direct naar inhoud van Regels
Plan: Tijnje - Heawei 38 en 44
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.15BPHeawei38en44-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Tijnje - Heawei 38 en 44 met identificatienummer NL.IMRO.0086.15BPHeawei38en44-0301 van de gemeente Opsterland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.6 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 bestaand:
  • a. de situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor stikstofemissie, zoals vergund vóór 7 december 2004 dan wel de stikstofemissie, zoals vergund in een natuurbeschermingswetvergunning;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg en/of een industrieterrein;

1.25 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.27 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies ;

1.30 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bereiden van etenswaren voor consumptie al dan niet ter plaatse, waaronder wordt verstaan: snackbar, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie;

1.31 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners door het gemeenschappelijk gebruiken van voorzieningen, zoals woonkamer, keuken en sanitair;

1.32 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 3 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daaraan gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.34 kleinschalige camping:

een vorm van verblijfsrecreatie in kampeermiddelen op kleine schaal in combinatie met een bestaande (agrarische) bedrijfs- of woonfunctie, met dien verstande dat:

- het aantal kampeermiddelen op een terrein ten hoogste 15 mag bedragen;

- de kampeermiddelen uitsluitend in de periode van 15 maart tot 31 oktober geplaatst mogen zijn, en:

- uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;

- geen stacaravans of kampeerbungalows zijn toegestaan;

1.35 kleinschalige duurzame energiewinning:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.36 kleinschalige logiesverstrekking:

het bieden van de, ten opzichte van de woon- of agrarische bedrijfsfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf al dan niet in combinatie met ontbijt in de (bedrijfs)woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, waaronder tevens wordt verstaan bêd en brochje;

1.37 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.38 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.39 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, voorzieningen ten dienste van de exploitatie en/of winning van aardgas, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, zendmasten en oplaadvoorzieningen voor elektrische motorvoertuigen;

1.40 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.41 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.42 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.43 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
1.44 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.45 recreatieappartement:

het geheel van bij elkaar behorende vertrekken als afzonderlijk gemeubilieerde woongelegenheid, bedoeld voor recreatieve bewoning , in een groter gebouw;

1.46 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.47 risicogevoelig bouwwerk cq. object:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.48 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.49 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seks-bioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 verblijfseenheid:

niet voor zelfstandig gebruik geschikte ruimte of ruimten gericht op kortdurend recreatief verblijf voor ten hoogste 4 personen;

1.51 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.52 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.53 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsregels

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de als bijlage 2 bij deze regels behorende bedrijvenlijst, en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paarden- en veetransportbedrijf' tevens voor een paarden- en veetransportbedrijf;
  • b. het wonen ten behoeve van de bedrijfsfunctie;
  • c. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. erven en terreinen;
  • e. water;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer dan 600 m² bedragen dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - paarden- en veetransportbedrijf' de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten hoogste 3.000 m² bedragen.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 13 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen al dan niet met inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een oppervlakte aan gebouwen van maximaal 100 m² dat daarvoor geen minimale dakhelling van toepassing is;
  • d. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
  • e. bedrijfswoningen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • f. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte wanneer deze meer bedraagt;
  • g. inpandige bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan in panden die zijn aangemerkt als 'oorspronkelijke boerderij' ingevolge de in bijlage 4 opgenomen lijst;
  • h. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • i. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
  • j. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,50 m bedragen.

3.2.3 Aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,30 m;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.

3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a en b en toestaan dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd tot ten hoogste 80%, met dien verstande dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
    • 1. realisering van een grotere oppervlakte aan bebouwing noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer dan 150% van de bestaande oppervlakte bedraagt;
    • 3. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast volgens een vooraf in te dienen inrichtingsplan;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.2 sub e ten behoeve van het situeren van (een deel van) een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.2 sub h tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub i ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.3 sub b ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor de bedrijfswoning vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • f. het bepaalde in lid 3.2.3 sub e voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
  • g. het bepaalde in lid 3.2.4 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de tevens de in lid 3.6 sub g bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 3.6 sub g;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • b. het gebruik van gronden voor buitenopslag van goederen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • het verlichtingsniveau tijdens avond- en nachturen;

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 sub a ten behoeve van de vestiging van bedrijven in categorie 3.1 van de bijlage 2 opgenomen bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die in deze lijst niet worden genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd in de categorieën 1, en 2;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 sub a ten behoeve van recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de bedrijfsfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
    • 6. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 2 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
  • c. het bepaalde in lid 3.1 sub a ten behoeve van lichte horeca-activiteiten in horeca categorie I met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor gebouwen die in bijlage 2 zijn aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';
    • 3. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
  • d. het bepaalde in lid 3.1 sub a ten behoeve van maatschappelijke en/of recreatieve activiteiten, waarbij als voorbeeld kan worden gedacht aan een zorgboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op ten hoogste 1/3 deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de maatschappelijke of recreatieve functie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
    • 3. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 2 van de bij dit plan behorende regels;
  • e. het bepaalde in lid 3.5 sub b ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat de opslag aan het zicht wordt onttrokken c.q. een goede landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  • f. het bepaalde in lid 3.5 sub c ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel;
  • g. het bepaalde in lid 3.5 sub d ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak voor het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • h. het bepaalde in lid 3.5 sub e ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking met dien verstande dat:
    • 1. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 2 van de bij dit plan behorende regels;
    • 2. het aantal verblijfseenheden niet meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 3. de oppervlakte per verblijfseenheid ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 4. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 5. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van de bedrijfswoning te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt.

Artikel 4 Wonen - Woonboerderij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woonboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning;
    • 2. het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden);
  • b. de instandhouding van de in bijlage 4 opgenomen 'oorspronkelijke boerderijen';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bos;
  • e. agrarisch medegebruik;
  • f. water;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat woningen uitsluitend in het hoofdgebouw gerealiseerd mogen worden;
  • c. hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd op de plek op het bouwperceel waar die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • d. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 13 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
  • g. de dakhelling van het hoofdgebouw mag niet minder dan 30° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is.

4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het achtererf mag worden bebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 150 m² indien de oppervlakte van het bestemmingsvlak tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • e. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen binnen een afstand van 25 m van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • h. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.

4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. de natuurlijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met het oog op de ondergeschiktheid van de maatvoering aan het hoofdgebouw.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1 sub c ten behoeve van het situeren van (een deel van) een hoofdgebouw op een andere dan de bestaande locatie op een bouwperceel, met dien verstande dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.1 sub e tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m;
  • c. het bepaalde in: lid 4.2.1 sub g ten behoeve van een kleinere dakhelling;
  • d. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub b tot niet meer dan 200 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • e. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub b tot niet meer dan 300 m² voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten minste 5.000 m² bedraagt;
  • f. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub c ten behoeve van de vergroting van de goothoogte onder de voorwaarde dat dit voor een hoofdgebouw vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is;
  • g. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub f tot een afstand van niet meer dan 50 m, onder de voorwaarde dat er een aantoonbare noodzaak is om een grotere afstand te houden, zoals het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren;
  • h. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub g voor het bouwen op een kleinere afstand dan wel op of voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • i. het bepaalde in: lid 4.2.2 sub h voor het bouwen tot op de perceelsgrens;
  • j. het bepaalde in: lid 4.2.3 sub a voor het bouwen van paardrijbakken, mits:
    • 1. tevens de in lid 4.6 sub h bedoelde vergunning is verleend;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt, met dien verstande dat eventuele lichtmasten onderdeel uitmaken van een inrichtingsplan als genoemd in lid 4.6 sub h;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een paardrijbak ten hoogste 2 m bedraagt.

4.4.2 Saneringsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 4.2.2 onder a in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 200 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 200 m² mag blijven;
  • b. het bepaalde in 4.2.2 onder b in die zin dat, indien de bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 300 m² , per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 300 m² mag blijven;

met dien verstande dat:

    • 1. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in bijlage 1;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.5 sub a ten behoeve van het realiseren van ten hoogste 4 woningen per hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. de woningen binnen het bouwvolume van de oorspronkelijke boerderij moeten worden gerealiseerd;
    • 2. per woning een inhoud van ten minste 500 m³ beschikbaar moet zijn in de oorspronkelijke boerderij;
    • 3. de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft;
    • 4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 4.5 sub b ten behoeve van bedrijvigheid, mits:
    • 1. de bedrijven zijn opgenomen in categorie 1 of 2 van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvenlijst, alsmede bedrijven die niet in deze lijst worden genoemd, maar naar aard en schaal vergelijkbaar zijn met in deze lijst genoemde bedrijven in categorie 1 of 2;
    • 2. de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 3. de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten gebouwen;
  • c. het bepaalde in lid 4.5 sub b ten behoeve van stalling en/of opslag in gebouwen;
  • d. het bepaalde in lid 4.5 sub b ten behoeve van lichte horeca-activiteiten in horeca categorie 1 met dien verstande dat:
    • 1. de omgevingsvergunning betrekking heeft op een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 2. het parkeren ten behoeve van de functie op het erf behorende bij de hoofdfunctie dient plaats te vinden;
  • e. het bepaalde in lid 4.5 sub d ten behoeve van recreatieappartementen (inpandig) met dien verstande dat:
    • 1. de vloeroppervlakte per appartement ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. per hoofdgebouw ten hoogste 5 appartementen gerealiseerd mogen worden;
    • 3. de appartementen uitsluitend mogen worden geëxploiteerd als nevenactiviteit bij de woonfunctie;
    • 4. recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande hoofdgebouwen;
    • 5. ten hoogste 1/3 deel van het hoofdgebouw, voor recreatieappartementen mag worden gebruikt;
  • f. het bepaalde in lid 4.5 sub d ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. omgevingsvergunning voor kleinschalige logiesverstrekking in het hoofdgebouw uitsluitend wordt verleend wanneer het verzoek betrekking heeft op een 'oorspronkelijke boerderij' als bedoeld in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels;
    • 3. indien de functie in een (vrijstaand) bijgebouw plaatsvindt, de volgende regels gelden:
      • het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw te staan;
      • de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • g. het bepaalde in lid 4.5 sub e ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte die tijdelijk van aard is (mantelzorg);
    • 2. er sprake blijft van één huishouden;
  • h. het bepaalde in lid 4.5 sub f ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken in het plangebied is alleen toegestaan indien deze landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat:

  • a. de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de landschapsmaatregelen opgenomen in bijlage 1 en 2 van de toelichting;
  • b. de landschappelijke inpassing is gerealiseerd uiterlijk binnen 2 jaar na onherroepelijkheid van het bestemmingsplan.
7.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • d. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  • e. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen.
7.3 Uitzonderingen

Niet tot een strijdig gebruik wordt gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken voor evenementen.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 sub f in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige campings, met dien verstande dat:

  • a. deze dienen te worden gesitueerd binnen het bouwblok van een (agrarisch) bedrijf of woonperceel;
  • b. de afstand tot de bebouwde kom van een dorp tenminste 100 m dient te bedragen;
  • c. het parkeren ten behoeve van deze functie op het bedrijfs- of woonperceel plaats dient te vinden;
  • d. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurlijke waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:

  • a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 10 m;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen in de CROW-uitgave 2018 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381), met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Tijnje - Heawei 38 en 44'.

Behorend bij besluit van 27 mei 2024.