6. Dit betekent dat er minimaal 10 parkeerplekken benodigd binnen het plangebied van dit bestemmingsplan voor het planvoornemen. Per woning worden er 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. De resterende 2 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd langs de ontsluitingsweg van het woningbouwplan.
Conclusie
Al met al kan aan de parkeernorm worden voldaan. Het planvoornemen is conform het parapluplan parkeernormen.
De gemeenteraad heeft in 2015 de huidige nota parkeernormen vastgesteld om betere parkeerfaciliteiten te borgen bij ontwikkelingen waar een aanvraag omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor nodig is. Door transformaties van functies en de benodigde versnelling van de woningbouwopgave met bijbehorende verdichting neemt de druk op de (openbare) ruimte verder toe. Als gevolg daarvan kan bij een aantal ontwikkelingen de parkeeropgave niet altijd meer volledig op eigen terrein worden opgelost. Voor de mobiliteitstransitie bood de huidige nota onvoldoende instrumenten om te sturen op alternatieve mobiliteitsoplossingen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het daadwerkelijk autobezit, bij woningen in de sociale sector bijvoorbeeld, significant lager is ten opzichte van de theoretische uitgangspunten. Dit leidde tot stagnatie van bouwplannen. De nota parkeernormen is met dit document herzien om enerzijds bij ontwikkelingen een betere balans te krijgen tussen theorie en praktijk in relatie tot de bijbehorende (auto)mobiliteit en anderzijds meer ruimte te creëren om samen tot betere oplossingen te komen voor het parkeervraagstuk.
Het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Toetsing
In het geldende bestemmingsplan is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Om de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied te kunnen bepalen, is daarom getoetst aan de FAMKE. De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden in het plangebied. De FAMKE maakt onderscheid in twee periodes: de steentijd - bronstijd en de ijzertijd - middeleeuwen. In het onderstaande wordt ingegaan op de adviezen die de provincie op basis van de FAMKE geeft voor het plangebied.
Steentijd - Bronstijd
Voor wat betreft de onderzoeksperiode steentijd - bronstijd adviseert de provincie om alleen onderzoek te doen bij grote ingrepen. Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. De provincie adviseert om alleen bij zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare een karterend onderzoek uit te voeren. Het planvoornemen heeft geen betrekking op ingrepen die groter zijn dan 2,5 hectare. Archeologisch onderzoek in het kader van de steentijd - bronstijd is dan ook niet nodig.
IJzertijd - Middeleeuwen
Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen geeft de provincie aan dat er geen onderzoek noodzakelijk is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Archeologisch onderzoek inzake de ijzertijd - middeleeuwen kan met oog op het voorgaande achterwege blijven.
Conclusie
Het planvoornemen mag wat het aspect archeologie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Toetsing
Voor de toetsing van het aspect cultuurhistorie is de CHK2 geraadpleegd. In het kaartfragment daarvan in navolgende figuur is te zien dat er zich in (de omgeving van) het plangebied diverse door de provincie als cultuurhistorisch waardevol aangewezen objecten bevinden. Door het plangebied loopt een verdwenen pad (blauwe stippellijn). Dit is een pad dat voorheen is geïnventariseerd door de Provinciale Planologische Dienst (PPD). In de bestaande situatie is ter plaatse van de stippellijn echter geen pad meer aanwezig. Het planvoornemen doet dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van het geïnventariseerde pad.
Figuur 9. Uitsnede CHK2
Daarnaast bevindt zich langs het plangebied een verharde weg die in kader van dezelfde inventarisatie door de PPD als het eerdergenoemde verdwenen pad is geïnventariseerd. Deze verharde weg blijft echter gehandhaafd met het planvoornemen.
Voorts zijn ten zuiden van het plangebied twee percelen als boerderijplaats aangemerkt. Op één van deze boerderijplaatsen bevindt zich tevens een onverharde reed, die in het kader van de eerdergenoemde provinciale inventarisatie als zodanig is aangemerkt op de CHK2. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de gronden ter plaatse van de onverharde reed en de boerderijplaatsen. De cultuurhistorische waarde van deze objecten blijft dan ook intact.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect cultuurhistorie.
Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
In kader van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. De hierbij behorende rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting te raadplegen. Deze beknopte natuurtoets gaat alleen in op de sloop van de opstallen ter plaatse van de Efterwei 22a. In een andere, losstaande beknopte natuurtoets is ingegaan op de gronden naast de Efterwei 22/22b waar de vier woningen mogelijk worden gemaakt.
Beknopte natuurtoets Efterwei 22a, sloop opstallen
SOORTENBESCHERMING
Op basis van het literatuuronderzoek, het veldbezoek en de planontwikkeling is geconcludeerd dat vleermuizen en algemene soorten van zoogdieren, ongewervelden, broedvogels en amfibieën verwacht kunnen worden binnen het plangebied.
Algemeen beschermde zoogdieren, ongewervelden en amfibieën
In het plangebied komen naar verwachting algemene amfibieën, ongewervelden en grondgebonden zoogdieren voor, waaronder gewone pad en de egel, waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkeling (Provinsje Fryslân, 2016). Dit wil zeggen dat voor de voorgenomen werkzaamheden geen ontheffing van de Wnb hoeft te worden aangevraagd. Voor deze soorten geldt echter altijd de zorgplicht. In relatie tot dit punt kan gedacht worden aan het volgende:
Vleermuizen
Het terrein rondom de opstallen maakt mogelijk onderdeel uit van het foerageergebied. Gezien de werkzaamheden overdag uitgevoerd worden en de vleermuizen ’s nachts het plangebied kunnen blijven gebruiken als foerageergebied en er tevens voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar is in de direct omgeving, zijn negatieve effecten op het foerageergebied bij voorbaat uitgesloten.
Algemene broedvogels
Het plangebied biedt diverse mogelijkheden als broedlocatie voor diverse vogelsoorten (zoals de boerenzwaluw en de witte kwikstaart). Werkzaamheden die tijdens de broedactiviteit worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Er dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen (globaal de periode tussen 15 maart tot 1 september, in verband met boerenzwaluw). Verstoring van nesten met eieren of kuikens is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat in de omgeving voldoende uitwijkmogelijkheden zijn. Buiten het broedseizoen zijn deze onbezette nesten niet beschermd.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied heeft geen status als Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Alde Feanen) is gesitueerd op circa 8,4 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de ingreep en de ruime afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied worden externe effecten zoals trillingen, verstoring door geluid en mechanische effecten niet verwacht. Gezien de aard van de ingreep doet het voornemen naar verwachting geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Een onderzoek in het kader van de Wnb (Natura 2000-voortoets) is niet nodig.
Het plangebied heeft geen status in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN) en/of als ganzenfoerageergebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 600 m ten westen van het plangebied en het dichtstbijzijnde ganzenfoerageergebied op circa 8,5 kilometer ten westen van het plangebied. Het voornemen heeft door zijn locatie, aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en het overige provinciaal beleid (ganzenfoerageergebied). Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling ('nee, tenzij'-toetsing) is niet nodig.
Tijdens de bouwfase wordt een verhoogde waarde van stikstof in de lucht verwacht. Extra uitstoot als gevolg van de werkzaamheden kan een negatief effect hebben op het omliggende Natura 2000-gebied. Zowel tijdelijke als permanente toename van stikstofdepositie is niet toegestaan. Om na te gaan of de werkzaamheden zorgen voor een verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een AERIUS-berekening nodig. Een dergelijke berekening is ten behoeve van het gehele planvoornemen uitgevoerd. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de uitkomsten van deze berekening.
Beknopte natuurtoets inrichting vier woonpercelen
SOORTENBESCHERMING
Naast de hiervoor beschreven beknopte natuurtoets, is er nog een beknopte natuurtoes uitgevoerd die betrekking heeft op het perceel ten oosten van Efterwei 22/22B. De resultaten daarvan waren de volgende.
Vogels
Er gaan als gevolg van het project geen jaarrond beschermde nesten verloren binnen het plangebied zelf, omdat geen bebouwing wordt gesloopt of bomen worden gekapt.
In de naastgelegen houtwal kunnen nestplaatsen van ransuil niet op voorhand worden uitgesloten. Er bestaat echter een ruime afstand van de woningen tot de houtwal aan de overzijde van het water. Om verstoring tijdens de broedperiode tegen te gaan mag niet tijdens de broedperiode van ransuil worden gewerkt. Deze loopt van half maart tot eind augustus. Het beperkte aantal woningen van vier levert naar verwachting geen verstoring in de gebruiksfase op.
Indien het niet mogelijk is om volledig buiten de broedperiode van ransuil te werken, dient een nadere inspectie uit te worden gevoerd zodra de bladeren van de bomen zijn. Zodoende kan worden vastgesteld of er mogelijk een nest zit in de houtwal. Als dit niet het geval is, kan worden geconcludeerd dat de bomen niet in gebruik zijn door deze soort. Indien wel een nest wordt aangetroffen dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd om vast te stellen of uit te sluiten dat ransuil op deze locatie broedt. Bij de werkzaamheden zal rekening worden gehouden met de broedperiode van ransuil.
Bij uitvoering van he plan verandert het plangebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals roek, maar in de directe omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief en hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.
Voor de overige vogelsoorten, zoals wilde eend of meerkoet, geldt dat het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten bij wet verboden is. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli, maar ook in de periode van half februari tot eind september kunnen broedgevallen voorkomen. Bij de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de broedperiodes.
Vleermuizen
Als gevolg van het verwijderen van de vegetatie en de bouw van de woningen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren.
Het plangebied zal veranderen van karakter en mogelijk minder geschikt worden als foerageerlocatie voor vleermuizen die in open gebieden foerageren, zoals rosse vleermuis. Het is echter een zeer klein gebied en in de directe omgeving is meer en deels hoogwaardiger foerageergebied beschikbaar. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.
De brede watergang langs de noord- en zuidoostelijke grens van het plangebied doet mogelijk dienst als vliegroute voor de uit de wijdere omgeving bekende meervleermuis. De watergang blijft gedurende de plannen ongemoeid, maar lichtuitstraling over het water moet voorkomen worden daar dit een vliegroute ongeschikt kan maken. Hetzelfde geldt voor de houtwal die mogelijk dienst doet als vliegroute voor soorten als gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
Indien lichtuitstraling niet voorkomen kan worden, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van een vliegroute van genoemde soorten.
Grondgebonden zoogdieren
De otter is in de zeer directe nabijheid (300 m) waargenomen in het verlengde (ten noorden) van de watergang. De soort zal gebruik maken van het water om in te foerageren en langs te migreren. De water-spitsmuis is in de directe omgeving niet bekend, maar de oever van de watergang is wel geschikt en het ligt binnen het globale verspreidingsgebied van deze soort. De watergang en oever blijft echter ongemoeid en er blijft een strook begroeiing langs de oever van 5 m breed over. De plannen hebben geen negatieve effecten op het (eventuele) voorkomen van otter of waterspitsmuis.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Amfibieën
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieënsoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Ongewervelden en vissen
Er komen geen beschermde ongewervelden of vissensoorten binnen (de invloedssfeer van) het plangebied voor. Negatieve effecten op soorten van beschermde ongewervelden en vissen kunnen op voorhand worden uitgesloten.
GEBIEDSBESCHERMING
Wet natuurbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden 'Alde Feanen', 'Van Oordt's Mersken' en 'Wijnjeterper Schar'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Provinciaal natuurbeleid
De plannen vinden op ruime afstand plaats van het dichtstbijzijnde NNN, Natuur buiten het NNN en weidevogelleefgebieden. Daarnaast is het tussenliggende gebied ingericht met wegen, bebouwing, houtwallen en agrarisch gebied. Hierdoor kunnen negatieve effecten op deze beschermde gebieden worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden
De Wnb beschermt bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom. In het plangebied zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig. Er hoeft geen kapmelding bij de provincie Fryslân te worden ingediend.
STIKSTOFDEPOSITIE-ONDERZOEK
Tijdens de aanleg- en gebruiksfase kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van het planvoornemen is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 3 bij deze toelichting te raadplegen. De berekening wijst uit dat de totale emissie van het plan in de aanleg- en gebruiksfase 16,8 kg NOx/jr en 0,8 kg NH3/jr bedraagt. Verder wordt duidelijk dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
Conclusie
Het plan kan wat het aspect ecologie betreft als uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een externveiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.
Het extern risco bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Toetsing
Ten behoeve van het planvoornemen is de eerdergenoemde risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er ten oosten van het plangebied een buisleiding aanwezig is. Duidelijkheidshalve wordt naar onderstaande figuur verwezen voor de exacte ligging van de buisleiding ten opzichte van het plangebied.
Figuur 10. Uitsnede risicokaart. Rood: begrenzing plangebied.
De buisleiding betreft een aardgastransportleiding van Gasunie (N-505-60). Op de bovenstaande figuur is te zien dat het plangebied buiten de risicocontouren van de gasleiding ligt. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Bovendien worden met het planvoornemen geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het planvoornemen mag op het vlak van externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Onderzoek
Om de bodemhygiënische kwaliteit van het plangebied aan te kunnen tonen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gronden waarop de woningbouw is voorzien, alsook een asbestdruppelzone-onderzoek voor Efterwei 22A vanwege de voorgenomen sloop van de opstallen ter plaatse. Doel van het onderzoek was het bepalen van de bodemkwaliteit (grond en grondwater) om een uitspraak te kunnen doen of deze al dan niet een belemmering vormt voor de beoogde sloop en bouw- en grondwerkzaamheden. Het gehele onderzoek is als Bijlage 4 bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen. In navolgende zijn de conclusies van het onderzoek gepresenteerd.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat:
De vooraf aan het bodemonderzoek opgestelde hypothese van een 'onverdachte locatie' is met de onderzoeksresultaten bevestigd. In de boven- en ondergrond en het grondwater zijn geen gehalten aanwezig die de achtergrond- en/of streefwaarden overschrijden. Er is hierom geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet belemmerd door de bodemkwaliteit.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Op 17 april 2023 is bij Wetterskip Fryslân advies opgevraagd middels de zogeheten digitale watertoets. Dit advies is als Bijlage 5 bij de toelichting te raadplegen. Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit wil zeggen dat Wetterskip Fryslân in haar advies constateert dat het plan grote invloed heeft op de wateraspecten in de omgeving. In het onderstaande wordt ingegaan op de aspecten die door het wetterskip van belang worden geacht in relatie tot het onderhavige planvoornemen.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:
Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak in het landelijk gebied toe, gelet op de realisatie van de vier woningen in het plangebied. In kader van het wateradvies is daarom nagegaan hoeveel deze toename bedraagt.
Per woning is uitgegaan van een oppervlakte van 120 m2. Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en nog eens 50 m2 aan terreinverharding. Daarbovenop komt nog een oppervlakte van 25 m2 voor de twee parkeerplaatsen per woning. De toename aan verharding/bebouwing bedraagt per woning: 120 + 100 + 50 + 25 = 295 m2. In totaal komt de oppervlakte aan verharding/bebouwing van de vier woningen uit op 4 X 295 m2 = 1.180 m2.
Ten behoeve van de ontsluiting van de woningen wordt tevens een erftoegangsweg gerealiseerd. Voor deze weg wordt uitgegaan van circa 250 m2 verharding.
De totale toename aan verharding komt derhalve uit op 1.180 m2 + 250 m2 = 1.430 m2. De voorgenomen ontwikkeling heeft echter ook betrekking op de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing. Dit bedraagt circa 3.000 m2 bebouwing. Er is derhalve per saldo sprake van een afname aan verharding. Compenserende maatregelen zijn dan ook niet vereist.
Rioolwaterpersleiding
Het wetterskip adviseert om bij het opstellen van het plan rekening te houden met de aanwezige rioolwaterpersleiding. In een strook van 6 m (3 m aan weerszijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding) heeft het Wetterskip beperkt recht van opstal waardoor er beperkingen gelden voor het grondgebruik. De persleiding moet bereikbaar zijn voor onderhoud en in geval van calamiteiten. De grond waarin de rioolpersleiding ligt en de strook van 3 m aan weerszijden, mag niet in eigendom komen van particulieren. Dit vanwege het feit dat het bouwen van schuren en schuttingen vaak vergunningsvrij mogelijk is. Het is dan niet te voorkomen dat er schuurtjes of iets dergelijks worden gebouwd op de persleiding, wanneer deze door de tuin van particulieren ligt.
Bij het voorliggende bestemmingsplan is de rioolpersleiding met de daar omheen liggende strook van 3 m aan weerszijden beschermd door de desbetreffende gronden te bestemmen als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Binnen deze bestemming is de mogelijkheid om verharding en bebouwing te realiseren uitgesloten. Het bouwen van schuren en schuttingen binnen het invloedsgebied van de rioolpersleiding is dan ook niet mogelijk. De exacte ligging van de bestemmingen blijkt uit de verbeelding van het bestemmingsplan.
Europese Kaderrichtlijn Water (krw)
Wetterskip Fryslân heeft volgens de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet de plicht om maatregelen te nemen om de ecologische doelen te bereiken die per waterlichaam zijn vastgesteld en ook om deze te beschermen. De huidige ecologische situatie mag niet verslechteren.
Als gevolg van het planvoornemen verslechtert de ecologische situatie niet. Het planvoornemen beoogt geen werkzaamheden bij een waterlichaam. Aanwezige ecologische waarden worden dan ook niet aangetast.
Boezemgebied
Uit het advies van Wetterskip Fryslân wordt duidelijk dat het plangebied vrij voor boezem ligt. Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade beschermd is tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er dient daarom rekening te worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het is van belang om rekening te houden met de droogleggingsnorm of het maatgevend boezempeil (MBP). Het MBP, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 m voor de gevel voorkomen. Wetterskip Fryslân adviseert daarom om de nieuwe bebouwing/infrastructuur voldoende hoog aan te leggen. In boezemgebieden is het streefpeil -0,52 NAP. Op grond van het Actueel Hoogtebestand (AHN4, 2021) is het maaiveld van het plangebied ter plaatse van het toekomstige woonperceel gelegen op ruim boven de -0,52 NAP met een ruime drooglegging. Geacht wordt dat het plangebied boven het MGP ligt.
Hoofdwater
Uit het wateradvies blijkt dat de watergang ten oosten van het plangebied een hoofdwater is. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit. Aanvullend heeft het Wetterskip aangegeven dat de beschermingszone volledig obstakelvrij moet blijven. De tuinen van de woningen moeten daarom op minimaal 5 m vanaf de insteek van de hoofdwatergang gesitueerd worden. Ook eventuele beplanting moet geheel buiten de beschermingszone blijven. De in dit plan voorziene woningen worden buiten de beschermingszone van de hoofdwatergang gesitueerd. Aanvullend wordt de beschermingszone zowel aan de oostzijde als de noordzijde bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' waardoor eventuele bebouwing en/of verharding wordt uitgesloten. Zie ter beeldvorming de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de beschermingszone voldoende beschermd is en dat onderhoud aan de hoofdwatergang op een conventionele manier kan plaatsvinden.
Regionale waterkering
In het midden van het plangebied, tussen het perceel Efterwei 22/22A en het perceel ten oosten daarvan in, bevindt zich een regionale waterkering. Deze regionale waterkering heeft een kern- en beschermingszone die over het plangebied ligt. Het bijplanten van de bestaande singels, de aanleg van een nieuwe houtsingel, het graven van een slootje en het slopen van de bebouwing vindt deels plaats binnen de zone van de waterkering. Het is nodig om een watervergunning aan te vragen voor de werkzaamheden van de waterkering. Deze vergunning zal in een later stadium, bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen, worden aangevraagd.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect water betreft als uitvoerbaar worden geacht.
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het onderhavige plan is alleen wegverkeerslawaai relevant.
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen aan de Efterwei. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van 60 km/uur. In het kader van de Wgh moet het plangebied als buitenstedelijk worden aangemerkt. In buitenstedelijk gebied geldt voor een 60 km/uur weg, bestaande uit één of twee rijstroken, een geluidszone van 250 m. Deze zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de wegvoorgenomen ontwikkeling worden vier geluidsgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt die allemaal binnen de geluidszone van 250 m worden gesitueerd. Er is daarom akoestisch onderzoek nodig.
Bij de gemeente zijn geen verkeerstelgegevens van de Efterwei beschikbaar. Hierom wordt met aannames in het akoestisch rekenmodel gewerkt. Het akoestisch rekenmodel en de daarbij behorende resultaten zijn als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. In het onderstaande wordt hierop ingegaan.
Het rekenmodel wijst uit dat als de weekdagetmaalintensiteit in 2033 niet meer bedraagt dan 900 motorvoertuigen per etmaal, er geen hogere waarden nodig zijn voor de nieuwe woningen. Dit is overigens ruim meer dan hetgeen in redelijkheid te verwachten is. In de feitelijke situatie zal de weekdagetmaalintensiteit namelijk naar verwachting lager zijn. In het onderstaande wordt dit nader onderbouwd.
Op 15 september 2015 is voor het nabijgelegen perceel Efterwei 33 een bestemmingsplan is vastgesteld voor woningbouw. Destijds zijn berekeningen gemaakt met 400 motorvoertuigen per weekdagetmaal in 2025, op basis van tellingen van de gemeente. De 48 dB-contour ten opzichte van de weg bedroeg in die situatie ongeveer 10 m. Naar aanleiding van deze uitkomsten is bij het voorliggende bestemmingsplan uitgegaan van een worst-case situatie bestaande uit 500 motorvoertuigen per etmaal (25% groei in 8 jaar). Uit de uitkomsten blijkt dat het geluidsniveau ten plaatse van alle geluidgevoelige objecten in het plangebied (de vier nieuwe woningen) onder de 48 dB blijft en er ondanks de worst-case aanname met zekerheid blijkt dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan wordt niet belemmerd door geluidhinder.
Toetsingskader
Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.
Toetsing
Het plangebied ligt net buiten de dorpskern en ligt daardoor in het zuidwestelijke deel van het dorp Rottevalle. Dit deel van het dorp is qua aard en schaal aan te merken als het buitengebied. In de omgeving van het plangebied is diverse lintbebouwing gesitueerd. Het gaat overwegend om woonfuncties, met daar tussenin enkele (agrarische) bedrijven. Daarbij gaat het om bedrijfsactiviteiten die door beperkingen in het kader van vergunningen of algemene regelgeving passen binnen een woonmilieu, mede gelet op de aanwezigheid van woningen die grenzen aan dergelijke bedrijven. Gelet op het voorgaande kan het plangebied aangemerkt worden als 'rustig buitengebied'.
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het planvoornemen leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen ziet niet op de realisatie van een milieubelastende functie waardoor er, vanuit oogpunt van externe werking, geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies. Wel wordt de Efterwei 22a in zijn geheel als agrarisch bedrijf wegbestemd. Hierdoor wordt een huidige milieubelastende functie uit het plangebied verwijderd, waarmee bestaande hinder/milieubelasting ten einde komt.
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming ter plaatse van het perceel Efterwei 22. Deze bedrijfsbestemming biedt de mogelijkheid om op dit adres bedrijvigheid te ontwikkelen tot maximaal milieucategorie 3.1. Dit betekent dat er richtafstand geldt van 50 m tussen de bedrijfsbestemming en de te realiseren woonbestemming in het plangebied. Aan een dergelijke richtafstand kan niet worden voldaan. Echter wordt de bedrijfsbestemming met de voorgenomen ontwikkeling herbestemd naar 'Wonen - Woonboerderij'. Hierdoor vervalt de richtafstand van 50 m en levert de bedrijvigheid geen beperkingen op voor de te realiseren woningen.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een bouwbedrijf. Op grond van de bedrijfsbestemming die hier geldt is bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' is het echter ook mogelijk om hier bouwbedrijven te vestigen. Gelet op de oppervlakte van de bedrijfsbestemming kan voor deze bedrijvigheid het beste aansluiting worden gezocht bij de functie 'bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m2' uit de VNG publicatie. Dit leidt tot een richtafstand van 50 m. Aan deze richtafstand kan ruimschoots voldaan worden. De afstand tussen de bedrijfsbestemming van het bouwbedrijf en de woonbestemming die met dit plan mogelijk wordt gemaakt bedraagt circa 130 m.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een sportpark waar onder meer een tennisbaan aanwezig is. Bij een dergelijk sportpark dient een richtafstand van 50 m (milieucategorie 3.1) te worden aangehouden. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan. De bestemming 'Sport' waarbinnen de tennisbaan ligt, biedt evenwel ruimte om met velden en accommodatie te schuiven. Als gevolg van de komst van de vier woningen wordt die schuifruimte ingeperkt. In de praktijk zal deze schuifmogelijkheid een theoretische mogelijkheid betreffen omdat het terrein geheel is ingericht en is voorzien van een goed verzorgde accommodatie. De schuifmogelijkheid ligt dan ook niet in de lijn der verwachtingen. Verwacht mag worden dat de tennisbaan geen onevenredige hinder gaat veroorzaken voor de te realiseren woningen. Desalniettemin is nader bestudeerd in hoeverre geluidhinder kan optreden op de vier te realiseren woningen bij een gewijzigde terreininrichting van het sportcomplex. Deze zogeheten akoestische onderbouwing is als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Resultaten akoestische onderbouwing
Uit de akoestische onderbouwing blijkt dat bij volledige invulling van het sportterrein het op basis van de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven- en milieuzonering' mogelijk is de twee meest westelijk gelegen woningen zonder meer te realiseren. De twee woningen aan de oostzijde liggen binnen de 50 m-contour. Voor deze beide woningen is nader onderzocht wat de impact van de aanwezigheid van het sportcomplex is voor deze woningen. Hiervan zijn in de akoestische onderbouwing diverse uitgangspunten voor het geluidsmodel gedefinieerd.
Op basis daarvan bedraagt de geluidsbelasting ten gevolge van het sportcomplex in de huidige situatie ter plaatse van het planvoornemen ten hoogste 46 dB(A). Ter plaatse van reeds aanwezige bebouwing rond het sportcomplex bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 51 dB(A). Er mag dan ook worden geconcludeerd dat geen verdere belemmeringen optreden voor het sportcomplex vanwege uitvoering van het planvoornemen. De geluidsbelasting ten gevolge van het sportcomplex in een 'toekomstige' (fictieve) situatie bedraagt ten hoogste 49 dB(A). Deze geluidsbelasting in geval van uitbreiding van het sportcomplex (zoals met padelbanen bij de tennisvereniging) ligt weliswaar 3 dB hoger dan in de huidige situatie, maar is nog altijd lager dan de geluidsbelasting ter plaatse van de reeds aanwezige bebouwing rond het sportcomplex aangezien die ten hoogste 51 dB(A) bedraagt. Ook met deze onderzoeksresultaten kan dus worden geconcludeerd dat geen sprake is van het opwerpen van verdere belemmering van de actitiviteiten op het sportcomplex vanwege het voorliggende plan. Daarnaast blijken de maximale geluidsniveaus (bepaald door het gebruik van een scheidsrechtersfluit) in de bestaande situatie ter plaatse van de bestaande bebouwing maatgevend ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen. Ook de maximale geluidsniveaus vormen geen belemmering voor het voorliggende planvoornemen.
Tot slot geldt dat wanneer er wijzigingen op het sportcomplex plaatsvinden een melding in het kader van het Activiteitenbesluit nodig kan zijn. Het voorliggende plan is naar verwachting pas definitief voor realisatie wanneer het Activiteitenbesluit niet meer bestaat en de dan voormalige regels daaruit zijn overgeplaatst naar het wettelijk regime onder de Omgevingswet. De voornoemde melding zal derhalve in het kader van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Smallingerland plaatsvinden. Indien uit de melding blijkt dat voldoende aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit, kan de gemeente middels een maatwerkbesluit in dergelijke situaties verplichten dat er een geluidrapport wordt ingediend.
Bovendien zal het in gebruik nemen van een andere omroepinstallatie op zeker moment een akoestische onderbouwing vergen. Door zorgvuldige productselectie, uitbalanceren en africhten hoeft volgens het akoestisch adviesbureau echter geen hinder te worden veroorzaakt bij de te realiseren woningen.
Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande en de opgestelde akoestische onderbouwing wat betreft het aspect bedrijven- en milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan invloed hebben op het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex. Visuele effecten ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie in de omgeving, die mogelijk hinder veroorzaken, zijn onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen.
Als aangegeven in de vorige paragraaf wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder).
Toetsing
Ten oosten van het plangebied bevindt een veldsportcomplex met verlichting. Bij een veldsportcomplex met verlichting is een indexering van 2 van toepassing. Deze visuele hinder ziet overigens niet alleen op lichthinder maar ook op verstoring van een gebied door het gehele complex van velden met bijbehorende bouwwerken. Zoals opgemerkt in de vorige paragraaf is er op het veldsportcomplex ook een tennisbaan met verlichting aanwezig. Voor deze tennisbaan is eveneens een indexering van 2 aan de orde.
Voor het plangebied geldt dat er aan de meest westelijke kant van het veldsportcomplex geen lichtmasten aanwezig zijn. Deze bevinden zich meer in het centrale en noordelijke deel van het sportcomplex. De dichtstbijzijnde lichtmasten bevinden zich om de tennisbaan heen. Het veldsportcomplex is echter aan de westelijke zijde begrensd door hoge bomen die voor een afschermende werking van eventuele lichthinder zorgen. De woningen in het plangebied zijn door deze beplanting beschermd voor mogelijke lichthinder afkomstig van zowel het gehele veldsportcomplex als de tennisbaan. Bovendien bevinden de lichtmasten van de tennisbaan zich op een grote afstand (circa 47 m) van de begrenzende beplanting. Lichthinder afkomstig van het veldsportcomplex ligt daardoor niet in de lijn der verwachtingen.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door onevenredige lichthinder.
Toetsingskader
De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.
Toetsing
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 4 woningen. De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. Voor de categorie woningbouwlocaties geldt een getalsmatige grens van:
Het planvoornemen blijft ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenzen. Het planvoornemen kan als 'nibm' worden beschouwd.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect luchtkwaliteit betreft als uitvoerbaar worden geacht.
Inleiding
In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.
Verkeer
Het planvoornemen voorziet in 4 nieuwe woningen in het plangebied. Om een inschatting te kunnen maken van de verkeersgeneratie die hierdoor wordt veroorzaakt, zijn de kencijfers van het CROW geraadpleegd (publicatie 381, december 2018). Hierbij is de categorie 'Koop, huis, vrijstaand' in het buitengebied en in een niet stedelijke omgeving als uitgangspunt genomen. Dit komt uit op een verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde) per woning. De extra verkeersgeneratie van het planvoornemen bedraagt daardoor 4 X 8,6 = 34,4, oftewel 35 verkeersbewegingen. De Efterwei is goed in staat om dit aantal verkeersbewegingen op te vangen. Bovendien is er door het wegbestemmen van de vleeskuiken- en schapenhouderij ter plaatse van de Efterwei 22 geen sprake meer van zware verkeersbewegingen. Het aspect verkeer vormt al met al geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Parkeren
In paragraaf 3.4.4 is uitgebreid ingegaan op het parapluplan parkeernormen en de daarbij behorende parkeernormen die op het plangebied van toepassing zijn. In die paragraaf is onderbouwd dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn voor de woningen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt. Het aspect parkeren zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
Conclusie
Het planvoornemen mag wat de aspecten verkeer en parkeren betreft uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
Op het planvoornemen is de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2020:729) blijkt dat een bestemmingsplan dat voorziet in 12 woningen, gelet op de aard en omvang ervan, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand gebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Het plangebied sluit aan op het bestaand bebouwd gebied en voorziet in een toevoeging van 4 woningen. De ruimtebeslag die hiermee gepaard gaat is van beperkte aard. Al met al kan de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Een plan-MER of vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig.
Daarnaast zijn de milieueffecten van het planvoornemen in voorgaande paragrafen reeds onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Een plan-m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Deze bepaling regelt dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening binnen een bestemming nadere eisen te stellen aan onderwerpen of onderdelen die in deze bestemming zijn geregeld.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels van dit plan.
Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld een landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen of graven van water, het aanleggen van wegen of het aanplanten van bomen gaan.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. In de algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen binnen een gebiedsaanduiding die geldt binnen meerdere bestemmingen. Het betreft een regeling voor het behoud van de houtsingels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid, een regeling voor paardenbakken en voor kleinschalige kampeerterreinen verwerkt.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
Agrarisch met waarden - Besloten gebied
Het perceel achter de woonboerderij aan de Efterwei 22 in Rottevalle behoudt de bestemming 'Agrarisch met waarden - besloten gebied'. Er mag geen intensieve veehouderij meer plaatsvinden. De gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond en een aantal bijbehorende functies. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De regeling is gelijk aan die in het bestemmingsplan Buitengebied 2013, met uitzondering van de mogelijkheden voor het bouwen voor en uitoefenen van een agrarisch bedrijf.
Verkeer - Verblijf
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' is de ontsluiting van de woonhuizen geregeld. Zo zijn de gronden bestemd voor wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. Er mogen gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd.
Wonen
De vier nieuw te bouwen woningen, kunnen worden gebouwd op de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming mag gewoond worden, eventueel in combinatie met werk aan huis of een bêd & brochje. De voorgevels van de woningen dienen in de gevellijn te worden gebouwd. Per bouwvlak mag er één woning worden gebouwd. De maatvoering staat verder aangegeven op de verbeelding. Er is een regeling opgenomen voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het gebruik voor werk aan huis en/of een bêd & brochje gelden specifieke gebruiksregels. Zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mag er geen paardenbak worden aangelegd.
Wonen - Woonboerderij
De huidige bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing is ondergebracht in een regeling voor een woonboerderij binnen de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'. Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten bij de bestaande maatvoering. Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor de uitoefening van nevenactiviteiten.
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.
Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Het kostenverhaal wordt in de overeenkomst middels een exploitatiebijdrage geregeld.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met ander maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Van Provincie Fryslân, Brandweer Fryslân, Wetterskip Fryslân, N.V. Nederlandse Gasunie en Tennet is reactie ontvangen. De ontvangen overlegreacties zijn als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen. In navolgende is de inhoud daarvan samengevat en van een beantwoording voorzien.
Overlegreactie Provincie Fryslân
Door provincie Fryslân zijn de volgende opmerkingen bij het planvoornemen van dit bestemmingsplan gemaakt:
Reactie:
Ad. 1. De gemeente deelt de opstelling van de provincie ten aanzien van stedenbouw en landschap niet. Hierover zal de gemeente met provincie in gesprek treden.
Ad. 2. De landschappelijke inpassing van het geheel vindt plaats met de door de gemeente gehanteerde en gebruikelijke regelingen voor behoud en versterking van houtsingels in het buitengebied. Hieromtrent is een uitgebreide juridische regeling in dit bestemmingplan opgenomen.
Ad. 3. Een archeologische dubbelbestemming is voorts niet voor dit gebied aan de orde. Hiervan was al geen sprake in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Ook de verwachtingswaarden in het gebied zijn dusdanig laag op FAMKE (geen onderzoek noodzakelijk respectievelijk enkel onderzoek bij grote ingrepen) dat een dergelijke beschermingsregeling onnodig is.
Ad. 4. We zijn verder op de hoogte van de AERIUS-calculator van 5 oktober jl, die inmiddels ook al weer moest worden herzien vanwege fouten in de brongegevens. De meest actuele calculator op moment van schrijven is die van 6 november jl. Er resteerde voor dit bestemmingsplan geen tijd en capaciteit meer richting ontwerp om voorliggend planvoornemen nogmaals door dit geactuliseerde AERIUS-programmapakket te halen. Dit zal plaatsvinden richting vaststelling van het plan.
Overlegreactie Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân voorziet voor het plangebied een knel-/aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid, het bluswater en de zelfredzaamheid. In overeenstemming met de punten die genoemd zijn in de bijgevoegde bijlage adviseert Brandweer Fryslân om:
Reactie:
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen. De door Brandweer Fryslân genoemde punten worden betrokken bij de technische uitwerking van het planvoornemen en bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Overlegreactie Wetterskip Fryslân
Het Wetterskip vraagt aandacht voor de volgende punten:
Reactie:
Ad 1. De waterparagraaf is naar aanleiding van deze opmerking aangepast.
Ad 2. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan blijkt dat het gebied waar de leiding ligt en de strook van 3 m aan weerszijden, volledig bestemd is als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Hiermee is uitgesloten dat de gronden bij de woningen kunnen worden getrokken. Als gevolg van de gehanteerde wijze van het inbestemmen van de gronden, is het bij recht onmogelijk gemaakt om schuttingen en/of schuren te bouwen binnen het invloedsgebied van de rioolpersleiding. Dit is nader toegelicht in de waterparagraaf (4.5).
Ad 3. De verwijziging naar het AHN4 is aangepast naar het correcte jaartal.
Ad 4. De waterparagraaf is naar aanleiding van deze opmerking aangepast. Naar aanleiding van de adviezen van Wetterskip Fryslân en participatie met de omgeving is de ontsluiting gewijzigd van de oostzijde van het plangebied naar een ontsluitingsweg tussen de voorste twee te realiseren woningen. Dit heeft als gevolg dat er geen verharding en/of bebouwing wordt gerealiseerd in de beschermingszone. Bovendien wordt de beschermingszone van 5 m volledig bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' waardoor potentiële bebouwing en verharding wordt uitgesloten. Het voorgaande is nader onderbouwd in paragraaf 4.5.
Ad 5. In de toelichting op het bestemmingsplan is een alinea over de regionale waterkering toegevoegd. Hierin is onderbouwd dat het bijplanten in bestaande singels, het aanplanten van een nieuwe houtsingel en het graven van een slootje (deels) binnen de regionale kering plaatsvinden. Ook is toegelicht dat een watervergunning nodig is voor de werkzaamheden.
Overlegreactie Gasunie
Het bestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan externe veiligheid. Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie:
Deze overlegreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Overlegreactie Tennet
Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.
Reactie:
Deze overlegreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het bestemmingsplan geeft de gemeente iedereen de mogelijkheid om kennis te kunnen nemen van het plan en eventueel te reageren op de inhoud ervan. Er wordt geacht dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.
Het planvoornemen is met diverse belanghebbenden en omwonenden persoonlijk besproken. Hieruit blijkt dat alle gevraagde partijen positief over de voorgenomen ontwikkeling zijn. Er zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.