direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nij Beets - Legewei 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het perceel Legewei 1 te Nij Beets te herbestemmen van 'Recreatie - Recreatiewoning' naar 'Wonen', dus van de mogelijkheid van recreatieve bewoning naar permanente bewoning. Daarbij worden ook enige aanvullende bouwmogelijkheden ten behoeve van een beperkte uitbreiding (nieuwbouw van circa 42 m2 aan de achterzijde van het hoofdgebouw) getroffen. Hiermee ontstaat de mogelijkheid om het huidige veenarbeidershuisje ter plaatse met een hedendaagse woon- en leefkwaliteit te kunnen gaan bewonen.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging en begrenzing van het plangebied (bron ruimtelijkeplannen.nl en topotijdreis.nl)

Het plangebied wordt gevormd door de kadastrale percelen 59 en 720 (sectie F, kadastrale gemeente Beetsterzwaag) en heeft een oppervlakte van circa 1.151 m2. Het ligt direct ten noordoosten van de Legewei en de Nije Feart. Het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied van Nij Beets.

1.3 Juridisch planologisch kader

Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan Buitengebied, als vastgesteld door de raad van de gemeente Opsterland op 30 juni 2014. In dit bestemmingsplan is het perceel voorzien van een bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' met de functieaanduiding "recreatiewoning".

Op 10-08-2018 is het Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018 vastgesteld. Dit plan van correctieve aard heeft geen invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0002.png"

Figuur 2. Fragment van de verbeelding behorende bij het geldende Bestemmingsplan Buitengebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleidskader waarbinnen de gewenste ontwikkeling moet passen, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing plaatsvindt aan geldende wet- en regelgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische toelichting en hoofdstuk 6 beschrijft tenslotte de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een veenarbeidershuisje met aanbouw, oprit en tuin. Het perceel is aan west-, noord- en oostzijde omringd door een sloot, aan de zuidzijde grenst het aan de Legewei. Het perceel heeft momenteel een recreatiebestemming. Navolgende figuren tonen de huidige bebouwingssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0003.png"

Figuur 3. Huidige gevelaanzichten (bron Definitieve ontwerp - Studioos 2023) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie: het veenarbeidershuisje (bron: Definitieve ontwerp - Studioos 2023).

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie krijgt het perceel met voorliggend bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' wordt daarmee herzien. Hierdoor wordt er planologisch een woning toegevoegd. Aan de noordzijde van het veenarbeidershuisje wordt een uitbreiding gerealiseerd. Het veenarbeidershuisje wordt door deze uitbreiding aangepast aan de huidige vormen van comfort. Hierdoor kan het permanent bewoond worden en blijven behouden. Onderstaande figuren tonen het planontwerp. Het gehele uitgewerkte planvoornemen is als Bijlage 1 bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0005.png"

Figuur 5. Impressie nieuwe situatie (bron: Definitieve ontwerp - Studioos 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0006.png"

Figuur 6. Overzicht nieuwe situatie (bron: Definitieve ontwerp - Studioos 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0007.png"

Figuur 7. Gevelaanzichten nieuwe situatie (bron: Definitieve ontwerp - Studioos 2023)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie

Het onderhavig plan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.


Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Voorliggend bestemmingsplan betreft het wijzigen van de functie van het perceel van 'Recreatie' naar 'Wonen'. Er is sprake van een planologische toevoeging van één woning. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De laddertoets hoeft niet verder te worden doorlopen.

Wel moet in het kader van de Wet ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan de uitvoerbaarheid van het plan worden verantwoord. Een onderdeel daarvan is ook dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Het betreft hier een kleinschalige ontwikkeling (1 woning). De wens van de eigenaar is om de recreatiewoning zelf permanent te bewonen. Gelet op de schaal van de ontwikkeling is overige behoefte niet aan de orde.

Conclusie
Het planvoornemen is niet strijdig met Nationaal ruimtelijk beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de 'Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele' vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waarnaartoe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.


In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden, te weten:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak. Wat betreft de woningbouw zet de provincie in op concentratie in de stedelijke gebieden. Om de leefbaarheid en de vitaliteit van heel Fryslân te bevorderen, binnen het uitgangspunt van concentratie van woningbouw in de stedelijke gebieden, wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van woningen en van woningbouw over de regio's van Fryslân. Aandachtspunten zijn het benutten van kansen voor gevarieerde woonmilieus en voortdurend de benodigde ruimte voor wonen en werken in een goede verhouding ten opzichte van elkaar afwegen, waarbij de vier bovenstaande opgaven centraal staan binnen de planvorming.

3.2.2 Omgevingsverordening Fryslân

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte Fryslân.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

De Omgevingsverordening Fryslân treedt tegelijkertijd in werking met de beoogde Omgevingswet (per 1 januari 2024). De Friese gemeenten op hun beurt verwerken te zijner tijd de uiteindelijke regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

De omgevingsverordening gaat specifiek in op permanente bewoning van recreatiewoningen in artikel 2.18 Permanente bewoning van recreatiewoningen:
1. Een omgevingsplan bevat geen nieuwe mogelijkheden voor permanente bewoning van recreatiewoningen buiten het bestaand stedelijk gebied.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op recreatiewoningen die oorspronkelijk als woning zijn gebouwd.

Lid twee geeft een grondslag voor permanente bewoning van Legewei 1. De woning is namelijk oorspronkelijk als woning is gebouwd, zoals ook naar voren komt in de beschreven historie van de woning in het ontwerp, zie Bijlage 1.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

Totdat de Omgevingsverordening Fryslân in werking treedt is de Verordening Romte Fryslân rechtsgeldig, zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 25 juni 2014. Wat betreft permanente bewoning van recreatiewoningen geeft artikel 5.8.1 in de verordening het volgende weer:

In een ruimtelijk plan kan de regeling voor verblijfsrecreatief gebruik van recreatiewoningen die buiten het bestaand stedelijk gebied liggen en die oorspronkelijk als recreatiewoningen zijn gebouwd, niet worden omgezet in een regeling die permanente bewoning toestaat.


In dit geval is de woning oorspronkelijk niet als recreatiewoning gebouwd maar als reguliere woning. Het verbod van art. 5.8.1 is daarom niet van toepassing. Onderhavig verzoek past daarmee binnen de huidige verordening Romte.


Conclusie
Het planvoornemen is opgesteld in lijn met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 2023

De Omgevingsvisie 2023 is vastgesteld op 03-07-2023. In de Omgevingsvisie is zowel het integraal beleid, het sociaal domein als het fysiek domein van de gemeente Opsterland geformuleerd. Hierbij staat de vitaliteit en de leefbaarheid van de dorpen centraal. De missie van de gemeente Opsterland is het creëren van randvoorwaarden, die zorgen voor vitale leefgemeenschappen in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving. Opsterland wil een faciliterende gemeente zijn, die regie voert over de ruimtelijke ontwikkelingen, door duidelijke doelen te stellen en het maatschappelijk middenveld uit te nodigen om te investeren in de samenleving en in de leefomgeving.

Leefbare en vitale dorpen.
Opsterland is primair een gemeente waar het goed en veilig wonen is in een prachtig en afwisselend landschap. Het is belangrijk dat de dorpen leefbaar, vitaal en aantrekkelijk blijven. Dat kan door een goed en toekomstgericht aanbod van woningen, een bloeiend verenigingsleven, ruimte om te kunnen ondernemen en voldoende bereikbare en betaalbare algemene en voorliggende voorzieningen. De huidige woningvoorraad sluit aan bij de huidige en toekomstige vraag. Gemeente Opsterland wil ruimte blijven bieden voor extra woningen en streven naar een kwalitatief goede woningvoorraad.

Toetsing

Met voorgenomen ontwikkeling wordt een kwalitatief goede woning toegevoegd aan de huidige woningvooraad. Het cultuurhistorische waardevolle veenarbeidershuisje blijft bestaan. Hier wordt een kwalitatieve uitbreiding aan de achterzijde aangebouwd. Het streven is om bij deze aanbouw te voldoen aan de eisen van Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG).

Conclusie

Het plan is in lijn met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Welstandsnota Gemeente Opsterland (2009)

Het welstandsbeleid van de gemeente Opsterland is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Opsterland uit 2009. De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats een vangnet en dienen om minder passende bouwplannen te weren. Daarnaast kunnen de welstandscriteria gebruikt worden als opstapje, als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving. In de welstandsnota zijn zowel gebiedsgerichte als objectgerichte welstandscriteria opgenomen.

Toetsing

Objectgerichte welstandscriteria.

Ondanks dat er geen cultuurhistorisch waarde aan het plangebied is toegekend, is het veenarbeidershuisje buiten openluchtmuseum It Damshûs het laatst overgebleven veenhuisje in de omgeving (zoals uitgebreid beschreven in 4.1.2). Het huisje is karakteristiek voor het historische veenontginningsgebied rondom Nij Beets. Het is niet aangemerkt als (rijks)monument maar kan als bijzonder welstandsobject worden beschouwd. De objectgerichte welstandscriteria hiervan zijn gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn.

Gebiedsgerichte welstandscriteria

Het plangebied valt in het deelgebied acht van de welstandsnota 'Buitengebied (open landschap)':

Het open landschap van Opsterland betreft de veenpolders en de grootschalige veenontginningen, evenals de strook langs het Koningsdiep. Het gebied wordt gekenmerkt door de grootschalige openheid van het landschap, met daarin verspreid liggende bebouwingsconcentraties, linten en solitaire bebouwingen. Deze bebouwingsconcentraties zijn veelal geaccentueerd met beplanting. Hierdoor ontstaan plaatselijke verdichtingen in een weids landschap. De bebouwingsconcentraties variëren van enkele woningen tot kleine gehuchten. Een voorbeeld is Ûlesprong, waar het bebouwingsbeeld wordt bepaald door enkele boerderijen en kleinere woningen. De soms stevige erfbeplantingen dragen bij aan de verdichting. De linten kennen soms een grotere en soms een lage bebouwingsdichtheid. Kenmerkend is de soms zeer diverse bebouwing. Het beleid is in dit deelgebied gericht op het beheer van de bestaande situatie.

Voor het planvoornemen geldt dat de objectgerichte welstandscriteria de bovenhand hebben en aangevuld kunnen worden met de gebiedsgerichte welstandscriteria. Het bouwplan is in een vooroverleg al op hoofdlijnen getoetst aan de welstandscriteria, dit heeft tot een principeakkoord geleid.

Conclusie

Er is uitzicht op een positieve welstandsbeoordeling. Een definitieve welstandstoets volgt bij de vergunningaanvraag voor het bouwplan, na vaststelling en inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

4.1.1 Archeologie

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Voor Opsterland is een verdiepingsslag gemaakt van de FAMKE en dat levert voor het plangebied op dat wat betreft de periode Steentijd – Bronstijd een karterend onderzoek 2 wordt voorgeschreven bij ruimtelijke ingrepen vanaf 2.500 m2 en voor de IJzertijd - Middeleeuwen een karterend onderzoek 3 bij ruimtelijke ingrepen vanaf 5.000 m2.

Conclusie

Omdat het plangebied kleiner (1.067 m2) is dan de genoemde onderzoeksgrens is er geen karterend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Nota bene

Als bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Geadviseerd wordt dit te doen bij de gemeente Opsterland.

4.1.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

De Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) biedt informatie over de aanwezige cultuurhistorische waarden in de Provinsje Fryslân. Uit deze kaart blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt dan ook niet door eventuele cultuurhistorische waarden belemmerd.

Het veenarbeidershuisje als cultuurhistorisch object
Het is goed de geschiedenis van het bescheiden huisje op deze plaats te benoemen. Ondanks dat er geen sprake is van een onderkende cultuurhistorisch waarde in het plangebied, is het veenarbeidershuisje ter plaatse buiten de huisjes in openluchtmuseum It Damshûs het laatst overgebleven veenhuisje in de omgeving. Ondanks dat er de afgelopen jaren het nodige aan veranderd is, is het karakteristieke huisje behouden.

In de 18de eeuw begon het op grote schaal afgraven van het hoogveen. De organisatie daarvan was in handen van de veencompagnieën. In deze compagnieën werd een belangrijke rol gespeeld door de in of rond Beetsterzwaag wonende adel. Voor het afvoeren van de turf werden vaarten en wijken uitgegraven.

 
In de 19de eeuw werd begonnen met de laagveen ontginningen. Deze vonden plaats in het westen van de gemeente Opsterland. Ook Nij Beets vindt haar oorsprong in deze periode. Door de laagveen afgravingen ontstonden uitgestrekte drassige gebieden met plassen en poelen. Tot in de 20ste eeuw is gewerkt aan het droogmalen en in cultuur brengen van deze gebieden.

De veenarbeiders werden slecht betaald en waren aanvankelijk ook slecht gehuisvest, in houten hutten die ze vaak zelf moesten maken. Ook boten waarmee eerder turf vervoerd was, maar die daarvoor niet meer bruikbaar waren, werden voor bewoning geschikt gemaakt. De meeste huisjes waren van hout. Maar er waren ook wat deftigere stenen varianten, zoals ook het huisje aan de Legewei 1. De voorgenomen ontwikkeling streeft naar behoud van dit huisje en daarmee de geschiedenis die het meedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0008.png"

Figuur 8. Geschiedeniscompilatie van het veenarbeidershuisje (bron: Definitieve ontwerp - Studioos 2023)

4.1.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet belemmerd door het aspect erfgoed.

4.2 Ecologie

Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming.

Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. In de Wnb is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Op basis hiervan kan onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Exlan een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (beknopte natuurtoets). Het rapport is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Soortenbescherming

Uit het rapport van Exlan blijkt dat het planvoornemen en de daarbij behorende werkzaamheden, naar verwachting geen negatief effect zal hebben op de staat van instandhouding van beschermde soorten. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfplaatsen van) strikt beschermde soorten aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed.

Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er geen onevenredige directe of indirecte gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dier- en/of plantsoorten. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop. De bouw- en verbouw werkzaamheden worden bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd.

Voor aanvang van de werkzaamheden dient derhalve geen aanvullend onderzoek plaats te vinden. Een ontheffing met betrekking tot aantasting van beschermde soorten is niet nodig. De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Een algehele vrijstelling is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa waar bijzondere dieren en planten voorkomen. Het Natura 2000-netwerk bevat de belangrijkste natuurgebieden van Europa. 162 van deze gebieden liggen in Nederland, waarvan 20 deels of geheel in de provincie Fryslân, zowel op het land als op zee. Voor elk gebied is een beheerplan opgesteld.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en buiten andere natuurgebieden zoals Natura 2000. Het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied is 'Van Oordt's Mersken' op circa 1,6 km van het plangebied. Op circa 4,3 km van het plangebied ligt Natura 2000-gebied 'Deelen' (niet stikstofgevoelig) en op 5,6 km 'De Alde Feanen'.

Vanwege het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de het planvoornemen van dit bestemmingsplan berekend. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van het met de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg. De berekening is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Onderhavig planvoornemen ligt nabij de Natuurnetwerk Nederland (binnen 12 m. afstand). De Verordening Romte Fryslân 2014 gaat in artikel 7.1.1 in op ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden nabij de ecologische hoofdstructuur / Natuurnetwerk Nederland.
Artikel 7.1.1 lid 3.

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden nabij de ecologische hoofdstructuur kan nieuwe, niet-agrarische activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand bouwperceel. Er is in beginsel dus ook geen sprake van strijd met artikel 7.1.1 Verordening Romte.

Weidevogelkansgebied

Het perceel ligt in het weidevogelkansgebied. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een bestaand bouwperceel zal er in dit geval geen sprake zijn van extra verstoring van het gebied van openheid en rust. Er is in beginsel dus ook geen sprake van strijd met artikel 7.2.2. Verordening Romte.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag worden geacht geen belemmeringen in het kader van ecologie te ondervinden.

4.3 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het gaat dan zowel om inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde EV-signaleringskaart ontwikkeld. Op deze kaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de ev-signaleringskaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in het geval risicobonnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op circa 160 m ten noorden van het plangebied bevindt zich hogedrukaardgasleiding A-540 van de Gasunie Transportservices B.V., als getoond in figuur 9. Verder zijn er geen risicobronnen aanwezig, die in verband met externe veiligheid bij de beoordeling moeten worden betrokken. Met het planvoornemen worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Met het planvoornemen worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0009.png"

Figuur 9. Overzichtskaart externe veiligheid, de blauwe onderbroken lijn geeft de grens van de 100% letaliteitszone aan. De rode ononderbroken lijn de grens van het invloedsgebied (1% letaliteitszone), (bron ev-signaleringskaart.nl)

Door de FUMO is een groepsrisico verantwoording opgesteld vanwege de gasleiding op grond van art. 12 lid 1 Bevb, zie Bijlage 4 voor het volledige advies. Uit de analyse van het advies blijkt dat het hierom een hogedruk aardgastransportleiding gaat met een diameter van 914 mm en een druk van 66 bar. Bij deze leiding is de 100% letaliteitszone op 170 meter vastgesteld en de 1% letaliteitszone (of invloedsgebied) op 430 meter. Het planvoornemen betreft het transformeren van een recreatiewoning naar een permanente woning inclusief uitbreiding van deze woning. Een woning wordt als kwetsbaar object aangemerkt.

Op grond van het Bevb moet externe veiligheid worden beoordeeld als een ruimtelijke ontwikkeling in het invloedsgebied van een buisleiding plaatsvindt. De ruimtelijke ontwikkeling ligt binnen deze afstand, hetgeen inhoudt dat er een risicoanalyse dient te worden uitgevoerd voor het transport van gevaarlijke stoffen door deze aardgastransportleiding.

Plaatsgebonden risico (PR) Buisleidingen

Het plaatsgebonden risico van deze buisleidingen ligt ter hoogte van het plangebied binnen de belemmeringsstrook van 5 meter. Het plan ligt ruimschoots buiten deze belemmeringsstrook. Dit houdt in dat het plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Geconcludeerd kan worden dat het PR10-6 per jaar geen belemmering vormt voor dit plan.

Groepsrisico (GR) buisleiding

De locatie waar de uitbouw aan de noordzijde van het bestaande gebouw wordt geprojecteerd ligt op circa 195 meter vanaf de aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van transportleiding A-540 bedraagt circa 430 meter vanaf het hart van de buisleiding. Het 100% letaalgebied bedraagt circa 170 meter vanaf de buisleiding. Het plangebied ligt daarmee volledig binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone), maar buiten de 100% letaliteitszone van deze leiding. Wanneer een plan in het invloedsgebied van een buisleiding ligt moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.

Voor deze ruimtelijke ontwikkeling is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding voor zowel de huidige situatie als voor de toekomstige situatie in dit gebied lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. De bevolkingsdichtheid in dit gebied is zeer laag te noemen. Na realisatie van het plan neemt de populatie door de functiewijziging van recreatiewoning naar wonen niet toe. Daarnaast heeft een ruimtelijke ontwikkeling die buiten de 100% letaliteitszone is gesitueerd, geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Omdat de ontwikkeling van een kwetsbaar object binnen de 1% letaliteitszone van een hogedruk aardgastransportleiding wordt gerealiseerd, is de zelfredzaamheid van personen een punt van aandacht. De zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te kunnen worden). Niet zelfredzame personen binnen een invloedsgebied van een risicobron zijn vanuit hulpverleningsperspectief onwenselijk. Er zijn geen signalen aanwezig, waaruit zou moeten blijken dat de populatie binnen de ruimtelijke ontwikkeling niet voldoende zelfredzaam zou zijn.

De woning ligt binnen de 1% letaliteitszone en buiten de 100% letaliteitszone, wat inhoudt dat de bewoners binnenshuis voldoende tegen de hittestraling van een fakkelbrand ten gevolge van een hogedruk aardgasleidingbreuk beschermd zijn, mits de gevel en de beglazing in de gevel voldoende hittebestendig zijn uitgevoerd. De gemeente zal zich uit moeten spreken of zij deze ontwikkeling verantwoord vinden en of zij deze brandveiligheidsmaatregelingen wil gaan toepassen op de nieuwbouw.

Verantwoording groepsrisico

Het plangebied valt tussen de 100% en de 1% letaliteitszone van een hogedruk aardgastransportleiding en het groepsrisico neemt niet toe. Het groepsrisico is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Dit houdt in dat volstaan kan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording, met de volgende wettelijk verplichte onderdelen:

a. de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleidingen(en) op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld;

b. het groepsrisico per km buisleidingen en de bijdrage ten gevolge van de vaststelling van het plan;

f. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting waarop het besluit betrekking heeft, en

g. de mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de buisleiding(en) bevinden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Brandweer Fryslân

Op grond van artikel 12 lid 2 van het Bevb heeft Brandweer Fryslân advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (onderdelen f en g). Brandweer Fryslân heeft het volgende geadviseerd:

- De bewoners op de hoogte te brengen van het scenario (dreigende) fakkelbrand bij een buisleiding en het handelingsperspectief vluchten van de bron af.

- Brandweer Fryslân op de hoogte te houden van de mate waarin ons advies is overgenomen.

Conclusie

Het planvoornemen ligt binnen de 1% letaliteitszone, maar buiten de 100% letaliteitszone van hogedruk aardgasleiding A-540. Geconcludeerd kan worden dat het plaatsgebonden risico PR10-6 per jaar geen belemmering vormt voor dit plan. Met het planvoornemen worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Wat betreft het groepsrisico heeft de gemeente besloten dit op basis van het bijgevoegde EV-advies verantwoord te vinden. Besloten is om de maatregel op het gebied van ‘zelfredzaamheid’ (risico-communicatie) te treffen. De brandwerendheidsmaatregel zal door de gemeente als advies aan initiatiefnemer worden meegegeven. Het risico van de calamiteit (fakkelbrand) op zichzelf is zeer klein; de kans dat dit in nabijheid van dit plangebied plaatsvindt is nog kleiner. Daarnaast betreft het een verbouwsituatie, zodat de brandwerendheidsmaatregel het meest effectief is als dit voor de gehele woning wordt toegepast in plaats van uitsluitend de uitbreiding. Daarmee betreft het een forse investering voor een zeer klein risico, terwijl het een beperkte langere instandhouding teweegbrengt.

Gelet op voorgaande overwegingen vormt externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing

Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.

Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat ter plaatse er geen milieuverdachte activiteiten en/of calamiteiten bekend zijn. Ook zijn er geen voorgaande bodemonderzoeken bekend van het plangebied. Bovendien is de grond in het plangebied niet als verdacht aangemerkt op de bodemkaart. Door Bodemvisie Milieu & Veiligheid BV is op 20-06-2023 een rapportage verschenen van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek. Deze is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0010.png"

Figuur 10. Fragment bodemloket

VERKENNEND BODEMONDERZOEK

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond visueel geen asbestverdachte- of bodemvreemde materialen waargenomen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de venige bovengrond licht verhoogde gehalten met PAK zijn gemeten. In de zandige ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Dit geldt tevens voor het grondwater.

Aangezien tijdens het verkennend bodemonderzoek hoogstens lichte verontreinigingen in de bovengrond zijn aangetoond, wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging van de locatie en de uitbreiding van de bestaande woning.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem beperkt.

4.5 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen of wijzigingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Toetsing

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Door middel van de digitale watertoets is het voornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd.

Uit de digitale watertoets (zie Bijlage 6 van deze toelichting) blijkt dat voor dit project een normale procedure geldt. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân met een advies komt met betrekking tot de wateraspecten.

Het advies luidt om voor de voorgenomen ontwikkeling de maaiveldhoogte van de nabijgelegen Legewei aan te houden. De maaiveldhoogte van deze locatie ligt op ca. - 0,80 tot -1,10 m NAP. Deze hoogte ligt onder het maatgevend boezempeil van 0,30 m NAP in 300 jaar.

De uitbreiding wordt lager geprojecteerd. De reden hiervoor is om voldoende woon- en leefruimte te creëren (conform Bouwbesluit) in de uitbreiding, waarbij het cultuurhistorisch karakter en/of stedenbouwkundig beeld vanaf de weg van het te behouden veenhuisje niet wordt aangetast. Op deze locatie speelt de afweging van waterthematiek versus cultuurhistorie/stedenbouw.

Het is raadzaam om rekening te houden om een kelder/verdieping tot het maaiveld waterdicht aan te leggen om grondwateroverlast situaties te voorkomen. Voor (bouw)bemalingen voor ondergrondse constructies zoals de aanleg van een kelder of tijdelijke bouwwerkzaamheden is vaak toestemming nodig van het waterschap (vergunning of melding).

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door belangen met betrekking tot het wateraspect, mits bovenstaande adviezen in acht worden gehouden.

4.6 Geluidhinder

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wgh gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het planvoornemen is alleen wegverkeerslawaai relevant.

Wegverkeerslawaai

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw ligt binnen een door de Wgh aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing

Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is ten aanzien van wegverkeerslawaai een eenvoudig geluidsmodel opgezet (zie Bijlage 7). Daaruit blijkt dat uitgaande van 60 km/uur en geluidsneutraal wegdek met 250 motorvoertuigen per weekdagetmaal nog kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met 750 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal wordt nog voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Gelet op de weginrichting en -dimensionering van de Legewei mag worden aangenomen dat een aantal van meer dan 250 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal ter plaatse niet aan de orde is. Op basis hiervan kan worden volstaan met de redenering dat wegverkeerslawaai geen belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

Wet- en regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

 

Toetsing 

Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend woningen en agrarische cultuurgronden. De meest nabij gelegen functie waarvan enige bedrijfshinder mag worden verwacht, betreft de bestemming 'Maatschapelijk' met functieaanduidingen "zorgboerderij" en "specifieke vorm van recreatie - logies verstrekking". Dit betreft een zorgboerderij aan Kanaelwei Súd 12/12A op circa 65 m. Hoewel het een zorgboerderij betreft, wordt hier in de praktijk ook vee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.11BPLegewei1-0301_0011.png"

Figuur 11. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied (de rode speld geeft de zorgboerderij aan)

De recreatiewoning aan Legewei 1 ligt binnen de te hanteren afstand van 100 m op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) ten opzichte van de agrarische bedrijvigheid van de zorgboerderij (90 m).

In de bestaande situatie bevindt zich ten zuidwesten van de zorgboerderij reeds een woning. Deze woning is op een kortere afstand van de agrarische bedrijvigheid gesitueerd dan de woning van onderhavig planvoornemen. Hiermee beperkt de woning daarmee reeds de ontwikkelingsmogelijkheden van het naastgelegen bedrijf.

De Wgv hanteert echter een 'stand still' principe. Wanneer er niet aan de afstanden wordt voldaan, kan een vergunning (voor een aanpassing van het bedrijf) worden verleend indien de afstand niet afneemt en de geurbelasting niet toeneemt. Omdat de naastgelegen woning dichter bij het agrarisch bedrijf is gelegen, is deze maatgevend als het gaat om de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf. Met toevoeging van de woning in het plangebied wordt het agrarisch bedrijf niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door het aspect bedrijfshinder.

4.8 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Gemeente Opsterland voert parkeerbeleid waarbij de richtlijnen van het CROW worden gevolgd.

Met het oog op het beperken van de effecten van het verkeer op de luchtkwaliteit zijn in de Wet milieubeheer (Wm) regels opgenomen waarin beperkingen zijn gesteld aan de emissie van onder meer fijnstof en stikstofdioxide. Fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wm niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 2.278 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 105 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarde per 2023). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op de website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
VERKEER
De verkeersgeneratie is beperkt op basis van planologisch toevoegen van één woning. Op basis van het type is gerekend met een worstcasescenario. Er is daarbij gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 (december 2018), waarbij de onderstaande maximale kencijfers zijn aangehouden ('niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom').

Type   Aantal woningen   Max. kengetal verkeersgeneratie   Totale verkeersgeneratie  
Koop, vrijstaand   1   8,6   8,6  
Totaal   9  

De verkeersgeneratie per weekdagetmaal bedraagt afgerond maximaal 9 voertuigen. Deze netto hoeveelheid extra verkeer is hier aanvaardbaar en leidt niet tot verkeersveiligheidsproblemen.

PARKEREN

Gemeente Opsterland hanteert in haar parkeerbeleid de parkeernormen die door het CROW zijn bepaald. Er blijkt voor dit plan een totale parkeerbehoefte te zijn van afgerond 3 parkeerplaatsen (waarvan een netto toevoeging van 2,3). Uitgangspunt is dat parkeren op eigen erf wordt opgelost. Omdat de Legewei smal is moeten ook bezoekers op de woonkavel parkeren. Er is voldoende ruimte hiervoor beschikbaar. De parkeerbehoefte wordt dan ook volledig op eigen terrein opgevangen.

LUCHTKWALITEIT
Met het planvoornemen wordt één woning gerealiseerd. Het project blijft dan ook ruimschoots onder de grenswaarden. Het plan kan beschouwd worden als een nibm-project, waardoor verdere toetsing niet noodzakelijk is.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten met betrekking tot verkeersbewegingen, verkeersveiligheid en parkeren. De parkeerbehoefte kan op het eigen erf volledig worden opgevangen. Verkeer, parkeren en ook luchtkwaliteit vormen geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 M.e.r.-verantwoording

Wet- en regelgeving

Op grond van Hoofdstuk 7 uit de Wet milieubeheer (Wm) moet bij elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording worden toegevoegd. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben, die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit milieueffectrapportage en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.


De drempelwaarden waarbij de verplichting tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Op het voorliggende plan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing, te weten: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarde bedraagt 2.000 woningen.


Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling die met voorliggende planvoornemen mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van één woning. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Verder is uit onderzoek (waarvan de uitkomsten in dit hoofdstuk zijn weergegeven) gebleken dat er geen sprake is van een belangrijk milieueffect. Een plan-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn in dit hoofdstuk afdoende aan de orde geweest.

Er hoeven geen belangrijke negatieve milieueffecten als gevolg van het planvoornemen te worden verwacht. Dit is eveneens de uitkomst van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling die vooruitlopend op de bestemmingsplanprocedure aan het bevoegd gezag (i.c. het college van burgemeester en wethouders) is voorgevlegd ter beoordeling. Op basis daarvan besluit het bevoegd gezag in hoeverre een uitgebreide m.e.r.-procedure voor het planvoornemen aan de orde is.


Conclusie

Er bestaat geen aanleiding om voor dit bestemmingsplan een uitgebreide plan-m.e.r.-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

5.1.1 Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

5.1.2 Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:


Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.


Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.


Nadere eisen

Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan wel aan ondergeschikte bebouwing, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de bezonnings- en privacysituatie.


Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden binnen de bestemming 'Wonen' kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.


Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.


Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

5.1.3 Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waaronder het bevoegd gezag op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden het plan kan wijzigen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Wonen

De woning in het plangebied is geregeld in de woonbestemming. Er is gekozen om in grote lijnen aan te sluiten bij de woonbestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied (30 juni 2014).

In de regels is de maximale bouwdiepte, goot- en bouwhoogte en de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens aangegeven waaraan de woning moet voldoen. Naast bepalingen ten aanzien van de hoofdbebouwing (de woning), zijn in de regels maatvoeringen opgenomen waaraan ondergeschikte bebouwing op het woonperceel (aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) moet voldoen.

Binnen de bestemming zijn daarnaast ook openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen toegestaan, evenals water en groenvoorzieningen.

Onder voorwaarden is de uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis toegestaan en kan worden afgeweken van de bepaling dat niet in vrijstaande bijgebouwen mag worden gewoond. De afwijkingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer er sprake is van een zorgbehoefte (zoals bij mantelzorg).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het kostenverhaal wordt gedragen door de initiatiefnemer. De kosten voor de bestemmingsplanherziening met bijbehorende rapportages zijn voor rekening van de initiatiefnemer (leges). Ook de eventuele kosten voor het mogelijk inrichten van openbaar groen/de openbare ruimte naar aanleiding van het plan worden door initiatiefnemer gedragen. Eventuele planschadekosten zullen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer komen. Daartoe is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer aangegaan. Gelet op dit gegeven is het kostenverhaal verzekerd, en hoeft er geen exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

6.1.1 Conclusie

Gelet op voorgaande kan er van uit worden gegaan dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is wettelijk vooroverleg met provincie, wetterskip en brandweer gevoerd op basis van het voorontwerpbestemmingsplan. De drie partijen kunnen instemmen met de bestemmingswijziging op het perceel Legewei 1.

De provincie heeft opmerkingen gemaakt over:

1. Ruimtelijke kwaliteit: Borging van bestaande erfbeplanting

Reactie: Is in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt door middel van een verbodsbepaling om zonder omgevingsvergunning een boom/houtgewas te verwijderen. Een vergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in Bijlage 2;

b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden;

c. de archeologische waarden;

d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

2. Weidevogelgebied: Er is geen sprake van strijd met artikel 7.2.2. Verordening Romte

Reactie: In de toelichting verwerkt.

3. Kleinschalige camping: Verzoek om aanpassing regeling kleinschalige camping

Reactie: dit is na afstemming met initiatiefnemer uit het plan gehaald.

4. Natuurinclusief bouwen:

Reactie: Ter kennisname. De Factsheet Natuurinclusief bouwen is ter informatie aan initiatiefnemer doorgezonden.

Het ontvangen advies van de brandweer over risicocommunicatie (zelfredzaamheid) is overgenomen.

Het wetterskip heeft laten weten geen verdere opmerkingen mee te willen geven.

Inspraak

Voorliggend bestemmingsplan is qua impact, aard en schaal beperkt van omvang. De raad heeft besloten dat voor plannen van beperkte impact, aard en schaal inspraak achterwege kan blijven.

Terinzagelegging en mogelijkheid tot indienen zienswijzen

Krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder a, van de Wro is door het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbesluit aangekondigd door publicatie op de gemeentelijke website en in de huis-aan-huis-editie van de plaatselijke courant en is het voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging van het ontwerpbesluit vindt plaats op basis van artikel 3.8, eerste lid, van het Wro in samenhang met artikel 1.2.1 en artikel 1.2.1a, eerste lid, onder a, van het Bro. De termijn van terinzagelegging volgt uit artikel 3.16, eerste lid, van de Awb. In deze periode van zes weken kon (op basis van artikel 3.8 Wro eerste lid onder d) door iedereen een zienswijze op het ontwerpbesluit worden ingediend. Belangrijke partijen hebben de stukken ook toegestuurd gekregen krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder b van de Wro. Op het ontwerp bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Voorliggend bestemmingsplan is geagendeerd voor ongewijzigde vaststelling door de gemeenteraad op 25 maart 2024. Hierna staat tot slot nog een beroepstermijn van 6 weken bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State open voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is.