direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drachten - Eikekwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het zuiden van Drachten, aan de Eikesingel, ligt het Eikekwartier. Gelegen aan de Eikesingel en nabij de Zuiderhogeweg vormt het Eikekwartier een belangrijke entree voor de stad. In de bestaande situatie kent de locatie een gemengd gebruik door basisschool 'De Parel', het voormalige Marathon-hotel en de voormalige kerk/ontmoetingsplek 'Ichtushuis'. De Parel verhuist in 2023 naar een nieuw gebouw, het Marathon-hotel en Ichtushuis zijn niet meer als zodanig in gebruik. Het Eikekwartier is vanwege de leegstand en het vrijkomen van de bebouwing aangemerkt als ontwikkelingslocatie.

Het vrijkomen van de bebouwing van het Eikekwartier, de bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden en de ambitie van de gemeente om 1.100 woningen te bouwen tussen 2020 en 2025, maken het Eikekwartier tot een geschikte locatie voor een integrale gebiedsontwikkeling. Initiatiefnemer is daarom voornemens de bestaande bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats woningen en zorg te realiseren voor verschillende doelgroepen, verdeeld over vier gestapelde woongebouwen. Bij de ontwikkeling wordt sterk de nadruk gelegd op het verbeteren van het Eikekwartier als entree van de stad met aandacht voor doorzichten, stedenbouwkundige inpassing met variëteit en een collectief landschap met de nadrukkelijke aanwezigheid van groen en water. Dit komt de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit ten goede.

De beoogde ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee in een passend juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het Eikekwartier is gelegen tussen de Eikesingel en de Bouriciuslaan, ten zuidwesten van het centrum van Drachten in de wijk 'De Singels'. Eikesingel 64 (Marathon-hotel), Burmanialaan 100 (Ichtushuis) en Eikesingel 62 (De Parel) bevinden zich in het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een woonwijk, ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Eikesingel, zijn verschillende sportverenigingen en -velden gesitueerd. De Eikesingel betreft een belangrijke verkeersader voor de ontsluiting van het zuiden van de stad. Verder ten zuiden ligt de A7 welke Sneek en Groningen met elkaar verbindt. Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1 ligging plangebied ten opzichte van de omgeving

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergeven. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen van de gemeente Drachten, sectie C, nummers 7379 (ged.), 8457 (ged.), 9856 (ged.), 10077 (ged.), 10195 en 10520 (ged.) aangehouden. Het plangebied heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 11.700 m2. Voor de exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0002.jpg"

Figuur 1.2 begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels'

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels' welke onherroepelijk is vastgesteld op 18-09-2018. Figuur 1.3 toont het bestemmingsplan ten opzichte van het plangebied. De van toepassing zijnde enkelbestemmingen en maatvoeringen zijn van links naar rechts weergeven in de legenda. Het Eikekwartier kent de bestemming 'Horeca - 4' ter plaatse van het voormalige hotel en de bestemming 'Maatschappelijk - 1' ter plaatse van de voormalige kerk en de basisschool. In de bestemmingen liggen bouwvlakken met maatvoeringen. Op het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen of aanduidingen van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0003.jpg"

Figuur 1.3 uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Singels'

Horeca - 1

De verschillende horecagelegenheden in het bestemmingsplan zijn bestemd als ‘Horeca – 1’ of ‘Horeca – 4’. Het betreft de snackbar, het hotel en het congrescentrum. Deze tweedeling is gemaakt op basis van het type horecabedrijf dat ter plaatse wenselijk wordt geacht.

Maatschappelijk - 1

De maatschappelijke voorzieningen in het bestemmingsplan, zoals onderwijsinstellingen, welzijnsinstellingen, religieuze instellingen, tandartsen- en huisartsenpraktijken en het politiebureau zijn bestemd als ‘Maatschappelijk – 1’ of ‘Maatschappelijk – 2’. Deze tweedeling is gemaakt op basis van de indeling in milieucategorieën uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Binnen deze bestemmingen is een zekere uitwisselbaarheid van de verschillende maatschappelijke functies mogelijk waarmee de nodige flexibiliteit geboden wordt.

Verkeer - Verblijf

De wegen die vooral een ontsluitende functie en een verblijfsfunctie kennen, zijn bestemd als ‘Verkeer – Verblijf’. De Burmanialaan is in het plangebied gesitueerd. De vigerende regels zijn in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

Groen

Het noordwestelijke deel van het plangebied kent de bestemming groen. Ter plaatse zijn onder andere groenvoorzieningen, watervoorzieningen, wegen, paden en daarbijbehorende verhardingen toegestaan. Wegens de sanering van parkeervoorzieningen aan de Eikesingel zijn nieuwe parkeerplaatsen noodzakelijk. Een deel van deze compensatie wordt hier aan de Bouriciuslaan mogelijk gemaakt.

Strijdigheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van vier woon(zorg)gebouwen. Het gebruik van de gronden ten behoeve van woondoeleinden is niet mogelijk conform de bestemmingsomschrijvingen van 'Horeca - 1' en 'Maatschappelijk - 1'. Ook het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse van de groenbestemming aan de Bouriciuslaan is in strijd met het bestemmingsplan omdat 'het parkeren' geen onderdeel is van de doeleindenomschrijving.

Bestemmingsplan 'Parapluplanbestemmingsplan Wonen in Smallingerland'

Op 6 juli 2021 is het bestemmingsplan 'Parapluplanbestemmingsplan Wonen in Smallingerland' vastgesteld. Aanleiding voor het bestemmingsplan was dat het onbedoeld mogelijk was woningen te gebruiken voor kamerverhuur of splitsing. Het bestemmingsplan biedt de juridische regeling om dit tegen te gaan. Het bestemmingsplan heeft betrekking op wonen en is derhalve relevant voor voorliggend plan.

In voorliggend bestemmingsplan is voor zover mogelijk aangesloten bij de in dit bestemmingsplan opgenomen begrippen en bepalingen.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Drachten - Eikekwartier" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied inbegrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de procedurele aspecten worden beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg, inspraak, zienswijzen en beroep.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Historie

De wijk De Singels werd gebouwd in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw en ligt ingeklemd tussen de Zuiderhogeweg, Eikesingel, Burgemeester Wuiteweg en de Gauke Boelensstraat. De structuur is vrij gevarieerd wat mede veroorzaakt is door de geleidelijke ontwikkeling en groei van de wijk. In de wijk was ooit een drafbaan gevestigd met de naam 'drafbaan Drachten'. Door bezuinigingen van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport is deze baan in de jaren 90 opgegeven en kwam de grond in eigendom van de gemeente Smallingerland. De gemeente heeft dit gebied in het begin van de 21e eeuw samen met een projectontwikkelaar herontwikkeld tot een combinatie van wonen en recreëren. Het gebied is omgevormd tot een stadspark met woningen. Verder zijn er waterpartijen en een (zwem)vijver gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0004.jpg"

Figuur 2.1 historisch gebruik plangebied

Hedendaags

De Singels is een wijk aan de zuidwestzijde van het centrum van Drachten. De wijk werd in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gebouwd en ligt ingeklemd tussen de Zuiderhogeweg, Eikesingel, Burgemeester Wuiteweg en de Gauke Boelenstraat. De Eikesingel is onderdeel van de historische ontwikkelingslijnen van Drachten en wordt gekenmerkt door een brede groene laanstructuur die de kern verbindt aan het landelijk gebied. De Eikesingel fungeert, als afrit vanaf de Westelijke rondweg, als een belangrijke stadsentree vanaf de A7. Langs de Eikesingel is enerzijds de parkwijkstructuur met rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen zichtbaar, maar ook appartementen en het sportpark.

In het Eikekwartier is in de bestaande situatie sterk verouderde bebouwing aanwezig. Onderstaande figuur 2.2 toont een luchtfoto van de bestaande situatie. Het voormalige Marathonhotel is sinds omstreeks 2010 niet meer als zodanig in gebruik en in vervallen staat. Ook het Ichtushuis is niet meer als zodanig in gebruik, het gebouw is in redelijke staat. Beide gebouwen hebben twee bouwlagen en een bouwhoogte van circa 8 meter. In het oostelijk deel van het plangebied is basisschool De Parel gevestigd. Het gebouw heeft drie bouwlagen met een bouwhoogte van circa 11 meter. De grond rondom het gebouw is ingericht als schoolplein met parkeerplaatsen en is in grote mate verhard. Samen vormen de drie bouwmassa's een bijna aaneengesloten stuk bebouwing welke een onaantrekkelijke barrière vormen tussen het sportpark en de achterliggende woonwijk. Dit is duidelijk zichtbaar in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0005.jpg"

Figuur 2.2 luchtfoto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0006.jpg"

Figuur 2.3 inrichting bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Woongebouwen

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van vier gebouwen mogelijk. De bouwmassa's zijn vastgelegd in de verbeelding en planregels behorende bij het bestemmingsplan. Het definitieve aantal woningen dat wordt gerealiseerd is aan verandering onderhevig. Er moet daarom worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Op basis van de maximale planologische mogelijkheden en in de planfase beoogde doelgroepen (starters, senioren en (woon)zorgbehoevenden) betreft een representatief scenario de realisatie van 113 wooneenheden. Waarbij een afwijking naar boven tot 122 wooneenheden mogelijk is middels een afwijkingsbevoegdheid. Onderstaande figuur 2.4 toont een impressie van de beoogde stedenbouwkundige- en groene inpassing van de ontwikkeling. Figuur 2.5 toont een impressie van de bouwvolumes en groenblauwe inrichting van het geheel. In Bijlage 1 Bouwenveloppe behorend bij de toelichting is het plan verder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0007.jpg"

Figuur 2.4 impressie stedenbouwkundige inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0008.jpg"

Figuur 2.5 impressie stedenbouwkundige inpassing en volumes

Beeldkwaliteit bebouwing

Voorliggend plan maakt de realisatie van vier gebouwen mogelijk. Ten behoeve van de herontwikkeling wordt, parallel aan onderhavig bestemmingsplan, nieuwe welstandseisen vastgesteld voor De Singels (stadsentree Eikekwartier). Bij de realisatie wordt rekening gehouden met dit welstandsbeleid en de handreiking beeldkwaliteit. Onderstaand figuur geeft een impressie van de nagestreefde beeldkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0009.jpg"

Figuur 2.6 impressie stedenbouwkundige beeldkwaliteit

Groen en water

Het plangebied is opgenomen in het landschappelijk casco. Concreet betekent dit dat bij de ontwikkeling met enkele uitgangspunten rekening moet worden gehouden. De locatie ligt op de overgang tussen het centrum en de westelijke rondweg van Drachten. De locatie vormt reeds een belangrijke groene stadsentree vanwege de aanwezige laanbeplanting. Woningen zijn bewust georiënteerd op het groen. Met voorliggend plan worden deze kwaliteiten verder versterkt.

Bij voorliggend plan wordt nadruk gelegd op het versterken van de laanstructuur Eikesingel. Het plan voorziet in geclusterd wonen verdeeld over vier woongebouwen. Het omliggende groen en water zal hierbij fungeren als collectief landschap en tuin. Aan de Eikesingel wordt een strook van enkele meters vrijgehouden voor groene inrichting gereserveerd met een opgaande groenstructuur van eiken. In aansluiting op de Burmanialaan wordt de realisatie van groen gecombineerd met de aanleg van nieuw oppervlaktewater. Dit oppervlaktewater wordt gerealiseerd in lijn met de bestaande watergang ten noorden en zuiden van het plangebied. De combinatie van groen en water voorziet hiermee in ruimtelijke kwaliteit.

Met de investering in meer groen en de realisatie van nieuw oppervlaktewater wordt bovendien voorzien in waterbergingscapaciteit. Vanwege klimaatverandering en het frequenter optreden van extreme regenbuien is het van belang dat hemelwater zo min mogelijk versneld wordt afgevoerd op bijvoorbeeld het riool. In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels verhard. Als gevolg van voorliggend initiatief neemt de verharding af. De mate van versnelde afvoer neemt hierdoor ook af. Hemelwater infiltreert zoveel mogelijk op natuurlijke wijze in de bodem. Hemelwater van bebouwing wordt afgevoerd op het nieuwe oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0010.jpg"

Figuur 2.7 impressie groenblauwe ruimtelijke kwaliteit

Parkeren

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe woon(zorg)eenheden. Als gevolg hiervan neemt de parkeerbehoefte toe. De haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling moet worden verantwoord. Daarbij moet rekening worden gehouden met het aspect parkeren en de realisatie van voldoende parkeerplaatsen. In de planregels zijn parkeerregels voor het bouwen opgenomen (lid 5.3.1 en lid 9.1). Hiermee is geborgd dat bij de realisatie van de individuele gebouwen zal worden voorzien in afdoende parkeerplaatsen. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening wordt in 4.10.2.2 Parkeren ingegaan op het aspect parkeren. In het kader van de beoogde ontwikkeling is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat er voldoende ruimte aanwezig is om te voorzien in de parkeerbehoefte. Het plan voldoet hiermee aan het van toepassing zijnde parkeerbeleid.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherpere keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende begrippen uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet daarom beoordeeld worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan

Toets aan begripsbepalingen 1.1.1. Bro

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van vier woon(zorg)gebouwen mogelijk. Gelet op de begripsomschrijvingen is daarmee sprake van een woningbouwlocatie en derhalve een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens moet worden bepaald of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer een ontwikkeling voorziet in de reducering of verplaatsing van bebouwing wordt dit niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

In de bestaande situatie zijn in het plangebied een hotel, een religieus c.q. ontmoetingsgebouw en een basisschool gesitueerd. Op basis van de maximale planologische mogelijkheden en in de planfase beoogde doelgroepen (starters, senioren en (woon)zorgbehoevenden) betreft een representatief scenario de realisatie van 113 eenheden. Hierbij is een afwijking naar boven tot 122 woningen mogelijk middels een afwijkingsbevoegdheid. Er is daarmee sprake van de ontwikkeling, ofwel toevoeging, van minimaal 113 eenheden. Dit is meer dan 12 woningen en er is derhalve sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee van toepassing op het plan en de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Behoeftebepaling

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie. De Ladder verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van het woningbouwplan moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is. Bij kleinschalige ontwikkelingen die geen gemeentegrens overstijgend effect hebben, is bovengemeentelijke afstemming niet nodig.

In de bestaande situatie zijn in het plangebied geen woningen aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van vier gebouwen mogelijk. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een gevarieerd woonassortiment met als doelgroepen starters, senioren en (woon)zorgbehoevenden. In de woonvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland is opgenomen dat behoefte bestaat aan een gevarieerd woningaanbod. De behoefte aan de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen is onderbouwd in 3.3.2. Uit deze beoordeling volgt dat er zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin behoefte bestaat aan de ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. In de provinciale omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Bovendien kan, op basis van de begripsbepaling voor 'bestaand stedelijk gebied', worden gesteld dat met de bestaande inrichting van het plangebied, de vigerende planregels en bouwmogelijkheden, sprake is van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan - het ruimtelijke besluit - maakt meer bebouwing mogelijk dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Derhalve is sprake van een nieuw beslag op de ruimte en dus is de Laddertoets van toepassing. Uit het bovenstaande volgt dat aantoonbaar sprake is van behoefte aan de beoogde stedelijke ontwikkeling. Daarbij vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied door middel van de herontwikkeling van een verouderde locatie. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is vertaald in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie, door het beschermen van de eigen identiteit, en voor een gezonde leefomgeving.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het Eikekwartier mogelijk. In de bestaande situatie kent het plangebied verouderde bebouwing, waaronder een hotel en een religieus c.q. ontmoetingsgebouw, welke niet meer als zodanig in gebruik zijn. Het plan maakt de realisatie van vier moderne woongebouwen mogelijk nabij één van de stedelijke entrees van Drachten. Daarbij wordt voorzien in stedenbouwkundige en groenblauwe inpassing. Ook voorziet het plan in een gevarieerd woningbouwprogramma. Het plan gaat daarmee leegstand en verpaupering tegen en draagt in brede zin bij aan de woningvoorraad. Het plan ligt daarmee in lijn ligt met de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Friesland

Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit de Structuurvisie) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijk plannen. Beleidsregels die van toepassing zijn op het voorliggende plan:

Artikel 2.5.1 Reclame-uitingen

  • 1. Een ruimtelijk plan voor landelijk gebied of voor gronden binnen een afstand van 400 meter gemeten vanaf de grens van de bestemming verkeersdoeleinden of een vergelijkbare bestemming voor een autosnelweg of een autoweg, bevat geen bouwmogelijkheid voor een reclamemast met een hoogte van meer dan 6 meter.

Toets

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een dergelijke bouwmogelijkheid.

Artikel 3.1.2 Woonplan

3.1.1

  • 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    • a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
    • b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Toets

  • 1. Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend (gemeenten, provincie en Rijk). Hierin heeft de gemeente Smallingerland getekend voor de realisatie van 1.230 woningen tot en met 2030. Het Eikekwartier maakt onderdeel uit van de Ontwikkelstrategie. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met een woonplan dat schriftelijke instemming heeft van Gedeputeerde Staten.
  • 2. Omdat wordt voldaan aan lid 1 is dit lid niet van toepassing op het onderhavige plan.

3.1.2

In afwijking van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet past in een woonplan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • 1. de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan wordt ingepast in het regionale woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk of regionaal niveau, of door fasering van plannen;
  • 2. indien het gaat om een Waddeneiland, wordt de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan ingepast in het gemeentelijke woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk niveau of door fasering van plannen;
  • 3. de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij aard en schaal van de overige, het regionaal centrum of het stedelijk centrum;
  • 4. voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan, is met Gedeputeerde Staten overleg gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente.

Toets

Omdat wordt voldaan aan artikel 3.1.1 lid 1 is dit artikel niet van toepassing op het onderhavige plan.

Artikel 2.2.1 Archeologie

  • 1. In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de FAMKE.
  • 2. Indien in een ruimtelijk plan wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien.

Toets

  • 1. In het kader van onderhavig plan is een beoordeling van archeologische waarden ter plaatse van het plangebied gemaakt. Deze beoordeling is bijgevoegd in Bijlage 4 Archeologisch advies. In de beoordeling wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. Hiermee is voldoende rekening gehouden met de ter plaatse geldende archeologische verwachtingswaarde op basis van de FAMKE.
  • 2. Omdat wordt voldaan aan lid 1 is dit lid niet van toepassing op het onderhavige plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Smallingerland

De gemeenteraad van Smallingerland heeft op 1 maart 2022 de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. Hierin staan de principes en doelen die de gemeente Smallingerland heeft voor de inrichting, ontwikkeling en het beheer van de fysieke leefomgeving. De visie schets een toekomstbeeld voor 2040 en beschrijft vier opgaven om dit te realiseren. Het gaat om de volgende opgaven:

  • 1. Actief inzetten op de versterking van Drachten als regionaal verzorgingsgebied.
  • 2. Actief inzetten op de versterking van de innovatieve maakindustrie in Drachten.
  • 3. Versterken van dorpen en wijken op het gebied van levendigheid en aantrekkelijkheid.
  • 4. Versterken van de kwaliteit van het buitengebied.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Onderhavig plan heeft voornamelijk betrekking op de derde opgave, het versterken van de levendigheid en aantrekkelijkheid van Drachten. Deze opgave gaat over het behoud van al het moois wat er al is. En om het versterken van de omgevingskwaliteit. Maar vooral ook over het slim inspelen op de trends en ontwikkelingen in de gemeente. Voor wonen leidt dit tot de uitwerking 'Woningen voor iedereen'. De gemeente wil ervoor zorgen dat ruimte wordt gegeven aan het volgende: nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen, bouw van veel verschillende woningen, woningen voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben. Bestaande gebieden worden opgeknapt en nieuwe woongebieden worden gemaakt en er wordt ingezet op woonmilieus met een onderscheidende kwaliteit.

Zowel voor woningbouw tot en met 2025 als daarna wordt de nadruk gelegd op bouw binnen bestaand stedelijk gebied en herontwikkeling van locaties. Daarbij dient focus te liggen op kwalitatieve eisen zoals ook verwoord in de woonvisie. Het plan is aan deze ambities getoetst in 3.3.2. Het plan voorziet in een toevoeging aan de woningvoorraad, dit is in lijn met de woningbouwplannen van de gemeente Smallingerland. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan het in de omgevingsvisie verwoordde.

3.3.2 Omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma 2020 - 2025

In oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland haar omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Smallingerland is nu en in de toekomst een aantrekkelijke gemeente om te wonen en leven. Een passende en prettige woning voor iedereen is daarbij cruciaal. In de woonvisie heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing
4. We gaan voor 'mienskipssin' en vitale dorpen en wijken
5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen

Door een in 2021 in opdracht van de gemeente door Companen uitgevoerde woningmarktverkenning is de woningbehoefte nader onderbouwd. Die behoefte ligt vooral bij sociale huurwoningen voor de lagere inkomens, geschikte woningen voor ouderen (levensloopbestendige woningen, vooral appartementen) en betaalbare woningen voor jonge huishoudens. De realisering van deze programmatische doelstelling is alleen mogelijk wanneer nieuwe locaties in ontwikkeling worden genomen. De Ontwikkelstrategie definieert op welke wijze door de herontwikkeling van braakliggende gronden en vastgoedlocaties, die hun bestaande (maatschappelijke) functie hebben verloren of zullen verliezen, een bijdrage aan deze doelstelling kan worden geleverd. Uitgangspunt bij de herontwikkeling van al deze locaties is woningbouw.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Dit woningbouwinitiatief sluit aan bij de eerste en de derde ambitie van de woonvisie. De gemeente streeft naar een aantrekkelijke mix van woningtypen. In Drachten is een grote behoefte aan geschikte woningen voor ouderen. Levensloopgeschikte woningen en appartementen worden zoveel mogelijk bij voorzieningen geprogrammeerd. Het beoogde woonprogramma, met deels levensloopwoningen en appartementen op korte afstand van het centrumgebied past daarmee naadloos in de omgevingsgerichte woonvisie en het woningbouwprogramma.

3.3.3 Regionale woningbouwafspraken 2020 - 2030, regio Zuidoost Fryslân

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. In 2022 zijn de regionale woningafspraken voor de periode 2020 - 2030 vastgelegd. Deze afspraken zijn gebaseerd op de bevolkings- en huishoudensprognoses voor de periode 2020 - 2050 die in 2020 zijn uitgebracht.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend. Hierin zijn afspraken tussen gemeenten, provincie en het Rijk vastgelegd over woningaantallen. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. Met de regionale woondeals bundelen de verschillende overheden hun krachten om de woningbouw in de regio te versnellen.

De gemeente Smallingerland heeft in de regionale woondeal getekend voor minimaal 1230 woningen tot en met 2030. De locaties van de Ontwikkelstrategie, waaronder de locatie Eikekwartier, maken onderdeel uit van deze afspraken.

3.3.4 Welstand

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland zijn verschillende typen welstandsgebieden onderscheiden. Door de bouwplannen voor de woningen hieraan te toetsen, wordt een passende beeldkwaliteit geborgd.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De gemeente Smallingerland beschikt over uitgebreid welstandsbeleid. Per locatie zijn (objectgebonden) richtlijnen en uitgangspunten vastgelegd. Voorliggend bestemmingsplan respecteert het wensbeeld, maar past niet binnen de welstandscriteria. Hiervoor worden daarom, parallel aan dit bestemmingsplan, nieuwe welstandseisen vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

Op basis van de maximale planologische mogelijkheden en in de planfase beoogde doelgroepen (starters, senioren en (woon)zorgbehoevenden) betreft een representatief scenario de realisatie van 113 woon(zorg)eenheden. Hierbij is middels een afwijkingsbevoegdheid de maximale realisatie van 122 wooneenheden onder voorwaarden mogelijk. In de milieuonderzoeken is derhalve het uitgangspunt dat 122 eenheden worden gerealiseerd aangehouden.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling heeft Enviso Ingenieursbureau in opdracht van de initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De bij het onderzoek behorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek.

In het onderzoek wordt gesteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Alleen bij afvoer van overtollige bovengrond dient rekening te worden gehouden met de bestemming, deze grond dient naar een erkende verwerker te worden afgevoerd.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de beoogde herontwikkeling. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRWwaterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Wetterskip Fryslan

Het van toepassing zijnde beleid is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027. Dit programma is in samenwerking met de Provincie Fryslân opgesteld. De provincie is verantwoordelijk voor het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 dat het kader is voor het waterbeheerprogramma. Het programma richt zich op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 3 oktober 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het waterschap Wetterskip Fryslan over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 3 Digitale Watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat de normale procedure van toepassing is. In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap. Aan de hand van dit vooroverleg zijn uitgangspunten opgesteld welke in het plan zijn verwerkt, ook wel de waterparagraaf.

Waterparagraaf 

Toename verharding

Het waterschap verzoekt initiatiefnemers inzichtelijk te maken in hoeverre het plan leidt tot een toename van verharding. Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater worden de volgende compensatienormen gehanteerd:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Het plangebied is in de bestaande situatie in grote mate verhard, voorliggend plan leidt tot een afname van verharding. Daarbij wordt een nieuw oppervlaktewater gerealiseerd ten behoeve van hemelwaterberging en ruimtelijke kwaliteit. De realisatie van dit oppervlaktewater is geborgd in de planregels van de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen - Woongebouw' van dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting. Het oppervlaktewater heeft een oppervlakte van circa 250 m2. Het waterbergend vermogen neemt hiermee in grote mate toe. Het plan voorziet daarmee in waterbergende maatregelen. Om het waterlichaam watervoerend te krijgen wordt deze verbonden met de bestaande waterlichamen ten noorden en zuiden van het plangebied middels duikers. Hemelwater van bebouwing wordt afgekoppeld op de nieuw te realiseren waterpartij.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bovenstaande gevolgen van klimaatveranderingen hebben ook betrekking op het onderhavige plan. Bij extreme neerslag kan wateroverlast optreden, het is daarom van belang dat het plangebied een dergelijke regenbui kan verwerken. Ten behoeve van waterberging wordt nieuw oppervlaktewater gerealiseerd in het plangebied. Water dat versnelt wordt afgevoerd (vanaf bestrating, bebouwing, verharding, etc.) wordt afgekoppeld op dit oppervlaktewater. Overige hemelwater infiltreert ter plaatse op natuurlijke wijze in de ondergrond. Het vertraagd afvoeren van hemelwater (middels riolering) heeft tot gevolg dat hemelwater beter in de ondergrond kan infiltreren. Dit komt de grondwaterstand ten goede wat de locatie minder kwetsbaar maakt ten tijde van droogte. Met het behouden en de realisatie van groen krijgt het plangebied een kwalitatieve impuls. Daarbij draagt groen bij aan de verkoeling van een locatie ten tijde van extreme hitte. Tot slot wordt toekomstbestendig gebouwd in die zin dat de gebouwen voldoende hoog worden gebouwd om eventuele schade bij een overstroming te beperken en minimaliseren.

4.3.3 Conclusie

In het informeel vooroverleg met het waterschap is het te realiseren waterlichaam besproken om mogelijke meekoppelkansen te identificeren. Het waterschap staat in de basis positief tegenover het plan en de wijze waarop met water wordt omgegaan. Bij de verdere planuitwerking wordt bepaald hoe de daadwerkelijke waterhuishoudkundige inrichting wordt gerealiseerd.

Het plan is in lijn met het waterbeheerprogramma en schaadt geen waterbelangen. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

In het kader van onderhavige bestemmingsplanherziening is een archeologisch advies uitgebracht door Steunpunt Monumentenzorg Fryslân, dit advies is bijgevoegd als Bijlage 4 Archeologisch advies. Onderstaand worden de bevindingen beknopt toegelicht.

Het aantal archeologische resten in en om het plangebied is zeer beperkt en werd uitsluitend aangetroffen in contexten waar ook nog veen resteert. In een straal van 500 meter is ten zuiden van het plangebied in 1965 één relevant complex aangetroffen. Dit gaat om de resten van een podium met resten van een leemvoer, waarbij ook gebruiksaardewerk uit de vroege tot Late Middeleeuwen (vanaf 725 n. Chr.) is aangetroffen. Wanneer het onderzoeksgebied wordt uitgebreid naar 1.000 meter, ligt op een kilometer ten westzuidwesten van het plangebied de resten van een kerk uit de Late middeleeuwen.

Het feit dat voor beide complexen een podium werd aangelegd in het hoogveen, tegenover het humus houdend zanddek dat op dit moment slechts lokaal resteert, kan het grootschalig ingrijpen van de mens in dit gebied in het afgelopen millennium goed worden gereconstrueerd. De afstand tot archeologische vondsten alsmede het ontbreken van resterend veen in en om het plangebied, doen vermoeden dat er geen goed geconserveerde archeologische resten meer in het plangebied aanwezig kunnen zijn.

De huidige lage grondwaterstand, speelt hierbij ook een rol. Indien anorganisch materiaal aanwezig is geweest en resteert in het plangebied, moet bovendien rekening worden gehouden met de impact van egalisatie en de gevolgen van aanleg van moderne bebouwing in het vorige decennia, waarbij het behoud van archeologische resten geen criterium is geweest. De informatie- en essemblewaarde van hypothetische resten wordt in dat geval verondersteld zeer laag te zijn en zijn vergelijkbaar met een secundaire context.

Conclusie

De archeologische verwachting voor het Eikekwartier kan op basis van de bovengenoemde landschappelijke - en historische context naar beneden worden bijgesteld en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming in het onderhavige bestemmingsplan wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vier prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;

Onderzoek

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Onderstaand is een uitsnede van de kaartlagen opgenomen.

Op basis van het hieronder opgenomen kaartbeeld zijn in de bestaande situatie in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten aanwezig. De met paars aangeduide gronden zijn aangewezen als "wederopbouwwijken" uit de periode 1960-1970. Hoewel de in het plangebied aanwezige bebouwing niet met paars is aangeduid, kan vanwege de samenhang en het kenmerkende karakter van het schoolgebouw worden gesteld dat dit gebouw wel degelijk onderdeel is van de wederopbouwwijk. De waarde van de Wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering.

Het behoud of hergebruik van het schoolgebouw zou bijdragen aan de instandhouding van de cultuurhistorie van de wederopbouwwijk. Het schoolgebouw werd gebouwd in 1967 en is daarmee ruim 55 jaar oud. Het pand heeft een oppervlakte van circa 3.562 m2. Gelet op de beschikbare oppervlakte, de bouwtechnische -energetische staat van het gebouw en de beoogde nieuwbouw is het behoud of hergebruik van het gebouw niet mogelijk. Gelet op het gewenste eindbeeld is het vanuit kostentechnisch perspectief niet mogelijk om het bestaande gebouw te hergebruiken. Er is daarom gekozen voor sloop en nieuwbouw. Gesteld wordt dat het belang van gerealiseerde woningbouw (3.3.2 en 3.3.3) zwaarder weegt dan de beperkte afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de wederopbouwwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0011.jpg"

Figuur 4.1 uitsnede cultuurhistorische beleidskaart

Conclusie

Het bestaande schoolgebouw wordt geacht onderdeel uit te maken van de wederopbouwwijk en derhalve cultuurhistorische waarde te hebben. Vanwege het gewenste eindbeeld is het hergebruik van het bestaande gebouw niet rendabel en dus niet mogelijk. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw weegt zwaarder dan de afbreuk van cultuurhistorische waarde. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Het plan voorziet in de sloop van de bestaande in het plangebied aanwezige bebouwing. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming optreden. In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve in juli 2022 ecologisch onderzoek uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. Het bij het onderzoek behorende rapport is bijgevoegd als Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna. Onderstaand worden de bevindingen beknopt toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en Weidevogelgebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Weidevogelgebied. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Het plangebied betreft tevens geen Natura 2000-gebied, echter geldt wel een externe werking. Om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen is een stikstofberekening uitgevoerd welke is bijgevoegd als Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening. In dit onderzoek is geconcludeerd dat zowel in de gebruiksfase als de realisatiefase geen sprake is van wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten mogelijk een vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd of vernield worden en vleermuizen mogen alleen verstoord, verwond of gedood worden indien daarvoor een ontheffing is verkregen. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, de bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6. In het najaar van 2022 en de zomer van 2023 is de bebouwing in het onderzoeksgebied onderzocht op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het daarvoor geldende protocol en is volledig en onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd.

Uit het onderzoek is gebleken er geen verblijfplaats in de onderzochte bebouwing is vastgesteld. Tevens vormt het onderzoeksgebied geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen en is er geen essentiële vliegroute aanwezig. Het slopen van de bebouwing leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten. Er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

Vogels

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Zoogdieren en amfibieën

Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode.

Zorgplicht

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

Houtopstanden

Voor de te rooien bomen geldt de APV van de gemeente Smallingerland. Er dient te worden nagegaan of een (omgevings-)vergunning aangevraagd moet worden voor het rooien van de desbetreffende bomen.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aspect ecologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd door Buro Tideman. Het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggend bestemmingsplan als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek.

De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 60 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting is wel lager dan 63 dB zijnde de waarde tot waaraan een hogere waarde kan worden vastgesteld, namelijk 60 dB.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze worden benoemd in de Wet Geluidhinder. Parallel aan de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt een hogere waarde vastgesteld van 60 dB voor de appartementen gelegen met de gevel aan de zijde van de Eikesingel. Er wordt een hogere waarde vastgesteld van maximaal 53 dB inclusief aftrek artikel 110g vanwege wegverkeerslawaai van de zoneplichtige Zuiderhogeweg.

Er geldt de voorwaarde dat de benodigde gevelisolatie gelijk moet zijn aan het verschil tussen de geluidbelasting van alle wegen samen zonder aftrek ex artikel 110G van de Wet Geluidhinder van maximaal 66 dB en het binnenniveau van 33 dB.

De geluidbelasting in de woningen zal met de vereiste geluidwering tevens voldoen aan een goed woon- en leefklimaat.

In het Bouwbesluit is een bepaling opgenomen waarin staat dat de geluidsbelasting waarop de geluidswering wordt bepaald opnieuw vastgesteld kan worden (Artikel 3.3 lid 3). Daarmee worden onnodig zware maatregelen voorkomen als de situatie ter plaatse een lagere geluidsbelasting heeft op het moment dat de bouwaanvraag wordt ingediend. Met de inwerkingtreding van de omgevingswet vervalt dit artikel uit het Bouwbesluit. Conform art. 40.103a en 5.23a BBL kan dit als maatwerk worden geregeld. Deze bepaling moet daarom als regel in het bestemmingsplan worden vastgelegd zodat deze bepaling na 1 januari 2024 mee gaat naar het omgevingsplan. Hiertoe is in de planregels van dit bestemmingsplan een maatwerk regeling opgenomen (5.2.5) waarmee de benodigde geluidwering opnieuw bepaald kan worden.

Spoorweglawaai

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een spoorweg, van spoorweglawaai is geen sprake.

Industrielawaai

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een (gezoneerd) industrieterrein, van industrielawaai is geen sprake.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:

  • 1. Wet milieubeheer;
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • 3. Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM);
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen.
4.7.1.1 Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:

  • dat de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en;
  • dat de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • dat de ontwikkeling alleen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • dat de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).
4.7.1.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.

Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:

  • 1. Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • 2. Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

Als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.

4.7.1.3 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waarop de Regeling NIBM niet van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.

Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:

In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:

Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.

4.7.1.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast de luchtverontreiniging die door het project zelf wordt veroorzaakt, waarbij het criterium 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een rol speelt, gaat het om de luchtkwaliteit van het gebied zelf. Er moet worden uitgesloten dat men niet wordt blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit in de toekomst. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Voorgaande is enkel toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig met maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats volgens bepalingen in de Wet milieubeheer (Wm). De basis voor de luchtkwaliteitstoets staat in titel 2 van hoofdstuk 5 Wm. De luchtkwaliteitseisen zelf staan in bijlage 2 van de Wm. Zoals aangegeven zijn in Nederland alleen stikstofoxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) relevant voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.

Stikstofdioxide (NO2)

De WHO heeft per september 2021 een nieuwe advieswaarde van 10 microgram per kuub gedefinieerd. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Fijn stof (PM10)

Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO heeft per september 2021 een nieuwe scherpe advieswaarde van 15 microgram per kuub gedefinieerd (eerder gold 20).

Fijner stof (PM2,5)

Fijner stof (PM2,5) is een nog belangrijkere schadelijke component van fijn stof. De WHO hanteerde een advieswaarde van 10 microgram per m3 maar heeft deze nu bijgesteld naar 5 microgram per kuub. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

De volgende grenswaarden voor deze stoffen zijn derhalve gesteld:

Stof   Soort norm   Concentratie   Status  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3   Grenswaarde  
NO2   Uurgemiddelde (max max. 18 keer per jaar worden overschreden)   200 µg/m3*   Grenswaarde  
NO2   Jaargemiddelde   10 µg/m3   WHO advieswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   40 µg/m3   Grenswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   15 µg/m3   WHO advieswaarde  
PM10   Daggemiddelde   50 µg/m3 31,3 µg/m3 (jaargemiddeld)**   Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   25 µg/m3   Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   20 µg/m3   Indicatieve grenswaarde (EU)  
PM2,5   Jaargemiddelde   5 µg/m3   WHO advieswaarde  

* Van toepassing voor wegen waarvan tenminste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.

** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. De daggemiddelde norm komt namelijk neer op 31,3 µg/m3 jaargemiddeld.

4.7.2 Onderzoek
4.7.2.1 Wet milieubeheer

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk welke beoordelingsplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer.

4.7.2.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is niet van toepassing omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7.2.3 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan komt niet in de buurt van de grenswaarde van 1.500 woningen, er worden maximaal 122 wooneenheden gebouwd. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

4.7.2.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Met voorliggend plan worden ten opzichte van de bestaande situatie woningen mogelijk gemaakt. Daarbij zijn zorgfuncties toegestaan, daar waar daartoe een aanduiding is opgenomen. Omdat naast het wonen, zorg mogelijk is, is wellicht sprake van een gevoelige bestemming. Derhalve wordt onderstaand getoetst aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen' en beoordeeld of de luchtkwaliteit in de toekomstige situatie geen negatieve invloed zal hebben op de toekomstige bewoners.

Het plangebied ligt op ruim 500 meter van de rijksweg A7. De dichtsbijzijnde provinciale weg, de N31, ligt op ruim 2,8 kilometer van het plangebied. Het plan ligt daarmee buiten de invloedsgebieden van toetsingsplichtige wegen en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk.

Op de RIVM website https://data.rivm.nl/apps/gcn/ kunnen voor de gemeente Smallingerland de onderstaande jaargemiddelde concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 worden afgelezen voor de jaren 2022 en 2030.

Stof   Concentratie in 2022   Concentratie in 2030  
Stikstofoxide (NO2)   <10 µg/m3   <10 µg/m3  
Fijn stof (PM10)   14-16 µg/m3   <14 µg/m3  
Fijn stof (PM2,5)   6-8 µg/m3   < 6 µg/m3  

Ten opzichte van de bestaande situatie, zal de luchtkwaliteit in de toekomst verbeteren door het schoner worden van verbrandingsmotoren. Er wordt voldaan aan de grenswaarden van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.7.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.8.2 Onderzoek

Onderstaande figuur 4.2 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplannen. Een gebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied als direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301).

Ten zuiden van het plangebied is een sportpark gesitueerd en ten noorden van het plangebied is een tandartsenpraktijk gevestigd. Gelet op de rondom het plangebied gevestigde functies wordt gesteld dat de omgeving van het plangebied kan worden gecategoriseerd als 'gemengd gebied'.

Op basis van bovenstaande jurisprudentie en onderstaande figuur wordt geconcludeerd dat het plangebied en de omgeving kunnen worden aangemerkt als "gemengd gebied". De richtafstanden uit de VNG-publicatie worden met één stap verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0012.jpg"

Figuur 4.2 plangebied met in de omgeving aanwezige functies

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteit. In de bestaande situatie zijn in het plangebied de functies maatschappelijk en horeca toegestaan. In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling moet worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. In de omgeving van het plangebied zijn milieuhinderlijk bedrijven en activiteiten gevestigd. Dit betreffen de tandartsenpraktijk ten noorden van het plangebied en het sportpark aan de overzijde van de Eikesingel.

De maatschappelijke functie ten noorden van het plangebied betreft een maatschappelijk verzamelgebouw waar onder andere een tandartsenpraktijk is gevestigd. De afstand van ruim 45 meter is zodanig dat geen sprake zal zijn van milieuhinder ter plaatse van het plangebied. Op grotere afstand, is een maatschappelijk functie toegestaan met de aanduiding 'verslavingszorg'. Deze afstand (125 meter) is zodanig dat dit geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een sportpark, conform de VNG-publicatie geldt voor sportvelden en -hallen een milieucategorie van 3.1 vanwege geluid en daarmee een richtafstand van 50 meter tot gevoelige functies. Omdat sprake is van een gemengd gebied wordt de richtafstand verkleind naar 30 meter. In figuur 4.3 is een buffer van 30 meter rondom de sportbestemming ingetekend, hieruit volgt dat aan de richtafstand wordt voldaan.

Echter, zijn ter plaatse van het sportpark, en specifiek de tennisvereniging, tevens padelbanen aanwezig. De tennisvereniging is bezig het aantal padelbanen uit te breiden. Met betrekking tot geluidhinder als gevolg van een padelbaan kan niet zondermeer worden uitgegaan van de richtafstand van 30 (of 50) meter. Derhalve is in het uitgevoerde akoestisch onderzoek (Bijlage 8 Akoestisch onderzoek) de geluidbelasting op de nieuwe woningen als gevolg van het gebruik van de tennisbanen en het nieuwe aantal padelbanen berekend. De tennis- en padelbanen veroorzaken overdag en in de avond een overschrijding van de standaardwaarden op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. Daarvoor heeft het college van B&W een maatwerkvoorschrift vastgesteld. De overschrijding is toegestaan, mits voldaan wordt aan een binnen niveau van 35 dB(A). Wegens de geluidbelasting door wegverkeerslawaai zijn bij de nieuwe woningen reeds geluidwerende maatregelen noodzakelijk. De geluidwering van de gevel zal minimaal 22 dB bedragen en maximaal de geluidbelasting door het wegverkeer minus 33 dB. Op deze wijze wordt tevens voldaan aan het vereiste binnen niveau in relatie tot het geluid van de tennisvereniging inclusief de padelbanen. De geluidbelasting in de woningen zal met de vereiste geluidwering en met gesloten deuren en ramen voldoen aan een goed woon- en leefklimaat. Andersom wordt de tennisvereniging niet in de gebruiksmogelijkheden van de eigen gronden beperkt.

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0013.jpg"

Figuur 4.3 milieuzonering sportbestemming

4.8.3 Conclusie

Ter plekke van het plangebied zal sprake zijn van een 'goed woon- en leefklimaat' en de in de omgeving van het plangebied aanwezige functies worden niet gehinderd in de planologische mogelijkheden. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek
4.9.2.1 Externe veiligheid

Initiatiefnemer zijn voornemens woningbouw te realiseren, woningen betreffen kwetsbare objecten. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken moet een ruimtelijk besluit worden genomen. In het kader van dit ruimtelijke besluit moet, omdat er kwetsbare objecten (wooneenheden) worden gerealiseerd, het aspect externe veiligheid worden beoordeeld. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de risicocontour van bestaande risicobronnen liggen. Onderstaande kaartuitsnede toont het plangebied ten opzichte van bestaande risicobronnen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0014.jpg"

Figuur 4.5 uitsnede risicokaart

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Ten noorden van het plangebied, op ruim 715 meter afstand, is een risicovolle inrichting gesitueerd. Deze afstand is dermate groot dat deze inrichting geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Op circa 520 meter ten zuiden van het plangebied is de A7 gelegen, over deze transportas worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt niet binnen de groepsrisico-contour en de invloed van het plan op het groepsrisico hoeft derhalve niet inzichtelijk te worden gemaakt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied ligt op circa 90 meter van een buisleiding. Bepaald moet worden of de aanwezige buisleiding consequenties kan hebben voor de beoogde ontwikkeling. Ten behoeve van de berekening van het groepsrisico zijn de 100%- en 1%-letaliteitsafstanden van belang. Deze afstanden zijn afhankelijk van de uitwendige diameter en de werkdruk van de buisleiding.

Onderstaande tabel toont de uitwendige diameter en werkdruk van de buisleiding, en de daarmee samenhangende letaliteitsgrenzen. Uit de tabel volgt dat het plangebied gedeeltelijk binnen het invloedsgebied is gelegen.

Buisleiding   Uitwendige diameter in mm   Werkdruk in kPa   Invloedsgebied 100%- letaliteitsgrens in meters   Invloedsgebied 1%- letaliteitsgrens in meters   Werkelijke afstand tot plangebied in meters  
N-505-60   219   4000   50   95   83  

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de 100%-letaliteitszone, maar wel in het invloedsgebied voor de 1%-letaliteitszone. In onderstaande figuur is de 1%-letaliteitszone inzichtelijk gemaakt. Circa 100 m2 van het meest westelijke bouwvlak ligt binnen de 1%-letaliteitszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0015.jpg"

Figuur 4.6 invloedsgebied 1%-letaliteitszone

Het invloedsgebied van buisleiding N-505-60 bedraagt 95 meter vanaf de buisleiding. Het plangebied ligt daarmee gedeeltelijk binnen de 1%-letaliteitszone. Wanneer een plan in het gebied tussen de 100% en 1% letaliteitszone ligt, dient een beperkte verantwoording van het GR plaats te vinden (artikel 12, lid 3 Bevb). Bij een beperkte verantwoording dienen de volgende elementen betrokken te worden: de personendichtheid binnen het invloedsgebied, de hoogte van het GR, de bestrijdbaarheid/beperking van de omvang van een incident en de zelfredzaamheid.

In de planregels van dit bestemmingsplan is bepaald dat het betreffende gebouw dat in de 1% letaliteitszone is gesitueerd uitsluitend kan worden gebruikt voor zorg indien daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan het aspect externe veiligheid. Hiermee is de externe veiligheid in de toekomstige situatie in voldoende mate geborgd. Indien gebruik wordt gemaakt van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zorg 2' het gebouw te gebruiken voor zorg dan dient het groepsrisico te worden verantwoord door in te gaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

4.9.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat in het plan wordt beoordeeld dat de ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben om het verkeer van en naar het plangebied af te wikkelen. Daarnaast moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, om overlast van geparkeerde auto’s te voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de verkeerkentallen uit de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)' en de Parkeernormennota 2015 van de gemeente Smallingerland.

4.10.2 Onderzoek

In de bestaande situatie heeft het plangebied reeds een verkeersgenererende werking en parkeerbehoefte vanwege de (voorheen) ter plaatse gevestigde functies. In de parkeernormennota van de gemeente Smallingerland is Drachten aangeduid als 'matig stedelijk', het plangebied is aangeduid als 'rest bebouwde kom'.

4.10.2.1 Verkeer

Verkeersgeneratie bestaand

Onderstaande tabel toont de worst-case verkeersgeneratie in de bestaande situatie.

Stedelijkheidsklasse matig stedelijk, rest bebouwde kom  
Type   Gem. per eenheid   Aantal eenheden   Totale generatie  
Hotel   1,44   54 kamers   77,8  
Kerk   -   698 m2   83,6  
Basisschool   -   350 leerlingen   232  
Totaal       393,4  

Het Marathonhotel kende 54 kamers en een verkeersgeneratie van 14,4 voertuigbewegingen per etmaal per 10 kamers. Er kan worden uitgegaan van 77,8 verkeersbewegingen.

De voormalige kerk Ichtushus kende een bvo van 698 m2. In de parkeerbalans resulteert dit in 20,9 parkeerplaatsen. Voor kerkgebouwen zijn geen verkeersgeneratie kencijfers bekend, de verkeersgeneratie is dan ook berekend aan de hand van het aantal berekende parkeerplaatsen en het aantal kerkdiensten. De zondag is maatgevend met 2 diensten per dag. Uitgaande van een maximale bezetting van het aantal parkeerplaatsen bedraagt de verkeersgeneratie (20,9 parkeerplaatsen x 2 diensten x 2 (heen en terug) = 83,6 verkeersbewegingen.

De basisschool De Parel biedt ruimte aan circa 350 leerlingen. De exacte verkeersgeneratie bij kindfuncties is moeilijk te bepalen. Het aantal kinderen dat met de auto wordt gebracht en opgehaald is sterk afhankelijk van verschillende externe factoren zoals weersomstandigheden, het haal- en brengbeleid van de school of opvang en de agenda van ouders. Uit onderzoek blijkt dat gemiddeld 1/3 deel van de kinderen in Nederland met de auto naar school wordt gebracht. Aangenomen wordt dat 350 x 1/3 = 116 kinderen per dag naar school worden gebracht. Uitgaande van een heen én terugreis resulteert dit in 232 verkeersbewegingen per etmaal.

In totaal kan voor de bestaande situatie worden uitgegaan van een theoretische verkeersgeneratie van 393 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Verkeersgeneratie toekomstig

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het Eikekwartier ten behoeve van woningbouwontwikkeling mogelijk. Op basis van de maximale planologische mogelijkheden en in de planfase beoogde doelgroepen (starters, senioren en (woon)zorgbehoevenden) betreft een representatief scenario de realisatie van 113 woon(zorg)eenheden. Hierbij is een afwijking in aantallen tot 122 eenheden onder voorwaarden toegestaan. Er is daarom uitgegaan van een scenario waarbij 122 eenheden worden gerealiseerd.

Onderstaande tabel maakt de verwachte verkeersgeneratie in dit scenario inzichtelijk.

Type   Categorie   Gem. per eenheid   Aantal eenheden   Totale generatie  
Indicatie gebruiksoppervlakte < 130 m2   Huur, etage, midden/goedkoop   3,6   14   50,4  
Zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening   Aanleunwoning en serviceflat   2,45   48   117,6  
Indicatie gebruiksoppervlakte tussen 80 m2 en 130 m2   Koop, etage, midden   5,6   35   196  
Indicatie gebruiksoppervlakte tussen 80 m2 en 130 m2   Koop, etage, midden   5,6   25   140  
Totaal       122   504  

De in opgenomen verkeersbewegingen zijn berekend op basis van de Parkeernormennota Smallingerland 2015 en de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Op basis van de maximale planologische mogelijkheden inclusief afwijkingsmogelijkheid om maximaal 122 woningen te realiseren is dit een realistische inschatting van de maximale verkeersgeneratie.

Uit het bovenstaande volgt dat de worst-case verkeersgeneratie door de in het plangebied gevestigde functies als gevolg van het planvoornemen toeneemt met circa 110 motorvoertuigen per etmaal. Hoogstwaarschijnlijk is het daadwerkelijke aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal lager. Gelet op de inrichting van de wegen rondom het plangebied als ontsluitingswegen zijn deze in staat deze toename van verkeersbewegingen te verwerken. Het plan leidt daarmee niet tot een afwenteling van negatieve verkeerseffecten op de omgeving.

4.10.2.2 Parkeren

In het kader van onderhavig initiatief is een parkeeronderzoek uitgevoerd door Mobycon, de bijbehorende rapportage is bijgevoegd bij deze toelichting als Bijlage 9 Parkeeronderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd conform de voorwaarden die hiervoor gelden op basis van de Parkeernormennota 2015. In het onderzoek zijn de huidige en toekomstige parkeersituatie beoordeeld. Er is rekening gehouden met een aantal scenario's voor de invulling van planologische mogelijkheden. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat bij alle scenario’s de parkeerdruk na ontwikkeling onder de 80% blijft en daarmee voldoet aan de voorwaarden uit de Parkeernormennota 2015 van de gemeente Smallingerland.

Figuur 4.7 toont een overzicht van de parkeerplaatsen aan de Eikesingel die vervallen als gevolg van de herinrichting van de weg, en de hiervoor in de plaats gerealiseerd plekken aan de Bouriciuslaan en Burmanialaan. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid, en daarmee de vaststelling, van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.2022SSI005-0401_0016.png"

Figuur 4.7 mogelijke toekomstige parkeersituatie

4.10.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op de aspecten verkeer en parkeren.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.12 MER-toets

4.12.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.12.2 Onderzoek

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke is opgenomen als Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het voorliggende bestemmingsplan, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Het voorstel is om het college van de gemeente Smallingerland op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Op basis van de aanmeldnotitie zijn tevens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Plansystematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • Wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

5.2.2.1 Groen

Artikel 3 de bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de groene inrichting van de ontwikkeling en het te realiseren oppervlaktewater.

5.2.2.2 Verkeer - Verblijf

Artikel 4 de bestemming 'Verkeer - Verblijf' is opgenomen voor de Burmanialaan en de parkeerkoffer aan de Bouriciuslaan. De vigerende planregels zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.

5.2.2.3 Wonen - Woongebouw

Artikel 5 bevat de enkelbestemming 'Wonen - Woongebouw'. Deze aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de functie wonen met daarbij behorende voorzieningen en gebruiken. Daarbij is ook zorg toegestaan, ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - zorg 1' en 'specifieke vorm van wonen - zorg 2'. In de planregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij het totaal aantal wooneenheden tot maximaal 122 mag worden verhoogd, mits er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Tevens is aanvullend een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de waterberging in het plangebied is geborgd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere gebouwen behorende bij een zorgcomplex. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het bevoegd gezag heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Drachten - Eikekwartier'.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Het vooroverleg bestemmingsplan is wel gedeeld met de Provincie Friesland, Wetterskip en de Brandweer Friesland. De samenvatting van de reacties is hieronder weergegeven.

Provincie Friesland

In de vooroverlegreactie van de provincie zijn opmerkingen gemaakt over archeologie en cultuurhistorie.

Archeologie

Uit onderzoek of er sprake is van archeologische (verwachtings)waarden in het projectgebied is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. In het kader van onderhavig plan is een beoordeling van archeologische waarden ter plaatse van het plangebied gemaakt. Deze beoordeling is bijgevoegd in Bijlage 4 Archeologisch advies. In de beoordeling wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied naar beneden kan worden bijgesteld. Hiermee is voldoende rekening gehouden met de ter plaatse geldende archeologische verwachtingswaarde op basis van de FAMKE. Het advies om alsnog een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie op te nemen, wordt derhalve niet overgenomen. De zorgplicht is wel van toepassing. Indien er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden verdachte bevindingen zijn zal de juiste procedure worden doorlopen om de waarden te beschermen.

Cultuurhistorie 

In de reactie is aangegeven dat ter plaatse van het plangebied wel degelijk sprake is van cultuurhistorische waarde. Hoewel de in het plangebied aanwezige bebouwing in de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân niet is aangeduid als wederopbouwwijk, wordt gesteld dat het bestaande schoolgebouw hier, vanwege de samenhang en het kenmerkende karakter van het schoolgebouw, wel onderdeel van is. Dit is aangepast in hoofdstuk 4.4.2 Cultuurhistorie. Het behoud of hergebruik van het bestaande gebouw is niet mogelijk vanwege het wenselijke eindbeeld. Gesteld wordt dat de urgentie van de woningbouwopgave zwaarder weegt dan de beperkte afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de wederopbouwwijk.

Wetterskip Fryslan

Het plan is kenbaar gemaakt bij het waterschap op 3 oktober 2022. In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft informeel vooroverleg met het Wetterskip plaatsgevonden. In dit overleg zijn mogelijke meekoppelkansen besproken waarmee de waterschapsbelangen behartigd kunnen worden. Hetgeen besproken tijdens dit overleg heeft doorwerking gevonden in de waterparagraaf.

In de vooroverlegreactie van het waterschap is aangegeven dat er geen redenen zijn gezien op- en/of aanmerkingen te maken. Er is ingestemt met het onderdeel 'Water'.

Brandweer Fryslan

In de reactie zijn opmerkingen gemaakt vanwege de gedeeltelijke ligging van één van de gebouwen in de 1%-letatliteitszone van een buisleiding. Derhalve is in de planregels opgenomen dat zorg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zorg 2' kan worden toegestaan indien in dat geval geen afbreuk wordt gedaan aan de externe veiligheid. Hiermee is de externe veiligheid ter plaatse van het plangebied in de toekomstige situatie voldoende geborgd.

Omgevingsparticipatie

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is vanaf begin 2022 een participatieproces doorlopen (anticiperend op het gemeentelijke participatiebeleid 1.0, d.d. 11 oktober 2023).

Er zijn drie collectieve bijeenkomsten georganiseerd, waarbij de plannen zijn gepresenteerd, uitgelegd, input is opgehaald, vragen zijn gesteld en discussie is gevoerd. Naast deze drie bijeenkomsten zijn diverse rond-de-tafel-gesprekken met belanghebbenden (waaronder omwonenden) gevoerd. De gesprekken en opgehaalde input hebben tot planaanpassingen geleid (zie bijgesloten participatieverslag) als ook toezeggingen vanuit de ontwikkelaar (bijvoorbeeld: dat het nog op te stellen beplantingsplan wordt voorgelegd aan de bewoners). Alle verkregen aan- /opmerkingen en vragen zijn teruggekoppeld en gepresenteerd op de projectwebsite (www.eikekwartier.nl).

De projectwebsite heeft vanaf begin 2022 als centraal communicatiemiddel gefungeerd en blijft het communicatiemiddel tot en met afronding van het project.

In het participatieverslag zijn de presentaties van deze bijeenkomsten terug te vinden, inclusief de bijbehorende verslagen (Bijlage 11 Verslag omgevingsparticipatie).

Meer informatie vindt u op de nieuwspagina van de projectwebsite (www.eikekwartier.nl/nieuws).

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan "Drachten - Eikekwartier" heeft met ingang van 6 september 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend, waarvan 1 zienswijze door meerdere buurtbewoners is ondertekend. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. De zienswijzen hebben op onderdelen geleid tot enkele aanpassingen van deze plantoelichting. Ook is naar aanleiding van de zienswijzen de planverbeelding aangepast (bestemming Verkeer – Verbijf ten behoeve van de parkeerkoffer aan de Bouriciuslaan). Tot slot hebben de zienswijzen ertoe geleid dat in artikel 5.3.1 het afwegingskader voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is aangevuld met een verwijzing naar de parkeersituatie en het bepaalde in artikel 9.1.