direct naar inhoud van Regels
Plan: Terwispel - Woonuitbreiding Kolderveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.14BPWKolderveenII-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het wijzigingsplan Terwispel - Woonuitbreiding Kolderveen met identificatienummer NL.IMRO.0086.14BPWKolderveenII-0301 van de gemeente Opsterland;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 moederplan

Het bestemmingsplan Terwispel Kom met identificatienummer NL.IMRO.0086.14BPKom-0301 vastgesteld op 14 november 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Opsterland.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomchrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. wegen en paden;
  • c. speelvoorzieningen


met daaraan ondergeschikt:

  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. nutsvoorzieningen


met de daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers, dammen, damwanden en/of steigers.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 4 Verkeer- Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. speelvoorzieningen


met daaraan ondergeschikt:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. nutsvoorzieningen


met de daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers, dammen, damwanden en/of steigers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. bermen en beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. dagrecreatief medegebruik;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen steigers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de waterhuishoudkundige functie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het dempen van waterlopen en waterpartijen.
5.4.2 Uitzondering.

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige situatie van het gebied.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat deze:
      • ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
      • uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de woning

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen en erven;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen of woongebouwen worden gebouwd met dien verstande dat woongebouwen uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' mogen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw wordt binnen een bouwlak gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen zal ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' worden aangegeven, in welk geval het maximum aantal hoofdgebouwen het ter plaatse in de aanduiding aangegeven aantal bedraagt;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw zal ten hoogste twee meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw of een rij aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste respectievelijk ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden) - maximum dakhelling (graden)' aangegeven dakhelling bedragen;
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen, met inachtneming van de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen voor zover dit ligt achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • e. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, zal de dakhelling ten hoogste de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen.
6.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • b. woonsituatie
  • c. de natuurlijke waarden;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. de verkeersveiligheid

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met het oog op de ondergeschiktheid van de maatvoering aan het hoofdgebouw.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurlijke waarden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaald in:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.2 sub b en 6.2.3 sub b in die zin dat een gebouw of overkapping gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.2 sub e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 7,00 m;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub i in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  • e. het bepaalde in lid 6.2.2 sub i in die zin dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;
  • f. het bepaalde in lid 6.2.3 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 1,00 m achter dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • g. het bepaalde in lid 6.2.3 sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:
    • 1. de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • h. het bepaalde in lid 6.2.3 sub e in die zin dat de goothoogte van een aan- of uitbouw, een aangebouwd bijgebouw of een aangebouwde overkapping wordt vergroot, mits dit voor een hoofdgebouw vanuit architectonische overwegingen aanvaardbaar is en de verhoging bijdraagt tot een ruimtelijke versterking van een straat of straatwand.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    • 1. meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
    • 2. meer bedraagt dan 50 m²;
  • c. het gebruik van woningen voor recreatieve bewoning;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kleinschalige logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. het aantal verblijfseenheden meer dan 15 per bouwperceel bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per verblijfseenheid meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. het gebruik in bijgebouwen plaatsvindt, tenzij het bijgebouw op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw staat en de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw wordt gebruikt voor de betreffende functie minder dan 50 m² bedraagt;
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;

een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van :

  • a. afwijking van het bepaalde in lid 6.5 sub g ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking in een (vrijstaand) bijgebouw met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van deze functie op het eigen erf plaats dient te vinden;
    • 2. het bijgebouw dient op minder dan 25 m afstand van het hoofdgebouw te staan;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte die in een bijgebouw mag worden gebruikt voor de betreffende functie maximaal 50 m² bedraagt;
  • b. afwijking van het bepaalde in lid 6.5 sub e ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte die tijdelijk van aard is (mantelzorg);
    • 2. er sprake blijft van één huishouden;
  • c. de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de afstand van de paardrijbak tot de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 2. voorafgaand een inrichtingsplan wordt ingediend;
    • 3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
6.7 Voorwaardelijke verplichting verlichting

Het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken is alleen toegestaan indien:

  • a. er geen geen (bouw)werkzaamheden met behulp van kunstlicht verricht wordt in de schemering of in de nacht;
  • b. er in de aanleg- en gebruiksfase gebruik gemaakt wordt van verlichting die lichtuitstraling veroorzaakt op de bomenrijen aan de noord- en oostzijde van het plangebied;
  • c. er in de gebruiksfase gebruik wordt gemaakt van naar beneden gerichte armaturen en door de inzet van amberkleurige verlichting.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.
7.3.3 Voorwaarden

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

7.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 6.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Voorwaardelijke verplichting

Tot een gebruik in strijd met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de aanleg, de bouw, het gebruik en in het gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder dat dit in overeenstemming is met de volgende fasering:
    • 1. in 2024 mogen uitsluitend het terrein bouwrijp worden gemaakt en de watergang worden aangelegd;
    • 2. in 2025 mogen uitsluitend 10 woningen worden gebouwd;
    • 3. in 2026 mogen uitsluitend vier twee onder één kap woningen worden gebouwd en mogen uitsluitend 10 woningen in gebruik zijn;
    • 4. in 2027 mogen uitsluitend 13 woningen (7 seniorenwoningen + 6 vrijstaande woningen) worden gebouwd en mogen uitsluitend 14 woningen in gebruik zijn;
    • 5. in 2028 mogen uitsluitend 27 woningen in gebruik zijn;
  • b. het gebruik van de gronden voor de aanleg en bouw als bedoeld onder a zonder het gebruik van elektrisch materieel in de mate zoals aangegeven in Bijlage 1 Berekening stikstofdepositie ‘Terwispel - Woonuitbreiding Kolderveen’;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de bomen en beplanting zoals beschreven in Bijlage 2 Groenplan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1, sub a en b, als aantoonbaar op een andere manier kan worden bereikt dat de aanleg, de bouw, het gebruik en in het gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken niet leidt tot significante negatieve gevolgen voor stikstof gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Artikel 10 Overige regels

Voor het overige zijn de algemene regels van het moederplan voor zover relevant voor het wijzigingsplan van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het wijzigingsplan 'Terwispel - Woonuitbreiding Kolderveen' van de gemeente Opsterland.