direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stiens - Steenslân fase II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planvoornemen

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een woonwijk met veel groen en water. Het plangebied ligt ten zuidoosten van Stiens en heeft een oppervlakte van circa 8,3 hectare. Het woningbouwproject is genaamd Steenslân fase II en is een vervolg op het gerealiseerde woningbouwproject Steenslân fase I.

Momenteel hebben de gronden van het plangebied hoofdzakelijk de agrarische bestemming. Het planvoornemen met de beoogde te realiseren woon-, groen- en waterfuncties in het gebied is dan ook niet passend in het geldende bestemmingsplan. Het is noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de bouw van de woningen planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan moet voorzien in een deel van de woningbehoefte van Stiens door het mogelijk maken van 105 woningen, waarvan 31 sociale huurwoningen (30,1%), waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het verhogen van doorstroming in de bestaande woningvoorraad. Voor het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een concreet stedenbouwkundig ontwerp ten grondslag gelegen, dat in een intensief participatieproces met betrokkenen uit de omgeving is opgesteld.

Het planvoornemen is bedoeld om de lokale woningmarkt van een breed scala aan woningtypen te voorzien, waarmee diverse groepen huishoudens worden aangesproken. Het plan biedt ruimte aan een mix van woningen betreffende rijwoningen, vrijstaande woningen (onder meer op vrije kavels), twee-onder-één-kapwoningen en woonarken. Daarnaast gaat het plan uit van een appartementencomplex van maximaal vier bouwlagen.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich ten zuidoosten van Stiens in de gemeente Leeuwarden. Aan de oostzijde loopt een fietspad genaamd het Mierepaad. Aan de westzijde bevindt zich de 50 km/uur-weg Brêgeleane. De Brêgeleane takt aan de zuidkant aan op de Trijehoeksdyk die, noordelijk langs een boerderij en woonhuis, de zuidelijke begrenzing van het plangebied vormen. De noordgrens van het plangebied wordt deels door de Kletsefeart en deels door een aangeplant bosje begrensd. Het plangebied betreft hierbij een deel van het kadastrale perceel 1577 en het volledige perceel 957 sectie G van de kadastrale gemeente Hijum. De oppervlakte van het gebied bedraagt ruim 8,3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0001.jpg"

Figuur 1. Contour plangebied (bron: gemeente Leeuwarden, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0002.png"

Figuur 2. Overzichtskaart plangebied Steenslân fase II (bron: Stedenbouwkundig Plan, gemeente Leeuwarden, 2023)

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Het hiernavolgend opgenomen overzicht van ruimtelijke plannen betreft het momenteel geldende juridisch-planologisch kader in het plangebied, waarbij is ingegaan in hoeverre het relevant is voor het bestemmingsplan dat nu met het planvoornemen voorligt.

Bestemmingsplan Bûtengebied en doarpen (vastgesteld op 1 maart 2015)
Het geldende bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het buitengebied en de kernen rondom Stiens. Voor de kern Stiens zelf is een ander bestemmingsplan opgesteld.

De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch' en 'Water'. Daarnaast is de gebiedsaanduiding "luchtvaartverkeerzone - ILS verstoringsgebied" op het gehele plangebied van toepassing. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' hebben als hoofdfunctie het agrarisch gebruik van de gronden. Het bebouwen van deze gronden is niet toegestaan, anders dan voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De met de bestemming 'Water' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor onder meer sloten en vaarten.

De gebiedsaanduiding "luchtvaartverkeerzone - ILS verstoringsgebied" is opgenomen vanwege de aanwezigheid van een ILS-verstoringsgebied rond de Vliegbasis Leeuwarden. De aanduiding moet de werking van dit landingssysteem voor militaire vliegtuigen beschermen en daarom worden overgenomen in bestemmingsplannen. Met opgenomen hoogtebepalingen wordt er op toegezien dat de bouwhoogte van nieuw te bouwen gebouwen zo nodig wordt beperkt, om te voorkomen dat het systeem mogelijk verstoord wordt. De ILS (Instrument Landing System) in het plangebied is met het geldende bestemmingsplan op 30 m boven NAP gesteld en biedt daarmee dus voldoende bouw(hoogte)mogelijkheden om tot invulling van het woningbouwproject Steenslân fase II te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0003.png"

Figuur 3. Bestemmingsplan Bûtengebied en doarpen ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Reparatieplan Bûtengebied en doarpen (vastgesteld 3 mei 2017)
Dit reparatieplan geeft meerdere aanpassingen van regels en de verbeelding van het bestemmingsplan Bûtengebied en doarpen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is alleen een correctie van de grens van het ILS-verstoringsgebied van toepassing.

Partiële herziening Parkeren (vastgesteld 11 september 2017)
Dit bestemmingsplan stelt normen voor het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar moet zijn bij verschillende functies in het plangebied.

Partiële herziening kleine windturbines (vastgesteld 22 december 2021)
Dit bestemmingsplan behelst een gemeentedekkende planologisch-juridische regeling betreffende kleine windturbines op agrarische bouwpercelen.


Partiële herziening Archeologie (vastgesteld 29 maart 2022)
Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden biedt dit bestemmingsplan een juridisch-planologische regeling voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, zodoende ook het plangebied.

Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties (vastgesteld 15 juni 2022)
Dit facetbestemmingsplan voorziet in een aanvullende en deels vervangende regeling binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden voor het specifieke onderwerp van splitsing van bestaande (zorg)woningen en woningomzetting.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een korte planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders voor het plangebied weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op dit bestemmingsplan. Tenslotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen dat met dit bestemmingsplan voorligt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie worden de gronden in het plangebied gebruikt voor agrarische doeleinden. De diverse agrarische percelen worden gescheiden door de gebruikelijke perceelsloten.

Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door een rij knotwilgen langs fietspad het Mierepaad. De noordkant wordt deels door een aangeplant bosje begrensd en deels door het water van de Kletsefeart. Aan de westzijde bevindt zich de Brêgeleane, die als hoofdontsluiting van de nieuwe woonwijk gaat dienen. De zuidzijde van het plangebied wordt voor een deel door de Trijehoeksdyk begrensd en deels door de gronden behorende bij de bestaande woning aan Brêgeleane 51 en woonboerderij aan de Trijehoeksdyk 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0004.png"

Figuur 4. Bestaande situatie vanaf de Trijehoeksdyk ten zuiden van het plangebied bezien (bron: Google Streetview, september 2022)

2.2 Toekomstige situatie

Voor de invulling van het plangebied van het woningbouwproject Steenslân fase II is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat als 'Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan' bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Het stedenbouwkundig plan heeft geleid tot een kaartbeeld voor concrete invulling van het plangebied, het zogeheten stedenbouwkundig ontwerp, als getoond in figuur 5, die in vergrote versie als 'Bijlage 2 Kaart stedenbouwkundig ontwerp' bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

De bedoeling van het stedenbouwkundig plan is dat fase 2 van de woonwijk Steenslân de stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van de oostelijke dorpsrand van Stiens gaat vormen. De te creëren openbare ruimte in de vorm van water en groen moet alle bewoners uitnodigen tot wandelen, fietsen, hardlopen of sporten, en op een zodanige manier worden vormgegeven dat deze ruimte betekenisvol is voor de biodiversiteit, klimaatadaptatie en ecologische verbindingen aan de oostzijde van het dorp.

Het creëren van een dorpse sfeer en intieme dorpse plek, duurzame bebouwing en het zicht op Britsum vormen verder belangrijke bouwstenen voor het plan. Daarbij is de bestaande Kletsefeart aanleiding om het boezemwater verder uit te breiden en wonen aan het water mogelijk te maken.

In het als bijlage opgenomen stedenbouwkundig plan is een uitgebreide beschrijving van totstandkoming opgenomen. Hierin is nader ingegaan op de aanleiding, het participatieproces met betrokkenen uit de omgeving, de ligging van het gebied en de analyse van het landschap, wat uiteindelijk heeft geleid tot het voorliggende stedenbouwkundig ontwerp.

Het stedenbouwkundig ontwerp vormt de grondslag van dit bestemmingsplan. Er is voor gekozen dit bestemmingsplan zo in te richten dat de overeengekomen wensen en behoeftes voor gebiedsinvulling zo precies mogelijk is vastgelegd, met slechts nog een beperkte flexibiliteit in de mogelijkheid van verschuivingen mocht dat nodig zijn bij de uiteindelijk vergunningverlening en uitvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0005.jpg"

Figuur 5. Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Stedenbouwkundig plan, gemeente Leeuwarden, 01-05-2024)

Er zijn in het plangebied verschillende deelgebieden te onderscheiden, te weten: het lint, eiland/wonen aan het water, arken, wonen aan de zoom en wonen op de terp. Voor elk deelgebied is, ondersteund door referentiemateriaal, nader uiteengezet hoe de inrichting eruit komt te zien.

Voor het gehele plangebied is ecologie een belangrijk thema. Dit is uitgewerkt voor de thema's van privé-collectief-openbare overgangen, groen en biodiversiteit, klimaatadaptatie met behulp van groen en water, spelen, ontmoeten en bewegen en tot slot duurzaamheid door hergebruik van (sloop)materiaal.

Op deze plaats wordt voor verdere verdieping van de huidige plannen (toelichting met kaart- en beeldmateriaal) verwezen naar 'Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan' en 'Bijlage 2 Kaart stedenbouwkundig ontwerp'. Deze stukken worden in de loop van planvorming definitief gemaakt in afstemming met de omgeving, op basis waarvan voorliggend bestemmingsplan nog kan worden aangepast.

2.3 Parkeerbalans

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Onderdeel daarvan is het parkeren. In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen, onder meer voor de minimaal en maximaal aan te houden bandbreedte.

Voor het planvoornemen is bij planvorming de gemeentelijke parkeernormennota toegepast om een voldoende parkeerbalans te realiseren in het toekomstig woongebied. Voor toepassing daarvan is uitgegaan van een stedelijkheidsgraad geldende voor Stiens e.o. van 'Weinig Stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' ter plaatse van het te realiseren woongebied.

Bij het woonprogramma voor het gehele woongebied hoort een parkeernorm van afgerond 159 parkeerplaatsen, waarvan 127,5 voor bewoners én 31,5 voor bezoekers.

Een deel van deze parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgelost, 41 van de 105 woningen beschikt over een eigen oprit. Parkeren op eigen terrein geldt voor de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen.

De parkeerbehoefte van bezoekers én de woningen zonder eigen oprit zal in de openbare ruimte moeten worden opgelost. De totale parkeerbehoefte die in de openbare ruimte opgelost moet worden, is 94 als uitkomst van de berekening in navolgende tabel. De parkeerbehoefte van bezoekers en bewoners van de rijwoningen, appartementen en woonarken wordt zowel in parkeerkoffers in de openbare ruimte als op straat opgelost. Het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte is 94. Het parkeren kan daarmee conform de gemeentelijke parkeernormering binnen het plangebied worden opgelost.

Tabel 1. Parkeerbalans

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0006.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgende is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Steenslân fase II. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede kwaliteit van leven. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

De voorliggende ontwikkeling betreft de ontwikkeling van Steenslân fase II. Steenslân fase II vormt deel twee van een nieuw woongebied in het Stienser Aldlân, een gebied tussen Stiens in het westen en de Dokkumer Ee aan de oostzijde. De uitbreiding grenst direct aan Steenslân fase I, een woonwijk die vanaf 2016 is ontwikkeld. In Steenslân fase I zijn er 80 woningen gebouwd. Doel is om in Steenslân fase II nog eens ongeveer 100 woningen te ontwikkelen. Beide woonwijken grenzen direct aan de dorpsgrenzen van Stiens. Zie figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0007.jpg"

Figuur 6. Plangebied Steenslân fase II grenst direct aan dorpsgrenzen van Stiens

Stiens sterker en leefbaarder maken: Divers woningaanbod in een goed toegankelijke groenblauwe omgeving
De missie met Steenslân fase II is om niet alleen een nieuwe woonwijk te maken, maar een gebied te ontwikkelen dat voor alle Stiensers aantrekkelijk is om te verblijven en elkaar te ontmoeten. Het voorstel is een woonwijk te maken met een divers palet aan woontypologieën in een goed toegankelijke groenblauwe omgeving. De woonwijk is geschikt voor een breed scala aan doelgroepen: Van huishoudens met een laag, midden tot aan een hoog inkomen en van jong tot oud. De opzet wijkt daarin af van Steenslân fase I, waar de woningen vooral geschikt zijn voor midden- en met name hoge inkomens.

De groenblauwe omgeving bestaat uit diverse 'eilanden' omringd met nieuw, open water met gedeeltelijk natuurlijke oevers, de aanplant van een kleinschalig nieuw bos en kruidenrijk grasland in openbare groene zones tussen de woningrijen. Het ontwerp biedt zowel op land als op het water ruimte voor bewegen en ontmoeten, belangrijke ingrediënten om bij te dragen aan een positieve gezondheid van de Stienser. (Bij positieve gezondheid is staat niet de ziekte, maar een betekenisvol leven van mensen centraal. De nadruk ligt op de veerkracht, eigen regie en het aanpassingsvermogen van de mens en niet op de beperkingen of ziekte zelf.)

Via een wandel- en fietspad door Steenslân fase II hebben bewoners uit de omringende woonwijken en de wijk zelf een aantrekkelijke verbinding met het recreatiegroen en Stienser kinderboerderij Doniastate ten noorden van het plangebied. Naast een nieuwe verbinding over land is er ook een verbinding over het water. Het nieuw aan te leggen water wordt direct verbonden met het water in Steenslân fase I, dat op zijn beurt weer in verbinding staat met de omringende vaarroutes die door het Stienser Aldlân naar de Dokkumer Ee voeren.

Een duurzame woonwijk bestand tegen hittestress en wateroverlast
Binnen de ontwikkeling van Steenslân fase II speelt duurzaamheid, en het anticiperen op de klimaatverandering in het bijzonder, een belangrijke rol. Het nieuwe bos en relatief veel groene openbare zones tussen de woningen leveren een grote bijdrage aan het beperken van hittestress, opname van CO2 en de absorptie van fijnstof.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'.

Versterken biodiversiteit
Het nieuwe bos, de groene zones tussen de woningen en brede, natuurvriendelijke oevers naast de waterpartijen bieden daarnaast kansen om de biodiversiteit in het nu monotone agrarische landschap te herstellen en waar mogelijk, te versterken. In het ontwerp maken we bewuste keuzes voor de soorten beplanting om bepaalde fauna aan te trekken die zorgen voor de basiskwaliteit natuur. Daarnaast maken we Steenslân fase II onderdeel van een nieuwe ecologische verbinding door Stiens. Deze verbinding is een doorgaande 'groene' verbinding van het Stienser bos in het noorden, de groene dorpsranden, bomenlanen en het recreatiegroen ten westen van het plangebied. Het leefgebied van flora en fauna wordt daarmee groter en rijker.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'.

Aansluiting bij identiteit van Stiens
Bij het ontwerp van het nieuwe woongebied is er zorgvuldig gekeken naar de kenmerken en identiteit van Stiens. Stiens is vanaf de jaren '60 als forensenplaats van Leeuwarden sterk gegroeid en als geheel is het dan ook een jonge plaats met een oude kern. In de oude kern is een stevige concentratie van winkels (o.a. supermarkten, drogist, ambachtelijke winkels) en de wijken er omheen vormen woongebieden met relatief veel groen en zorg- en sportvoorzieningen. De nieuwe wijk Steenslân fase II sluit wat dat betreft goed aan bij dit (groei-)principe; Met behoud van de oude kern als enige plek voor winkels blijft de oorspronkelijke radiale opbouw van het dorp behouden. En gezien de schaal van de plaats vormt de functieverdeling tussen een stevige kern met winkels en omringende woonwijken met groen, zorg en sport een goede balans tussen concurrentiekracht en leefbaarheid.

Ook qua verschijningsvorm streven we ernaar Steenslân fase II zo goed mogelijk in te passen. Het nieuwe woongebied krijgt een dorps karakter, net als de relatief jonge wijken eromheen. De woningen in Steenslân fase II bestaan, op één appartementencomplex na, uit laagbouw met een kap en zijn omgeven met veel groen. En met de aanleg van het nieuwe kleinschalige bos, waterpartijen en semi-verharde paden voor fietsers en voetgangers gebruiken we dezelfde landschappelijke taal als bij het recreatiegroen en - blauw aan de zuidkant van het plangebied. Het nieuwe woongebied wordt daarmee zo goed mogelijk verweven in de bestaande contouren van het landschap.

Buiten de bestaande dorpsgrenzen om in woonvraag te voorzien
Hoewel we Steenslân fase II zo goed mogelijk willen verweven in de bestaande contouren van het landschap, vindt de ontwikkeling wel buiten het bestaande stedelijke gebied plaats. In de NOVI wordt juist bepleit om zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwde kom nieuwe locaties aan te wijzen, zodat de open ruimten tussen steden en dorpen behouden blijven. In navolging van Steenslân fase I breiden we de grenzen van Stiens met Steenslân fase II juist uit. De aanleiding hiervoor is de grote vraag naar woningen enerzijds en de geringe ruimte binnen de huidige contouren van het dorp anderzijds. Met alleen de inzet op inbreiding kan namelijk niet volledig aan de woonbehoefte in Stiens worden voldaan.

De keuze voor een plangebied aan de rand van Stiens geeft bovendien de mogelijkheid om meerdere groene en blauwe ambities te koppelen. Denk aan het verstevigen van de bossenstrategie.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder, onderdeel 'behoefte'.

Steenslân fase II versus NOVI
Op de uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied na, is de voorgenomen ontwikkeling Steenslân fase II in overeenstemming met de gestelde prioriteiten en afwegingsprincipes zoals verwoord in de NOVI. Zoals beschreven kan er met alleen de inzet op inbreiding niet volledig aan de woonbehoefte in Stiens worden voldaan. Daarom kiezen we ervoor om op deze prioriteit van de NOVI af te wijken.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

In beginsel is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). In het geval van Steenslân fase II worden er in totaal 105 woningen op een nieuwe woonbouwlocatie gerealiseerd. Dus qua omvang kunnen we spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, als het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze motivering is hieronder uiteengezet.

Buiten bestaand stedelijk gebied
Het vigerende bestemmingsplan voorziet op dit moment niet in de ontwikkeling van Steenslân fase II. Het plangebied heeft een agrarische bestemming, terwijl een woonbestemming noodzakelijk is. De ontwikkeling vindt daarbij buiten bestaand stedelijk gebied plaats, zoals bedoeld in de begripsbepalingen van het Bro. We starten daarom de procedure om een wijziging van bestemming voor dit plangebied aan te vragen. En als onderdeel hiervan zetten we hieronder uiteen waarom we niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kunnen voorzien.

Behoefte 
Volgens regionale afspraken
Zowel Provinsje Fryslân als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouwprogrammering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie ook aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben.

Provinsje Fryslân en gemeente Leeuwarden hebben recent de 'Woondeal' ondertekend; de nieuwe woningbouwafspraken tot en met 2030 die de Nationale Woon- en Bouwagenda en het Programma Woningbouw onderschrijven. Hierin is afgesproken dat er tot en met 2030 in Leeuwarden 5.675 nieuwe woningen worden gebouwd. In de afspraken is ook opgenomen dat de locatie Steenslân fase II één van de uitleglocaties is waar een deel van deze 5.675 woningen een plek kan worden gegeven. Op deze locatie is rekening gehouden met 70 woningen. En daarnaast is er ruimte om bij de dorpen gemeentebreed nog eens 150 extra woningen in de uitleglocaties toe te voegen. De voorliggende ontwikkeling met 105 woningen (70 + 35 extra) valt dus binnen de mogelijkheden qua uitbreiding die zijn afgesproken met de provincie.

Naast aantallen zijn er in de Woondeal ook afspraken gemaakt over de betaalbaarheid. Volgens het rijksbeleid (Nationale Woon- en Bouwagenda en het Programma Woningbouw) dient 30% van de totaal toe te voegen nieuwbouw een sociale huurwoning te zijn. Met 31 sociale huurwoningen van de in totaal 105 woningen voorzien we ook in de vraag van 30% betaalbare woonruimte.

Volgens gemeentelijk beleid: Groeipotentieel van Stiens
Naast de regionale afspraken is er in het 'Beleidskader wonen in de dorpen' (Beleidskader Wonen in de Dorpen, 2022. Gemeente Leeuwarden. Status: Aangeboden aan de gemeenteraad) een beleidsvoorstel gedaan over de gewenste groei van de dorpen. Net als in grote delen van Nederland zit ook in de dorpen in de gemeente Leeuwarden de woningmarkt namelijk op slot. Er staan weinig woningen te koop en de huizenprijzen zijn de afgelopen jaren tot recordhoogte gestegen. Om beweging in de woningmarkt in de dorpen te krijgen, biedt de gemeente ruimte om bij dorpen woningen toe te voegen. Het voorstel is om per dorp 5-10% ten opzichte van de huidige woningvoorraad toe te staan.

Stiens heeft als voorzieningenkern een andere status dan veel andere dorpen in de gemeente. Bij Stiens is daarom gekozen om het groeipotentieel via een woonbehoefteonderzoek te bepalen. In dit woonbehoefteonderzoek is gekeken naar de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in Stiens. Hierin is onder andere getoetst of er na de afronding van Steenslân fase I voldoende vraag is naar nog een uitleglocatie met tientallen woningen. En deze behoefte is er: Op basis van het onderzoek uit 2022 (Woningmarktanalyse Stiens, Companen, 2022. In opdracht van de Gemeente Leeuwarden) wordt duidelijk dat er tot 2036 behoefte is aan 210 extra, bij voorkeur grondgebonden, woningen in Stiens. Dit woningbehoefteonderzoek is als 'Bijlage 3 Woningmarktanalyse Stiens' bij dit bestemmingsplan gevoegd.

In het gemeentelijke beleid stellen we dat de toevoeging van woningen in de dorpen in de eerste plaats binnen het bestaand bebouwd gebied plaatsvindt. Maar als inbreiding te weinig mogelijkheden geeft én het plangebied aansluit aan bestaand bebouwd gebied, geven we aan een ontwikkeling buiten bestaand bebouwd gebied te overwegen. Bij deze woningbouwplannen is het wél belangrijk dat een segment wordt toegevoegd voor doelgroepen waarvoor nu te weinig passend aanbod is in de woningmarkt. Voor Steenslân fase II gelden alle drie argumenten: Binnen de bestaande contouren van het dorp is er te weinig plek voor 170 - met name grondgebonden - woningen, het plangebied sluit direct aan op de grenzen van het dorp en er wordt voor doelgroepen gebouwd waar nu te weinig aanbod voor is.

Volgens het woonbehoefteonderzoek is er met name behoefte aan grondgebonden eengezinswoningen: Een mix van rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Daarnaast is er een beperkte vraag naar koopappartementen en seniorenwoningen in met name de sociale huursector. Dit aanbod is momenteel in verhouding tot de vraag te weinig aanwezig in Stiens en kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de doorstroming in de bestaande woningvoorraad.

Met het woonprogramma van Steenslân fase II sluiten we goed aan op de behoefte die in het woningmarktonderzoek geschetst wordt. Het palet van de 105 woningen dat nu in Steenslân fase II gepland is, is opgebouwd uit een mix aan grondgebonden eengezinswoningen (rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen), seniorenwoningen voor 1- en 2 persoonshuishoudens en appartementen. Daarnaast is er een mix van sociale huur, middenhuur en koop. Zie navolgende tabel voor de precieze verdeling van typologieën.

Typologie / segment   Aantal   Percentage  
Rijwoningen, sociale huur   31   30%  
Rijwoningen, koop   19   18%  
twee-onder-een-kapwoningen, koop   22   21%  
Vrijstaande woningen, koop   15   15%  
Arken, koop   4   4%  
Appartementen, koop   14   14%  
Totaal   105   100%  

Mogelijkheden inbreiding beperkt
Ook volgens de 'ladder van duurzame verstedelijking' gaat de voorkeur uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding. Zoals bij de toetsing van de NOVI al aangegeven, zijn de mogelijkheden tot inbreiding binnen het bestaande stedelijk gebied van Stiens echter beperkt. De relatief jonge woonwijken rondom de oude kern bieden voor inbreiding van nog meer grondgebonden woningen niet of nauwelijks plek. Alleen in en nabij de oude kern zijn er inbreidingskansen. Recent is het terrein van de oude treinremise getransformeerd tot een woonlocatie met 54 grondgebonden rijwoningen. Daarnaast zijn er binnen de bebouwde kom drie kansrijke locaties die verdicht kunnen worden. Het gaat hierbij om locaties Hege Hearewei, De Skalm en het historische remisegebouw zelf. Samen bieden deze inbreidingsplannen in totaal ruimte aan circa 70 woningen. Dat is te weinig ruimte om volledig in de behoefte van 210 woningen te voorzien. Bovendien lenen deze locaties zich meer voor gestapeld bouwen in plaats van grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0008.jpg"

Figuur 7. Inbreidingsmogelijkheden versus de uitbreiding Steenslân II

Een uitbreiding van Stiens buiten bestaand stedelijk gebied is nodig om in een woonbehoefte van met name grondgebonden woningen tot 2031 en 2036 te kunnen voorzien. Met Steenslân fase II worden met een mix aan woning typologieën bovendien doelgroepen bediend, waar nu meer vraag dan aanbod voor is.

Alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied
Zoals hiervoor beschreven, zijn er binnen de kern Stiens vooralsnog geen alternatieve stedelijke locaties beschikbaar om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. In deze analyse is al rekening gehouden met de ontwikkeling van Hege Hearewei, De Skalm en de transformatie van de Remise.

Tot slot geldt dat de ontwikkeling van Steenslân fase II een logische uitbreiding is van de kern. De nieuwe buurt sluit direct aan op de uitbreiding van Steenslân fase I en de omringende wijken, waardoor de kern Stiens zo compact mogelijk blijft. De keuze voor een plangebied aan de rand van Stiens geeft bovendien de mogelijkheid om meerdere groene en blauwe thema's te koppelen. Denk aan het verstevigen van de bossenstrategie, het uitbreiden van de sloepenroute en het omzomen van Stiens met een ecologische structuur. Daar waar we met inbreiding die ruimte dikwijls niet hebben, kunnen we met Steenslân fase II deze ambities juist bekrachtigen.

Samenvattend voorziet de ontwikkeling van Steenslân fase II in de woonbehoefte. De uitbreiding van het aantal woningen is opgenomen in de woningbouwafspraken die met de provincie zijn gemaakt. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de het gemeentelijk woonbeleid, waarin de groei van dorpen aan de randen onder voorwaarden wordt toegestaan. Een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is mogelijk, mits er binnenstedelijk onvoldoende ruimte is voor de gewenste toevoeging, het plangebied aan bestaand bebouwd gebied grenst én doelgroepen worden bediend die nu lastig een woning kunnen vinden.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele
3.2.1.1 Algemeen

De provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de 'Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele' vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waarnaartoe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.

3.2.1.2 Vier opgaven

In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden, te weten:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak. Wat betreft de woningbouw zet de provincie in op concentratie in de stedelijke gebieden, waar Leeuwarden er één van is. Om de leefbaarheid en de vitaliteit van heel Fryslân te bevorderen, binnen het uitgangspunt van concentratie van woningbouw in de stedelijke gebieden, wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van woningen en van woningbouw over de regio's van Fryslân. Aandachtspunten zijn het benutten van kansen voor gevarieerde woonmilieus en voortdurend de benodigde ruimte voor wonen en werken in een goede verhouding ten opzichte van elkaar afwegen, waarbij de vier bovenstaande opgaven centraal staan binnen de planvorming.

3.2.1.3 Toetsing aan de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte Diele

Opgave I: Steenslân fase II houdt leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar
Zoals beschreven, is Steenslân fase II een nieuw woongebied voor Stiens met een divers woningaanbod in een uitnodigend groenblauwe omgeving. Met de aanleg van die uitnodigende omgeving zorgen we ervoor dat Steenslân fase II niet alleen een nieuwe woonwijk wordt, maar juist voor alle Stiensers een aantrekkelijke plek is. Het realiseren van gemeenschappelijke voorzieningen in het plan draagt bij aan de verbondenheid tussen de nieuwe bewoners van Steenslân fase II en de inwoners van omringende wijken in Stiens. Daarnaast worden binnen het plangebied aantrekkelijke routes aangelegd voor voetgangers, fietsers en sloepvaarders. Deze routes vormen een belangrijke verbinding tussen de woonwijken ten westen en het recreatiegroen ten zuiden en met de kinderboerderij ten noorden van het plangebied. Daarmee biedt het ontwerp zowel op land als op het water ruimte voor bewegen en ontmoeten, belangrijke ingrediënten om bij te dragen aan een positieve gezondheid van de Stienser.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad', onderdeel 'sociale duurzaamheid'.

Opgave 2 en 3: Steenslân fase II zet de energietransitie voort en wordt klimaatadaptief ingericht
Zoals beschreven, speelt binnen de ontwikkeling van Steenslân fase II duurzaamheid, en het anticiperen op de klimaatverandering in het bijzonder, een belangrijke rol. Het nieuwe bos en relatief veel groene openbare zones tussen de woningen leveren een grote bijdrage aan het beperken van hittestress, opname van CO2 en de absorptie van fijnstof.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad', onderdeel 'klimaatadaptatie'.

Opgave 4: Steenslân fase II versterkt de biodiversiteit.
Zoals beschreven, vormen de aanleg van het nieuwe bos, de groene zones tussen de woningen en brede, natuurvriendelijke oevers naast de waterpartijen een belangrijke bijdrage om de biodiversiteit te versterken en te zorgen voor een basiskwaliteit natuur. In het ontwerp maken we bewuste keuzes voor de soorten beplanting om bepaalde fauna aan te trekken. Daarnaast maken we Steenslân fase II onderdeel van een nieuwe ecologische verbinding door Stiens. Deze verbinding is een doorgaande 'groene' verbinding van het Stienser bos in het noorden, de groene dorpsranden, bomenlanen en het recreatiegroen ten westen van het plangebied. Het leefgebied van flora en fauna wordt daarmee groter en rijker.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'.

Steenslân versus Omgevingsvisie Fryslân
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling uitstekend aansluit bij de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
3.2.2.1 Algemeen

De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

3.2.2.2 Relevante artikelen

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2)

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

Wonen (artikel 3)
Artikel 3.1.1. van de verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten als de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten (GS) heeft. Op grond hiervan kan het planvoornemen worden gerealiseerd.

3.2.2.3 Toetsing van het voornemen aan de Verordening Romte Fryslân 2014

In het kader van efficiënt ruimtegebruik vindt de Provinsje Fryslân het van belang dat er een goede balans is tussen buitenstedelijk en binnenstedelijk bouwen. Het plangebied ligt zoals beschreven buiten bestaand stedelijk gebied. Op basis van de verordening van de provincie is er een verantwoording nodig waarom we vinden dat er toch sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en de woonwijk niet redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Zorgvuldig ruimtegebruik
We vinden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Ten eerste voorziet de ontwikkeling naast woningbouw in ruimte voor recreatie, (water-)sport en een ecologisch sterkere verbinding met zowel de noord- als zuidkant van Stiens. We breiden de routes uit, zowel over land als over water, zodat er een verbeterde verbinding tussen de omringende woonwijken, het recreatiegroen en de waterroutes ten zuiden van het plangebied ontstaat.

Ten tweede wordt het met de aanleg van Steenslân fase II mogelijk dat Stiens kan groeien. Zoals beschreven, wordt op basis van het woonbehoefteonderzoek uit 2021 (Woningmarktanalyse Stiens, Companen, 2021. In opdracht van de Gemeente Leeuwarden) duidelijk dat er tot 2031 behoefte is aan 170 extra, bij voorkeur grondgebonden, woningen in Stiens. Tot 2036 bestaat zelfs een behoefte aan 210 extra woningen. Binnen de bestaande stedelijke grenzen van Stiens zijn de mogelijkheden tot inbreiding echter beperkt. Wel lopen er op dit moment een aantal trajecten om ook in bestaand bebouwd gebied woningen toe te voegen. Daarmee is er een balans tussen inbreiding en uitbreiding in Stiens. Naast de mogelijkheden tot inbreiding is er dus nog steeds een uitbreidingslocatie nodig om aan de woonbehoefte tot 2031 te kunnen voldoen.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder, onderdeel 'behoefte'.

Woningbouwafspraken provincie
Op basis van artikel 3.1.1 dienen ruimtelijke plannen die mogelijkheden voor woningbouw bevatten instemming te hebben van de provincie. Zoals bij het onderdeel 'Behoefte' in 3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder beschreven, hebben de Provinsje Fryslân en Gemeente Leeuwarden recent nieuwe woningbouwafspraken gemaakt. Tot en met 2030 is er naar verwachting planologische behoefte aan 5.675 woningen. In de afspraken is ook opgenomen dat de locatie Steenslân fase II één van de uitleglocaties is waar een deel van de behoefte kan worden opgevangen.

In de woningbouwafspraken met de provincie zijn voor de planlocatie Steenslân fase II in eerste instantie 70 woningen opgenomen. De ontwikkeling zat tijdens het maken van de afspraken echter nog in de schetsfase. Bij de uitwerking naar het voorliggende ontwerp in combinatie met het woningmarktonderzoek is uiteindelijk toegewerkt naar een woonwijk met 105 woningen. Eén van de redenen voor 35 extra woningen is de Nationale Woon- en Bouwagenda van het Rijk. In het Programma Woningbouw is opgenomen dat de nieuwbouw van de gemeenten voor 30% uit sociale woningbouw moet bestaan. Het aantal huurwoningen in het woningbouwplan Steenslân fase II is daarom uitgebreid naar 31. Het extra aantal van (105 - 70=) 35 woningen dat niet valt binnen de woningbouwafspraken ten aanzien van deze specifieke uitbreidingslocatie, valt onder 'Dorpen uitleglocaties divers'. Naast Steenslân is er namelijk afgesproken om gemeentebreed ruimte te laten voor nog eens 150 extra woningen als mogelijke uitleg bij de dorpen. De realisatie van 105 woningen valt dus binnen de afspraken met de provincie. En is in overeenstemming met artikel 3.1.1 van de Verordening Romte Fryslân.

3.2.3 Omgevingsverordening Fryslân (ontwerp)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte Fryslân.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân is op 16 februari 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en heeft inmiddels ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Als resultaat hiervan zijn op onderdelen nog aanpassingen doorgevoerd. De Omgevingsverordening Fryslân treedt tegelijkertijd in werking met de beoogde Omgevingswet (per 1 januari 2024). De Friese gemeenten op hun beurt verwerken te zijner tijd de uiteindelijk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

3.2.4 Ontgrondingenverordening Friesland (1997)

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingenvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de "Ontgrondingenverordening Friesland" (in werking getreden op 1 januari 1997) is in 'Artikel 2: Uitzonderingen' aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op:

f. Ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

  • 1. in de bij het bestemmingsplan behorende regels uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
  • 2. de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil;
  • 3. bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.

In het plan wordt het openbaar toegankelijk boezemwater uitgebreid. Daarbij is sprake van voorgenomen ontgrondingen voor de realisatie van nieuwe waterlopen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven dat sprake is van ontgronding. Wanneer de diepte van de ontgrondingen in het gebied niet meer dan 2,00 m bedraagt, en er minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrijkomt en in het plangebied wordt hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van provincie Fryslân worden verkregen voor het woonplan. Zo niet, dan dient een vrijstelling aangevraagd te worden.

Op basis van huidige stedenbouwkundig plan is berekend dat er 10.000 m3 tot 15.000 m3 moet worden afgegraven. In het kader van duurzaamheid wil de gemeente zo min mogelijk grond afvoeren en hergebruiken in het plangebied (verhogen maaiveld en ophogen grond in bosgebied). Naar verwachting zal circa 6.500 m3 worden afgevoerd. De watergangen worden 1,9 m diep (geschikt voor de DM-klasse) en 2,4 m diep ten opzichte van het maaiveld. Er zal dus, gelet op de diepte van de ontgronding, vrijstelling voor de ontgronding nodig zijn van de FUMO. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan zal contact worden opgenomen met de FUMO.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de Provinsje Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leeuwarden
3.3.1.1 Algemeen

Op 22 december 2021 is de Omgevingsvisie Leeuwarden vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Vergroenen, verbinden, verwaarden'. De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevings-wet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Leeuwarden. De gemeente gebruikt hierin drie hoofdambities uit het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' als uitgangspunt:

  • a. Het is goed leven in Leeuwarden in 2028; In 2028 voldoet de kwaliteit van de leefomgeving aan de principes van de brede welvaart waardoor Leeuwarden een fijne plek is om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven.
  • b. Leeuwarden is in 2028 het hart van een bijzondere groenblauwe regio; In 2028 is Leeuwarden een gemeente waar water, natuur en open ruimte worden gekoesterd.
  • c. Leeuwarden is in 2028 een sterke economische gemeente. In 2028 is Leeuwarden een sterke, centrale stad waarin veel functies en organisaties op het terrein van zorg, onderwijs, kennis en bedrijvigheid samenkomen.
3.3.1.2 Toetsing van de ontwikkeling aan de Omgevingsvisie Leeuwarden
  • A. Het is goed leven in Steenslân fase II

Zoals beschreven is de missie met Steenslân fase II is om niet alleen een nieuwe woonwijk te maken, maar een gebied te ontwikkelen dat voor alle Stiensers aantrekkelijk is om te verblijven, bewegen en elkaar te ontmoeten. Het voorstel is een woonwijk te maken met een divers palet aan woontypologieën in een goed toegankelijke groenblauwe omgeving. De woonwijk is geschikt voor een breed scala aan doelgroepen: Van huishoudens met een laag, midden tot aan een hoog inkomen en van jong tot oud.

Het realiseren van gemeenschappelijke voorzieningen in het plan draagt bij aan de verbondenheid tussen de nieuwe bewoners van Steenslân fase II en de inwoners van omringende wijken in Stiens. Daarnaast worden binnen het plangebied aantrekkelijke routes aangelegd voor voetgangers, fietsers en sloepvaarders. Deze routes vormen een belangrijke verbinding tussen de woonwijken ten noorden en het recreatiegroen met kinderboerderij ten zuiden van het plangebied. Daarmee biedt het ontwerp zowel op land als op het water ruimte voor bewegen en ontmoeten, belangrijke ingrediënten om bij te dragen aan een positieve gezondheid van de Stienser.

  • B. Duurzame bijdrage aan een groenblauwe regio

Het college van Leeuwarden heeft als expliciete doelstelling benoemd om bij te dragen aan een leefomgeving die niet alleen sociaal en leefbaar is, maar ook duurzaam, gezond en klimaatbestendig.

Zoals beschreven, speelt binnen de ontwikkeling van Steenslân fase II duurzaamheid, en het anticiperen op de klimaatverandering in het bijzonder, een belangrijke rol. Het nieuwe bos en relatief veel groene openbare zones tussen de woningen leveren een grote bijdrage aan het beperken van hittestress, opname van CO2 en de absorptie van fijnstof.

Het nieuwe bos, de groene zones tussen de woningen en brede, natuurvriendelijke oevers naast de waterpartijen bieden daarnaast kansen om de biodiversiteit in het nu monotone agrarische landschap te herstellen en waar mogelijk, te versterken. In het ontwerp maken we bewuste keuzes voor de soorten beplanting om bepaalde fauna aan te trekken die zorgen voor de basiskwaliteit natuur. Daarnaast maken we Steenslân fase II onderdeel van een nieuwe ecologische verbinding door Stiens. Deze verbinding is een doorgaande 'groene' verbinding van het Stienser bos in het noorden, de groene dorpsranden, bomenlanen en het recreatiegroen ten westen van het plangebied. Het leefgebied van flora en fauna wordt daarmee groter en rijker.

De keuze voor een plangebied aan de rand van Stiens geeft bovendien de mogelijkheid om meerdere groene en blauwe thema's te koppelen. Denk aan het verstevigen van de bossenstrategie, het uitbreiden van de sloepenroute en het omzomen van Stiens met een ecologische structuur. Daar waar we met inbreiding die ruimte dikwijls niet hebben, kunnen we met Steenslân fase II deze ambities juist bekrachtigen.

Zie voor een meer uitgebreide toelichting: 3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'.

  • C. Bijdrage aan sterke economische gemeente

Met de ontwikkeling van Steenslân fase II als plek om te verblijven en te ontmoeten draagt het indirect bij aan een sterke economische gemeente. Het plangebied met de functiemix van wonen en recreëren vormt geen concurrentiekracht met de voorzieningen in het centrum van het dorp of met voorzieningen in de stad Leeuwarden. Integendeel, door het toevoegen van nog eens 100 woningen met gemiddeld 1,5-2 persoon per huishouden kan het voorzieningenniveau behouden, of zelfs, uitgebreid worden. Hiermee kan de leefbaarheid van het dorp, en in iets mindere mate van de stad, worden versterkt.

De dorpen
Het grote aantal dorpen biedt onze gemeente een grote diversiteit aan woon- en leefmilieus. Juist naast de grote stad zijn de dorpen in dat perspectief van bijzondere waarde.

In de grotere dorpen Grou en Stiens zien we kansen voor een verdere ontwikkeling in relatie tot de regionale functie die beide dorpen hebben. Die functie willen we behouden. Het zijn belangrijke dorpen in de gemeente met draagvlak voor voorzieningen, die ook van belang zijn voor de omgeving (onderwijs, sport, zorg, detailhandel).

Initiatieven kunnen een grotere schaal hebben dan alleen voor het dorp zelf. Wij zien daar vanuit de gemeente een rol, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouwplannen.

Steenslân versus Omgevingsvisie Leeuwarden
Op basis van bovenstaande kunnen we concluderen dat de ontwikkeling van Steenslân fase II goed bij de drie hoofdambities uit de Omgevingsvisie Leeuwarden past.

3.3.2 Beleidskader wonen in de dorpen, gemeente Leeuwarden
3.3.2.1 Algemeen

Met het beleidskader Wonen in de dorpen wordt ruimte geboden aan gewenste woningbouwontwikkelingen in de dorpen binnen gemeente Leeuwarden. In het beleid zijn kaders opgenomen waaraan de initiatieven moeten voldoen. Ook is per dorp de mogelijk groeiruimte opgenomen. Stiens is in het beleidskader aangemerkt als regionale voorzieningenkern.

In aansluiting op de omgevingsvisie willen we kansen voor extra woningbouw relateren aan het functioneren van de betreffende kern. In de grotere kernen zien we kansen om de extra woningdruk, die van buiten het dorp/de gemeente komt, op te vangen. Grou en Stiens zijn regionale verzorgingskernen, daar zien we ruimte voor uitbreiding voor nieuwbouw/ruimte voor het toevoegen van extra woningen.

In de factsheet over Stiens (deel B van het beleidskader) is het volgende opgenomen:

Woningbehoefte Stiens
De woningbehoefte in de periode tot 2031 is geraamd op toevoeging van 170 woningen (trendscenario). En in de periode tot 2036 op 210 woningen. In de huursector ligt er een transformatieopgave: Er is ruimte voor toevoeging van levensloop geschikte huurwoning onder de sociale huurgrens en er is in potentie een klein overschot aan (ruime) eengezinswoningen. Er blijft in de komende jaren toevoeging gewenst van grondgebonden eengezinswoningen. Het gaat hierbij om rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Daarnaast is er eveneens een beperkte vraag naar koopappartementen.

3.3.2.2 Demografische ontwikkelingen

Groeipotentie gemeente Leeuwarden

Uit de provinciale prognose (2020) komt naar voren dat de bevolking en het aantal huishoudens in de gemeente Leeuwarden de komende jaren toeneemt. In de periode tot 2031 is de groei van het aantal huishoudens geprognosticeerd op 3.490 huishoudens en in de periode tot 2036 gaat het om een groei van ongeveer 4.570 huishoudens.

Tabel 2. Verwachte bevolkings- en huishoudensontwikkeling gemeente 2021-2036, uit Woningmarktanalyse Stiens, Companen, 2022.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0009.jpg"

Groeipotentie Stiens
Op basis van de huidige bevolkingssamenstelling naar leeftijd van Stiens en de gemeentelijke prognose is een vertaling gemaakt van de verwachte bevolkings- en huishoudensontwikkeling in Stiens. Hierbij is dus rekening gehouden met de specifieke bevolkingssamenstelling van Stiens. Uit de doorrekening van de provinciale prognose komt een lichte daling van het aantal inwoners naar voren in de komende jaren. Het gaat om ongeveer -110 inwoners in de periode tot 2031.

Ondanks de daling van het aantal personen neemt het aantal huishoudens nog wel toe in Stiens. Deze groei is het gevolg van de gezinsverdunning; het aantal personen per huishouden neemt af. In de periode tot 2031 is de huishoudensgroei geraamd op ongeveer 130 huishoudens en in de periode tot 2036 gaat het om een groei van 170 huishoudens.

Uit de vergelijking met de provinciale prognoses versus de feitelijke ontwikkeling komt naar voren dat de provinciale prognoses zowel op korte termijn als lange termijn wat behoudend waren. Een bijstelling vanuit de feitelijke ontwikkeling (het trendscenario) laat zien dat er zelfs een groei van 210 huishoudens te verwachten is.

Tabel 3. Verwachte huishoudensontwikkeling kern Stiens, 2021-2036, uit Woningmarktanalyse Stiens, Companen, 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0010.jpg"

Kwalitatieve woningbehoefte Stiens
Naast kwantitatieve woonbehoefte, is er ook gekeken naar de kwalitatieve woonbehoefte in Stiens: Aan welke type woningen is er behoefte en voor wie?

Uit het woonbehoefteonderzoek blijkt dat de grootste dynamiek op de woningmarkt in Stiens voornamelijk plaatsvindt in de grondgebonden sociale huurwoningen en de eengezinskoopwoningen. Bij de eengezinskoopwoningen zien we een grotere vraag dan het aanbod. Dit betekent dat er toevoeging gewenst is. Dit geldt ook voor levensloopgeschikte woningen en bij koopappartementen.

Op dit moment is het aanbod van seniorenwoningen niet groot in Stiens. In de praktijk betekent dit dat een deel van de ouderen verhuisd naar Leeuwarden en een ander deel van de ouderen blijft zitten in hun huidige woning. Hoewel de doorstroming van ouderen beperkt is, lijken er wel kansen te liggen door in te spelen op de vraag van ouderen.

Tabel 4. Potentieel aanbod en vraag per type woning in Stiens, 2021-2031, uit Woningmarktanalyse Stiens, Companen, 2022

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0011.jpg"

3.3.2.3 Toetsing van het voornemen aan het Beleidskader wonen in de dorpen, Gemeente Leeuwarden

Met de realisatie van Steenslân fase II spelen we op meerdere manieren in op de demografische ontwikkelingen en de bijhorende kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar woningen. Ten eerste spelen we met de ontwikkeling van Steenslân fase II in op het groeipotentieel van Stiens. Met het ontwikkelen van een nieuw woongebied met 105 woningen kunnen we voor een deel tegemoet komen aan de woonbehoefte die er in Stiens is. De overige woningen proberen we door middel van inbreiding in de bestaande stedelijke contouren te realiseren.

Daarnaast spelen we in op de specifieke kwalitatieve woonwensen die er in Stiens leven. De voorgestelde woningvoorraad is opgebouwd uit een mix aan eengezinskoopwoningen (rij, twee-onder-één-kap en vrijstaand), seniorenwoningen voor 1- en 2 persoonshuishoudens en appartementen. Daarnaast zorgen we ervoor dat met 30% sociale huurwoningen er ook wordt ingespeeld op de vraag naar betaalbare woonruimte. Binnen dit huursegment zal een divers aanbod gerealiseerd worden. Hierdoor kunnen zowel één- en tweepersoonshuishoudens als gezinnen een plek krijgen.

Door de mix van huur en koop, klein en groot, kunnen zogeheten stijgers zelfs binnen de wijk doorstromen. De woonwijk is dan dus ook geschikt voor een breed scala aan doelgroepen: Van kleine tot grote huishoudens met een laag, midden tot aan een hoog inkomen en van jong tot oud.

Op basis van bovenstaande concluderen we dat we met Steenslân fase II inspelen op de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Met het realiseren van 105 woningen in het plangebied kan een goede invulling worden gegeven aan zowel de wens voor het realiseren van grondgebonden woningen als de behoefte aan verschillende typen woonvormen.

3.3.3 Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad
3.3.3.1 Algemeen

De gemeenteraad van Leeuwarden heeft op 29 november 2010 de visie 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad' vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020, maar de hoofdlijnen qua ambitie staan nog steeds overeind. In aanvulling op de doelen qua duurzaamheid is in 2021 warmtevisie gemaakt, een eerste schets van hoe de gemeente Leeuwarden aardgasvrij kan worden.

Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt met name op de thema's energie en water.

3.3.3.2 Toetsing van de ontwikkeling aan 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'

Volgens, in overeenstemming met de geldende energienormen worden de nieuwe woningen allen gasloos. Daarnaast faciliteren we in Steenslân fase II het aspect duurzaamheid op de volgende manieren:

Klimaatadaptatie met behulp van groen en water
Binnen de ontwikkeling van Steenslân fase II speelt duurzaamheid, en het anticiperen op de klimaatverandering in het bijzonder, een belangrijke rol. Het nieuwe bos en relatief veel groene openbare zones tussen de woningen leveren een grote bijdrage aan het beperken van hittestress, opname van CO2 en de absorptie van fijnstof.

Voor Steenslân fase II wordt ingezet op een systeem waarin de waterpartijen, bestaand en nieuw, en nieuw aan te leggen natte natuur met elkaar in verbinding staan. De natte natuur werkt als vertraagde afvoer; eerst vindt er een deel verdamping plaats voordat het water wordt afgevoerd naar de boezem. Daarnaast wordt het steeds belangrijker piekbuien op te vangen en het hemelwater langer vast te houden. Met de inzet van de waterpartijen, natte natuur en het oppervlak aan verharding tot een minimum te beperken, is er meer capaciteit beschikbaar om water vast te houden en zo hittestress tegengegaan.

Niet alleen op schaal van het woongebied, maar ook op schaal van de woning en het woonblok is duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt. Er wordt gestimuleerd om zoveel mogelijk met biobased materialen te bouwen en slim om te gaan met energie, onder andere door het dakoppervlak te benutten voor zonnepanelen. Daarnaast worden woningen gasloos uitgevoerd.

Een natuurinclusief Steenslân
De aanleg van nieuw, open water met gedeeltelijk natuurlijke oevers, de aanplant van nieuwe bos en planten en kruidenrijk grasland in de groene zones tussen de woningen bieden kansen om de biodiversiteit in het nu monotone agrarisch landschap te herstellen en liever nog, te versterken.

Op schaal van het dorp wordt Steenslân fase II onderdeel van een nieuwe ecologische verbinding. Deze verbinding is een doorgaande 'groene' verbinding van het Stienser bos in het noorden, de groene dorpsranden, bomenlanen en het recreatiegroen ten westen van het plangebied. Het leefgebied van flora en fauna wordt daarmee groter en rijker.

In Steenslân fase II zelf maken we bewuste keuzes voor de soorten beplanting om bepaalde fauna aan te trekken die zorgen voor de basiskwaliteit natuur. Er wordt gekozen voor inheemse planten en bomen die het meest aantrekkelijk zijn voor inheemse diersoorten. Ook met de soortkeuzen van hagen, heesters en bodembedekkers wordt op een verhoging van de biodiversiteit ingespeeld. Daarnaast zetten we in op bloeiende kruidenmengsels in de grasvelden, een extensief beheer van de groenvakken en het plaatsen van insectenhotels, vogelnestkasten en vleermuiskasten. Bestaande en nieuwe waterpartijen worden voor een groot deel voorzien van natuurlijkvriendelijke oevers. Dit zijn schuin aflopende oevers die een aantrekkelijke zone opleveren voor diverse soorten oeverbeplanting en een dynamisch leefgebied bieden voor tal van waterdieren.

Ter ondersteuning van de plannen voor de nieuwe woonwijk wordt een ecologisch advies opgesteld. Hierin wordt beschreven onder welke voorwaarden geschikte leefruimte kan worden geboden voor de landelijke zogeheten basissoorten: huismus, egel, gewone dwergvleermuis, kleine watersalamander en kleine modderkruiper. Aanvullend wordt de aandacht gevestigd op de soorten die ook regionaal van belang zijn. Het realiseren van geschikte omstandigheden voor deze soorten heeft als positief effect dat ook andere (inheemse) soorten daarvan profiteren.

We stimuleren dat in de nieuwe bebouwing ingebouwde nestel- en verblijfsruimten worden aangebracht voor vogels en vleermuizen. Ook aan de vorm en materialisering van erfafscheidingen wordt aandacht besteed, waarmee onder andere het territorium van egels aantrekkelijker en groter wordt. Denk aan de inzet van groene hagen die we 10 cm loshouden van het maaiveld.

Sociale duurzaamheid
Het realiseren van gemeenschappelijke voorzieningen in het plan draagt bij aan de verbondenheid tussen de nieuwe bewoners van Steenslân fase II en de inwoners van omringende wijken in Stiens. Om het spelen, ontmoeten en verblijven in de openbare ruimte te stimuleren worden er verschillende mogelijkheden gecreëerd voor ontmoetingen en voor sport en spel. Plekken in het groen, aan het water, in de schaduw van de bomen. Passend bij het groenblauwe karakter van de wijk worden deze ingericht met natuurlijke materialen.

Stimulans om te voet en met de fiets te gaan
Binnen het plangebied worden aantrekkelijke routes aangelegd voor voetgangers en fietsers en wordt het autoverkeer tot een minimum beperkt. Daarnaast gaan we zorgvuldig om met verkeer en groengebieden. Door de groengebieden niet te doorsnijden met routes voor autoverkeer kunnen ze optimaal worden benut voor veilig spelen, wandelen, sporten en ontmoeten. Op de parkeerplaatsen bij de vrije kavels na, zijn parkeerplaatsen zoveel mogelijk geclusterd in parkeerhoven omgeven door groene hagen.

Op basis van bovenstaande concluderen we dat in de voorliggende ontwikkeling er rekening wordt gehouden met het aspect duurzaamheid, waarmee het plan in overeenstemming is met de visie 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad'.

3.3.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan naar voren komen. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie met dit bestemmingsplan ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortkomen uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan. Daarbij is zo nodig gebruik gemaakt van de uitkomsten van de opgestelde milieueffectrapportage en de bijbehorende onderzoeksrapportages.

4.1 Ecologie (en stikstofdepositie)

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is ecologisch onderzoek naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Hieronder volgt de verslaglegging van de uitkomsten en conclusies daarvan.

BEKNOPTE NATUURTOETS
Als 'Bijlage 4 Beknopte natuurtoets' is de rapportage van de ecologische inventarisatie opgenomen met de verslaglegging van het inventariserend onderzoek naar de soorten- en gebiedsbescherming.

Soortenbescherming
Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens hebben tot dusverre nog een onvoldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied opgeleverd om een definitieve toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit de beknopte natuurtoets komt namelijk naar voren dat als gevolg van werkzaamheden aan de sloten in het gebied mogelijk rust- of voortplantingsplaatsen van bunzing en waterspitsmuis verloren gaan.

Nader ecologisch onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van waterspitsmuis in het plangebied vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.

Bunzing is op het moment nog vrijgesteld bij ruimtelijke ontwikkelingen door de provincie Fryslân, maar dat komt met de nieuwe provinciale omgevingsverordening te vervallen. Bij het mogelijk ingaan van de Omgevingswet per 1 januari 2024 wordt ook de nieuwe provinciale omgevingsverordening van kracht. Omdat de onderzoeksperiode voor kleine marterachtigen loopt van maart tot en met augustus is geadviseerd om nader onderzoek naar bunzing te doen, rekening houdende met het verlies van de vrijstelling in geval het bestemmingsplan na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt vastgesteld.

In de beknopte natuurtoets is verder geconcludeerd dat negatieve effecten op vleermuizen en otter door verlichting moeten worden voorkomen door geen directe lichtuitstraling op de noordelijke watergang, de bosrand en de rij met knotwilgen in de aanleg- en gebruiksfase te veroorzaken. Daarnaast geldt voor otter aanvullend dat werkzaamheden buiten de schemer en nacht uitgevoerd moeten worden en geen lichtuitstraling op overige watergangen plaats moet vinden. Gelet op voorgaande is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen.

Verder moet bij uitvoering van graaf- en bouwwerkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Gebiedsbescherming
Tijdens de bureaustudie in verband met het uitvoeren van de beknopte natuurtoets zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder de werking van het Natuur Netwerk Nederland (ook wel EHS: Ecologische Hoofdstructuur) of Natura 2000. Het meest nabijgelegen, in het kader van de Wnb beschermde, Natura 2000-gebied betreft 'Groote Wielen' op circa 5,5 km afstand en is eveneens het dichtstbijzijnde als EHS aangewezen gebied.

Effecten vanwege het planvoornemen op dit gebied zijn alleen mogelijk door externe werking. Omdat in het tussenliggende gebied sprake is van bebouwing, wegen en agrarisch gebied wordt een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring op de Groote Wielen uitgesloten.

In het plangebied zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig. Op 500 m ten noordwesten van het plangebied ligt een bosje dat is aangewezen als 'Natuur buiten de EHS'. Met uitvoering van het planvoornemen gaat hiervan geen gebied verloren.

Graslanden op circa 200 m afstand ten oosten van het plangebied zijn aangewezen als weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt binnen de aan te houden afstand tot dit weidevogelkansgebied van 300 m, maar er is sprake van overlapping met de reeds bestaande verstoringszone van de kern Britsum. Hierdoor is geen sprake van een nieuwe aantasting of verstoring van 'openheid en rust' in het weidevogelkansgebied. Extra toetsing hierop is derhalve niet nodig.

Gelet op voorgaande is geen sprake van natuurwaarden in het kader van gebiedsbescherming. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen nog niet geheel worden uitgesloten, aangezien een actuele Aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uitkomt in voor verzuring gevoelig Natura 2000-gebied. Hierop is in het hiernavolgende onderdeel stikstofdepositie-onderzoek ingegaan.

ECOLOGISCH VERVOLGONDERZOEK
De resultaten van de beknopte natuurtoets gaven aanleiding tot ecologisch vervolgonderzoek naar waterspitsmuis (onderzoeksperiode september t/m oktober 2023) en bunzing (juli t/m augustus 2023). Dit nader onderzoek is inmiddels uitgevoerd en de rapportage hiervan is als 'Bijlage 5 Ecologisch vervolgonderzoek' te raadplegen.

Uit het ecologisch vervolgonderzoek blijkt dat waterspitsmuis niet is aangetroffen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de oevers van het plangebied geen onderdeel uitmaken van het leefgebied van waterspitsmuis. In het ecologisch vervolgonderzoek is voorts geen bunzing aangetroffen. Daarentegen is op drie verschillende dagen overdag wel een (vermoedelijke) wezel waargenomen in het uiterst noordoostelijke deel van het plangebied (nabij het bestaande dorpsbos). Van overige kleine marterachtigen of andere beschermde soorten was tijdens het nader onderzoek geen sprake.

Uit het onderzoek blijkt dat een klein deel van het plangebied in het noordoostelijke deel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van wezel. Op het moment van onderzoek is wezel in Fryslân nog vrijgesteld van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 verandert dat. De provinciale Verordening Romte wordt dan vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân, en waarin wezel niet meer is vrijgesteld. Vanaf de ingang van de Omgevingswet is het dan verboden om deze dieren te doden, te verwonen en hun vaste rust- of voorplantingsplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen.

Bij werkzaamheden die betrekking hebben op het noordoostelijke deel van het plangebied kan op basis van het ecologisch vervolgonderzoek niet uitgesloten worden dat de nieuwe verbodsbepalingen per 1 januari 2024 niet worden overtreden. Hierom is vanaf invoering van de Omgevingswet dan ook een omgevingsvergunning flora- en fauna activiteit nodig (bevoegd gezag in dezen is Provinsje Fryslân). Een omgevingsvergunning flora-en fauna activiteit bestaat uit een aanvraagformulier met een bijbehorend activiteitenplan. In een activiteitenplan worden maatregelen opgenomen om negatieve effecten zo veel mogelijk te voorkomen, zoals het realiseren van vervangend leefgebied. Dit traject is ingezet.

STIKSTOFDEPOSITIE-ONDERZOEK
Vanwege het planvoornemen is onderzoek ingesteld naar de stikstofdepositie vanwege het toekomstig gebruik van de woningen (aanleg- en gebruiksfase). De onderzoeksrapportage hiervan met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator van 29 maart 2024 met informatie over de invoergegevens is als 'Bijlage 6 Stikstofdepositie-onderzoek' opgenomen.

In het onderzoek is uitgegaan van een worstcase-scenario wat betreft de realisatie van de woonwijk. Dat wil zeggen dat de aanlegfase en gebruiksfase beide in hetzelfde rekenjaar plaatsvinden. Voor de aanlegfase is gerekend met de emissie van mobiele werktuigen op de locatie en werkverkeer. Hiervoor is gebruik gemaakt van realistische aannames en kencijfers die door de jaren heen zijn verzameld met betrekking tot het uitvoeren van stikstofberekeningen. Wat betreft de gebruiksfase zijn kencijfers voor de verkeersgeneratie betreffende 'rest bebouwde kom' gehanteerd die passend zijn voor de te realiseren huurwoningen, rijtjeswoningen, twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen en appartementen. Verder is pakketbezorging in de wijk meegerekend alsmede de ritten van een vuilniswagen.

De rekenresultaten van het stikstofdepositie-onderzoek laten op basis van voorgaande geen verhoogde stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen op stikstofgevoelige Natura 2000-gebied zien. Wat betreft stikstofdepositie treedt er geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden en is het planvoornemen uitvoerbaar.

Conclusie
Ten behoeve van het planvoornemen is op grond van wet- en regelgeving per 1 januari 2024 een omgevingsvergunning flora- en fauna activiteit nodig gelet op de constatering dat het noordoostelijk deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van wezel. Het traject hiervoor met aanlevering van een activiteitenplan is ingezet bij het bevoegd gezag (betreffende Provinsje Fryslân). Er wordt van uit gegaan dat de omgevingsvergunning kan worden verkregen voor uitvoering van het planvoornemen.

Wat betreft de gebiedsbescherming is geconcludeerd dat de ecologische uitvoerbaarheid niet wordt belemmerd. De uitgevoerde AERIUS-berekeningen wijzen voorts uit dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

4.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.1 Archeologie

Normstelling en beleid
Gemeenten moeten inzichtelijk maken hoe zij op een verantwoorde manier het archeologisch belang in de ruimtelijke afweging hebben betrokken. Provincies hebben hierbij een toetsende rol. Provinsje Fryslân heeft hiertoe als toetsingskader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn alle bekende archeologisch waardevolle terreinen aangegeven. Bovendien geeft de kaart de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden aan.

De gemeente heeft met de beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) uit 2018 haar archeologische koers vastgesteld en uitgezet.

Toetsing
In 2022 is het parapluplan Partiële herziening Archeologie van de gemeente Leeuwarden vastgesteld. Daarin is het plangebied voor het overgrote deel niet van een archeologische dubbelbestemming met bijbehorende beschermingsregeling voorzien. Alleen in het meeste zuidelijke gedeelte van het plangebied heeft een klein gebied (171 m2) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' verkregen (zie figuur 8). Ook is in een smalle perceelstrook langs Trijehoeksdyk 1 een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing.

De gronden in het plangebied zijn namelijk archeologisch eerder al grotendeels onderzocht en vrijgegeven in het kader van de planontwikkeling rondom Steenslân fase I.

De betekenis van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5' is dat het een gebied of terrein van archeologische betreft respectievelijk een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.

Voor 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat in eerdere onderzoeken reeds aangetoond is dat in deze zones concentraties van archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. Het gaat hierbij om terreinen waarvan is vastgesteld dat hier essentiële informatie over het verleden van de gemeente in de bodem aanwezig is. Voor deze categorie geldt een oppervlaktecriterium van 100 m² en een dieptecriterium van 0,30 m bij ruimtelijke ingrepen. De dubbelbestemming kent geen bouwverbod, maar regelt dat bij ingrepen groter dan de aangegeven oppervlakte en diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van bouwwerken maar ook om het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Voor 'Waarde - Archeologie 5' geldt op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. In principe waren deze gebieden in het verleden geschikt voor bewoning, maar bood het landschap regelmatig minder gunstige woonomstandigheden. In deze gebieden is de dichtheid van vindplaatsen beduidend lager dan in gebieden met een hoge verwachting. Een oppervlakte- en dieptecriterium van 2.500 m2 respectievelijk 0,50 m wordt derhalve gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0012.png"

Figuur 8. Deel van overzichtskaart Partiële herziening Archeologie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie
De archeologische dubbelbestemming en beschermingsregeling op grond van het archeologische parapluplan is met voorliggend bestemmingsplan gecontinueerd. Het gaat hierbij om slechts een zeer beperkt deel van het plangebied. Voor het overige is het archeologische aspect in het plangebied op grond van het gevoerde archeologisch beleid van de gemeente niet aan de orde. Derhalve wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan op voorhand niet belemmerd door archeologie.

Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Leeuwarden.

4.2.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid
Naast aandacht voor archeologische waarden in het kader van de Erfgoedwet dient ieder ruimtelijk plan ook een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van cultuurhistorie dient dan ook aangegeven te worden op welke wijze daarmee rekening wordt gehouden. Voor het onderzoek hiernaar wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân.

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied sprake is van een voormalige boerderijplaats en van een vroegere padenstructuur als ooit geïnventariseerd in het kader van het project 'Oude Wegen Nieuwe Wegen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0013.jpg"

Figuur 9. Kaartfragment CHK2 (bron: Provincie Fryslân, 2023)

Voormalige boerderijplaats
Voormalige boerderijplaatsen worden cultuurhistorisch van belang geacht omdat deze kennis kunnen verschaffen over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van het cultuurlandschap op lokaal, regionaal en provinciaal niveau, aangezien boerderijplaatsen de kern vormden van de vroegere agrarische samenleving. De boerderijplaats in het plangebied is aan de westkant reeds aangetast door de huidige woonbebouwing aan de Brêgeleane. Met het voorliggende plan worden de gronden aan de noordkant van de boerderijplaats niet bebouwd maar als dorpsgroen ingericht. Met de landschappelijke waarden van de bestaande agrarische bebouwing op de voormalige boerderijplaats betreffende Trijehoeksdyk 1 (en Brêgeleane 51) is met het nieuwe plan dan ook rekening gehouden, in die zin dat de nieuwbouw van de woningen niet strak tegen de boerderijplaats wordt gesitueerd. In de nieuwe situatie wordt deze omzoomd met een groenrand. De boerderijplaats blijft daarmee visueel gezien intact. Maar straks met een groen kader als achtergrond in plaats van een open ruimte.

Oude Paden Nieuwe Wegen
In en langs het plangebied is sprake van structuren in het kader van het inventarisatieproject Oude Paden Nieuwe Wegen. In het plangebied betreft dat van zuid naar noord het Stêdpaad. Ten zuiden van de Stienzer Feart ook wel Oerhaalspaad/Oersetpaad geheten. Dit pad (feitelijk een structuur van paden) vormde vroeger de verbinding te voet tussen Leeuwarden en tal van dorpen, buurtschappen, kloosters, uithoven, stinzen en states in voormalig Leeuwarderadeel en Ferwerderadiel. Een aftakking van het Stêdpaad in het plangebied betreft het Bartenspaad dat langs de Bartensvaart in het plangebied oostwaarts gaat en aansluiting vindt op het Poepe-/Mierepaad, die vanaf de Trijehoeksdyk noordwaarts richting Truerd gaat (en ook onderdeel van het Stêdpaad is). Wat betreft de planvorming van Steenslân fase II is met de historische padenstructuur rekening gehouden door deze zoveel als mogelijk in het stedenbouwkundig ontwerp in te passen. Dat is gelukt voor het Stêdpaad die als structuur meest van belang wordt geacht. Dit pad is in het stedenbouwkundig ontwerp als weg opgenomen in het oostelijke woonveld.

Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

 

Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Toetsing
Waterbalans
In de stedenbouwkundige ontwerpen voor invulling van het plangebied met woningbouw is rekening gehouden met de compensatieverplichting met oppervlaktewater vanwege de verhardingstoename als gevolg van bebouwing. Navolgende tabel geeft de berekening in een waterbalans daarvan weer, op basis van de bestaande situatie in het plangebied (zie figuur 10) en de te realiseren situatie (zie figuur 11). Daarbij zijn de volgende uitgangspunten voor de berekening gehanteerd:

  • Bij de berekening van het bestaand wateroppervlak is uitgegaan van de insteek van het talud in plaats van de waterlijn (aangezien deze ontbreekt in de BGT-ondergrond).
  • Het fiets- en voetpad in oostwestelijke richting door het plangebied is bij het verhard oppervlak meegerekening in plaats van als halfverharding.
  • De optie van een vaart in het zuidelijk deel van het plangebied is niet bij de berekening betrokken (er wordt dus mogelijk meer nieuw water in het planontwerp gebracht dan waar nu mee gerekend is).
  • Voor het gehele plangebied is er van uit gegaan dat het op boezempeil wordt gebracht in plaats van een deel aan te merken als polderpeilgebied (dit in verband met de reactie van Wetterskip Fryslân in het voortraject).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0014.jpg"

Figuur 10. Bestaande situatie met betrekking tot oppervlaktewater in het plangebied

Met het planontwerp zoals dat met voorliggend bestemmingsplan nu mogelijk wordt gemaakt, vindt er een overcompensatie plaats (positief saldo van in ieder geval 7.567 m2). De berekening die hieraan ten grondslag ligt is als volgt:

Tabel 5. Berekening waterbalans in stedenbouwkundig ontwerp  

  Oppervlakte (m2)  
Bestaand water (in huidige situatie)   8.095  
100% compensatie i.v.m. dempingen   8.095  
compensatie t.b.v. verhardingstoename:
- 5% in boezempeilgebied
-10% in polderpeilgebied  
[17.680 + 10.130 + 2.240 + 310 = 30.360]
30.360 x 0,05 = 1.518
Geen polderpeilgebied  
Minimaal nieuw water   9.613 (= 8.095 + 1.518)  
Nieuw water in planontwerp   17.031,5  
Saldo (positief)   7.418,5 (= 17.031,5 - 9.613)  

De oppervlakte aan te compenseren verharding betreft de rekensom van gemiddeld genomen 70% aan verhard oppervlak van de uitgeefbare woonkavels (totaal van 25.260 m2, dus circa 17.680 m2) plus de aan te leggen weg- en parkeerinfrastructuur in de openbare ruimte en op eigen terrein betreffende inritten (totaal van: 12.680 m2, waarvan 310 m2 aan halfverharding zoals grasbetonstenen en schelpenpaden). Deze getallen zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerp van 01-11-2023 dat bij het ontwerp bestemmingsplan was gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0015.jpg"

Figuur 11. Nieuwe situatie met betrekking tot de verplichting voor watercompensatie

Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen voor toetsing en advies ingediend bij Wetterskip Fryslân.

Op 17-02-2023 heeft via de digitale watertoets een check op het planvoornemen plaatsgevonden. Stukken omtrent deze watercheck zijn als 'Bijlage 7 Watertoets' bij deze toelichting opgenomen. Hieruit is gebleken dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân het planvoornemen beschouwd als van grote invloed op het water of de wateraspecten in de omgeving. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten waar Wetterskip Fryslân blijkens het wateradvies belang aan hecht, en aanvullend ook de waterhuishoudkundige zaken die tijdens het vooroverleg zijn gebleken en hoe er met betrekking tot voorliggend planvoornemen mee om wordt gegaan.

  • Advies aanbrengen toename verharding
    Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm: 5% in geval van ligging in de Friese boezem, 10% in poldergebieden en alternatieve maatregelen bij vrije afstroming. Met voorliggend planvoornemen wordt voorzien in het graven van grote oppervlakten aan nieuwe waterpartijen waarmee in voldoende mate in de benodigde watercompensatie vanwege de verhardingstoename met het woningbouwproject kan worden voorzien.
  • Klimaat
    Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
  • Advies wijzigen van het waterpeil
    Het oppervlaktewaterpeil wordt gewijzigd met het planvoornemen. Tussen Wetterskip Fryslân en gemeente Leeuwarden is afgestemd dat wijziging van het waterpeil niet via watervergunning mogelijk is, maar dat er een peilbesluit procedure moet worden doorlopen.
  • Advies vrij voor de boezem
    Uit de watertoets blijkt dat het projectgebied vrij voor de boezem ligt. Het Wetterskip adviseert om toekomstige wateroverlast tegen te gaan door voldoende hoog te bouwen. Bij uitvoering van de plannen zal daar rekening mee gehouden moeten worden.
  • Advies dempen en graven van oppervlaktewater
    In het planvoornemen wordt er zowel oppervlaktewater gedempt als gegraven. Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. De locatie van de compensatie wordt weergegeven op de verbeelding (bestemming 'Water', maar de waterfunctie is ook mogelijk in de andere opgenomen bestemmingen).
  • Advies regionale en lokale kering
    Het plangebied raakt een lokale kering. Werkzaamheden binnen de zonering van de lokale- en/of regionale waterkering betreffen een vergunningsplichtige activiteit.
  • Advies hoofdwater
    Het plangebied raakt een hoofdwater. Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 m. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit. Met het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan komt de aanwezige hoofdwatergang te vervallen. Nieuw in het plangebied te realiseren watergangen krijgen vanuit Wetterskip Fryslân niet de status van hoofdwatergang.

Relevantie voor het planvoornemen
Waterpeil en watersysteem
Het waterpeil in het gehele plangebied wordt, conform de overlegreactie van het Wetterskip op het ontwerp stedenbouwkundig plan, op boezempeil gebracht. Ook de bestaande bebouwing in het zuidwestelijke deel wordt voor de boezem gelegd. De boezem wordt daarmee verder vergroot en de doorstroming in het gebied verbeterd.

De waterkwaliteit in het plangebied wordt verder geborgd met de aanleg van een brede watergang (rondom het eiland) met een goede watercirculatie. Het aantal doodlopende watergangen in het plangebied is beperkt. In het plangebied worden - alsook aangegeven bij het 'Advies hoofdwater'- geen nieuwe waterlopen door Wetterskip Fryslân als zijnde hoofdwatergang aangemerkt.

De noordwestelijke (privé) watergang loopt dood. Maar gelet op de breedte en diepte van deze watergang is dit ons inziens niet problematisch voor de waterkwaliteit.

Bouwen voor de boezem en drooglegging
Voor toekomstbestendige woningbouw is het belangrijk de woningen hoog genoeg te bouwen. Het Wetterskip Fryslân adviseert voor traditionele bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m, dus een vloerpeil van minimaal +0,58 m NAP. Dit is ook voldoende hoog qua veiligheid. Voor bebouwing zonder kruipruimte adviseert het Wetterskip een drooglegging van tenminste 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer en ook voor verharding een drooglegging van 0,70 m. Bij de nog te bouwen woningen zal rekening worden gehouden met dit advies.

Verder is het belangrijk dat de toegangswegen hoog genoeg liggen. Bij de realisatie van bebouwing en het aanleggen van verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Gezien de fluctuatie van de boezem is het verstandig toch een hoger vloerpeil aan te houden in verband met de boezemfluctuatie in combinatie met golfoploop, opstuwing, inklinking en dergelijke.

In het plan wordt, conform het advies van het Wetterskip, rekening gehouden met waterrobuust bouwen. De wegen in het plan zijn voorzien op circa +1,00 m NAP. De woningen zullen logischerwijs iets hoger komen te liggen (ca. +1,20 m NAP).

De boezemwaterstand heeft een streefpeil van -0,52 m NAP, maar heeft de neiging steeds meer te fluctueren met toenemende hoosbuien en periodes van droogte. Ook ten behoeve van de natuur zal Wetterskip Fryslân in het voorjaar vaker het waterpeil wat opzetten. Het waterpeil in de Friese boezem loopt meerdere keren per jaar flink op. Het maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar is hier berekend op +0,05 m NAP. Wetterskip Fryslân adviseert dat bij de inrichting van het gebied en de aanleg van walbeschoeiing en steigers in privétuinen rekening te houden met de fluctuaties en hogere waterstanden in de boezem. Bij de nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte en de uitgifte van kavelpaspoorten zal met het advies rekening worden gehouden.

Regionale waterkering
Met de aansluiting op de Friese Boezem zal de regionale waterkering moeten worden verlegd. Wetterskip Fryslân streeft er naar om de waterkeringen zo logisch en zo kort mogelijk te maken. In het ontwerp stedenbouwkundig plan lagen de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied buiten het boezemgebied. Doordat de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied ook op de Friese boezem wordt aangesloten, neemt de lengte van de regionale waterkering en bijbehorende onderhoudskosten minder toe ten opzichte van het ontwerp stedenbouwkundig plan. Bij het tracé van de waterkering wordt gebruik gemaakt van de Trijehoeksdyk, het Mierepad en de hoge gronden in het parkgebied aan de noordoostkant van het plangebied.

De richtlijnen van het Wetterskip Fryslân voor werkzaamheden aan de waterkering zijn reeds naar de gemeente gestuurd. En op 17 mei 2023 heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente over de nieuwe ligging van de waterkering. Daarin is besproken dat uitgegaan wordt van een waterkering type ‘hoge grond met een robuuste breedte’. Wetterskip Fryslân geeft de randvoorwaarden voor het benodigde profiel van de waterkering.

Uit de hoogtekaart (AHN4) kwam naar voren dat het tracé deels onvoldoende hoogte heeft. Uit nader onderzoek moet blijken welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de veiligheidseisen van de regionale waterkering. Daarbij beoordeelt het Wetterskip ook in hoeverre beplanting en dergelijke mogelijk is op de (beschermingszone van de) waterkering en welke voorwaarden daarbij gelden.

Er zijn reeds afspraken gemaakt wat te doen met bestaande duikers welke in het toekomstige tracé van de waterkering liggen.

Onderhoud
Wetterskip Fryslân adviseert de gemeente al water in eigendom te houden. Dit om het onderhoud in de toekomst niet te frustreren, gezien de toenemende plantengroei in het water.

Verder adviseert Wetterskip Fryslân dat er rekening wordt gehouden met voldoende ruimte om hekkelspecie en bagger, die vrij komt bij onderhoud, op de kant te kunnen leggen, en hier afspraken over vast te leggen.

In het verkavelingsplan zal nader worden bepaald of de gemeente al het water in eigendom en beheer neemt. Doorgaans worden doorgaande watergangen van openbaar belang in eigendom en beheer genomen door de gemeente. En zijn bewoners zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van niet doorgaande watergangen die aan beide zijden worden begrensd door kavels. Bij de nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zal rekening worden gehouden met het advies om voldoende ruimte vrij te houden voor hekkelspecie en bagger.

Conclusie
Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. De voor zover noodzakelijke vergunningen worden van gemeentewege aangevraagd bij Wetterskip Fryslân en daarvoor worden de nodige procedures doorlopen. Met het oog hierop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Nota bene
Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
  • 3. Wet basisnet: het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit): het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

VERANTWOORDINGSPLICHT
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Toetsing
afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0016.png"

Figuur 12. Overzichtskaart met betrekking tot externe veiligheidsaspecten (bron: risicokaart, 2023)

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig. De buisleiding (LPG) ten westen van het plangebied bevindt zich op dusdanige afstand (1,2 km) dat deze geen invloed op de externe veiligheid van het plangebied heeft (zie figuur 11). Daarnaast maken de voorgenomen ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de beoogde woningbouwontwikkeling met dit bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven- en milieuzonering

Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden: 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De volgende richtafstanden met bijbehorende milieucategorie (cat.) worden in de VNG-publicatie gehanteerd: 10 m voor cat. 1; 30 m voor cat. 2; 50 m voor cat. 3.1; 100 m voor cat. 3.2; 200 m voor cat. 4.1; 300 m voor cat. 4.2; 500 m voor cat. 5.1 en 700 m voor cat. 5.2.

Toetsing
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuwe woonwijk. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied.

Aangrenzend aan het plangebied van dit bestemmingsplan is sprake van een tweetal in beginsel hinderveroorzakende functies. Dat betreft een enkelbestemming 'Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij' aan de Truerderdyk 14-14a en een bestemming 'Bedrijf - 2' aan Truerderdyk 24 met de mogelijkheid van bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2. Een kinderboerderij wordt op grond van de VNG-publicatie aangemerkt als een hinderveroorzaker van milieucategorie 2. Voor beide percelen geldt derhalve een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige functies, zoals wonen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan ten opzichte van het plangebied van Steenslân fase II.

Bij de uitwerking van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is in voldoende mate rekening gehouden met de toepassing van minimale richtafstanden op grond van de VNG-publicatie. De uitvoering van dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd uit oogpunt van hinder van en voor bedrijven en voorzieningen.

Overigens worden bedrijven en voorzieningen tot en met milieucategorie 2 in de ruimtelijke ordening ook als goed inpasbaar in en nabij woongebieden gezien.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan kan derhalve uitvoerbaar worden geacht op dit onderdeel.

4.6 Geluidhinder

Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.

Tabel 6. Overzicht breedte geluidzones per type weg

Aantal rijstroken   Wegligging binnenstedelijk gebied   Wegligging buitenstedelijk gebied  
2   200 m   250 m  
3 of 4   350 m   400 m  
5 of meer   n.v.t.   600 m  

Toetsing
Omdat dit bestemmingsplan ziet op de nieuwbouw van woningen en woonarken, die als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt, en in het plangebied diverse geluidzones van toepassing zijn van omringende wegen (maatgevend zijn de Brêgeleane en Trijehoeksdyk), is toetsing aan de Wgh nodig. Hiertoe is door bureau Geluidszaken onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de beoogde woningbouw verricht. De gehele onderzoeksrapportage is als 'Bijlage 8 Onderzoek wegverkeerslawaai' bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

Akoestisch onderzoek
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Brêgeleane en Trijehoeksdyk op geen enkele te realiseren woning hoger zal zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. De Wgh brengt voor uitvoering van het planvoornemen met betrekking tot deze wegen dan ook geen verdere verplichtingen met zich mee. De rekenresultaten tonen aan dat in lijn met de Wgh de geluidbelastingen in het plangebied aanvaardbaar kunnen worden geacht en dat sprake is van goede ruimtelijke ordening. Er is geen sprake van cumulatie van geluid.

Conclusie
Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door het aspect geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai wordt belemmerd.

4.7 Luchtkwaliteit (en verkeer)

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10 ). Deze grens komt met de meest recente nibm-tool per 23-04-2022 overeen met een weekdaggemiddelde van 2.139 auto's dan wel 104 vrachtwagens per etmaal.

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan omdat bij recht ten hoogste 105 woningen kunnen worden gerealiseerd. Vanwege het planvoornemen en de vrijstellingsregeling die kan worden gehanteerd, is vervolgonderzoek niet nodig.

Voor de te realiseren 105 woningen in het woningbouwprogramma dat voorligt, is in het stikstofdepositie-onderzoek concreet de verkeersgeneratie voor de gebruiksfase in een 'worstcase-scenario' nagegaan:

Tabel 7. Verkeersgeneratie vanwege het planvoornemen in de toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0017.jpg"

Voorgaande leidt in totaal tot een ten hoogste te verwachten aantal van 709 motorvoertuigbewegingen van licht verkeer per dag. Er is daarnaast rekening gehouden met gemiddeld 2 verkeersbewegingen van zwaar verkeer per week en 8 ritten van middelzwaar vrachtverkeer per etmaal in verband met pakketbezorging. Het totaal van deze verkeersbewegingen wordt vanuit het plangebied ontsloten op de Brêgeleane, waarlangs vervolgens een tweetal routes (noordelijk en zuidelijk) beschikbaar zijn voor verdere verkeersafwikkeling. Met het verwachte aantal verkeersbewegingen is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden op grond van de nibm-tool. Daarmee is op basis van Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN-kaarten) derhalve geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit in het gebied.

Aan de regels met betrekking tot de Wet milieubeheer kan bij uitvoering van het planvoornemen worden voldaan. De Wet luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Bodem

Normstelling en beleid
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Onderzoek
Door onderzoeksbureau WSP Nederland B.V. is een actualiserend en verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voorgenomen woningbouwuitbreiding van Steenslân fase 2. Het gehele onderzoek is als 'Bijlage 9 Bodemonderzoek' bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van een (water)bodemverontreiniging van betekenis en dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het beoogde gebruik van het terrein voor wonen.

Wel dient te worden opgemerkt dat er wettelijke beperkingen gelden bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Bij grondverzet dient derhalve zoveel mogelijk grond op de locatie te worden hergebruikt. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente het bevoegd gezag.

Conclusie
Gelet op het verrichte bodemonderzoek wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet in uitvoerbaarheid belemmerd door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

4.9 Overig

4.9.1 M.e.r.-verantwoording

Normstelling en beleid
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Deze drempelwaarde wordt met de ontwikkeling uit dit bestemmingsplan niet overschreden. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

De gemeente Leeuwarden heeft een voortrekkersrol in het op gang brengen van de projectontwikkeling. De gemeente is initiatiefnemer voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan en is in dezen ook het bevoegd gezag. Er hoeft dan ook geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Conclusie
De beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de relevante criteria die staan opgenomen in de Wet milieubeheer en bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU (waarmee Richtlijn 2011/92/EU is gewijzigd). Dit betekent dat gekeken is naar de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de gevolgen van de activiteit voor het milieu.

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar heeft in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Gezien de te verwachten effecten kan worden geconcludeerd dat het gezien de aard van de activiteit en de zorgvuldigheid waarmee het plan kan worden ingepast en gerealiseerd, is uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen met zich mee zal brengen voor het milieu. Omdat er geen sprake is van relevante effecten, zijn er geen redenen gezien die het doorlopen van een m.e.r.- procedure zinvol maken. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

4.9.2 Verkeer en parkeren

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Verkeerseffecten die optreden als gevolg van een plan kunnen met vuistregels en kengetallen worden onderbouwd.

Publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) kan hiervoor worden geraadpleegd, waarin per gebiedstype onder meer cijfers van de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdag (verkeersgeneratie) beschikbaar zijn gesteld, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Gemeenten beschikken ook vaak over eigen beleid en regels in een gemeentelijke nota met betrekking tot verkeer en parkeren. In veel gevallen is daarbij aansluiting bij de kencijfers van CROW gezocht. In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Daarbij is als uitgangspunt genomen voor het plangebied 'weinig stedelijk gebied' betreft voor Stiens en omgeving en het plangebied als ‘rest bebouwde kom’ kan worden aangemerkt.

Onderzoek
Wat betreft het parkeren in de te realiseren nieuwe woonwijk is een parkeerbalans opgesteld en uitgewerkt in paragraaf 2.3 Parkeerbalans, waar op deze plaats naar wordt verwezen. Het parkeren vindt conform de gemeentelijke parkeernormennota op eigen terrein plaats of wordt in de openbare ruimte opgelost.

Wat betreft de berekening van de verkeersgeneratie en intensiteiten kan standaard genomen per te realiseren woning worden uitgegaan van gemiddeld 7 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal. Een en ander leidt op basis van gemeentelijke verkeersmodellen tot de volgende aantallen motorvoertuigbewegingen na planrealisatie ten aanzien van de huidige situatie.

  Huidige situatie
(2023)  
Nieuwe situatie
(na voltooiing Steenslân fase II)  
Brêgeleane
(tussen Eysingastrjitte en Trijehoeksdyk)  
613   974  
Trijehoeksdyk   100   114  

Brêgeleane
Navolgend verkeersmodel toont de schatting van de verkeersintensiteit in 2019 voor de Brêgeleane.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01_0018.png"

Wat betreft de huidige situatie in 2023 geldt dat Steenslân fase I in 2019 circa 117 gerealiseerde woningen kende. Inmiddels zijn dat er 177. Dit betekent een toename van 60 woningen met bijbehorende verkeersgeneratie ten opzichte van de situatie in 2019. Oftewel een plus van 420 mvt/etmaal (60*7), gelijkelijk verdeeld per richting over de Brêgeleane richting west-oost en zuid-noord. Dit betekent op basis van de generatie van Steenslân I per richting 105 mvt/etmaal extra. Daarmee komt de huidige situatie in 2023 op:

  • west-oost (ten noordwesten van de afslag Eysingastrjitte) van 220 naar 325 mvt/etmaal en van 206 naar 311 mvt/etmaal, wat een totaal maakt van 636 mvt/etmaal;
  • noord-zuid (ten zuiden van de afslag Eysingastrjitte) van 207 naar 312 mvt/etmaal en van 196 naar 301 mvt/etmaal, wat een totaal maakt van 613 mvt/etmaal.

In de toekomstige situatie geldt dat er 105 woningen met Steenslân fase II mogelijk worden gemaakt, waarvan 103 woningen worden ontsloten via de Brêgeleane. Uitgaande van 7 mvt/etmaal (o.b.v. CROW-cijfers, en worstcase scenario) hoort bij dit aantal woningen een gemiddelde verkeersgeneratie van 721 mvt/etmaal. Uitgaande van een gelijkelijke verdeling van deze verkeersgeneratie noordelijke en zuidelijke richting op de Brêgeleane wordt de verkeersintensiteit in beide richtingen afgerond 974 mvt/etmaal. Voorbij de afslag naar de Eysingastrjitte wordt de verkeersgeneratie op de Brêgeleane 997 mvt/etmaal.

Trijehoeksdyk
Voor wat betreft de Trijehoeksdyk wordt de verkeersgeneratie in de huidige situatie in 2023 op 100 mvt/etmaal geschat. Na planrealisatie van Steenslân fase II worden een tweetal woningen via de Trijehoeksdyk ontsloten. Met een standaard verkeersgeneratie van ook hier 7 mvt/etmaal per woning, komt de intensiteit in de nieuwe situatie daarmee op 114 mvt/etmaal.

Conclusie
Gelet op de uitkomsten in de studie naar verkeer en parkeren wordt de conclusie getrokken dat het planvoornemen niet tot onevenredige verkeerseffecten leidt. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht.

4.9.3 Vliegbasis Leeuwarden

Hoogtebeperkingen
De veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer vanwege de nabijgelegen Vliegbasis Leeuwarden brengt hoogtebeperkingen met zich mee. In het plangebied zijn derhalve luchtvaartverkeerzones van toepassing. Naast het gebruikelijke radarverstoringsgebied in de gehele regio (met hoogtebeperkingen vanaf 45 m) geldt er in het plangebied een ILS-verstoringsgebied (Instrument Landing System) met hoogtebeperkingen vanaf ongeveer 30 m. Omdat met het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet wordt voorzien in objecten met een dergelijke bouwhoogte, is regelgeving omtrent de vliegbasis verder niet van invloed op de uitvoerbaarheid.

Luchtvaartlawaai
Vanwege de vliegbasis gelden er in de gemeente ook geluidscontouren die samenhangen met vliegbewegingen. Op basis van artikel 25 van de Luchtvaartwet is door de minister van het voormalige Ministerie van VROM het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Stb. 1996, 668, 17-12-1996) vastgesteld. In dit besluit is bepaald wat de consequenties zijn van contouren van Kosteneenheden (Ke) voor bestaande en nieuw op te richten geluidsgevoelige gebouwen binnen een geluidszone en dan in het bijzonder voor woningen. De grenswaarde voor de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige objecten is vastgesteld op 35 Ke. Het gehele plangebied ligt buiten deze 35 Ke-contour van de aan- en afvliegroute van de vliegbasis. Met luchtvaartlawaai hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden.

4.9.4 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

4.9.5 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Toelichting op het juridische systeem

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en in de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

5.2 Regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 'Begrippen' zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 'Wijze van meten' is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de regels van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving; en
  • b. bouwregels.

Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of
  • d. specifieke gebruiksregels; en/of
  • e. een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad d. Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

Ad e. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.

Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende bouw- en gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. Vanwege de aanwezigheid van het ILS-verstoringsgebied rond de Vliegbasis Leeuwarden, is er een aanduiding opgenomen die de werking van dit systeem moet beschermen. Door een maximale bouwhoogte in de regels op te nemen, wordt voorkomen dat het systeem mogelijk verstoord wordt. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.

Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen
De groenbestemming geldt voor de plandelen die als structureel groen kunnen worden aangemerkt, maar ook de paden die binnen die plandelen liggen. Aangezien de locatie van de speelvoorzieningen in afstemming met een groep bewoners is bepaald, zijn deze locaties op de verbeelding met een aanduiding "speelvoorziening" aangegeven. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd in de groenbestemming, maar wel overige bouwwerken tot een hoogte van maximaal 5 m.

Tuin - Erf bij woonarken
De gronden grenzend aan de vier woonarken zijn voorzien van de specifieke tuinbestemming 'Tuin - Erf bij woonarken'. Deze regeling sluit aan bij het bestemmingsplan Arken en Woonschepen van de gemeente Leeuwarden (NL.IMRO.0080.BPWARKENWSCHEPEN-VG01). Er mogen bijbehorende bouwwerken met een maximale oppervlakte van 25 m² gebouwd. Deze oppervlakte kan met een binnenplanse afwijking worden vergroot tot 50 m².

Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen, de parkeerplaatsen, de parkeerstroken, de transformatorstations en de bijbehorende bermen en verhard gras zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, dit uiteraard met uitzondering van de vergunningsvrije bouwwerken opgenomen in Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

Water
Water (boezempeil en polderpeil) is bestemd als 'Water'. Ook de vier woonarken zijn opgenomen in deze bestemming en voorzien van een specifieke functieaanduiding. Hiervoor geldt dat de regeling aansluit bij het bestemmingsplan Arken en Woonschepen van de gemeente Leeuwarden (NL.IMRO.0080.BPWARKENWSCHEPEN-VG01). De woonschepen moeten worden voorzien van een plat dak. De bruggen in het plangebied zijn geregeld in de bestemming 'Water'.

Wonen
De bestemming 'Wonen' ziet op alle woonpercelen, behalve het appartementencomplex. De bouwvlakken zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerp. Het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogten zijn aangeduid op de verbeelding. In de regels is neergelegd dat de woningen van een kap moeten worden voorzien en voor twee woningen geldt dat deze kap een mansarde kap moet zijn. Voor de verschillende typen woningen gelden afzonderlijke regels met betrekking tot de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens. Op die locaties mag op de eerste bouwlaag (de begane grond) alleen een onderdoorgang worden gebouwd. Hiermee wordt een poort onder de woning bedoeld die ervoor zorgt dat de achtertuin kan worden bereikt, zonder dat de bewoner hiervoor door de woning moet. Een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het gebruik als bed and breakfast kan door middel van een binnenplanse afwijking worden toegestaan.

In paragraaf 4.1 is aangegeven dat er geen lichtuitstraling op de watergangen mag plaatsvinden. Dit is met een bouwregel en met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van de bestemming 'Wonen' en 'Wonen - Woongebouw'.

Wonen - Woongebouw
De bestemming 'Wonen - Woongebouw' ziet op het appartementencomplex. Er mogen maximaal 14 appartementen worden gerealiseerd in het woongebouw. De maximale goot- en bouwhoogten zijn aangeduid op de verbeelding. Bergingen zijn alleen inpandig toegestaan. Voor het gebruik van een appartement voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit of een bed and breakfast gelden dezelfde regels als bij de bestemming 'Wonen'.

Waarde - Archeologie 3
Voor een klein deel van het zuidwestelijk deel van het plangebied naast Trijehoeksdyk 1 geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De regeling hiervoor is gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie van de gemeente Leeuwarden (NL.IMRO.0080.00004BP00-VG01). De dubbelbestemming kent geen bouwverbod, maar regelt dat bij ingrepen groter dan een nader aangegeven oppervlakte en aangegeven diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In de artikelen staat duidelijk aangegeven wat voor soort onderzoek nodig is en waaraan dat onderzoek wordt getoetst. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van bouwwerken, maar ook om het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Waarde - Archeologie 5
Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' in een zuidelijke strook van het plangebied. De regeling hiervoor is gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie van de gemeente Leeuwarden (NL.IMRO.0080.00004BP00-VG01). Bij ingrepen met een grotere oppervlakte dan 2.500 m² en dieper dan 0,50 m dient een archeologisch onderzoeksrapport te worden overgelegd voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend. Verder is voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

5.4 Procedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging op de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan extern besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4o, onderscheidenlijk 5o, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds aangetoond door de financiële haalbaarheid en anderzijds via de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Voorliggend bestemmingsplan betreft een gemeentelijk plan. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet van toepassing.

De met fase II van Steenslân te ontwikkelen gronden zijn in eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal is hiermee derhalve anderszins verzekerd. Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatieverslag stedenbouwkundig ontwerp

Bewoners van Stiens en omgeving konden zich aanmelden voor een participatiewerkgroep. Plaatselijk Belang Stiens en de gemeente hebben alle aanmeldingen gecategoriseerd op een aantal leeftijdsgroepen en daarna blind een keuze gemaakt uit de geïnteresseerden. Er is nu een werkgroep van 15 inwoners. Een doorsnede van de bevolking van Stiens en direct aanwonenden. In 2022 zijn er meerdere sessies geweest met de participatiewerkgroep en een drietal stedenbouwkundigen van de gemeente. In werkgroepen is geschetst aan de verschillende onderdelen van het plan: water, groen, verkeersroutes, en uiteraard de woningen. Hier is onder begeleiding van stedenbouwkundigen van de Gemeente Leeuwarden een concept ontwerp van het stedenbouwkundig plan ontstaan. Vervolgens hebben de werkgroepleden het conceptplan gepresenteerd aan het dorp. Het plan werd goed ontvangen en leverde enthousiaste reacties op. Uiteraard was er voor de bezoekers een mogelijkheid om tips/opmerkingen door te geven.

In het programma zaten 80 woningen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er ongeveer 30% sociale huur in een woningbouwplan moet zitten. Daarom komen er ongeveer 10 woningen bij. De stedenbouwkundige van de gemeente heeft dit verwerkt in de maquette. De deelnemers van de participatiegroep zijn positief over deze aanpassing.

De participatiegroep heeft in een vervolgsessie nagedacht over het beeldkwaliteitsplan en de welstandsrichtlijnen. Wethouder Hein de Haan was daarbij ook aanwezig. Dit zijn onder andere de hoofdvorm van de woning, compositie van de woning, kapvorm, dakhelling, materialisering, kleurstellingen en erfafscheiding. De ingebrachte suggesties en opmerkingen worden door de stedenbouwkundige van de gemeente verwerkt in concept welstandsrichtlijnen. In november 2022 is in een volgende bijeenkomst het resultaat besproken. Daarin is ook gesproken over de woonarken, biodiversiteit en plekken voor speelvoorzieningen.

Het ontwerp stedenbouwkundig plan is op 13 februari 2023 tijdens een inloopbijeenkomst ook gepresenteerd aan belangstellenden in het dorp. Belangstellenden konden tijdens deze inloopbijeenkomst ook inspraakreacties achterlaten.

Het voorliggende bestemmingsplan vormt een uitwerking van het stedenbouwkundig plan zoals tot stand gekomen als in voorgaande geschetst.

6.2.2 Vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan ‘Stiens - Steenslân II’ op 14 september 2023 voor vooroverleg gedeeld met het Wetterskip Fryslân, de provincie Fryslân, de brandweer (Veiligheidsregio) en Liander. Gedurende de vooroverlegreactietermijn van zes weken hebben Wetterskip Fryslân, de brandweer en Liander een vooroverlegreactie ingediend. De ontvangen overlegreacties zijn als 'Bijlage 10 Overlegreacties' bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder wordt de inhoud van de ontvangen vooroverlegreacties samengevat en volgt per punt het gemeentelijke commentaar.

Overlegreactie Liander
Vanuit Liander zijn er geen planologische opmerkingen op het conceptontwerpbestemmingsplan.

Reactie:
Dank voor uw reactie. Goed om te horen dat u geen opmerkingen heeft op het bestemmingsplan. Uw vooroverlegreactie geeft daarmee geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen.

Overlegreactie Provincie Fryslân
De provinciale belangen geven aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:

Landschappelijke inpassing
In de ruimtelijke onderbouwing geeft u aan dat fase 2 van Steenslân de stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van de oostelijke dorpsrand van Stiens gaat vormen. Voor de realisatie van deze landschappelijke inpassing vragen wij u een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de regels van het plan.

  • 5. Cultuurhistorie

Bij de paragraaf cultuurhistorie is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische kaart (CHK2). Hierover geeft u aan dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden verwacht hoeven te worden. Wij wijzen u er echter op dat aansluitend, ten zuidwesten van het plangebied, een aanduiding ‘boerderijplaats’ op de cultuurhistorische kaart is aangegeven. Wij vragen u om in de motivering hier aandacht aan te besteden in relatie tot het plangebied.

  • 6. Stikstof

Voor het plan is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van kengetallen die worden bijgehouden in een bronbestand die gemiddelde cijfers bevat over de inzet van mobiele werktuigen op de locatie. Deze kengetallen zijn voor gemiddelde woningbouwprojecten. Het plan bevat echter ook de realisatie van 17.180 m2 aan nieuw water. In het onderzoek en de berekening is hier niks over opgenomen. Dit zal wel meegenomen moeten worden. Tevens is er een inschatting gemaakt voor de verharding/bestrating en ook de terreininrichting. Een bronherleiding waar deze inschatting op wordt gemaakt is niet opgenomen in het onderzoek. Graag zien wij ook een verduidelijking op dit onderdeel in het onderzoek. Wij vragen u om het voorgaande mee te nemen in de meest actuele AERIUS-calculator van 5 oktober 2023.

  • 7. Ontgronding

In de motivering wordt aandacht besteed aan ontgrondingen. Er wordt echter niet aangegeven hoeveel m3 er vrijkomt, zal worden afgevoerd en wat de diepte gaat worden. Wij merken op dat hier sprake kan zijn van een ontgronding waar de Ontgrondingenverordening Fryslân op van toepassing is. Kortheidshalve verwijzen wij u ook naar de factsheet ‘Ontgrondingen’ die wij op 7 juni per mail aan alle gemeenten hebben toegezonden. Wij vragen u contact op te nemen met de FUMO en de motivering op dit onderdeel aan te vullen.

  • 8. Waterrobuust bouwen

In de nieuwe Omgevingsvisie wordt onder andere ingezet op waterrobuust bouwen waarbij de verbinding wordt gelegd met ons waterbeleid. In de motivering is geen aandacht besteed aan waterrobuust bouwen. Wij adviseren om minstens 0 NAP te hanteren. Kortheidshalve verwijzen wij naar onze factsheet ‘Waterrobbuust bouwen’. Wij vragen u om waterrobuust bouwen toe te voegen aan de motivering.

Reactie:
Ad. 1. Steenslân I is inmiddels afgerond. Het voorliggende plan voor Steenslân II vormt de stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van de oostrand van Stiens. In het vastgestelde stedenbouwkundige plan is de ambitie vastgelegd om Steenslân II landschappelijk in te kaderen in een groene dorpsrand. De groene dorpsrand zal bestaan uit twee bospartijen aan de zuidwest- en oostzijde van plangebied. Deze bospartijen komen de landschappelijke inpassing en het woon- en leefklimaat van het gehele dorp (meer wandel- en recreatiemogelijkheden) ten goede. En vormen een robuuste ecologische structuur rondom de oostzijde van Stiens. Deze stedenbouwkundige ambitie is in het bestemmingsplan vastgelegd met een groenbestemming. Hoe deze groenbestemming exact wordt ingevuld (qua beplanting, paden, etc.) wordt in een later stadium vastgelegd met een inrichtingstekening voor de openbare ruimte. Het bij dit bestemmingsplan betrokken stedenbouwkundig bureau heeft eveneens opdracht gekregen om een ecologisch/biodiversiteitsonderzoek op te stellen dat als input kan dienen voor deze nog op te stellen inrichtingstekening voor het openbaar groen. Het is niet noodzakelijk om de aanleg van groen middels een voorwaardelijke verplichting te regelen. Dit is momenteel voldoende geborgd met de groenbestemming.

Ad. 2. In het onderdeel Cultuurhistorie zullen wij verwijzen naar deze boerderijplaats. Met de landschappelijke waarden van deze boerderijplaats is in het plan rekening gehouden, in die zin dat niet strak tegen de boerderijplaats wordt aangebouwd en in de nieuwe situatie wordt omzoomd door een bosgebied. De boerderijplaats blijft daarmee visueel gezien intact. Maar straks met een groen kader als achtergrond in plaats van een open ruimte.

Ad. 3. De aanleg van het water was in de eerdere versie van de berekening reeds meegenomen. Dit was opgenomen onder de term ‘terreininrichting’. Nader onderzoek van de uitgangspunten wijst uit dat er ook daadwerkelijk terreininrichting plaatsvindt, naast de aanleg van de watergang. Dit is circa 25.000 m2. Deze terreininrichting is aanvullend in de uitgangspunten van de laatste berekening meegenomen. Hiermee is een vollediger beeld van de situatie geschetst. De inschatting van de inzet van werktuigen is voorts gebaseerd op het bronbestand van het betrokken stedenbouwkundig bureau. Dit betreft een bestand voor de inzet van machines wat is gebaseerd op eerdere stikstofberekeningen en verzamelde gegevens van aannemers. De berekening is inmiddels met de laatste versie van Aerius op 8 november 2023 doorgerekend.

Ad. 4. Op basis van huidige stedenbouwkundig plan hebben we berekend dat er 10.000 m3 tot 15.000 m3 moet worden afgegraven. In het kader van duurzaamheid wil de gemeente zo min mogelijk grond afvoeren en hergebruiken in het plangebied (verhogen maaiveld en ophogen grond in bosgebied). Naar verwachting zal circa 6.500 m3 worden afgevoerd. De watergangen worden 1,9 m diep (geschikt voor de DM-klasse) en 2,4 m diep ten opzichte van het maaiveld. Er zal dus, gelet op de diepte van de ontgronding, vrijstelling voor de ontgronding nodig zijn van de FUMO. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan zal contact worden opgenomen met de FUMO. Het onderdeel ontgrondingen in de toelichting van het bestemmingsplan zal conform bovenstaande worden aangepast.

Ad. 5. We gaan uit van een aanleghoogte van de straten van circa +1,00 m NAP (zie dwarsprofielen stedenbouwkundig plan). De woningen zullen logischerwijs iets hoger komen te liggen (ca. +1,20 m NAP). Bij het onderdeel ‘Water’ zullen we nader ingaan op waterrobuust bouwen (zie antwoord op vooroverlegreactie van het Wetterskip).

Overlegreactie Wetterskip Fryslân

  • 1. In bijlage 6 is een checklijst van de digitale watertoets opgenomen. Het plan is niet bij ons waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Dit omdat er geen gebruik is gemaakt van de knop ‘Direct aanvragen’. In de checklijst is aangegeven dit te doen. Het is daarom nog nodig om de digitale watertoets volledig te doorlopen en het juiste formulier met adviezen in deze bijlage te gebruiken.
  • 2. De waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan is summier. In de waterparagraaf is bijna niets terug te vinden over de adviezen uit de digitale watertoets en de overleggen en e-mail communicatie welke hebben plaatsgevonden tussen waterschap en gemeente. Alleen het wateraspect bergingscompensatie is uitgewerkt. Er dient omschreven te worden hoe in dit plan rekening gehouden wordt met alle verschillende wateraspecten.

Graag zien wij dat onderstaande wateraspecten worden gebruikt bij het aanvullen van de waterparagraaf:

2.1. Waterpeil en watersysteem
Met de realisatie van Steenslân II wordt het gebied op de Friese boezem aangesloten. Mooi dat ons advies (in kader van het ontwerp stedenbouwkundig plan) om de bestaande bebouwing in het zuidwestelijk deel ook voor de boezem te leggen is meegenomen. De boezem wordt daarmee verder vergroot en de doorstroming in het gebied wordt hiermee beter.

In de waterparagraaf staat dat Wetterskip Fryslân na aanvraag kijkt of de peilwijziging met een watervergunning kan worden afgehandeld of dat er een peilbesluit procedure van toepassing is. Dit klopt niet. Voor dit plan is een peilbesluitprocedure nodig voor het wijzigen van het waterpeil.

Ten opzichte van het ontwerp stedenbouwkundig plan zijn wijzigingen in de waterhuishouding doorgevoerd. De watergangen rondom het bosgebied zijn deels geschrapt. Ten oosten van het bosgebied wordt de watercirculatie goed geregeld. Wij adviseren om te onderzoeken of met deze dempingen de af- en ontwatering van de nieuwe woningen wel voldoende geborgd is. Dit om wateroverlast/vochtproblemen te voorkomen. Ook bij de wandelpaadjes in het bosgebied vragen wij ons af hoe deze voldoende begaanbaar blijven. Hoe worden wateroverlast problemen, zoals deze er zijn bij andere bospaadjes in de gemeente, voorkomen?

Het watergang voor de woningen aan het in het noordwestelijk deel van het plangebied is met de wijziging doodlopend water geworden. Wij adviseren om ook hier voor doorstroming te zorgen, volgens het beleid van de gemeente Leeuwarden (kwaliteitshandboek openbare ruimte). Dit is belangrijk voor een goede waterkwaliteit en daarmee voor de woonkwaliteit van het plan.

Voor een goede watercirculatie is het nodig om duikers met een ruime diameter aan te leggen. In de benodigde watervergunning worden de randvoorwaarden voor duikers opgenomen.

Zoals in het overleg van 7 februari ’23 met de gemeente is besproken komt de reeds bestaande hoofdwatergang welke nu in het gebied ligt te vervallen.

2.2. Bouwen voor de boezem en drooglegging
Voor toekomstbestendige woningbouw is het belangrijk de woningen hoog genoeg te bouwen. Ook is het belangrijk dat de toegangswegen hoog genoeg liggen. Bij de realisatie van bebouwing en het aanleggen van verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. We adviseren voor traditionele bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m, dus een vloerpeil van minimaal +0,58 m NAP. Dit is ook voldoende hoog qua veiligheid. Voor bebouwing zonder kruipruimte adviseren wij een drooglegging van tenminste 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer en ook voor verharding een drooglegging van 0,70 m. Gezien de fluctuatie van de boezem is het verstandig toch een hoger vloerpeil aan te houden in verband met de boezemfluctuatie in combinatie met golfoploop, opstuwing, inklinking en dergelijke.

De boezemwaterstand heeft een streefpeil van -0,52 m NAP, maar heeft de neiging steeds meer te fluctueren met toenemende hoosbuien en periodes van droogte. Ook ten behoeve van de natuur zal Wetterskip Fryslân in het voorjaar vaker het waterpeil wat opzetten. Het waterpeil in de Friese boezem loopt meerdere keren per jaar flink op.

Het maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar is hier berekend op +0,05 m NAP. Informatie over de overige berekende maatgevende boezempeilen kunnen wij indien gevraagd ook aanleveren. Het is verstandig dat bij de inrichting van het gebied en de aanleg van walbeschoeiing en steigers in privétuinen rekening te houden met de fluctuaties en hogere waterstanden in de boezem.

2.3. Regionale waterkering
Met de aansluiting op de Friese Boezem zal de regionale waterkering moeten worden verlegd. Hierbij streven wij er vanuit Wetterskip Fryslân altijd naar om de waterkeringen zo logisch en zo kort mogelijk te maken. In het ontwerp stedenbouwkundig plan lagen de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied buiten het boezemgebied. Doordat de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied ook op de Friese boezem wordt aangesloten neemt de lengte van de regionale waterkering en bijbehorende onderhoudskosten minder toe ten opzichte van het ontwerp stedenbouwkundig plan. Bij het tracé van de waterkering wordt gebruik gemaakt van de Trijehoeksdyk, het Mierepad en de hoge gronden in het parkgebied aan de noordoostkant van het plangebied.

Onze richtlijnen voor werkzaamheden aan de waterkering zijn toegestuurd. En op 17 mei 2023 heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente over de nieuwe ligging van de waterkering. Daarin is besproken dat uitgegaan wordt van een waterkering type hoge grond met een robuuste breedte. Wetterskip Fryslân geeft de randvoorwaarden voor het benodigde profiel van de waterkering.

Uit de hoogtekaart (AHN4) kwam naar voren dat het tracé deels onvoldoende hoogte heeft. Uit nader onderzoek moet blijken welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de veiligheidseisen van de regionale waterkering. Daarbij beoordelen wij ook in hoeverre beplanting en dergelijke mogelijk is op de (beschermingszone van de) waterkering en welke voorwaarden daarbij gelden.

Er zijn afspraken gemaakt wat te doen met bestaande duikers welke in het toekomstige tracé van de waterkering liggen.

2.4. Onderhoud
Wij adviseren dat de gemeente het water in eigendom houdt. Dit om het onderhoud in de toekomst niet te frustreren, gezien de toenemende plantengroei in het water.

Verder adviseren wij dat er rekening wordt gehouden met voldoende ruimte om hekkelspecie en bagger, die vrij komt bij onderhoud, op de kant te kunnen leggen, en hier afspraken over vast te leggen.

Reactie:
Ad.1. Wij zullen de watertoets doorlopen en het juiste formulier met adviezen als bijlage toevoegen in het ontwerpbestemmingsplan.

Ad. 2. De waterparagraaf zullen wij aanvullen met de aangedragen relevante wateraspecten.

2.1.

In de waterparagraaf zullen wij bij het wateraspect ‘Waterpeil en watersysteem’, conform uw vooroverlegreactie, de volgende tekst opnemen:

"Het waterpeil in het gehele plangebied wordt, conform de overlegreactie van het Wetterskip op het ontwerp stedenbouwkundig plan, op boezempeil gebracht. De boezem wordt daarmee verder vergroot en de doorstroming in het gebied verbeterd en de lengte van de waterkering verkleind. Gezien de hoogteligging van de bestaande bebouwing op het maaiveld in het zuidwestelijk deel is dit problematisch voor de bestaande woningen.


De waterkwaliteit in het plangebied wordt verder geborgd met de aanleg van een brede watergang (rondom het eiland) met een goede watercirculatie. Het aantal doodlopende watergangen in het plangebied is beperkt.


De noordwestelijke (privé) watergang loopt dood. Maar gelet op de breedte en diepte van deze watergang is dit ons inziens niet problematisch voor de waterkwaliteit."

In het ontwerp stedenbouwkundig plan waren aan de noord- en westzijde van het bosgebied, in de zuidwesthoek van het plangebied sloten voorzien. Deze twee watergangen zijn geschrapt, omdat deze sloten de bouw van sociale huurwoningen bemoeilijken. De bouw van sociale huurwoningen aan water is namelijk niet mogelijk. Onderhoudstechnisch blijken deze sloten aan de noord- en westzijde ook problematisch. Om deze sloten te kunnen onderhouden, moeten er beheerspaden in het bosgebied worden aangelegd. Dit gaat ten koste van het beschikbare groen. Vanuit ecologisch oogpunt is het schrappen van deze sloten daarom ook wenselijk. Bij de nog op te stellen ontwerptekening van het bosgebied zal nader worden onderzocht hoe de af- en ontwatering van de nieuwe woningen grenzend aan dit bosgebied voldoende wordt geborgd. Idem voor hoe wateroverlast op de wandelpaden in het bosgebied kan worden voorkomen. De groenbestemming van het bosgebied staat het toe om greppels of waterlopen aan te leggen, mocht dit later nodig blijken voor de afwatering van water of wateroverlast te voorkomen op de wandelpaden.

De nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen wij nog ter consultatie aan u voorleggen.

2.2.

In de waterparagraaf zullen wij voor het wateraspect ‘Bouwen voor de boezem en drooglegging’, conform uw vooroverlegreactie, de volgende tekst opnemen:

"Voor toekomstbestendige woningbouw is het belangrijk de woningen hoog genoeg te bouwen. Het Wetterskip Fryslân adviseert voor traditionele bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m, dus een vloerpeil van minimaal +0,58 m NAP. Dit is ook voldoende hoog qua veiligheid. Voor bebouwing zonder kruipruimte adviseert het Wetterskip een drooglegging van tenminste 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer en ook voor verharding een drooglegging van 0,70 m. Bij de nog te bouwen woningen zal rekening worden gehouden met dit advies.


Verder is het belangrijk dat de toegangswegen hoog genoeg liggen. Bij de realisatie van bebouwing en het aanleggen van verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Gezien de fluctuatie van de boezem is het verstandig toch een hoger vloerpeil aan te houden in verband met de boezemfluctuatie in combinatie met golfoploop, opstuwing, inklinking en dergelijke.

In het plan wordt, conform het advies van het Wetterskip, rekening gehouden met waterrobuust bouwen. De wegen in het plan zijn voorzien op circa +1,00 m NAP. De woningen zullen logischerwijs iets hoger komen te liggen (ca. +1,20 m NAP).


De boezemwaterstand heeft een streefpeil van -0,52 m NAP, maar heeft de neiging steeds meer te fluctueren met toenemende hoosbuien en periodes van droogte. Ook ten behoeve van de natuur zal Wetterskip Fryslân in het voorjaar vaker het waterpeil wat opzetten. Het waterpeil in de Friese boezem loopt meerdere keren per jaar flink op. Het maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar is hier berekend op +0,05 m NAP. Wetterskip Fryslân adviseert dat bij de inrichting van het gebied en de aanleg van walbeschoeiing en steigers in privétuinen rekening te houden met de fluctuaties en hogere waterstanden in de boezem. Bij de nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte en de uitgifte van kavelpaspoorten zal met het advies rekening worden gehouden."

Informatie over de overige berekende maatgevende boezempeilen zien wij graag tegemoet.

2.3.

In de waterparagraaf zullen wij bij het wateraspect ‘Regionale waterkering’, conform uw vooroverlegreactie, de volgende tekst opnemen:


"Met de aansluiting op de Friese Boezem zal de regionale waterkering moeten worden verlegd. Wetterskip Fryslân streeft er naar om de waterkeringen zo logisch en zo kort mogelijk te maken. In het ontwerp stedenbouwkundig plan lagen de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied buiten het boezemgebied. Doordat de bestaande woningen in het zuidwestelijke gebied ook op de Friese boezem wordt aangesloten, neemt de lengte van de regionale waterkering en bijbehorende onderhoudskosten minder toe ten opzichte van het ontwerp stedenbouwkundig plan. Bij het tracé van de waterkering wordt gebruik gemaakt van de Trijehoeksdyk, het Mierepad en de hoge gronden in het parkgebied aan de noordoostkant van het plangebied.


De richtlijnen van het Wetterskip Fryslân voor werkzaamheden aan de waterkering zijn reeds naar de gemeente gestuurd. En op 17 mei 2023 heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente over de nieuwe ligging van de waterkering. Daarin is besproken dat uitgegaan wordt van een waterkering type ‘hoge grond met een robuuste breedte’. Wetterskip Fryslân geeft de randvoorwaarden voor het benodigde profiel van de waterkering.


Uit de hoogtekaart (AHN4) kwam naar voren dat het tracé deels onvoldoende hoogte heeft. Uit nader onderzoek moet blijken welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de veiligheidseisen van de regionale waterkering. Daarbij beoordeelt het Wetterskip ook in hoeverre beplanting en dergelijke mogelijk is op de (beschermingszone van de) waterkering en welke voorwaarden daarbij gelden.


Er zijn reeds afspraken gemaakt wat te doen met bestaande duikers welke in het toekomstige tracé van de waterkering liggen." 

De nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte en waterkering wordt nog ter consultatie voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân.

2.4.

In de waterparagraaf zullen wij bij het wateraspect ‘Onderhoud’ de volgende tekst opnemen:

"Wetterskip Fryslân adviseert de gemeente al water in eigendom te houden. Dit om het onderhoud in de toekomst niet te frustreren, gezien de toenemende plantengroei in het water.


Verder adviseert Wetterskip Fryslân dat er rekening wordt gehouden met voldoende ruimte om hekkelspecie en bagger, die vrij komt bij onderhoud, op de kant te kunnen leggen, en hier afspraken over vast te leggen.


In het verkavelingsplan zal nader worden bepaald of de gemeente al het water in eigendom en beheer neemt. Doorgaans worden doorgaande watergangen van openbaar belang in eigendom en beheer genomen door de gemeente. En zijn bewoners zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van niet doorgaande watergangen die aan beide zijden worden begrensd door kavels. Bij de nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zal rekening worden gehouden met het advies om voldoende ruimte vrij te houden voor hekkelspecie en bagger." 

Overlegreactie Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân adviseert om:

  • 1. De beheerder/ VVE van de appartementsgebouwen te wijzen op het belang van brandveilig gebruik. Wellicht heeft hij mogelijkheden om bewoners geïnformeerd te krijgen van belangrijke maatregelen, zoals het belang voor het sluiten van deuren bij brand. Op brandweernederland.nl staan de zinvolle tips beschreven.
  • 2. Het fiets- en wandelpad ten zuiden van het plangebied (aansluiting Trijhoeksdyk) zodanig uit te voeren, zodat deze te berijden is door hulpverleningsvoertuigen. De wegen moeten berekent zijn op een totaalgewicht van 30 ton en een asbelasting van 11,5 ton. De hoogte minimaal 4,2 m en de minimale breedte 3,5 m en de bochtenstraal R5. '5 en R10. Hiermee kan ervoor worden gezorgd dat er altijd een tweede onafhankelijke route beschikbaar is indien de hoofdroute gestremd is.
  • 3. De doodlopende wegen minimaal 5 m breed te maken of 4,5 m als er ook een keermogelijkheid aan het einde van deze weg wordt gerealiseerd.
  • 4. In vervolgontwerpen heeft het onze voorkeur dat doodlopende wegen maximaal 80 m zijn. Dit is vanuit ons perspectief wenselijk, omdat niet gegarandeerd kan worden dat de route altijd bruikbaar is vanwege wegwerkzaamheden, opstoppingen of fout geparkeerde voertuigen.
  • 5. Om de routes op het perceel van het appartementengebouw zodanig te maken, zodat een brandweerauto tot op 10 m van de ingangen kan opstellen.
  • 6. Binnen 100 m van de ingangen van de woningen een brandkraan met een minimale opbrengst van 500 l/min te realiseren. Binnen 40 m van de ingang van het appartementengebouw een brandkraan te realiseren;
  • 7. De projectie van brandkranen aan ons ter advisering voor te leggen.

Reactie:

Ad. 1. Bij verkoop van de kavel zullen wij de toekomstige beheerder wijzen op het belang van brandveilig gebruik en voor zinvolle tips doorverwijzen naar brandweernederland.nl.

Ad. 2. Steenslân II wordt aan de zuidzijde met de Trijehoeksdyk verbonden middels een zogenaamde heechhoutbrug. Deze brug is toegankelijk voor voetgangers en fietsers. En zal niet toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer. Het voordeel van dit type brug is dat ze weinig ruimte vragen, betaalbaar zijn en een doorvaarhoogte van 2,5 m mogelijk maken. Ook willen we dat deze brug niet geschikt wordt voor autoverkeer om sluipverkeer richting de smalle Trijehoeksdyk te voorkomen. Het plangebied is overigens vanaf de westzijde zowel bereikbaar voor hulpdiensten via een gewone weg en een fietspad.

Het fietspad bij de entree van het plangebied, ter hoogte van de Bregêleane, kan met grasbeton worden verbreed tot 4,5 m. Per mail (d.d. 27 oktober 2023) heeft u laten weten dat een verbreding van het fietspad met grasbeton een alternatieve route voor de hulpdiensten kan vormen, indien de ontsluitingsweg gestremd is. U heeft aangeven dat het dan wel van belang is dat het fietspad tot het achterste eiland [ t/m deelgebied de Terp] voldoende breed is voor hulpdiensten. Bij de nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we hier rekening mee houden. Deze nog op te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we ter consultatie aan u voorleggen.

Ad. 3. Aan het einde van de doodlopende wegen komt een grasbetonstrook te liggen om onderhoud van de oevers mogelijk te maken. Hiermee ontstaat ook een mogelijkheid om te keren. Bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zullen rekening houden dat deze wegen voldoende breed zijn voor hulpdiensten. De nog te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we ter consultatie aan u voorleggen.

Ad. 4. In dit plan zitten een aantal doodlopende wegen van ca. 100 m lang. Deze wegen hebben een keermogelijkheid. We hebben in de gemeente meerdere woonwijken met doodlopende wegen die veel langer zijn dan 80 m (denk aan Blitsaerd en Zuiderburen). Gelet op het beperkt aantal woningen langs de doodlopende wegen in Steenslân II lijken verkeersopstoppingen ons niet reëel. Parkeren wordt opgelost op eigen terrein of parkeerkoffers. En mede gelet op de breedte van het wegprofiel lijkt het ons ook onwaarschijnlijk dat fout geparkeerde auto’s de weg voor hulpdiensten kunnen blokkeren. Bij eventuele wegwerkzaamheden zal rekening gehouden worden met de toegankelijkheid voor hulpdiensten.

Ad. 5. Bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zullen we rekening houden met dit advies. De nog te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we ter consultatie aan u voorleggen.

Ad. 6. Bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zullen we rekening houden met dit advies. De nog te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we ter consultatie aan u voorleggen.

Ad. 7. De nog te stellen ontwerptekening voor de openbare ruimte zullen we ter consultatie aan u voorleggen.

6.2.3 Tervisielegging ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro van 14 december 2023 tot en met 8 februari ter inzage gelegd voor het indienen van zienswijzen. Er zijn gedurende deze periode vier zienswijzen ingekomen die in de zienswijzennota behorende bij het vaststellingsbesluit zijn behandeld.