Plan: | Oudega - Nije Aldegeaster Sânning |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BP2021BGB086-0401 |
Oudega (eigenlijk heel Smallingerland) ontleent haar betekenis vanuit het verleden vooral aan de ligging aan het open en bevaarbare water. In de loop van de tijd zijn Oudega en Drachten steeds verder van dit water af komen te liggen en veranderden de waterzijdes in achterkanten. De gemeente Smallingerland en de provincie Fryslân willen Smallingerland weer dichterbij de Friese Meren brengen.
De kansen op versterking van de omgeving van Oudega zijn te vinden in het gebied zelf. Oudega ligt op een uniek kruispunt van landschappen: De Alde Feanen, De Friese Meren en De Noardlike Fryske Wâlden. Hierin liggen mogelijkheden die verder gaan dan alleen het vergroten van het wateroppervlak. Het gaat dan in eerste instantie om het onderkennen van de potentiële kwaliteit, het creëren van kansen en het benutten hiervan wanneer deze zich voordoen.
Gemeente en provincie hebben daarom samen voor de omgeving van Oudega de gebiedsvisie "Oudega aan het water" (Bijlage 1) geschreven. Deze visie is opgesteld als onderdeel van de Oostelijke Poort naar de Friese Meren (OPFM). In de visie is een inspirerend plan opgenomen dat ertoe moet leiden dat het gebied tussen De Veenhoop en Oudega uitnodigend wordt ingericht voor recreanten met onder andere een aantrekkelijke route naar Oudega vanaf de Nije Mûntsegroppe en de Smelle Ie.
De visie is in twee delen opgesplitst: een blauw-groen deel met de ontwikkeling van water en natuur en een meer rode ontwikkeling van een waterfront bij het dorp. Het project Oudega aan het Water heeft een directe relatie met project Waterfront Drachten. Beide plannen zijn gericht op het (beter) ontsluiten van de westkant van de gemeente op het Friese Merengebied (de oostelijke poort). Het inmiddels hierop gebaseerde bestemmingsplan Oudega - Masterplan wordt momenteel uitgevoerd.
De ontwikkeling van 'Oudega aan het water' bestaat evenwel uit twee delen:
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de Nije Aldegeaster Sânning met de ontwikkeling van water en natuur. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van het initiatief planologisch mogelijk.
Het projectgebied voor het grote meer omvat globaal genomen de gronden ten zuiden en oosten van het voormalige baggerdepot tot aan het Alddjip en de Wide Ie. Op de kaart hieronder is het gebied te zien. Het plangebied ligt op enkele kilometers ten westen van Drachten, in buitengebied ten zuiden van het dorp Oudega. Het plangebied bestaat uit de polder de Gealanden en een deel van de polder Âldegeasterzanding. De zuidgrens worden gevormd door de oevers van de Nije Mûntsegroppe. Langs de oostgrens van het plangebied ligt het Alddjip, dat naar de haven van Oudega loopt. Door het gebied lopen twee smalle verharde wegen De Geasten en Gealânswei, die met elkaar worden verbonden door een fietspad. In onderstaand figuur is het plangebied globaal aangegeven. De exacte begrenzing blijkt uit de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.
Figuur 1. Globaal plangebied
In het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2013, 2e herziening, 2018-07-10 van toepassing en hebben de gronden de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied'.
Het planvoornemen is niet passend in bovengenoemde bestemmingsplannen omdat de gewenste functies niet zijn toegestaan. Omdat de gronden hoofdzakelijk zijn bestemd voor agrarische functies, is het wenselijk de gronden specifiek te bestemmen voor natuurontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan moet de gewenste functies mogelijk maken. Er wordt aangesloten bij de uniforme regeling uit de plansystematiek van de gemeente Smallingerland.
Het bestemmingsplan is globaal van opzet zonder dat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid van de omgeving. Het globale karakter is gewenst om in te kunnen spelen op actuele behoeften en omdat sommige delen van het plan nog niet in detail zijn uitgewerkt.
Voor dit bestemmingsplan geldt dat het in het plan opgnomen voornemen plan-m.e.r.-plichtig is. Het plan is kaderstellend voor de ontgraving van een meer van 43,5 hectare, waarbij de winning van oppervlaktedelfstoffen, te weten zand (dat als bouwstof kan worden gebruikt) en veen (dat als grondstof kan dienen bij de productie van potgrond en substraten) in dagbouw plaatsvindt. Dit blijkt uit de beschrijving van onderdeel 16.1 uit bijlage C van het Besluit m.e.r. Daar staat dat een mijn waarbij de ontmijning in de vorm van dagbouw plaatsvindt, met een oppervlakte van ten minste 25 ha m.e.r.-plichtig is. Derhalve wordt de bestemmingsplanprocedure begeleid door een m.e.r.-procedure. Het ontwerpplanMER is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Omdat het MER ook wordt gebruikt voor het begeleiden van de ontgrondingsvergunningsprocedure is het tevens als projectMER opgesteld.
Het planMER inclusief bijlagen is als bijlagen 2 en 3 bij deze toelichting opgenomen.
In het MER zijn de milieueffecten van het planvoornemen beoordeeld, maar er zijn ook drie alternatieven beoordeeld. Deze alternatieven variëren ten opzichte van het planvoornemen vooral in de wijze waarop de ontgravingen plaatsvinden en op welke wijze het gewonnen zand en veen kan worden benut. De inrichting van het gebied is uiteindelijk dezelfde.
Op grond van het MER moeten een aantal maatregelen in het plan worden geborgd (zie par. 14.2 van het planMER). Deze maatregelen zijn in het plan verwerkt.
Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 nader op het plan en de totstandkoming ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder enkele bijlagen opgenomen waarnaar in deze toelichting wordt verwezen.
Dit hoofdstuk laat zien wat de kansen en kwaliteiten zijn van het gebied en hoe het grote meer vorm zal krijgen. Daarbij is ook aandacht gegeven aan de bijzondere plekken die met de aanleg van het meer ontstaan en worden gemaakt.
Oudega lag oorspronkelijk aan het water. Door steeds verdergaande inpoldering van de vroegere Aldegeaster Sânning is de verbinding met het water grotendeels verloren gegaan. De doelstelling van Oudega aan het Water is het versterken van de omgeving van Oudega op basis van de waardevolle eigenschappen die zijn te vinden in het gebied zelf. Het voornaamste onderdeel van het plan is de aanleg van nieuw vaarwater ten zuiden van Oudega, voor pleziervaart en kanovaart/fluisterboot. Het gaat om de ontwikkeling van een meer in het gebied dat nu landbouwgrond betreft. Het resterend veen wordt hierbij afgegraven. Daarnaast komen er een klein gemaal en 25-50 ligplaatsen voor de waterrecreatie. De waterdiepte wordt NAP - 2.10 m, conform de provinciale richtlijnen. Het plan is onderdeel van de ontwikkeling van Drachten als oostelijke poort van de Friese Meren door het versterken van de aansluiting Dachten Smallingerland (De Friese Wouden) op de Friese Meren.
Op 18 juli 2012 hebben Provinciale Staten van Fryslân besloten om te stoppen met de planontwikkeling voor de spoorlijn Heerenveen – Groningen, maar wel een motie aangenomen, waarin het college van Gedeputeerde Staten is verzocht om te komen met een investeringsplan voor de gemeenten Smallingerland en Heerenveen om hen te compenseren voor het niet doorgaan van de spoorlijn. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de Investeringsagenda Drachten Heerenveen vastgesteld. Op 1 juli 2014 hebben uiteindelijk de gemeente Smallingerland, de gemeente Heerenveen en de provincie Fryslân de overeenkomst Investeringsagenda Drachten Heerenveen (IDH) ondertekend, waarmee in totaal €91,55 miljoen beschikbaar is gesteld, waarvan €75,9 miljoen vanuit de provincie. Onderdeel van de Investeringsagenda Drachten Heerenveen is het project Oudega aan het Water, als onderdeel van Oostelijke Poort Merengebied. De doelstelling is om de kleinschalige toeristische en recreatieve bedrijvigheid te versterken en ontwikkelen in Oudega. Deels zal dit leiden tot versterking van de bestaande bedrijvigheid. Deels tot toevoegingen die de economische structuur versterken. Deze insteek wordt gedeeld door de bestaande bedrijvigheid in het dorp.
Bij het maken van de plannen voor het grote meer zijn veel inwoners en organisaties betrokken geweest, waaronder een vaste klankbordgroep met een vertegenwoordiging vanuit de recreatiesector, de landbouw, de natuur en het dorp. Tijdens diverse digitale inlopen is er gelegenheid geweest om met elkaar in gesprek te gaan. In diezelfde periode is het ontwerp van het plan via internet raadpleegbaar geweest. Via een prikbord of e-mailformulier konden ook reacties worden achtergelaten.
Alle input heeft uiteindelijk geleid tot een breed gedeeld en gedragen schetsontwerp voor het grote meer bij Oudega: de Nije Aldegeaster Sânning.
De Aldegeaster Sânning legt de basis voor het huidige landschap. Op oude kaarten is te zien hoe het meer tot aan de zandrug reikt waar het dorp Oudega ligt. Het meer wordt in de jaren '20 ingepolderd. Om Oudega wel via het water bereikbaar te houden wordt met de inpoldering ook het Alddjip gegraven. Nog steeds een markante lijn in het landschap die meeknikt met de kade langs de polder. Aan de rand van Oudega ligt sindsdien de jachthaven van het dorp.
In de afgelopen decennia is het gebied ruilverkaveld. De smalle percelen zijn breder geworden en houtsingels zijn verdwenen. Bij de recentelijke herinrichting van het baggerdepot zijn veel van deze singels weer herplant.
Figuur 2. Het gebied door de jaren heen.
Oudega ligt op de overgang van de Friese Wouden naar het waterrijke en weidse veengebied. Dat is goed te zien in het landschap.
Van noord naar zuid gaat het landschap over van een hoger liggend, besloten gebied met houtsingels op oude zandruggen naar een steeds minder beplant, laag gelegen en onbebouwd veenweidelandschap in het zuiden. Met daartussen een oude droogmakerij, die heel kenmerkend als polder is verkaveld met rechte lijnen en verspreid liggende erven. Deze verschillen op zo'n korte afstand maken het gebied aantrekkelijk en bijzonder.
Figuur 3. Landschappelijke opzet: van een besloten landschap in het noorden naar een open en weids landschap in het zuidelijk deel van het gebied.
Bij het ontwikkelen van het nieuwe meer is vanuit de toekomstige gebruikersgroepen in beeld gebracht wat zij van belang vinden bij het ontwerp van het nieuwe meer. In diverse sessies is deze inbreng bij elkaar gelegd en gezocht naar koppelkansen en mogelijkheden om elkaar te versterken.
Landschap
Vanuit de landschappelijke kenmerken en cultuurhistorische waarden hebben we een aantal uitgangspunten benoemd voor het vormgeven van het nieuwe meer:
Natuur
De aanleg van een nieuw meer kan ook veel betekenen voor de natuur en biodiversiteit in het gebied. We hebben nagedacht welke kansen het nieuwe meer kan bieden voor de inrichting van het gebied:
Recreatie
De wens om Oudega meer onderdeel te laten uitmaken van het oostelijke Friese Merengebied is de aanleiding om het meer aan te leggen. Het meer moet dan ook zeker ruimte geven aan de watersport. Vanuit de recreatie- en watersportsector zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Beheer en onderhoud
Meteen vanaf de start zijn ook de aandachtspunten rond beheer en onderhoud van het meer meegenomen. De belangrijkste daarvan zijn:
Belangrijk is dat het nieuwe meer zich op een logische manier in het landschap en de omgeving voegt, alsof het nooit anders is geweest. Om dat beeld te kunnen bewerkstelligen kijken we op een hoger schaalniveau naar de plek van het meer in de omgeving.
Het nieuwe meer vormt een verbreding, een diepe inham, van de oost-west lopende wateren Wide Ie, Wide Mûntsegroppe en Smelle Ie. Hoewel het meer groter wordt, lijkt de verbreding wel op de verbreding bij het Stobbegat. Ook prikt het nieuwe meer ver door naar het noorden en raakt het meer daar de beslotenheid van de oude zandruggen.
Voor de logische inpassing van het meer in het landschap betekent dat twee belangrijke principes:
Figuur 4. Denklijn voor het grote meer.
De twee principes zijn vertaald tot een basisidee voor het grote meer. De continuïteit wordt gezocht in het doorlopende beeld van de oevers van oost naar west. Het unieke beeld wordt onder andere vormgegeven door de overgang van het besloten, smûke noorden naar het 'iepen' zuiden te versterken. Niet alleen in de inrichting op het land, maar ook in de beleving vanaf het water. Smal, ingeklemd water in het noordelijk deel op het bestaande Alddjip dat breder wordt op de overgang en weids en uitgestrekt in het open veenweidegebied.
Figuur 5: Principe opzet voor het grote meer.
In onderstaande schets is aangegeven hoe het kan worden. Deze schets zal niet letterlijk worden gerealiseerd, omdat de detailontwerpen voor de diverse deellocaties nog moeten worden gemaakt. De schets is bedoeld als sfeerimpressie en is de basis voor het op te stellen bestemmingsplan. De schets is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. In de navolgende paragrafen wordt de (hoofd)opzet van de beoogde of mogelijke ontwikkeling weergegeven. Er worden referentiebeelden gepresenteerd die laten zien wat de gewenste uitstraling is.
Figuur 6: Het schetsontwerp
Het grote meer bestaat uit twee delen: een kleiner deel in het noorden en een groot meer in het zuidelijk deel. Door deze tweedeling ontstaat er een mooie geleding van weids naar meer besloten richting Oudega.
Dit landschappelijke verschil wordt versterkt door een bomenrij langs het noordelijk deel van het meer. De bomenrij loopt langs het fietspad dat de Gealânswei met de Geasten zal verbinden.
De westzijde van het meer is gevarieerd. Hier is de mogelijkheid om aan wal te gaan en het varen te combineren met wandelen of fietsen. Er is een plek voor een trailerhelling en een informatiepunt. Aan deze kant zijn veel aanlegplaatsen, brede natuuroevers en in de noordelijke punt een hondenlosloopstrandje. Langs het zuidelijk deel van de westoever van het meer wordt ook een struinpad aangelegd.
Aan de zuidzijde scheidt een eiland het meer van de doorgaande vaarroute Drachten - Earnewâld. Dit eiland kan ook bij zeilwedstrijden worden gebruikt door de wedstrijdleiding.
Langs de noordoostzijde van het grote meer, voor de polder, liggen drie eilanden. Deze eilanden beschermen de polderdijk door te zorgen dat golfslag op het meer als gevolg van de zuidwestenwind wordt gebroken.
Aan de oostzijde ligt een rietzone met erachter aanlegplekken in de luwte. Deze rietzone en de eilanden markeren bovendien de loop van het Alddjip.
Langs de zuidzijde van De Geasten liggen agrarische gronden. Een deel hiervan wordt omgevormd tot een meer. De overgebleven gronden worden ingericht als weidevogelgebied met agrarisch natuurbeheer. In de zuidelijke punt, waar het meer en de Wide Mûntsegroppe elkaar raken, komt een uitzichtpunt.
De mogelijkheden voor een fietsverbinding langs het weidevogelgebied richting de Wolwarren over de nieuw aan te leggen kering worden onderzocht.
Nadere besluitvorming over de mogelijkheden voor een fietsverbinding langs het weidevogelgebied richting de Wolwarren over de nieuw aan te leggen kering moet nog plaatsvinden, evenals over de vraag of de Nije Mûntsegroppe ten westen van het Meer verbreed moet en kan worden ten behoeve van de scheiding van recreatie- en beroepsvaart.
Op en rond het meer ontstaan verschillende bijzondere plekken. Deze plekken maken het Meer uniek in de omgeving en zorgen voor extra gebruiks- en belevingswaarde van het Meer, zowel voor de mens als voor de natuur. Het noordelijke deel
Het noordelijke deel is de plek waar het Alddjip zich voor het eerst verbreed. Tussen de eilanden en de oevers door is een eerste glimp van het grote meer te zien. En omgekeerd: vanaf het grote meer is te zien dat er voorbij de eilanden nog meer te beleven is.
In de noordelijke kromming van het meer komt een hondenlosloopstrandje. Dat was een van de wensen van de inwoners van Oudega. Het strandje ligt verscholen achter een brede, deels beplante oever, waar het fijn wandelen is. De fietsers rijden achter de dijk, op de rand van het landbouwgebied en beschut door de bomenrij. De beplanting op de oever is zo gekozen dat ze aantrekkelijk is voor vlinders, bijen en insecten.
Figuur 7. Referentiebeelden noordelijk meer
Waar de Geasten het meer bijna raakt, is de 'poort naar het water'. Op deze plek komt een trailerhelling met parkeerplaats. Ook het nieuwe gemaal krijgt hier een plek en een informatiebord over (de ontwikkeling van) het gebied. Er is ruimte om op de oever een natuurlijke tribune te maken, vanwaar je alle zicht hebt op het meer en eventuele wedstrijden op het meer. Ook is het een geschikte plek voor een vissteiger die ook voor fysiek beperkten goed toegankelijk is.
Ten noorden van de trailerhelling ligt een lange strook met aanlegplekken. Hier komt ook een kanosteiger. De boten liggen mooi beschut aan de oever, achter de dijk en een fraaie bomenrij.
Figuur 8: Referentiebeelden poort naar het water
Vanaf de parkeerplaats bij 'de poort naar het water' kun je wandelen naar het uitkijkpunt op de zuidpunt van de oever. Het wandelpad loopt over de dijk, aan de voet van de dijk is ook een struin- en beleefpad waar het water en de natuur binnen handbereik zijn.
Het uitkijkpunt moet het landmark van Oudega worden: een baken dat iedereen op afstand herkent en verbindt met Oudega. Het ontwerp van het uitkijkpunt is een aparte opgave. De plek van het uitkijkpunt maakt het mogelijk om de loop van de zon te volgen: van opgaan in het oosten tot ondergaan in het westen.
Vanaf het uitkijkpunt is er een prachtig zicht over het nieuwe meer, over de Wide Ie, Wide Mûntsegroppe en Smelle Ie. Maar ook zicht op de Alde Feanen, het houtsingellandschap bij Oudega en de weilanden richting Nij Beets.
Figuur 9: Referentiebeelden uitkijkpunt
Langs de polderdijk liggen drie eilanden. De eilanden zorgen voor bescherming van de dijk, maar bieden ook ruimte voor recreatie en natuur. Het middelste eiland wordt een voor mensen ontoegankelijk natuureiland. Hier krijgt de natuur alle ruimte om zich te ontwikkelen. Het noordelijke eiland is een eiland met enkele aanlegplekken en een grasveld voor sport en spel. Langs de zuidelijke rand komt beplanting, waardoor de aanlegplekken en het speelveld in de luwte van de zuidwestenwind liggen.
Het oostelijke eiland is een plek om te pionieren. Hier kan ook de natuur meer de ruimte krijgen, maar is er ook plek om te klimmen, te klauteren of te spelen in de natuur. Er is een enkele aanlegplek aan de zijkant van het eiland.
Natuurlijke laagtes maken het mogelijk om de eilanden met de kano te doorkruisen. Dat geldt ook voor het stukje Alddjip ter hoogte van het natuureiland. Hier wordt het water ondieper, waardoor er een mooie natuurzone kan ontstaan die alleen nog met de kano toegankelijk is.
Ten zuiden van de drie eilanden is een rietzone gedacht met ligplaaten. De rietzone beschermt de oever en de ligplaatsen.
Figuur 10. Referentiebeelden eilanden
De gronden ten zuiden van de Geasten worden optimaal ingericht als fugeltsjelan. De bestaande, oude zetsloot blijft liggen, maar wordt meer open gemaakt. Het gebied krijgt een natuurlijk agrarisch beheer, gericht op het ontwikkelen en in standhouden van het gebied als weidevogelgebied, vooral voor soorten als grutto en kievit.
Figuur 11. Referentiebeelden weidevogelgebied
De oevers van het meer verschillen aan beide zijden. De oostelijke oever is de bestaande kering langs het Alddjip. Deze oever is een heldere lijn en bestaat uit een grasdijk. Deze meer rechtlijnige oever vormt een mooi contrast met de westelijke oever.
De westelijke oever is juist een grotendeels natuurlijke oever. Alleen bij de aanlegplekken is er een rechte kering. De natuurlijke oevers hebben een geleidelijk en gevarieerd talud. De dijk zelf is vrij van bomen. Vanaf de teen van de dijk worden diverse bloeiende en vruchtdragende heesters en struiken aangeplant.
Langs het zuidelijk deel van de westoever wordt ook aandacht besteed aan een passende onderwatervegetatie met soorten die onder water blijven, deels boven water zichtbaar zijn en drijvende vegetatie. Te denken valt aan gele plomp, lisdodde, krabbenscheer en fonteinkruid. De ondiepe zone voor onderwatervegetatie wordt gemarkeerd voor de recreatieve vaart. Onderstaand zijn de dwarsprofielen van de oevers weergegeven. Vanwege de leesbaarheid zijn deze dwarsprofielen ook als bijlage 5 bijgevoegd.
Figuur 12. Dwarsprofielen oevers
Figuur 13. Referentiebeelden oevers
Naast het grote meer is bij het dorp Oudega, ten zuiden van de haven, ook een kleiner meer gegraven. De aanleg van dit meer is onderdeel van het Masterplan Oudega. Het masterplan zet in op een nieuwe koppeling van Oudega met het open water. Het nieuwe meer vlakbij het dorp biedt kansen voor een dorpsplein aan het water, geeft ruimte voor recreatieve activiteit bij het dorp en zet in op nieuwe horeca, wonen en verblijfsrecreatie. De insteek is dat beide meren elkaar aanvullen en versterken. Bij het meer bij het dorp ligt het accent daarom op reuring en dynamiek. Het grote meer richt zich op ruimte en rust met beperkte voorzieningen en activiteiten. Watersport en natuurbeleving staan hier voorop.
Het plan biedt geen kader voor grootschalige evenementen, maar mogelijkheden voor bijvoorbeeld zeilwedstrijden (zoals die in de omgeving toch al worden gehouden, bijvoorbeeld het jaarlijkse platbodemevenement) passen uitstekend binnen het doel van het plan. Daarvoor is niet specifiek bestemd, maar dergelijke activiteiten maken deel uit van de in de bestemming genoemde functie 'watersport'.
Figuur 14. Bestaande en toekomstige situatie na realisatie totale Masterplan Oudega
Tot slot is het perceel Gealânswei 4 te Oudega aan de uiterste noordzijde van het plangebied meegenomen. Vanwege aanpassingen die noodzakelijk zijn ten aanzien van het laag gelegenpeilvak is met alle betrokken stakeholders een herverkaveling en kavelruil tot stand gekomen. Door de kavelruil heeft door de eigenaar van Gealânswei 4 twee smalle percelen verkregen. Deze percelen grenzen aan het huidige woonperceel en zullen na herinrichting bij het woonperceel worden gevoegd. Deze toe te voegen percelen hebben thans nog de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied'. In het kader van de gemaakte afspraken worden de verkregen agrarische gronden bestemd voor wonen.
Op basis van de beleidsdoelen uit de Gebiedsvisie ‘Oudega aan het water’ en diverse participatietrajecten met de omgeving en betrokken overheden is in 2021 een nieuw ontwerp opgesteld (zie figuur 14). Het totale plangebied bedraagt 55 hectare waarvan 43,5 hectare water en 11,5 hectare land wordt gerealiseerd. Het landdeel bestaat uit de realisatie van nieuwe keringen en de eilanden. Het meer zal aansluiten op Wide Mûntsegroppe en het Alddjip.
In het ontwerp van het meer (zie figuur 14) is het zuidelijk deel open en ruim zodat er gezeild kan worden. Het noordelijk deel van het meer is meer besloten, daar zijn ook de meeste ligplaatsen voorzien. Een groenstructuur loopt langs het fietspad dat de Gealânswei met de Geasten zal verbinden.
De westzijde van het meer is gevarieerd. Hier is de mogelijkheid om aan wal te gaan en het varen te combineren met wandelen of fietsen. Er is een plek voor een trailerhelling en een vissteiger. Aan deze kant zijn 25 ligplaatsen, brede natuuroevers en in de noordelijke punt een hondenlosloopstrandje geprojecteerd. Aan de zuidzijde scheiden een nieuw en een bestaand eiland het meer van de doorgaande vaarroute Drachten - Earnewâld. Langs de noordzijde van het meer, voor de polder, liggen vier eilanden. Deze eilanden beschermen de polderdijk door te zorgen dat golfslag op het meer als gevolg van de overheersende zuidwestenwind wordt gebroken. Aan de oostzijde ligt een rietzone met erachter op twee van de eilanden aanlegplekken in de luwte. Deze rietzone en de eilanden markeren bovendien de loop van het oude Alddjip. In de zuidelijke punt, waar het meer en de Wide Mûntsegroppe elkaar raken, komt een uitzichtpunt.
De opvaart blijft toegankelijk en herkenbaar door de oost-westrichting van het water (Wide Ie, Wide Mûntsegroppe, Smelle Ie) te behouden en af te schermen met nog een eiland. De omliggende gronden in de polder worden beschermd door de realisatie van een dijk. Langs de westzijde van het meer is inmiddels het zuidelijk deel van de nieuwe kering al aangelegd in de samenloop met de werkzaamheden van Wetterskip Fryslân (WF) om de verdere kering op te hogen. De betreffende keringen zijn uitgevoerd volgens de geldende normen van WF.
Uitgangspunten
Het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor het planvoornemen.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van de fysieke leefomgeving van Nederland vastgelegd in de Nationale omgevingsvisie (NOVI). Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voorbeelden (volledige lijst telt er 21)
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op
Wat dat laatst betreft, richt het Rijk zich op de volgende beleidskeuzes:
Het plan past geheel binnen de beleidskeuzen die in het kader van de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied zijn gemaakt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de NOVI is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Smallingerland hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder). De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de lijn (uitspraak 10 december 2014) dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014:
Het plan voorziet in het realiseren van water en een aantal eilanden op gronden die thans overwegend in gebruik zijn als agrarische gronden. Omdat er alleen sprake is van een functiewijziging en er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die resulteren in een toename van het stedelijk ruimtebeslag kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt en dat als gevolg daarvan een uitgebreide ladderonderbouwing niet noodzakelijk is.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld op 13 december 2006. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.
In paragraaf 2.5 van het Streekplan wordt ingegaan op recreatie en toerisme. De provincie heeft recreatiekernen aangewezen (m.u.v. de Waddeneilanden), bedoeld voor concentratie van de grotere recreatieve voorzieningen (verblijfs-, dag-, en vaarrecreatie). Oudega is aangewezen als recreatiekern. Buiten recreatiekernen, zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Aan deze kleinschalige ontwikkelingen zijn voorwaarden gekoppeld met betrekking tot de omvang van voorzieningen dag-, vaar- en verblijfsrecreatie. De nadruk ligt op recreatieve kwaliteitsverbetering met een verhoogde aandacht voor landschappelijke inpassing en verantwoordelijkheid van sector voor beheer natuur, landschap en erfgoed. De herkenbaarheid van landschappelijke kernkwaliteiten is randvoorwaarde. Het planvoornemen is landschappelijk ingepast (zie paragraaf 2.4) en past binnen de uitgangspunten van het Streekplan.
Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag stond centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.
In de omgevingsvsie is het beleid met betrekking tot recreatie versoepeld. De concentratie en inpassing van recreatie wordt ingevuld via de inhoudelijke principes ‘zuinig en meervoudig ruimtegebruik’, ‘omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ‘koppelen en verbinden’. Van belang zijn kwaliteit en inpassing via de Nije Pleats aanpak. Er wordt nadruk gelegd op procesvoorwaarden, met als aandachtspunten: (markt)potenties, aansluiten bij bestaande voorzieningen (concentratievoordelen benutten), draagvlak omgeving, versterking cultuur- en natuurerfgoed en leefbaarheid in dorpen en steden.
Deze insteek sluit aan bij de behoefte aan revitalisering, modernisering en kwaliteitsverbetering van recreatievoorzieningen met toekomstperspectief. Een aantal daarvan, zoals onderhavige locatie, ligt buiten de recreatiekernen. Bij ontwikkelingen is flexibiliteit voor maatwerk gewenst. Zo moet per locatie via een Nije Pleats aanpak vervolgens de ontwikkelmogelijkheden worden bepalen. Deze werkwijze past in een integrale gebiedsgerichte aanpak en binnen de principes ‘omgevingskwaliteiten als ontwerpbasis’, ‘koppelen en verbinden’, ‘ja, mits’ en ‘ruim op inhoud, sturen op proces’. In algemene zin blijft de concentratie van recreatieve voorzieningen blijft wel van belang. Het plan is vormgegeven in samenspraak met gemeente, provincie en het dorp.
Het uitgangspunt 'De nadruk ligt op recreatieve kwaliteitsverbetering met een verhoogde aandacht voor landschappelijke inpassing en verantwoordelijkheid van sector voor beheer natuur, landschap en erfgoed. De herkenbaarheid van landschappelijke kernkwaliteiten is randvoorwaarde' wordt gehandhaafd. Er moet sprake zijn van een slimme groei van Friese Gastvrijheidseconomie. Versterking van cultuurtoerisme; geen massa en piekbezoeken, maar kwaliteit en spreiding in na- en laagseizoen en spreiding over de provincie, met accenten per regio. Behoefte aan modernisering en kwaliteitsverbetering van logiesaccommodaties met toekomstperspectief. Niet meer van hetzelfde, maar aanvullingen die het aanbod completeren. Uit onderzoek1 is gebleken dat deze nadruk nog steeds terecht is: niet meer van hetzelfde, maar aanvullingen die het aanbod completeren met aandacht voor inpassing in omgeving.
De omgevingsvisie Fryslân staat de ontwikkeling niet in de weg.
In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Hoewel PS inmiddels een nieuwe verordening (OVO) heeft vastgesteld, is besloten om deze pas te laten ingaan als de Omgevingswet van kracht wordt. Daarom is vooralsnog getoetst aan de regels uit de VRF. Voor dit plan zijn de volgende bepalingen uit de verordening relevant:
Bundeling: Het plangebied ligt volgens de begrenzing van het landelijk gebied buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. Buiten bestaand stedelijk gebied mogen in beginsel geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies worden geboden. De beoogde functies betreffen recreatieve functies die horen in het buitengebied.
Ruimtelijke kwaliteit: Artikel 2 van de verordening bevat regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen moet worden, waarin voor zover nodig wordt aangegeven op welke wijze:
De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.4. Hiermee is invulling gegeven aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.
Recreatie en toerisme: Artikel 5 van de verordening stelt regels aan recreatie en toerisme. In een ruimtelijk plan kunnen nieuwe dagrecreatieve inrichting worden toegestaan (artikel 5.4) in, aansluitend aan of nabij een recreatiekern, tot een maximaal aantal van 150.000 bezoekers per jaar. In het plangebied worden enkele dagrecreatieve voorzieningen gerealiseerd zoals aanlegplaatsen voor de recreatieve vaart, trailerhelling, paardrijpad en een strandje. Gelet op de omvang van deze voorzieningen zal het aantal bezoekers ruim onder het maximum van 150.000 blijven.
Voor nieuwe recreatieve voorzieningen geldt dat in de toelichting van het plan onderbouwd moet worden dat de inrichting milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en wat betreft schaal en verschijningsvorm inpasbaar is binnen de en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Tevens moet worden onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve aanbod in de regio. Op alle hiervoor genoemde aspecten is in hoofdstuk 2 en daarbij behorende bijlagen van deze toelichting ingegaan.
Natuurnetwerk Nederland: Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, in beleidsdocumenten van de provincie Fryslân vaak Ecologische Hoofdstructuur - EHS - genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en inmiddels doorvertaald in de NOVI. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in de Omgevingsvisie Fryslân en de Verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerd 2018).
Een ruimtelijk plan voor NNN-gronden maakt op grond van de Verordening Romte Fryslân 2014 geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Uitzonderingen hierop zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijk, onder andere indien voorzien is in mitigerende en/of compenserende maatregelen. De ligging van provinciaal beschermde natuurgebieden binnen en nabij het plangebied is aangegeven in onderstaand figuur.
Het Natura 2000-gebied Alde Feanen is tevens begrensd als NNN en vormt het grootste natuurgebied in de omgeving, op circa 700 m afstand van het plangebied. Hiermee verbonden zijn natuurgronden langs de Nije Mûntsegroppe en beheergebieden in en bij de Gealanden die ook deels in het plangebied liggen. Een groot zuidelijk deel van het plangebied is begrensd als NNN - beheergebied. Tevens is op onderstaand figuur te zien dat de Nije Mûntsegroppe is aangewezen als NNN - water, en de oeverzone van Nije Mûntsegroppe en Alddjip zijn aangewezen als NNN - overige natuur; dit betreft smalle randen aan de zuid- en oostzijde van het plangebied.
NB. Het gebied dat aangewezen is als NNN-beheergebied werd maar zeer ten dele beheerd als zodanig. Met ingang van 2021 gebeurt dat wel, compleet met een uitgestelde maaiverplichting.
Daarnaast zijn er diverse kleinere terreinen aangewezen als 'Natuur buiten het NNN', waarvan er een grenst aan de noordpunt van het plangebied. Weidevogelkansgebieden liggen niet in het plangebied. Het meest nabijgelegen weidevogelkansgebied ligt aan de overzijde van de Nije Mûntsegroppe, circa 140 meter ten zuiden van het plangebied, en een ander gebied circa 800 meter ten oosten van het plangebied.
Figuur 15. Ligging van het plangebied (gebied B met oranje lijn betreft het bestemmingsplangebied), ten opzichte van provinciaal beschermde natuurgebieden; NNN-natuur appelgroen, natuur buiten NNN lichtgroen, beheergebied blauwgroen
Figuur 16. Detail van de ligging van het zuidelijk deel van het plangebied Gealanden, ten opzichte van provinciaal beschermde natuurgebieden: NNN - Water lichtblauw, NNN - Natuur appelgroen, Beheergebied blauwgroen
De wezenlijke kenmerken en waarden zijn voor gebieden met de bestemming natuur de aanwezige en potentiële natuurwaarden, inclusief de daarvoor vereiste bodem- en watercondities. De potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities zijn gebaseerd op de internationale biodiversiteitdoelstellingen. Voor gebieden met een andere bestemming, waar in het geldende en toekomstige bestemmingsplan sprake van is, betreffen de wezenlijke kenmerken en waarden enkel de aanwezige natuurwaarden. De provincies bepalen op lokaal niveau welke beheertypen moeten worden gerealiseerd. Daarbij wordt gekeken naar de potenties en kansen, mede gelet op de omgeving en de internationale biodiversiteitdoelstellingen. De beoogde beheertypen worden door de provincies vastgelegd in hun natuurbeheerplannen.
De wezenlijke kenmerken en waarden zijn in Fryslân vastgelegd in het provinciale Natuurbeheerplan 2014. De begripsbepaling verwijst daarnaar. Op de beheertypenkaart zijn alle bestaande natuur en nog te ontwikkelen (begrensde) natuur, alle agrarische natuur en de landschapselementen aangegeven en getypeerd volgens de Index Natuur en Landschap. In een aantal situaties is dit niet op perceelsniveau vastgelegd maar zijn "zoekgebieden" aangegeven. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding of realisatie van de op die kaart aangegeven beheertypen.
Op de ambitiekaart kunnen hogere of andere doelen staan vermeld dan op de beheertypenkaart. Op enig moment kan het beheertype van de ambitiekaart wel worden bereikt. De beheertypenkaart wordt daarom periodiek aangepast en geactualiseerd om uiteindelijk steeds dichter bij de gewenste eindsituatie te komen zoals opgenomen in de ambitiekaart.
In artikel 7.1.1, lid 2 staat dat in de NNN-natuur geen ontwikkelingen zijn toegestaan die significante negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-natuur, of tot een significante vermindering van de oppervlakte of significante aantasting van de samenhang tussen (deel)gebieden van de EHS leiden. Of een ontwikkeling in een concreet geval daadwerkelijk significante gevolgen heeft, is afhankelijk van de wezenlijke kenmerken en waarden per gebied en zal per geval moeten worden beoordeeld.
Toetsing
NNN-natuur
In paragraaf 4.2 Ecologie van deze toelichting is nader ingegaan op de EHS/NNN. Daar blijkt dat er sprake is van het verdwijnen van NNN-natuur In de vorm van een rietoever langs de huidige kering in de Wide Ie, dat in het kader van dit plan wordt gecompenseerd door middel van ruim 1,8 ha plasdrasoever aan de westzijde van het te realiseren meer. De te realiseren compensatie is met provincie Fryslân afgestemd en door de provincie akkoord bevonden.
De aan de oost- en zuidzijde van het plangebied aanwezige kering heeft binnen de provinciale Ruimtelijke Verordening Romte 2014 de aanduiding NNN-natuur gekregen, maar blijkens de ecologische onderzoeken zijn er geen bijzondere waarden, afgezien van de hiervoor genoemde rietoevers die langs het water staan. De kering betreft een kade van Wetterskip Fryslân, heeft als functie de bescherming van landbouwgronden en heeft geen verdere relatie met natuur. De aanwijzing van deze kering als EHS is destijds een 'slip of the pen' geweest. Bij het vaststellen van het ontwerp van het planvoornemen voor het meer bij Oudega door Gedeputeerde Staten wordt daarom tevens voorgesteld om het verdwijnen van dit deel NNN-natuur niet geheel te compenseren. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van diverse natuur(functies) in het plangebied zoals natuurlijke oevers, natuureilanden en ongeveer 50 hectare water en moeras wat ten goede komt aan de natuur. De toevoeging van deze functies zorgen voor een dusdanige versterking van de natuurwaarden dat dit in ruimte mate opweegt tegen de verdwijning van de NNN-natuur ter plaatse van de kering.
NNN-beheergebied
Het plangebied is voor een belangrijk deel aangewezen als NNN-beheergebied. In de verordening is bepaald dat een eventuele onvermijdelijke ruimtelijke ingreep wordt afgewogen ten opzichte van de wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij de mogelijkheden voor mitigatie en vervolgens compensatie van natuurwaarden en herbegrenzing van beheergebieden worden betrokken.
Beoordeling: Gemeente Smallingerland acht de aanleg van het meer met een omvang die groter is dan de oppervlakte van het beheergebied binnen het plangebied, een goede mitigatie van het verlies van waarden die binnen het beheergebied aanwezig zijn. Daarbij krijgt het gebied een compleet ander karakter waardoor ook andere natuurwaarden zullen worden ontwikkeld. Er is dan ook geen sprake van compensatie. Het meer zal bovendien recreatief worden gebruikt, waardoor de ontwikkeling van waternatuurwaarden vermoedelijk beperkt blijft tot de minder gevoelige soorten. Tijdens de winterperiode - wanneer het recreatief gebruik minimaal is - kan het gebied een grotere meerwaarde voor natuur krijgen zoals bijvoorbeeld voor rustgebied voor wintergasten. Op grond hiervan is compensatie en herbegrenzing niet aan de orde. De ontwikkeling van het meer en het verlies van beheergebied is in overleg met provincie Fryslân besproken en akkoord bevonden.
Weidevogelkansengebied
In de voorliggende situatie wordt het weidevogelkansgebied door de Wide Mûntsegroppe gescheiden van het plangebied. Daarnaast ligt er nog een brede rietkraag (op sommige plekken meer dan 14 meter breed) aan de zuidzijde van het water, die moet worden meegenomen als bestaande verstoringsbron. Tevens ligt er nog een verhoogde regionale kade en ligt het weidevogelkansgebied aanzienlijk lager dan de kade. Op basis van deze constateringen concluderen wij dat er geen extra verstoring van weidevogelareaal optreedt, waardoor wordt voldaan aan artikel 7.2.2. VRF.
Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. Indien de waterpartij aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig:
Gelet op de afgraving van ca 49 ha is een ontgrondingenvergunning vereist. Deze vergunning wordt voorbereid en ingediend.
De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode. De visie is inmiddels opgevolgd door de Omgevingsvisie Smallingerland die op 2 maart 2022 door de raad is vastgesteld.
In de omgevingsvisie wordt de lijn van de structuurvisie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal doelen, zoals onder meer het Versterken van de kwaliteit van het buitengebied. Het realiseren van dit bestemmingsplan vloeit voort uit de gebiedsaanpak Oostelijke Poort Friese Meren. In Hoofdstuk 2 van deze toelichting is hierop ingegaan. Het doel is om economische groei en leefbaarheid te stimuleren en land- en waterrecreatie met elkaar te verbinden. De aanpak is erop gericht om de Friese Wouden en de Friese Meren te verbinden, de watersportstructuur te versterken en de beroeps- en recreatievaart veiliger te maken zo mogelijk door scheiding van vaarwegen. Het zijn de hoofdingrediënten waarmee de gebiedsaanpak Oostelijke Friese Meren (OPFM) het gebied tussen De Veenhoop en Drachten aantrekkelijk en leefbaar houdt en maakt. het planvoornemen leidt tot een kwalitatieve recreatieve toevoeging in lijn met de doelstellingen. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de omgevingsvisie van de gemeente Smallingerland.
De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het parkeerbeleid zoals dat in de "Parkeernormennota 2015" is vastgelegd.
In het hiernavolgende is kort ingegaan op de diverse omgevingsaspecten in het plangebied. Het gaat hierbij om verschillende wettelijk verplicht te beschouwen aspecten en sectoraal beleid uit oogpunt van ruimtelijke ordening/planologie dan wel milieu bezien. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan stuit niet op belemmeringen met betrekking tot onderstaande omgevingsaspecten. Er is dan ook volstaan met het voor zover noodzakelijk ingaan op het wettelijk kader en het eventueel benoemen van relevante aspecten met betrekking tot het plangebied.
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het plangebied is op basis van de provinciale archeologische beleidskaart (FAMKE) onderzocht welke archeologische waarden aanwezig zijn. Op deze kaart is op basis van zowel de aanwezige archeologische monumenten als de te verwachten archeologische waarden een advies aangegeven. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen.
Voor het plangebied is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Binnen het plangebied zal een nieuw meer worden gegraven, waardoor de bodem tot in het onderliggende dekzand zal worden verstoord. Het huidige onderzoek beperkte zich tot de delen van het plangebied waar in de vooronderzoeken (Boon & Boekema, 2009) podzolbodems zijn waargenomen en vervolgonderzoek is aanbevolen; de onderzoekslocaties. Hier is de verwachting middelhoog voor nederzettingen uit de periode laat - paleolithicum-mesolithicum.
Figuur 17. Aanduiding van het plangebied (rood) en de onderzoekslocaties (groen)
Binnen een aanzienlijk deel van het plangebied bleek de bodem zeer recent ontgraven, waarbij de hoogste delen van het dekzand tot in de C-horizont zijn verstoord. Eventuele vindplaatsen zullen daarbij verloren zijn gegaan. Ook aan de noordzijde is de bodem vaak verstoord tot in de C-horizont. Soms resteren nog resten van podzolbodems. Aan de zuidzijde van het plangebied A is de bodem veelal nog intact en afgedekt door veen. Het dekzand ligt hier relatief laag en slechts lokaal is sprake van een zwak ontwikkelde podzolbodem. Waarschijnlijk zullen de omstandigheden hier te nat geweest zijn voor bodemvorming. Behalve houtskool in vier boringen zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats uit de steentijd. Houtskool kan ook een natuurlijke oorsprong hebben. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren.
Huidige situatie
Het plangebied ligt in een laagveengebied. Kenmerkend voor het landschap in het plangebied zijn de openheid en talrijke brede sloten. Houtige begroeiing is zeer beperkt aanwezig in het gebied. Er is een noord-zuid lopende bomenrij van circa 300 meter lengte bestaande uit voornamelijk knotwilgen met stammen tot 2 meter hoog langs het fietspad. Verder zijn er enkele bomen op hoeken van percelen en kleine boompjes bij een paardenschuurtje. In het gebied zijn veel sloten aanwezig die permanent waterhoudend zijn en meest noord-zuid georiënteerd zijn. De wateren aan de oost- en zuidrand van het plangebied zijn breed en fungeren ook als vaarweg. Langs het Alddjip ligt een kade met grasbegroeiing; hier is weinig opgaande riet- en moerasbegroeiing aanwezig, alleen in het meest zuidelijke deel is meer riet aanwezig. Het water en de oevers liggen binnen het plangebied. Langs de Nije Mûntsegroppe aan de zuidrand is een brede met riet begroeid oeverzone aanwezig, waarbij het riet uitgroeit over de kade en de sloot aan de noordzijde daarvan. De oeverzone ligt binnen het plangebied, het water zelf niet. In het noorden van het plangebied staat een karakteristiek bouwwerk. De oorspronkelijke functie van het gebouw was een gemaal, bouwjaar 1935.
Effecten
Het landschap verandert van een agrarisch gebied met bomenrijen tot een open binnenmeer. De realisatie van het meer past echter binnen het laagveenlandschap met open water. Voor de middeleeuwen werd het landschap ook gekenmerkt door een groot binnenmeer. Er wordt aangesloten op het water van de Nije Mûntsegroppe en de Smeliester Sân. In die zin wordt met de realisatie van het binnenmeer aangesloten bij de landschapskenmerken van het gebied. Er zijn geen landschappelijk waardevolle en beschermde elementen in het gebied die worden aangetast door de realisatie van het binnenmeer. Ook is het gebied niet van aardkundige waarde.
De plannen in het project 'Oudega aan het water' hebben geen effect op de cultuurhistorische waarden in het gebied. Het karakteristieke oude gemaal wordt met de plannen niet geraakt. Daarnaast liggen er in het plangebied geen rijk- of gemeentelijke monumenten waarop er een effect optreedt. Ook andere cultuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. Er worden daardoor geen nadelige milieugevolgen verwacht voor het thema landschap en cultuurhistorie.
Conclusie
Erfgoed vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij elk ruimtelijk plan dient op grond van de bepalingen in de Wet natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Huidige situatie
Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd gebied vanuit de Wet Natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Alde Feanen en ligt op circa 0,7 km ten westen van het plangebied. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt agrarisch gebied.
De gronden zijn verder in gebruik als agrarisch grasland. Langs de westrand, ten noorden van de weg De Geasten, was tot voor kort een baggerdepot aanwezig. Dit gebied is heringericht voor agrarisch gebruik, waarbij grond wordt vergraven en watergangen opnieuw aangelegd. Enige bebouwing binnen het plangebied zijn een paardenschuurtje in het zuidelijke deel en een klein sluisgebouwtje van enkele m2 oppervlak in het noordelijke deel.
Effecten
Voor aanleg van het nieuwe meer wordt de vegetatie over een groot deel van het plangebied verwijderd en grond afgegraven. Ook de kades en oeverbegroeiing aan de westzijde van het Alddjip en aan de noordzijde en de Nije Mûntsegroppe zullen voor een groot deel worden verwijderd en afgegraven. Ook de houtige begroeiing en het paardenschuurtje worden verwijderd, en mogelijk ook het sluitgebouwtje. Rond het meer wordt een moeras- of grasachtige begroeiing ontwikkeld of in stand gehouden. Tevens is het plan langs de westzijde van het toekomstige meer een fietspad aan te leggen. BügelHajema Adviseurs heeft een uitgebreide natuurtoets uitgevoerd (bijlage 7). Hierin is onderzocht of de beoogde ontwikkeling effecten heeft of de beschermde soorten en gebieden in en rondom het plangebied. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn hierna weergegeven.
Beschermde soorten
Ten gevolge van het plan treden geen negatieve effecten ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen of nestplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten op. Negatieve effecten ten aanzien van foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten zij niet te verwachten. Negatieve effecten ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen treden niet op, op voorwaarde dat geen verlichting wordt aangebracht langs de wateren tenzij gebruik wordt gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting. Deze voorwaarde is in de regels geborgd.
De oevers van de Nije Mûntsegroppe, het Alddjip en de bredere watergang bij De Geasten zijn geschikt als foerageergebied voor otter en worden ook als zodanig gebruikt. Het plan voorziet in nieuwe oevers met moeraszones langs de randen van het te ontwikkelen meer, die geschikt zijn als leefgebied voor otter. Onder de voorwaarde dat de lengte aan toegankelijke oevers (lage oevers met moeraszones of plaatselijk basaltblokken minstens even groot blijft als in de huidige situatie kunnen negatieve effecten voor otter worden uitgesloten. Met het planvoornemen wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde daardoor in de regels is bepaald dat oevers niet hoger mogen worden dan de huidige maaiveldhoogte en dat als oeverbescherming uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van natuursteen of niet-gemetselde steen. Negatieve effecten van de otter kunnen daarmee worden uitgesloten.
Tijdens het in 2020 uitgevoerde nader onderzoek naar waterspitsmuis en noordse woelmuis zijn geen van beide aangetroffen in potentieel geschikt gebied in het zuidelijk deel van het plangebied. Op basis hiervan kunnen negatieve effecten op waterspitsmuis en noordse woelmuis worden uitgesloten. Ten aanzien van andere niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten zijn eveneens geen negatieve effecten te verwachten.
Negatieve effecten ten aanzien van andere diergroepen en planten kunnen eveneens worden uitgesloten.
Daarnaast moeten het broedseizoen van vogels en de zorgplicht van de Wnb voor zoogdieren en amfibieën die vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân in acht worden genomen bij de aanlegwerkzaamheden.
De inrichtingsplannen zijn inmiddels uitgewerkt met inachtneming van de hiervoor genoemde voorwaarden.
Beschermde gebieden
Wnb-beschermde gebieden
Als gevolg van het plan is sprake van een zeer geringe toename van water- en landrecreatie in de Alde Feanen, maar zal dit niet leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.
Extra golfslag of verstoring door receatievaart van twee in de omgeving van het plangebied gelegen zwartesternenkolonies treden niet op vanwege de afstand tot het plangebied, de afstand van de kolonies tot de vaargeul, de afscherming van de broedkolonies met ballenlijnen en de beschutte ligging van de kolonie tussen (schier-)eilanden. Een negatief effect op het instandhoudingsdoel voor deze soort kan daarom worden uitgesloten.
Ten aanzien van andere aspecten is voldoende beeld ontstaan van effecten op door de Wnb beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) en treden geen significant negatieve effecten op.
Beschermde gebieden in het kader van provinciaal ruimtelijk beleid
In het onderzoek is vastgesteld dat er ten gevolge van het plan negatieve effecten optreden voor NNN-Natuur, voor NNN-Overige natuur en voor NNN–Beheergebied.
NNN-Natuur: Op grond van het geldend provinciebeleid moet het verlies aan NNN-Natuur worden gemitigeerd of gecompenseerd. De omvang van de effecten was op het moment dat het onderzoek werd uitgevoerd nog niet helemaal helder, omdat de plannen op dat moment nog onvoldoende waren uitgewerkt. Doordat het meer wordt gerealiseerd verdwijnt een strook van in totaal 8896 m2 NNN-natuur. Als gevolg van het verdwijnen van dit NNN-gebied langs de Wide Mûntsegroppe en Nije Mûntsegroppe is voor compensatie binnen het plangebied gekozen. Het gebied wordt gecompenseerd ten westen van het meer langs de aan te leggen oever ter plaatse van de bestemming Natuur. De oppervlakte van het compensatiegebied is met 18.255 m2 groter dan de oppervlakte NNN-Natuur die verloren gaat als gevolg van de aanleg van het meer.
NNN-Beheergebied: Op grond van het provinciaal beleid moet het verlies aan NNN-beheergebied worden afgewogen tegen de nieuwe functie. Een NNN-beheergebied bestaat gewoonlijk niet uit gronden die zijn bestemd als natuur, maar uit agrarische gronden die bemest, gemaaid en begraasd worden. Op dit moment is binnen het plangebied van afgerond 45 ha bestemd als agrarisch gebied en aangewezen als beheergebied. Voor slechts een deel van het beheergebied is ook daadwerkelijk een contract met provincie Fryslân afgesloten geweest tot 2008 om de beheerdoelstelling uit te voeren. Daarna is dit beheercontract beëindigd. De provincie is toen eigenaar van deze gronden geworden, waarna de vorige eigenaar als pachter het gebied heeft gebruikt. De beheermaatregelen zijn toen in het kader van de pacht voortgezet. De gemeente heeft de gronden sinds 2019/2020 in beheer zonder beheercontract maar met uitgesteld maaibeheer.
Het nieuwe meer wordt bestemd voor onder andere water, waterrecreatie en natuur. Het is in dit geval niet zo dat een NNN-beheergebied wordt bebouwd of verhard, waarna er geen natuurwaarden overblijven en worden beschermd. De oppervlakte van de NNN en de samenhang worden niet aangetast. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt wel bestaande agrarische natuur vervangen door waternatuur. Door de omvorming zullen de bestaande natuurtypen met soorten van agrarische graslanden dan ook verdwijnen, maar worden vervangen door ontwikkeling van waternatuur met onder andere water- en rietvogels, vissen en andere waterdieren. Ook zal daarbij de bemesting van de gronden worden gestopt, wat positief is voor de natuur rond het gebied. Dit betekent dat de kwaliteit van de NNN niet verloren gaat en mogelijk zelfs verbetert. Het gaat hierbij dus puur om een omvorming van bestaande agrarische natuur naar waternatuur, wat kan worden gezien als compensatie van het verlies van het NNN-beheergebied. Daarmee is de omvorming van het NNN-gebied afgewogen en beoordeeld en is geconcludeerd dat dit door de compensatie niet leidt tot aantasting van de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van de NNN. Er zou zelfs een groter gebied kunnen worden aangewezen als NNN (in dit geval als NNN-water) dan in de huidige situatie het geval is, omdat het te realiseren meer groter is dan het huidige beheergebied.
Stikstof
Voor dit bestemmingsplan zijn de effecten van stikstofdepositie beoordeeld als enig extern negatief effect op Natura 2000-gebied ten opzichte van de huidige feitelijke en planologisch legale situatie (referentiesituatie). De aanleg van het meer, bestaande uit het afgraven en afvoeren van grond en de aanleg van een gemaal en het fietspad, en het gebruik van het meer door pleziervaart hebben ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van de stikstofdepositie hoger dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar op de stikstofgevoelige habitattype/leefgebieden met een (naderende) overschrijding van de KDW. Hiermee zijn significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten ten gevolge van stikstofdepositie uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie is daarmee geen belemmering voor de planvorming.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de stikstofdepositie in de referentiesituatie fors hoger ligt dan in de aanlegfase en nog meer in de gebruiksfase. Dat betekent dat er sprake is van een afname van de stikstofdepositie, met name op de langere termijn. Er is een zodanige marge dat een verdubbeling van de invoer in de bepalende aanlegfase nog steeds niet tot een toename van stikstofdepositie leidt.
Er is voor dit project daarom geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig. In het kader van de planvorming is vanuit het oogpunt van stikstofdepositie niet noodzakelijk om een passende beoordeling uit te voeren. De aeriusberekening met bijlagen is als bijlage 8 bijgevoegd.
Ten aanzien van andere aspecten is voldoende beeld ontstaan van effecten op Wnb beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) en treden geen significant negatieve effecten op.
Conclusie
Het aspect ecologie staat uitvoering van de plannen niet in de weg. Van belang is dat tijdens de aanleg van het project buiten het broedseizoen plaatsvindt, dan wel dat al aan het project wordt gewerkt terwijl het broedseizoen nog moet beginnen. Bovendien wordt tijdens de avond- en nachtperiode bij voorkeur niet aan de aanleg van het project wordt gewerkt.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externeveiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externeveiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
Toetsing
Om na te gaan of voor het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Figuur 18. Fragment risicokaart met plangebied omcirkeld.
Het plangebied ligt niet in het invloedgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen over het spoor, het water of van een Bevi-inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Er zijn dan ook geen effecten op externe veiligheid. Wel ligt er ten westen van het plangebied een buisleiding waardoor gevaarlijke stoffen (gas) onder hoge druk worden getransporteerd. Deze buisleiding (inclusief belemmeringenstrook) ligt echter buiten het bestemmingsplangebied. In het bestemmingsplan behoeft deze buisleiding geen verdere aandacht. Tijdens de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de buisleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook.
Figuur 19. Ligging gasleiding met belemmeringenstrook.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
Aan de noordzijde van het plangebied (Oudega) ligt een dekzandrug, in het zuiden grenst het gebied aan een oud glaciaal dal (de Ee). Het onderzoeksgebied bestaat uit veenweidegrond. De bodemopbouw in het projectgebied bestaat uit veen, gevolgd door een zandpakket waarvan de diepte toeneemt in zuidelijke richting.
Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V. heeft een onderzoek uitgevoerd naar de dikte van de veenlaag binnen het projectgebied “Oudega aan het water” (bijlage 9). Voor het project is het belangrijk om te weten hoe dik het veendek is dat rust op de onderliggende zandlaag en hoe deze dikte varieert over het gebied. Het doel van dit onderzoek is om een kaart te maken van de bovenkant van de (onder het veen liggende) zandlaag, in meters ten opzichte van NAP.
De boringen bevestigen de verwachting dat de dikte van de veenlaag duidelijk toeneemt naar het zuiden. De geleidbaarheid van het veen is niet gelijk over het gebied vanwege variaties in het type veen, het klei-gehalte, de grondwaterverzadiging en de invloed van de grondwaterkwaliteit. Het totale volume aan veen binnen het in beeld gebrachte gebied (oppervlakte 331025m2) is berekend op circa ongeveer 457.500m3 (gemiddelde veendikte: circa 1,4m).
Effecten
De aanleg van een meer heeft effect op de bodemopbouw. De bovenlaag van veen zal worden afgegraven waarmee zandgrond aan de oppervlakte komt. Deze zandgrond wordt vervolgens onder water gezet voor de realisatie van het meer. De realisatie van het meer is een forse bodemingreep. In het onderzoek van Wiertsema en Partners is geen bodemverontreiniging geconstateerd. Op basis van de bodemkwaliteitskaart van Friesland (en daarbinnen de ontgravingskaart) voldoet de bodem in het plangebied aan de achtergrondwaarden. Deze zijn vastgesteld op basis van de gehalten aan stoffen, zoals die voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingsbronnen. Grond die voldoet aan de Achtergrondwaarde is duurzaam geschikt voor elk bodemgebruik en wordt aangeduid als schone of niet verontreinigde grond. Het Besluit Bodemkwaliteit stelt hieraan geen aanvullende toepassingsvoorwaarden. Er worden geen nadelige milieugevolgen verwacht voor het thema bodem.
Conclusie
Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Huidige situatie
Oppervlaktewater
Het oppervlaktewatersysteem bestaat uit een boezemstelsel, de Friese Boezem, dat wordt omgeven door een groot aantal poldergebieden. De polders hebben een waterpeil (vaak een zomerpeil en een winterpeil) dat lager is dan het boezempeil. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een vrij afwaterend gebied. De zomerpeilen in de polders variëren in het plangebied van -1,85 m tot -0,65 m NAP. De winterpeilen in de polders variëren in het plangebied van -2 m tot -1 m NAP. Het streefpeil voor de boezemwateren is -0,52 m NAP.
Grondwater
De ondiepe grondwaterstroming in de deklaag en het eerste watervoerend pakket wordt sterk bepaald door de ontwateringsmiddelen (waterlopen en drainage). Daar waar de deklaag aanwezig is wordt de verticale grondwaterstroming beperkt. Dit betekent dat hier de kwel en wegzijging van/naar het watervoerend pakket een minder grote rol spelen. De (horizontale) grondwaterstroming in het bovenste watervoerend pakket wordt beperkt door de geringe dikte van maximaal enkele meters. In dit systeem is sprake van een groot aantal kleine hydrologische subsystemen, waarbij het neerslagoverschot over relatief korte afstanden afstroomt naar ofwel drainagebuizen ofwel greppels/watergangen. Afhankelijk van het neerslagoverschot c.q. -tekort zal tussen de ontwateringsmiddelen een opbolling of wegzakken van het freatisch vlak optreden. Hierdoor is in de winter sprake van een aanzienlijke hogere grondwaterstand dan in de zomer.
Effecten
Voor het project 'Oudega aan het water' is een hydrologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 10). In dit onderzoek is gekeken naar de effecten van het project op het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en in de omgeving.
Oppervlaktewater
In de toekomstige situatie neemt het wateroppervlak flink toe. Er ontstaat meer ruimte voor waterrecreatie. Door de toename van wateroppervlak zijn ook effecten te verwachten op de grondwaterstanden buiten de te ontwikkelen waterstructuur. Verandering van grondwaterstanden kunnen gevolgen hebben voor de landgebruiksfuncties in de omliggende gebieden. Door het realiseren van nieuw oppervlaktewater op boezempeil (hoger peil) neemt de hoeveelheid kwel toe aan de randen van het oppervlaktewater. Ter plaatse van het te realiseren oppervlaktewater neemt de kweldruk af als gevolg van de toename van het peil van het oppervlaktewater.
Grondwater
Om de te verwachten gevolgen voor de omgeving in beeld te brengen, is een grondwatermodellering uitgevoerd. Hierbij is de huidige grondwatersituatie in beeld gebracht. Vervolgens zijn de twee varianten voor het binnenmeer in het model doorgevoerd, en zijn de toekomstige grondwaterstanden berekend.
In het projectgebied leidt het realiseren van meer oppervlaktewater op boezempeil tot een stijging van de grondwaterstand. De uitstraling van effecten is het grootst in de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) situatie omdat in de zomer, wanneer de GLG optreedt, minder ontwateringsmiddelen in werking zijn. Omdat de grondwaterstanden in de zomer relatief laag zijn, zijn de effecten bij GLG niet nadelig voor de omgeving.
In een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) situatie is sprake van relatief hoge grondwaterstanden, waardoor veel ontwateringsmiddelen (waaronder greppels en drains) in werking zijn. De grondwaterstandsverhogingen bij GHG worden beperkt door de toename van afvoer via de aanwezige (actieve) ontwateringsmiddelen.
Veranderingen in de grondwaterstand gaan samen met veranderingen in kwel en wegzijging. In de zone waarin veranderingen van de grondwaterstanden zijn waargenomen treden ook verandering in kwel op.
In het centrale deel van het projectgebied is een gebied in beeld gekomen met een sterk afwijkende grondwaterkwaliteit. Dit grondwater lijkt op te kwellen in de sloot die door dit gebied snijdt. De oorzaak van deze hoge geleidbaarheid is nog onbekend. Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het toekomstige meer is het van belang om te weten wat de oorzaak is van de sterk afwijkende grondwaterkwaliteit in het centrale deel van het projectgebied. Daarom wordt aanbevolen om de grondwaterkwaliteit hier nader te analyseren door vervolgonderzoek en sonderingen.
Het deel dat wordt afgegraven ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een andere beschermde zone vanuit grondwater.
Gevolgen voor landbouw en overige functies
Een verandering van de grondwaterstand kan voor agrarische functies leiden tot een verandering van de gewasopbrengst. De percelen rond het plangebied zijn echter voornamelijk in gebruik als grasland voor de veeteelt. Daarbij is een minder intensieve bewerking (en minder draagkracht) nodig dan voor akkerpercelen. In dit geval is sprake van een maximale toename van de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) van circa 20 cm aan de randen van de percelen. De uitstraling van effecten is maximaal 120 m (5 cm verhogingscontour) in de GHG situatie. De verandering van de gewasopbrengst dient te worden onderzocht op perceelsniveau.
De ingesloten poldergebieden die in het zuidelijke deel van het plangebied liggen, vormen eilanden waar in de toekomst geen polderpeil meer zal worden gehandhaafd en zich eveneens het hogere boezempeil instelt. In deze gebieden verandert het landgebruik van agrarisch grasland naar recreatief gebruik/natuur.
Afname van de draagkracht van de bodem of wateroverlast zijn risico's voor de overige functies bebouwing en infrastructuur. In het gebied zijn verspreid woningen aanwezig. Ter plaatse van de woningen wordt een stijging van de grondwaterstand (GHG situatie) verwacht variërend tussen 5 en 15 cm. Op basis van de lokale situatie dient nader onderzocht te worden of de verhoging van de grondwaterstand kan leiden tot schade aan infrastructuur en/of bebouwing. Daarnaast dient onderzocht te worden of grondwateroverlast kan ontstaan ter plaatse van de woningen. Het nader geohydrologisch onderzoek wordt uitgevoerd. De uitkomsten zullen na afronding van het onderzoek worden verwerkt in het bestemmingsplan.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat geohydrologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Wetterskip Fryslân) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.
Watertoets
Op 31 mei 2021 is de watertoets uitgevoerd. Onderstaand zijn de wateraspecten en aandachtspunten uit het ontvangen wateradvies (zie ook bijlage 11) in zijn geheel weergegeven. Waar nodig wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan of nadere planvorming rekening is gehouden met het wateradvies.
Regionale en lokale kering
Het plangebied ligt binnen de zonering van de waterkering. De begrenzing van deze zones kunt u raadplegen op onze website: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart.
Hoofdwateren
Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning. Het plan voorzien in het realiseren van een meer zonder bebouwing in de beschermingszones.
Kaderichtlijn water, KRW
Wetterskip Fryslân heeft volgens de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet de plicht om maatregelen te nemen om de ecologische doelen te bereiken die per waterlichaam zijn vastgelegd en ook om deze te beschermen. In paragraaf 2.4 is hier nader op ingegaan.
Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Wij adviseren u om hiermee rekening te houden bij het bepalen van de aanleghoogte.
Toename verharding
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.
Figuur 20. Compensatietabel
Toelichting tabel
Het planvoornemen voorziet niet in een toename aan verharding maar het graven van circa 49 ha water.
Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping heeft u een watervergunning nodig. Het planvoornemen voorziet niet in het dempen van oppervlaktewater maar het graven van circa 49 ha water.
Relatie tussen Water en Ruimte
Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil, gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden' die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen. Hier is geen sprake van.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Dit onderwerp is niet van toepassing voor onderhavig planvoornemen.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
De voorgenomen ontwikkeling omvat geen realisatie van geluidgevoelige terreinen of objecten of de aanleg van nieuwe wegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet aan de orde. Hier naast heeft de ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen invloed op de geluidbelasting in de omgeving. Het planvoornemen is voor het aspect geluid uitvoerbaar.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De genoemde maten in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten een rustige woonwijk/buitengebied en gemengd gebied. In een rustige woonwijk dan wel het buitengebied is sprake van functiescheiding. Dit houdt in dat hinderveroorzakende en hindergevoelige functies niet direct naast elkaar voorkomen. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan echter worden gewerkt met een verkleinde richtafstand waarbij dat wel het geval is.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft geen gevoelige functie en tevens geen functie die invloed heeft op gevoelige functies. Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m³ voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m³ voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) onder meer voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m³.
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
De voorgenomen ontwikkeling van het graven van een meer is een handeling of activiteit volgens het NIBM. De maatregelen zorgen voor een tijdelijke verkeersaantrekkende werking door de machines die gebruikt worden bij graven. Deze machines zorgen slechts voor een tijdelijke toename in geluid en uitstoot van stoffen (luchtkwaliteit). Verontreiniging en hinder zal hooguit tijdens de uitvoeringsperiode plaatsvinden. Binnen de grenzen van de uitvoeringslocaties is geen (particuliere) bewoning/bebouwing. Langs de randen liggen wel eigendomspercelen en woonerven van particuliere eigenaren. Met deze omwonenden, (recreatie-)ondernemers, plaatselijke belangenverenigingen en overige betrokkenen en belangstellenden zal tijdig via openbare informatiebijeenkomst en nieuwsberichten gecommuniceerd worden over de uit te voeren maatregelen en de mogelijk te verwachten tijdelijke overlast. Dit voorafgaand aan de terinzagelegging van de aan te vragen vergunningen en tijdens de uitvoering. Er zullen weinig mensen blootgesteld worden aan hinder.
Bij het afgraven van het veen komt CO2 vrij. Door de werkzaamheden zal er hierdoor tijdelijk een hogere luchtverontreiniging ontstaan. Het doel is om deze tijdelijke verhoging in het gebied te compenseren. Dit gebeurt door de afgegraven veengrond af te zetten bij bedrijven in de buurt die veen gebruiken als grondstof (champignonteelt, potgrond etc.). Door deze veengrond lokaal af te zetten, hoeven de betreffende bedrijven de grondstoffen niet te importeren (veelal uit Oost-Europa). De CO2 die vrijkomt bij de afgraving van veen wordt gecompenseerd door de besparing van CO2 uitstoot door vervoer voor import van grond die dan niet nodig is.
De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Daarnaast zijn in Fryslân de achtergrondconcentraties voor NO2 en PM10 laag. Als aannemelijk is dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde vormen luchtkwaliteitseisen dan ook geen belemmering voor een plan. Hier is voor dit bestemmingsplan van uit gegaan.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Nabij het plangebied loopt een leiding van Vermillion Oil and Gas. In paragraaf 4.3 is hier nader op ingegaan.
Conclusie
Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat kabels, leidingen en zoneringen geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Natuur
Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven wordt er binnen het plangebied natuur gecompenseerd als gevolg van het verdwijnen van NNN-gebied. De desbetreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Natuur' en zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden van de gronden en voor dagrecreatief medegebruik. Er mogen alleen gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering worden gebouwd. De bevoegdheid is opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van het plan door het bouwen van een uitkijktoren toe te staan.Voor het uitvoeren van bepaald werk en bepaalde werkzaamheden geldt een vergunningplicht.
Water
Met deze bestemming is de waterstructuur in het plangebied bestemd. Hierdoor worden die waterlopen beschermd. De gronden binnen de bestemming zijn bestemd voor water, oeverstroken en eilanden, met een functie voor de waterhuishouding en waterkering, natuur en landschap en de waterrecreatie. De locaties waar aanlegplaatsen bij recht zijn toegestaan zijn als zodanig aangeduid. De bestaande ligplaatsen hebben ook een aanduiding gekregen. Een gemaal, uitkijkpunt, parkeervoorzieningen en een trailerhelling zijn uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - voorzieningen' toegestaan.
Wonen
Met deze bestemming is de bestaande woning aan de Gealânswei 4 te Oudega bestemd. Vanwege een kavelruil is door de eigenaar van Gealânswei 4 twee percelen verkregen. Deze percelen grenzen aan het huidige woonperceel en zullen bij het woonperceel worden gevoegd. Deze toe te voegen percelen hadden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied'. In het kader van de gemaakte afspraken worden de verkregen agrarische gronden bestemd als wonen overeenkomstig het huidige bestemmingsplan buitengebied. Per bestemmingsvlak is niet meer dan 1 woning toegestaan en voor de oppervlakte van de bebouwing wordt geen onderscheid gemaakt in oppervlakten van hoofd- en bijgebouwen. De maximale oppervlakte is 250 m² voor de totale bebouwing.
Parkeren
In artikel 6 (gebruik) en artikel 8 (bouw) zijn regels opgenomen om bij functiewijzigingen, nieuwbouw of het vergroten van een bouwwerk voldoende parkeergelegenheid te garanderen en te borgen.
Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde, dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ingekomen reacties worden voor zover noodzakelijk verwerkt in de regels en verbeelding.
Daarnaast kan een voorontwerpplan in de inspraak worden gebracht om belangstellenden de mogelijkheid te bieden om op het plan te reageren. Hiervoor is in geval van voorliggend plan niet gekozen.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, huis-aan-huis en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Gemeente en provincie hebben, met een bijdrage van Wetterskip Fryslan, voldoende middelen gereserveerd om het project uit te kunnen voeren. In dit gebied is geen kostenverhaal aan de orde.
Het voorontwerp bestemmingsplan Oudega – Nije Aldegeaster Sânning heeft vanaf donderdag 30 september 2021 voor een periode van vier weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn de overlegreacties ex artikel 3.1.1. Bro binnengekomen van de provincie Fryslân (zie bijlage 12), Brandweer Fryslân (zie bijlage 13) en Wetterskip Fryslân (zie bijlage 14). Daarnaast zijn er digitaal inspraakreacties binnengekomen. De overleg- en inspraakreacties zijn beantwoord in de nota Resultaten van inspraak en overleg (zie bijlage 15 bij deze toelichting).
Ook is er een inloopbijeenkomst georganiseerd op woensdag 13 oktober 2021.
De uitkomsten van de inspraak en het overleg hebben een beperkt effect op de inhoud van het plan. voor de inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar de genoemde bijlage. De uitkomsten zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Brandweer Fryslân wijst op de aardgashogedrukleiding in de nabijheid van het plangebied. Hoewel de leiding op voldoende afstand ligt, zou tijdens de werkzaamheden buiten het plangebied activiteiten kunnen zijn in verband met de aanleg van het meer. Het is daarom verstnadig dat de opdrachtgever van de aanleg van het meer de betrokken bedrijven en instanties wijst op de aanwezigheid van de leiding.
In onderstaande tabel zijn de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van het plan weergegeven ten opzichte van het voorontwerp dat eerder ter inzage heeft gelegen.
Het ontwerpbestemmingsplan en milieueffectrapport "Oudega – Nije Aldegeaster Sânning" hebben met ingang van 21 april 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend. De zienswijze is van een reactie voorzien in de "Nota zienwijze en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan en milieueffectrapport Oudega – Nije Aldegeaster Sânning". De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan. In deze periode zijn er nog enkele tekstuele omissies in de toelichting van het bestemmingsplan aangetroffen die aanpassing behoeven. Deze ambtshalve wijzigingen zijn verwerkt in de toelichting bij het vast te stellen bestemmingsplan. De ambtelijke wijzigingen zijn ook opgenomen in de "Nota zienwijze en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan en milieueffectrapport Oudega – Nije Aldegeaster Sânning". Deze nota is als Bijlage 16 bijgevoegd.
De gemeenteraad heeft op 28 november 2023 besloten over de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid om beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.