direct naar inhoud van Regels
Plan: Stiens - Steenslân fase II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stiens - Steenslân fase II met identificatienummer NL.IMRO.0080.21002BP00-VG01 van de gemeente Leeuwarden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps*- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet onevenredig publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning of een woonark en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning of de woonark in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

* betreft de (voormalige) vrije beroepen;

1.4 aanbouw en uitbouw:

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afmeren:

het vastmaken van een vaartuig of ander drijvend object aan een vast object, zoals een kade of oever;

1.8 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.9 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.12 bed and breakfast:

het tegen betaling aanbieden van tijdelijke logies en ontbijt in een woning;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, horecabedrijf of detailhandelsvestiging, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van en hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; de bouwwerken die op de erven bij woonarken mogen worden gebouwd, worden als bijbehorend bouwwerk beschouwd.

1.17 bijboot:

een gebruiksklaar open vaartuig of een open drijvend voorwerp dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het uitvoeren van inspecties, klein onderhoud, kleine reparaties en soortgelijke werkzaamheden aan en om het schip, met een maximale lengte van 5 m, zoals vletten, roeischouwen, reddingsbootjes, werkvlotten en dergelijke;

1.18 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.27 dagrecreatief medegebruik:

een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 drijvend bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die drijft, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is en bedoeld is om ter plaatse te functioneren, met uitzondering van een schip dat wordt gebruikt voor verblijf en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart zoals bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet (dan wel de op dat moment geldende wetgeving);

1.31 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.34 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.35 kamerverhuur:

de verhuur van een wooneenheid ten behoeve van bewoning aan personen voor welke bewoning inschrijving in de Basis Registratie Personen noodzakelijk is;

1.36 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.37 kap:

een dak met een zekere helling;

1.38 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.39 maatvoeringsvlak:

een aangegeven vlak, voorzien van een maatvoeringsaanduiding;

1.40 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.41 normaal onderhoud en beheer:

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming behoren;

1.42 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.43 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor het bouwen van een bouwwerk in, op of over het water: het NAP -0,52 m (het Fries Zomerpeil);
  • d. voor woonarken: de waterlijn.
1.44 pleziervaartuig:

een gebruiksklaar vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;

1.45 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 sociale veiligheid:

de waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van sociale controleerbaarheid, overzichtelijkheid en herkenbaarheid van een ruimtelijke situatie;

1.47 steiger:

een aan de oever en boven water gebouwde constructie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, bedoeld voor de aanleg van een vaartuig;

1.48 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van gelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.49 watergang:

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.50 watergrens:

de rand van het water met de aanliggende oever of kade waaraan een woonark is afgemeerd;

1.51 watersituatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.52 wonen:

het huisvesten in een woning of een woonark van één afzonderlijk huishouden;

1.53 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of twee alleenstaanden;

1.54 woningomzetting:

het omzetten van een (woon)functie naar één of meer woningen of drie of meer wooneenheden (voor kamergewijze verhuur) hieronder wordt tevens verstaan het omzetten van één of meer wooneenheden naar één of meer woningen;

1.55 woningsplitsing:

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

1.56 woonark:

een drijvend bouwwerk, niet (meer) bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een rechthoekige opbouw, en bestemd voor wonen;

1.57 wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw;

1.58 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.59 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.60 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen en beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de diepte van een bodemingreep of van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep;

2.7 de oppervlakte van een bodemingreep of van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

het gebied tot één meter buiten de buitenwerkse grens van het werk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. sloten, bermen en (oever)beplanting;
  • c. water, waterlopen en waterpartijen,

met daaraan ondergeschikt:

  • d. in- en uitritten;
  • e. wegen, fiets- en voetpaden;
  • f. sport- en speelvoorzieningen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening"';
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 4 Tuin - Erf bij woonark

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Erf bij woonark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erf bij de aanliggende woonark;
  • b. water, oeverstroken en voorzieningen voor de waterhuishouding,

met daarbij behorende bouwwerken, zoals loopplanken ten behoeve van de woonark.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woonark bedraagt niet meer dan 25 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van sublid 4.2.1 onder a ten behoeve van een maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken van niet meer dan 50 m2, indien en voor zover:

    • 1. niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte van het perceel is bebouwd;
    • 2. de grotere oppervlakte ruimtelijk en landschappelijk inpasbaar is, waarbij de ruimtelijke en landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond in een erfinrichtingsplan;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
4.3.2 Toetsingscriteria

De in sublid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. externe veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bijbehorende bouwwerken voor één of meer onzelfstandige woonruimten.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en fietspaden,

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water, waterlopen en waterpartijen;
  • e. sloten, bermen en (oever)beplanting;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. kades;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterlopen en waterpartijen;
  • b. wonen in woonarken met de bijbehorende bouwwerken zoals loopplanken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - woonarkenligplaats", met dien verstande dat het aantal woonarken niet meer mag bedragen dan 4;
  • c. sloten, bermen en (oever)beplanting;
  • d. oevers en paden;
  • e. dagrecreatief medegebruik,

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, bruggen, kaden, overige kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van woonarken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - woonarkenligplaats" gelden de volgende regels:

  • a. de woonark inclusief de aan de woonark bevestigde al dan niet drijvende constructie(s) mogen uitsluitend liggen binnen het water dat zich bevindt tussen de watergrens en de denkbeeldige lijn parallel aan de watergrens op een afstand van niet meer dan 5,5 m gerekend vanaf de watergrens;
  • b. de lengte van een woonark bedraagt niet meer dan 14 m;
  • c. de oppervlakte van een woonark bedraagt niet meer dan 70 m2;
  • d. de bouwhoogte van een woonark bedraagt niet meer dan 4 m;
  • e. de woonark wordt plat afgedekt.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van een brug bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • b. er mogen geen steigers en vlonders worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer te water, bedraagt ten hoogste 5 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub d voor het verhogen van de bouwhoogte van een woonark tot 4,5 m voor een woonark die bestaat uit twee woonlagen, waarbij de onderste woonlaag grotendeels onder water ligt, mits er ter plaatse voldoende diepgang is om dit te realiseren;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.2 sub b in die zin dat steigers en vlonders tot maximaal 1/3 deel van de breedte van de woonark mogen worden gebouwd.
6.3.2 Toetsingscriteria
  • a. Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 6.3.1 sub a wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. externe veiligheid;
    • 6. de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 6.3.1 sub b wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de cultuurhistorische waarden;
    • 4. de landschappelijke waarden;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de natuurlijke waarden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de verkeersveiligheid;
    • 9. de watersituatie;
    • 10. de woonsituatie.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het afmeren van meer dan 1 bijboten en of het afmeren van meer dan 1 pleziervaartuigen binnen de aanduiding "specifieke vorm van water - woonarkenligplaats" met dien verstande dat bijboten en pleziervaartuigen niet mogen liggen buiten de strook water tussen de watergrens en de denkbeeldige lijn parallel aan de watergrens op een afstand gerekend vanaf de watergrens zoals die is aangegeven met de aanduiding "maximum breedte (m)";
  • b. het afmeren van pleziervaartuigen in de periode 1 november - 1 april binnen de aanduiding "specifieke vorm van water - woonarkenligplaats";
  • c. het wonen in een ander schip dan een woonark;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van woonarken voor het huisvesten van meer dan één huishouden;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van woonarken voor één of meer onzelfstandige woonruimten.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. water, waterlopen en waterpartijen;
  • d. sloten, bermen en (oever)beplanting;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd zonder dat tijdens de bouwwerkzaamheden lichtuitstraling op de watergangen plaatsvindt en zonder dat er gebruik wordt gemaakt van felle witte verlichting en niet naar beneden gerichte armaturen.
7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal;
  • c. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. een hoofdgebouw wordt afgedekt met een kap, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - mansarde kap" een hoofdgebouw wordt afgedekt met een mansarde kap;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 80°;
  • g. indien ter plaatse een "gevellijn" is aangegeven, dient de voorgevel van een hoofdgebouw in de aangegeven "gevellijn" te worden gebouwd;
  • h. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, met dien verstande dat:
    • 1. bij twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens tenminste aan één zijde niet minder dan 3 m bedraagt;
    • 2. bij rijwoningen er geen minimale afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens geldt;
    • 3. indien ter plaatse een "gevellijn" is aangegeven, dient de zijgevel van een hoofdgebouw in de aangegeven "gevellijn" te worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" wordt op de eerste bouwlaag uitsluitend een onderdoorgang ten behoeve van de achter het hoofdgebouw gelegen tuin gebouwd.
7.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning of in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 50 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het erf bedraagt;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw bedraagt ten hoogste 5 m, met dien verstande dat bij platte afdekking de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • e. de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw bedraagt ten hoogste 60°.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.3 sub b in die zin dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 100 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 50% van het erf bedraagt.
7.3.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 7.3.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de natuurlijke waarden;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de woonsituatie.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca met inbegrip van bed and breakfast;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerk ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de aanwezige woning, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per woning ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende woning;
    • 3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan drie bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan twee;
    • 4. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (dan wel de op dat moment geldende wetgeving);
    • 5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt;
    • 6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
    • 7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
    • 8. het uiterlijk aanzien van de woning wordt aangetast;
    • 9. uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
    • 10. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • f. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zodanig dat er lichtuitstraling op de watergangen plaatsvindt, dat er gebruik wordt gemaakt van felle witte verlichting en dat de verlichting niet naar beneden gericht is.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.4 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per woning in het (woon)gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
    • 3. de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
    • 4. de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
    • 5. in geval van het gebruik van een vrijstaand bijgebouw:
      • een vrijstaande bijgebouw voldoet aan de in het Bouwbesluit (dan wel de op dat moment geldende wetgeving) gestelde eisen;
      • de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 750 m² bedraagt;
      • de ruimte in het vrijstaande bijgebouw in gebruik voor bed and breakfast tenminste 25 m² per ruimte bedraagt;
      • het vrijstaande bijgebouw ten minste 1 m uit de zijdelingse- en achterperceelgrens gesitueerd is;
    • 6. het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast;
    • 7. uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
    • 8. de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeeroverlast;
    • 9. de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert; waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de buurt of wijk betrokken dient te worden;
    • 10. het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de woning.
7.5.2 Toetsingscriteria

De afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 7.5.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de natuurlijke waarden;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de watersituatie;
  • j. de woonsituatie.

Artikel 8 Wonen - Woongebouw

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woongebouwen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast,

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. straten en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. sloten, bermen en (oever)beplanting;
  • f. water, waterlopen en waterpartijen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd zonder dat tijdens de bouwwerkzaamheden lichtuitstraling op de watergangen plaatsvindt en zonder dat er gebruik wordt gemaakt van felle witte verlichting en niet naar beneden gerichte armaturen.
8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan 14;
  • c. een hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte.
8.2.3 Bergingen

Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende regels:

  • a. bergingen worden uitsluitend inpandig gebouwd.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerk ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de aanwezige woning, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per woning ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende woning;
    • 3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan drie bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan twee;
    • 4. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (dan wel de op dat moment geldende wetgeving);
    • 5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;
    • 6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
    • 7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
    • 8. het uiterlijk aanzien van de woning wordt aangetast.
    • 9. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
    • 10. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • f. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zodanig dat er lichtuitstraling op de watergangen plaatsvindt, dat er gebruik wordt gemaakt van felle witte verlichting en dat de verlichting niet naar beneden gericht is.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.3 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. er ten hoogste vier slaapplaatsen in ten hoogste twee van elkaar gescheiden ruimten voor nachtverblijf aanwezig zijn;
    • 3. de exploitant hoofdbewoner is en er daadwerkelijk woont;
    • 4. de kamers deel uitmaken van het hoofdgebouw of van een daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouw;
    • 5. het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast;
    • 6. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
    • 7. de activiteit niet leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
    • 8. de activiteit geen hinder of overlast voor het woonmilieu oplevert, waarbij bij de beoordeling van de mate van overlast tevens het woningtype en het karakter van de omgeving betrokken dient te worden;

het ruimtebeslag van de functie niet leidt tot te weinig bergruimte in of bij de woning.

8.4.2 Toetsingscriteria

Een afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in lid 8.4.1 wordt uitsluitend toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de landschappelijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de natuurlijke waarden;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de verkeersveiligheid;
  • i. de watersituatie;
  • j. de woonsituatie.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.2.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.2.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het diepploegen;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.
9.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • e. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m2 beslaan.
9.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en,
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 9.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en die de bodem dieper dan 0,50 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en,

in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

10.2.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.2.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het diepploegen;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.
10.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • e. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m2 beslaan.
10.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring; te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mag niet worden gebouwd, indien dit leidt tot (zorg)woningsplitsing of (zorg)woningomzetting;
  • b. de bouwhoogte van beschoeiingen bedraagt maximaal 0,4 m boven het peil.
12.2 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.1 sub a in die zin dat wordt gebouwd ten behoeve van (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting, mits:
    • 1. dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid;
    • 2. wordt voldaan aan de actuele regionale woningbouwafspraken wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de parkeersituatie;
      • de sociale veiligheid;
      • de cultuurhistorische waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 13.2 kan worden verleend;
  • b. het bepaalde in lid 12.1 sub b in die zin dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot een maximale bouwhoogte van 0,6 m boven het peil, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie
    • 6. de watersituatie en de waterstructuur;
    • 7. een goede woonsituatie.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de natuurlijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de watersituatie;
  • i. de woonsituatie.
12.4 Welstandscriteria

De in het bestemmingsplan geboden ruimte ten aanzien van de situering kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen volgens de artikelen 3 tot en met 8;
  • b. Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in lid a wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden voor de stallingen en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    • 2. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, sloop- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
    • 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor plaatsing van reclame-uitingen die direct licht uitstralen en/of voor reclame-uitingen die bewegen en die direct zichtbaar zijn vanuit woningen;
    • 6. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting.
13.2 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.1 sub b onder 6 in die zin dat (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting is toegestaan, mits:

  • a. dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid;
  • b. wordt voldaan aan de actuele regionale woningbouwafspraken wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
  • c. en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeersituatie;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de cultuurhistorische waarden;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
  • d. indien er sprake is van een combinatie met bouwen, tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 12.2 kan worden verleend.
13.3 Toetsingscriteria

De afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 13.2 wordt uitsluitend toegepast mits aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels wordt vastgesteld dat er sprake is van behoud van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Luchtvaartverkeerszone - ILS verstoringsgebied
14.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Luchtvaartverkeerszone - ILS verstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het voorkomen van verstoring van het ILS systeem van de vliegbasis Leeuwarden.

14.1.2 Bouwregels

Op de met 'Luchtvaartverkeerszone - ILS verstoringsgebied' aangeduide gronden bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste 30 m, ten opzichte van NAP. De maximaal toelaatbare bouwhoogte tussen de aangegeven contouren wordt door lineaire interpolatie bepaald.

14.2 Wetgevingzone - afwijkingsgebied
14.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Wetgevingzone - afwijkingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het realiseren van een watergang.

14.2.2 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 voor het toestaan van de volgende functies als hoofdfuncties:
    • 1. oevers en paden; en
    • 2. dagrecreatief medegebruik;
  • b. lid 7.1 voor het toestaan van de volgende functies als hoofdfuncties:
    • 1. water, waterlopen en waterpartijen;
    • 2. sloten, bermen en (oever)beplanting;
    • 3. oevers en paden; en
    • 4. dagrecreatief medegebruik,

uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - afwijkingsgebied', indien uit nader onderzoek blijkt dat ten behoeve van de watersituatie een watergang op deze locatie moet worden gerealiseerd.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, aantallen, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, aantallen, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, wordt vergroot tot ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:
    • 1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationale uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;
    • 2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen als toiletgebouwtjes, gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, alsmede kleinschalige openbare voorzieningen ten behoeve van detailhandel, sport, recreatie of cultuur, zoals kleedgebouwtjes, dug-outs, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstobjecten worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;
  • g. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits;
    • 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;
  • h. de bestemmingsregels in die zin dat mag worden afgeweken van de regels ten aanzien van de minimale of van de maximale dakhelling;
  • i. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)hoogte van een gebouw ten behoeve van de plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte leidt tot een hoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  • j. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak naar de buitenzijde met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
    • 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
15.2 Toetsingscriteria

De in lid 15.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de parkeercapaciteit;
  • f. het waterbeheer;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de verkeerssituatie;
  • i. archeologie;
  • j. cultuurhistorie;
  • k. de externe veiligheid en brandveiligheid;
  • l. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • m. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt, wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de cultuurhistorische waarden;
    • 4. de landschappelijke waarden;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de natuurlijk waarden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de verkeersveiligheid;
    • 9. de watersituatie;
    • 10. de woonsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Stiens - Steenslân fase II' van de gemeente Leeuwarden.