direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - Bouw fastfoodrestaurant en tankstation Coronaweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van:

  • een tankstation met de verkoop van reguliere brandstoffen en biobrandstoffen, waterstof en elektrisch laden (zonder LPG) met horecagelegenheid (150 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo)) en detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen (100 m2 winkelverkoopvloeroppervlak (wvo));
  • een fastfoodrestaurant (325 m2 bvo), in overeenstemming met de vigerende (huidige) bestemmingsplanregels, met een drive tru.

Precies beschouwd gaat het om het gebied gelegen op bedrijventerrein De Hemrik aan de Coronaweg. Ook worden bijbehorende voorzieningen aangelegd zoals parkeervoorzieningen, oplaadpalen voor personenauto's en in- en uitritten.

Het nu geldende bestemmingsplan maakt de realisatie van één horecavoorziening (bijv. fastfoodrestaurant) van maximaal 550 m2 mogelijk. Om de overige ontwikkelingen mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel aan de Coronaweg is gelegen in de bebouwde kom van de stad Leeuwarden op bedrijventerrein De Hemrik. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0001.png"
Ligging plangebied weergegeven (rood kader).

Het terrein is momenteel deels in gebruik als stalling voor personenwagens (verhard met grind) ten behoeve van het naastgelegen autobedrijf en deels braakliggend, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0002.png"

Ligging plangebied weergegeven (rood kader).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse gelden meerdere planologische regelingen. De belangrijkste planologische regeling die geldt voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en de Hemrik', vastgesteld op 30 september 2013 door de gemeente Leeuwarden. Daarnaast geldt dat er diverse parapluregelingen van toepassing zijn.

Bestemmingsplan 'Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en de Hemrik'

Op grond van het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en de Hemrik' geldt de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - 3' en de functieaanduiding 'horeca categorie 2'. Op dit perceel is uitsluitend een horeca categorie 2 bedrijf, met een brutovloeroppervlakte, van 550 m2 toegestaan. Op de kop van de kavel, langs de planetenlaan, is ter plaatse van de functieaanduiding '..-reclamemast' een reclamemast van max. 15 meter hoog toegestaan.

Het bestemmingsplan heeft hier mee beoogd dat op deze locatie een fastfoodrestaurant van max. 550 m2 wordt gerealiseerd. Het planinitiatief is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan niet voorziet in:

  • een verkooppunt voor motorbrandstoffen (tankstation) met ondergeschikte detailhandel; en
  • de realisatie van twee horecabedrijven (i.p.v. één horecabedrijf).

Overigens wordt de maximaal voorgeschreven bruto vloeroppervlakte voor horeca van 550 m2 niet overschreden. In de nieuwe situatie geldt een maximaal voorgeschreven brutovloeroppervlakte van 475 m2 voor horeca en detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen van 100 m2 wvo en 250 m2 bvo (waaronder ook begrepen opslag, kantoor en algemene ruimtes ten behoeve van het tankstation).

Tot slot past de beoogde bebouwing (max. 725 m2) niet in zijn geheel binnen het huidige bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0003.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en de Hemrik ' met daarbij het plangebied rood omlijnd, bron: ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Tot slot bespreken hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De planlocatie is gelegen in de zuidwesthoek van bedrijventerrein de Hemrik. Op dit deel van het bedrijventerrein waren in het verleden de sportvelden van voetbalclub FSV gesitueerd. Het betreft een gemengd gebied met in de directe omgeving bedrijven (autogarages etc.), perifere detailhandel (bouwmarkten, etc.), bedrijfswoningen en watersportgebonden activiteiten.

Het plangebied wordt ontsloten via de Geminiweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0004.png"
Luchtfoto plangebied, bron: Google Maps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0005.png" Plangebied, bron: Google Streetview.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Bouwplan

Het initiatief waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft het planologisch mogelijk maken van het bouwen en gebruiken van een bemand verkooppunt van motorbrandstoffen met ondergeschikte detailhandel en horeca en een afzonderlijke horecagelegenheid. De ontwikkelingen worden in de onderstaande tekst apart van elkaar besproken.

Tankstation
Het te bouwen tankstation betreft een regulier tankstation (zonder lpg). Het gaat om een tankstation voor zowel personen- als vrachtauto's waar men zowel conventionele als alternatieve energiebronnen (elektrisch laden en waterstof) kan tanken. Het tankstation bestaat uit een luifel met daaronder afleverzuilen voor brandstoffen en bijbehorende opstelruimten voor personenauto's, parkeerplaatsen (waarvan een voor mindervaliden), een gebouw van totaal circa 400 m2 (bvo) ten behoeve van de verkoop, opslag, kantoor en algemene ruimtes ten behoeve van het tankstation, detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen (100 m2 wvo) en horecagelegenheid (150 m2 bvo).

Voor de invulling van detailhandel is de vestiging van een SPAR beoogt. Het gaat om een shopruimte, vergelijkbaar met andere shops bij tankstation locaties. De invulling van de horecagelegenheid is nog niet nader bepaald.

Onderstaande figuur bevat een plattegrond van het beoogde tankstation, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0006.png"

Plattegrond beoogde tankstation, bron: ContrAll

Verder worden er bijbehorende voorzieningen gerealiseerd, zoals een prijzenbord met een hoogte van 6,5 m en een buitenberging ten behoeve van afval. Tot slot wordt aan de noordzijde van het plangebied een reclamemast gerealiseerd die zichtbaar zal zijn vanaf de Planetenbaan. De reclamemast wordt niet meer dan vijftien meter hoog en is reeds toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan (en reeds vergund).

Horecagelegenheid
De horecagelegenheid in de vorm van een fastfood-restaurant krijgt een bruto vloeroppervlakte van circa 325 m2. De vestiging van een fastfood-restaurant is reeds toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan.

Concreet is de vestiging van een Burger King beoogd. Ook krijgt de locatie een zogeheten 'drive thru' waar eten vanuit de auto kan worden besteld en ontvangen. De horecagelegenheid is verder ook voorzien van een terras.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

De bouwhoogtes en volumes van het ontwerp zijn ook in overeenstemming met de bedrijfsbebouwing van het bedrijventerrein. In het ontwerp wordt de kwaliteitsimpuls gezocht in het versterken van ecologische en natuurlijke waarden passend bij de maat en schaal van de plek. Voor het plangebied is dit uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan. In Bijlage 2 (Landschappelijke inpassing) bij de regels is de landschappelijke inpassing uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0007.png"

Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de dertien aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De toename van functies is dusdanig beperkt te noemen dat in redelijkheid geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en er geen ladderplicht geldt. Niettemin is in paragraaf 4.8 wel de behoefte nader toegelicht.

3.1.4 Toetsing rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een kleine ontwikkeling die weinig tot geen invloed heeft op nationale belangen. Wel draagt het plan indirect bij aan de hoofddoelen die het Rijk heeft geformuleerd: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur en het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat. Zo bezien voldoet dit plan aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslän, De romte diele

Toetsingskader
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in werking treedt. Deze vraag stond centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.

Om de ambities te kunnen realiseren wil de provincie allereerst de basis op orde zijn. De provincie Fryslân geeft aan veel kwaliteiten te willen behouden en versterken. De provincie wil dat dit op een slimme manier gebeurt: niet door veranderingen tegen te houden maar door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten vertrekken vanuit de bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij heeft het acht doelstellingen voor de bestaande kwaliteit geformuleerd:

  • Samenhangend netwerk van steden en dorpen;
  • Slimme groei van de gastvrijheidseconomie;
  • Duurzame landbouw;
  • Karakteristieken van het landschap zijn beleefbaar;
  • Behoud van het Friese erfgoed;
  • Natuur beschermen en ontwikkelen;
  • Verbeteren en schoon houden van het milieu;
  • Kwaliteit en kwantiteit van het (grond)water zijn op peil.

Een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen vormt een van de fundamenten voor brede welvaart in Fryslân, nu en op lange termijn.

Benutting van bestaande locaties en bestaande capaciteit staat voorop. Wanneer in het bestaand bebouwd gebied niet aan de behoefte kan worden voldaan, is uitbreiding van stad of dorp mogelijk. Uitbreiding zal afgestemd moeten zijn op herstructurering van de woningvoorraad en van verouderde bedrijventerreinen en kantoorlocaties, zodat het totale aanbod aansluit op de vraag. Omvang en invulling van de uitbreiding passen in het samenhangend netwerk van steden en dorpen.

Wat betreft de slimme groei van de gastvrijheidseconomie geldt dat nieuwe ontwikkelingen bij voorkeur wrden ingezet voor behoud van vitaliteit van (voorzieningen in) dorpen en steden, passend bij de Friese identiteit en de doelgroep cultuurtoerisme. De inpassing ervan in de omgeving gebeurt op basis van maatwerk, met toepassing van de principes.

In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief willen aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor het nu al alles op alles wil zetten om met de samenleving oplossingen te vinden:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.

Toetsing
Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van een tankstation tezamen met horecagelegenheden. Die ontwikkeling past in de doelstellingen en opgaven zoals door de provincie geformuleerd. Het plan voorziet in een impuls van de bereikbaarheid in de provincie door te voorzien in een voor bereikbaarheid ondersteunende faciliteit. Door tevens te voorzien in horecagelegenheden draagt het plan ook bij aan de doelstellingen ten aanzien van gastvrijheidseconomie ter plaatse van een van de belangrijke steden van de provincie: Leeuwarden. Tegelijkertijd legt het planvoornemen geen ruimtebeslag op niet stedelijk gebied.

Conclusie
Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de Omgevingsvisie Fryslän, De romte diele zich niet verzet tegen de voorgenomen planologische mogelijkheden. Dat betekent dat dit planvoornemen en het onderhavige bestemmingsplan dus voor dit onderdeel als uitvoerbaar kan worden beschouwd.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Algemeen
Op 25 juni 2014 stelde het college van gedeputeerde staten van Fryslân de Verordening Romte Fryslân 2014 vast. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een (gemeentelijk) plan daaraan niet voldoet, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies.

De Verordening Romte Fryslân 2014 bepaalt aan de hand van verschillende kaarten welke ontwikkelingen waar zijn toegestaan en waar niet. Deze kaarten zijn op basis van thematiek ingedeeld en gekoppeld aan regels van de Verordening Romte Fryslân 2014. Omdat niet elk van de artikelen van de Verordening Romte Fryslân 2014 die ter plaatse van toepassing is, effect heeft op het plan, worden alleen de relevante artikelen besproken.

Relevante artikelen
Ten eerste kent de Verordening Romte Fryslân 2014 een onderscheid in bestaand stedelijk (bundelings)gebied en landelijk gebied. Het onderhavige planvoornemen doet zich voor in bestaand stedelijk (bundelings)gebied. De in de vorige paragraaf besproken provinciale structuurvisie kent om die reden enig specifiek beleid.

Verder bepaalt de Verordening Romte Fryslân 2014 (in artikel 2.2) dat "in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de FAMKE". Paragraaf 4.1 (Archeologie) zal dit milieuaspect verder bespreken. Om die reden wordt hier verder naar die paragraaf verwezen. Tot slot bepaalt artikel 2.5 van de Verordening Romte Fryslân 2014 dat een plan geen bouwmogelijkheden voor reclamemasten mag bevatten indien het plan zich voordoet in het landelijke gebied. Er gelden ook regels voor reclamemasten (maximaal 6 meter hoog) voor gronden binnen een afstand van 400 meter gemeten vanaf de grens van de bestemming 'verkeersdoeleinden' of een vergelijkbare bestemming voor een autosnelweg of autoweg.

Omdat dit planvoornemen plaatsvindt in stedelijk gebied en buiten 400 meter van een autosnelweg/ autoweg is het betreffende artikel niet van toepassing op het onderhavige planvoornemen en vormt het geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

Vervolgens bevat artikel 4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 ook een aantal bepalingen die relevant zijn voor het onderhavige planvoornemen. Ten eerste bevat artikel 4.4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 regels omtrent detailhandel. Artikel 4.4.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 luidt:

"Onverminderd de mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel op grond van de artikelen 1.2.1, 1.3.1 en 6.2.1, kan in een ruimtelijk plan detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied en het gebied direct daarop aansluitend slechts worden toegestaan indien sprake is van perifere detailhandel."

Omdat van de artikelen 1.2.1, 1.3.1 en 6.2.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 hier geen sprake is, die bepalingen gaan immers over ontwikkelingen in landelijk gebied, is de eerste zinsnede niet relevant. Het tweede deel van het artikel bepaalt dat detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied en het gebied direct daarop aansluitend slechts worden toegestaan indien sprake is van perifere detailhandel (sublid 4.4.1) of indien sprake is van "solitaire kleinschalige winkelvestiging in een woonbuurt of gemengde buurt" (sublid 4.4.2). Volgens de begrippen van de Verordening Romte Fryslân 2014 houdt perifere detailhandel onder andere de "detailhandel in brandbare en explosiefgevaarlijke stoffen" in. Ten aanzien van het planvoornemen geldt echter dat die bestaat uit meer ontwikkelingen (wat betreft detailhandel) dan alleen de verkoop van brandstoffen (die als brandbare en explosiefgevaarlijke stoffen kunnen worden aangemerkt). Er is immers ook sprake van een winkel horend bij het tankstation. Dat maakt dat sprake moet zijn van sublid 4.4.2. Met onderhavig planvoornemen is daarvan sprake. De detailhandel die wordt mogelijk gemaakt is immers zeer beperkt: het gaat om een kleine winkel horend en passend bij de verkoop van motorbrandstoffen. Deze vormen van detailhandel gaan hand in hand. Daar komt bij dat de ontwikkeling is voorzien op een locatie die kan worden omschreven als een gemengde buurt. Zo bezien kan sublid 4.4.2, sub b, worden toegepast en vormt artikel 4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 wat betreft detailhandel geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie
Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de Verordening Romte Fryslân 2014 zich niet verzet tegen de voorgenomen planologische mogelijkheden. Dat betekent dat dit planvoornemen en het onderhavige bestemmingsplan dus voor dit onderdeel als uitvoerbaar kan worden beschouwd.

Daarnaast maakt het plan ontgrondingen mogelijk in de vorm van waterberging (cat. 3, overige provinciale belangen). Er geldt een vrijstelling van de ontgrondingenverordening, mits niet meer dan 10.000 m3 aan gronden wordt afgevoerd en de diepte van de ontgronding niet meer dan 2 meter bedraagt. Het gaat in dit plan om kleine ontgrondingen gaat, in die zin dat er minder dan 10.000 m3 grond tot minder dan 2 meter diep wordt afgegraven, waardoor vrijstelling geldt van de ontgrondingenverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gemeente Leeuwarden 2021: vergroenen, verwaarden en verduurzamen

De gemeente Leeuwarden zet ontwikkelprincipes in om de stap te maken van opgaven naar uitwerking en gebiedsgerichte ontwikkeling. Deze ontwikkelprincipes zijn vergroenen, verbinden en verwaarden.

Vergroenen
De ruimtelijke ontwikkeling wordt benut om de kavel te vergroenen, klimaatrobuuster te maken en landschappelijk aantrekkelijk in te passen. Bij het bestemmingsplan is een landschapsinrichtingsplan toegevoegd dat in de planregels als voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Dit landschapsinrichtingsplan voorziet in de realisatie van een groene inpassing van het terrein (met bomen en hagen), kruidenrijke tuinen en een waterbuffer.

Verbinden
De beoogde functie versterkt het verblijfsklimaat van bedrijventerrein De Hemrik. De ontwikkeling gaat de verbinding aan met omliggende bedrijven, in die zin dat bezoekers en werknemers van het bedrijventerrein in een groene- en aantrekkelijke omgeving kunnen tanken, laden, lunchen, etc.. Verbinden gaat ook over verplaatsen, liefst zo duurzaam mogelijk. We werken daarom ook aan moderne infra voor duurzaam vervoer. Het plan draagt hieraan bij door de realisatie van een waterstoftankstation en (snel)laadpalen.

Verwaarden
Voorliggende ontwikkeling voorziet in een mix van functies, passend bij de entreefunctie van een bedrijventerrein, op een grotendeels braakliggende kavel die momenteel nauwelijks wordt benut.

3.3.2 Retailvisie

Op 12 oktober 2022 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het Beleidskader Retail 2022 (hierna: retailvisie) vastgesteld. Retail is de verzamelnaam voor bedrijven die goederen en diensten direct aan consumenten verkopen. Detailhandel wordt vaak Retail genoemd, echter is Retail breder dan winkels. In de Retailvisie vallen de volgende typen verkooppunten onder Retail:

  • Detailhandel;
  • Horeca;
  • Leisure;
  • Diensten

De Retailvisie voorziet o.a. zo veel mogelijk in het clusteren van detailhandel (en andere publieksvoorzieningen). Nieuwe ontwikkelingen worden alleen toegestaan in de perspectiefrijke centra en niet op solitaire locaties.

Het betreffende plangebied is gelegen op een solitaire locatie. Desondanks is de vestiging van een fastfoodrestaurant op deze locatie is niet in strijd met deze Retailvisie. Het vigerende (huidige) bestemmingsplan staat immers al een fastfoodrestaurant toe. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet, in overeenstemming met de Retailvisie, niet in een verruiming van de planologische ruimte (m2) voor horeca op deze locatie.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt wel de vestiging van een bemand tankstation met shop mogelijk. Detailhandel, voor zover ten dienste aan en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen, is ook een passende en logische functie bij een tankstation. Een bemand tankstation met shop is, in tegenstelling tot een wijk- of buurtcentrum, een passende functie op een bedrijventerrein. Een bemand tankstation met een shop doet geen afbreuk aan de leefbaarheid en vitaliteit van bestaande clusters (bijv. wijkwinkelcentra en de binnenstad). Het voorliggende plan is daarmee niet in strijd met de Retailvisie.

Conclusie
Het bestemmingsplan maakt slechts detailhandel mogelijk ten dienste van en ondergeschikt aan het tankstation. Het tankstation is beperkt qua oppervlakte. Daarmee is geen strijdigheid met de Retailvisie van de gemeente Leeuwarden.

Het bestemmingsplan maakt reeds horeca mogelijk. In dit geval neemt de oppervlakte niet toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, maar wordt de oppervlakte slechts verdeeld in twee vestigingen. Te weten een horecavestiging als onderdeel van het tankstation en een fastfoodrestaurant.

3.4 Relatie met het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Bouw fastfoodrestaurant en tankstation Coronaweg' maakt een tankstation en horecagelegenheid mogelijk. Zoals blijkt uit voorgaande paragrafen, heeft voorliggend bestemmingsplan geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Beleid en normstelling
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het stellen van specifieke voorwaarden middels een omgevingsvergunning voor aanleg- en bouwactiviteiten.

In de Nota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) 2018 is de archeologische koers voor de komende jaren uitgezet. Met een eigen archeologisch beleidsplan maakt de gemeente de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder. Het brengt duidelijk naar voren hoe en waarom de gemeente zorg draagt voor haar kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met dat van de provincie, maar geeft wel een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.

Onderzoek en conclusie
In de periode 2008-2009 is een archeologisch onderzoek verricht op de locatie. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen. Geconcludeerd werd dat er op basis van het onderzoek geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied, met uitzondering van de noordoosthoek.

Het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 11 november 2021 is overgenomen in dit bestemmingsplan. Gelet op de specifieke regels en het reeds uitgevoerde onderzoek vormt archeologie dan ook geen belemmering voor dit plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in de onderstaande tekst wel getoetst of planologische mogelijkheden waarin dit onderhavige bestemmingsplan voorziet als uitvoerbaar kunnen worden beschouwd.

Om milieuhinder op woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten moeten twee vragen worden beantwoord. De onderstaande tekst bespreekt die twee vragen afzonderlijk.

  • 1. Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied
    De eerste vraag betreft of in of nabij het plangebied bedrijven aanwezig zijn die een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zouden kunnen betekenen. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in gevoelige functies zoals woningen, behoeft deze vraag geen verdere beantwoording. De bedrijven in de omgeving veroorzaken dus geen milieuhinder die tot onaanvaardbare situaties leidt op het grondgebied van dit bestemmingsplan.
  • 2. Hinder als gevolg van het onderhavige project
    Tweede vraag betreft of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om een tankstation met winkel en een horecagelegenheid. Volgens de VNG-brochure gaat het dan om een 'benzineservicestation - zonder lpg' (SBI-code 2008-473) met een richtafstand van dertig meter en 'restaurants' (SBI-code 2008-561) met een richtafstand van tien meter. In alle de gevallen zijn geur en geluid de hoogste hinderveroorzakende milieuaspecten. De richtafstand van dertig meter hoort bij milieucategorie 2. Vanwege de verkoop van waterstof is echter sprake van hogere milieucategorie voor deze specifieke activiteit. Waterstoftankstations zijn niet genoemd in de VNG-publicatie. Voor de aspecten geur, stof en geluid kan de gemeente aansluiten bij de richtafstanden voor benzinetankstations. Voor gevaar is een aanvullende onderbouwing nodig voor een veilige afstand. Hiervoor zijn er de volgende mogelijkheden:
    • a. Aansluiten bij de richtafstand van 200 meter voor LPG-tankstations.
    • b. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).
    • c. Aansluiten bij de richtafstanden van 30 en 35 voor het plaatsgebonden risico en 55 meter voor het brandaandachtsgebied in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Op basis van deze richtafstanden voor het plaatsgebonden risico kan een waterstoftankstation worden ingedeeld in categorie 3.1.

In dit geval is voor het aspect gevaar afzonderlijk onderzoek uitgevoerd (QRA), zie bijlage 2. Hieruit blijkt dat de contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6 /jr gedeeltelijk buiten het terrein van de inrichting ligt. Binnen de contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. De gronden binnen deze contour hebben de bestemming Verkeer. Binnen het invloedsgebied bevinden zich geen personen. De inrichting veroorzaakt daarom geen groepsrisico. Het aspect gevaar is daarmee voldoende onderbouwd en geeft geen onevenredige hinder op de omgeving.

Een nadere bestudering van de omgeving leert dat die omgeving als gemengd kan worden beschouwd. Omdat sprake is van een gemengd gebied kunnen richtafstanden op basis van de VNG-uitgave met één afstandsstap worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar. Dat betekent dus dat de hoogste richtafstand tien meter is (milieucategorie 1).
Ten aanzien van gevoelige functies (zoals woningen) in de omgeving van het plangebied geldt dat deze zich op voldoende afstand bevinden en voldoen zowel aan de richtafstand van 10 m als 30 m. Gevaar is zoals hiervoor aangegeven afzonderlijk beoordeeld.

Daarmee hebben de planologische bedrijfsactiviteiten waarin dit plan voorziet ook voldoende zekerheid dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande beschouwing kan dit planvoornemen voor het aspect milieuzonering als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. De Wet bodembescherming bepaalt dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat deze grond kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek
Een verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 3 (Bodemonderzoek) bij deze toelichting. Het doel van het milieukundig onderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater).

Op basis van het vooronderzoek is er geen aanleiding om op de onderzoekslocatie een bodemverontreiniging te verwachten.

Resultaat veld- en laboratoriumonderzoek
Op een gedeelte van het terrein is een halfverharding aanwezig. De verharding maakt geen onderdeel uit van onderhavig onderzoek. In de onderliggende bodem zijn zintuigelijk bodemvreemde materialen in de vorm van baksteen, plastic/afval en slib(resten)

aangetroffen.

Uit het chemisch onderzoek blijkt dat in de grond enkel licht verhoogde gehaltes met koper PAK, PCB en minerale olie zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, molybdeen en naftaleen aangetoond.

Conclusie en advies
In de grond- en het grondwater zijn enkel licht verhoogde gehaltes/concentraties aangetoond, welke (vermoedelijk) te relateren zijn door de aanwezigheid van bodemvreemde materialen (baksteenresten) of een natuurlijke oorsprong hebben. Er bestaat geen aanleiding om op basis van deze resultaten op de deellocatie een nader onderzoek uit te voeren. De aangetroffen concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt

voor het voorgenomen gebruik/functie.

4.4 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Ten aanzien van cultuurhistorie bestaat er voor de provincie Friesland de Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2). Op de kaart staat alle cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis weergegeven. Op basis van de CHK2 blijkt dat het plangebied in het verleden een 'boerderijplaats' in de directe omgeving lag. Als gevolg van bebouwing en verstedelijking is dit op dit moment niet meer zichtbaar of anderszins in stand gebleven. Van andere karakteristieken (openheid, verhoogde wegen ect.) is ter plaatse echter (ook) geen sprake meer.

Conclusie
Uit de bovenstaande bespreking volgt dat in het plangebied nauwelijks cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn en de aanwezige waarden worden niet verstoord. Zo bezien vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd, zie Bijlage 5 (Beknopte natuurtoets) bij deze toelichting. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 28 oktober 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Soortenbescherming
Als gevolg van de plannen gaan geen jaarrond beschermde nestplaatsen of verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Het plangebied vormt mogelijk een klein deel van het foerageergebied van enkele soorten, zoals buizerd, roek, laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis, maar hoogwaardig foerageergebied voor deze soorten ontbreekt. Bij uitvoering van het plan verandert het plangebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen, maar het zal niet geheel ongeschikt worden. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig, bijvoorbeeld ten westen en zuiden van het plangebied. Negatieve effecten op vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen of leefgebied van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Groote Wielen'. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door een groot bedrijventerrein. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In het kader van de nieuwbouw is de depositie van stikstof berekend. Uit dit onderzoek (zie Bijlage 6) blijkt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Gebieden die zijn aangewezen als 'natuur buiten het NNN' of weidevogelleefgebieden zullen eveneens niet worden aangetast, gezien de grote afstand tot het plangebied.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie (d.d. 28 oktober 2021) is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkelingen een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Op basis van de stikstofberekening blijkt dat er geen vergunning van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan. Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

4.6.2 Onderzoek

Risico's als gevolg van de inrichting
De ontwikkeling waarin dit plan voorziet bestaat uit de realisatie van een tankstation en een horecagelegenheid. Omdat bij het tankstation geen lpg verkocht gaat worden, is er geen sprake van een risicovolle inrichting. Het verkopen van benzine en diesel maakt het tankstation zelf immers niet tot een Bevi-inrichting. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kan dus worden gesteld dat het risico niet toeneemt als gevolg van deze ontwikkeling. Wel zal er verkoop van waterstof plaatsvinden. Er dient een aan te houden afstand te worden aangegeven voor een mogelijk te plaatsen H2-installatie, zie bijlage 2. Hieruit blijkt dat de contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6 /jr gedeeltelijk buiten het terrein van de inrichting ligt. Binnen de contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. De gronden binnen deze contour hebben de bestemming Verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0009.png"

Plaatsgebonden risicocontouren

Binnen het invloedsgebied bevinden zich geen personen. De inrichting veroorzaakt daarom geen groepsrisico.

Risico's als gevolg van de omgeving
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede, blijkt dat in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn. Uit de kaart blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid: op 140 meter aan de noordzijde (Neptunesweg 3) bevindt zich een bedrijf dat gevaarlijke stoffen opslaat. Gelet op het effect en afstand vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0010.png"

Uitsnede risicokaart met in het blauwe kader het plangebied (bron: risicokaart.nl).

Behalve eventuele risicovolle inrichtingen in de omgeving, is het ook noodzakelijk om te kijken naar risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen en of stoffen in buisleidingen.

Hogedruk aardgastransportleiding
Uit de risicokaart volgt ten eerste dat er in de directe nabijheid van het plangebied een buisleiding aanwezig is. Rond de leiding zijn risicocontouren aanwezig, deze zijn geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Rond de leidingen is een plaatsgebonden risicocontour aanwezig. Deze is afhankelijk van de druk die door de leidingen loopt en de diameter van deze leidingen. De druk door de leidingen is 40 bar, de buizen hebben een diameter van 12 inch. Rond de buis is een belemmeringenstrook aanwezig. In verband met de druk is deze 5 meter aan weerszijden van de buis.

Op grond van het Bevb moet het aspect externe veiligheid worden beoordeeld als een ruimtelijke ontwikkeling in het invloedsgebied van een buisleiding plaatsvindt. Een smalle strook van het plangebied ligt binnen deze afstand. Dit houdt in dat er een risicoanalyse zou moeten worden uitgevoerd. Aangezien dit deel van het perceel, waarover het invloedsgebied is gelegen, buiten het bouwvlak ligt, hoeft het aspect externe veiligheid niet nader te worden beschouwd. Er worden immers geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen
Over de Planetenlaan vindt (incidenteel) transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter van de Planetenlaan ligt, dient het plan te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Omdat het transport van LPG en propaan over de Planetenlaan maatgevend is, bedraagt het invloedsgebied circa 355 meter (zie Handleiding Risicoanalyse transport HART 2017).

PR

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Planetenlaan veroorzaakt geen PR10-6 contour. Dit houdt in dat het PR geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

GR

Voor de verantwoording van het groepsrisico zijn de artikelen 7, 8 en 9 van het Bevt van toepassing. In het kader van het bestemmingsplan Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en de Hemrik is het aspect externe veiligheid reeds afgewogen. Omdat de toename van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling minder bedraagt dan 10% en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, kan op grond van artikel 8, tweede lid van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat alleen de zelfredzaamheid en hulpverlening dient te worden verantwoord. Onderzoek naar maatregelen of een andere locatie die leiden tot een lager groepsrisico is niet noodzakelijk. Aangezien slechts een beperkte verantwoording dient plaats te vinden, dient op grond van artikel 9 van het Bevt dient Brandweer Fryslân in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen.

Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Planetenlaan vooralsnog geen belemmering vormt voor dit plan. Brandweer Fryslân is overeenkomstig artikel 9 van het Bevt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen. Het advies is verwerkt in deze paragraaf.

Verantwoording groepsrisico weg

Bestrijding en beperking van rampen
Met het plan wordt rekening gehouden met voldoende bluswater. Brandweer Fryslân voorziet voor het scenario ‘warme BLEVE LPG-tankwagen’ op de Planetenlaan of voor een incident in het plangebied geen knel-/ aandachtspunt met betrekking tot het bluswater.

Kijkende naar het bluswater voor de bestrijding van het externe veiligheidsscenario ‘warme BLEVE LPG-tankwagen’: rondom de Planetenlaan zijn diverse brandkranen. Kijkende naar de bestrijding van een incident in het plangebied liggen er, vanaf het plangebied gerekend, op minder dan 100 meter afstand meerdere brandkranen op een waterleiding met voldoende diameter. In geval zich een sterk escalerende situatie voordoet, dan is er binnen 1.000 meter geschikt openwater aanwezig en kan binnen 60 minuten grote hoeveelheid bluswater door het grootschalig watertransport geleverd worden. De situatie voldoet daarmee aan de vereisten.

Bereikbaarheid
Het plangebied is op meerdere zijden ontsloten, het plangebied is over het algemeen voldoende bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Ook de opkomsttijden leiden niet tot directe knelpunten.

Zelfredzaamheid
Brandweer Fryslân voorziet voor het scenario ‘warme BLEVE LPG-tankwagen’ op de Planetenlaan of voor een incident in het plangebied een aandachtspunt met betrekking tot de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen binnen de invloedsgebieden om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden).

De ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Dit is de mate van zelfredzaamheid van personen/ de functie-indeling, de infrastructuur, middels eisen aan een gebouw en alarmeringsmogelijkheden. Brandweer Fryslân adviseert om in de bouwwerken (tankstation en restaurant) vluchtmogelijkheden te realiseren in tegengestelde richting van de waterstofinstallatie en Planetenlaan.

Mogelijkheden om Groepsrisico te verlagen/optimaliseren

Het plan maakt de komst van een tankstation en horecagelegenheid mogelijk. Het heeft de voorkeur van de hulpdiensten om de objecten waar personen kunnen verblijven zo ver mogelijk van risicobronnen te situeren. Daar is zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

Nut en noodzaak van de ontwikkeling / Tijdsaspect

De voorgenomen ontwikkeling is, zoals reeds gesteld, een gewenste ontwikkeling op die plek en reeds op grond van de geldende regeling grotendeels mogelijk.

Verantwoording groepsrisico waterstofinstallatie

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Met het plan wordt rekening gehouden met voldoende bluswater.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is voor de brandweer bereikbaar via een breed aangelegde weg en is via een tweede onafhankelijke route te benaderen en ook ingangen van bouwwerken zijn tot 10 meter te benaderen. De situatie voldoet daarmee aan de vereisten.

Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen geen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. De effectencontouren bij een incident vanuit de waterstofinstallatie zodanig klein dat deze niet over omliggende bouwwerken en/ of het nieuwe fastfood liggen. Vluchtwegen van de omliggende bebouwing zijn niet richting de waterstofinstallatie georiënteerd.

Mogelijkheden om Groepsrisico te verlagen/optimaliseren
Het plan maakt de komst van een tankstation en horecagelegenheid mogelijk. Het heeft de voorkeur van de hulpdiensten om de objecten waar personen kunnen verblijven zo ver mogelijk van risicobronnen te situeren. Daar is zoveel mogelijk rekening mee gehouden. De venstertijden voor het bevoorraden van het tankstation voor waterstof wordt afgestemd op de openingstijden/ het minst drukke moment qua bezoekers in het restaurant. Parkeerplaatsen nabij de waterstoftank/installatie worden niet voorzien van een laadpaal, dit voorkomt een eventueel brandscenario welke moeilijker te blussen in verband met de aanwezigheid van accu's.

Nut en noodzaak van de ontwikkeling / Tijdsaspect
De voorgenomen ontwikkeling is, zoals reeds gesteld, een gewenste ontwikkeling op die plek en reeds op grond van de geldende regeling grotendeels mogelijk.

4.6.3 Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

Het bevoegd gezag acht, met behulp van de uitgevoerde verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en het opgevraagde advies van Brandweer Fryslân, het restrisico aanvaardbaar. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Geluid

Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, liggen geluidszones. Binnen deze geluidzones moet de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige gebouwen binnen de in de Wet geluidhinder gestelde eisen blijven.

Onderzoek en conclusie
Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar geluidshinder is om die reden dan ook niet aan de orde.

Wel ligt het plangebied binnen het gezoneerde industrieterrein De Hemrik en dienen de activiteiten daarom opgenomen te worden in het zonemodel.

Zo bezien vormt het milieuaspect geluid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.8.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een nieuwe handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

4.8.2 Onderzoek

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke functie?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft de bouw een tankstation voor verschillende brandstoffen en een horecagelegenheid. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een brandstofverkooppunt (zonder verkoop van LPG) met winkel en horeca en een afzonderlijke horecagelegenheid. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In onderhavig geval is op grond van de geldende regeling reeds één horecagelegenheid met een maximale oppervlakte van 550 m2 toegestaan. Echter het tankstation, de ondersteunende winkel en horeca bij het tankstation is niet toegestaan. Het horecavloeroppervlak wordt minder (475 m2 in plaats van 550 m2) en er wordt maximaal 100 m2 wvo detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen, toegevoegd.

De toename van deze functies is dusdanig beperkt te noemen dat in redelijkheid geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Niettemin wordt onderstaand wel ingegaan op de specifieke behoefte aan deze voorzieningen.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte bepaalt men binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Bij overige functies is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied.

Tankstation
Ten aanzien van het tankstation geldt dat het ruimtelijke verzorgingsgebied op stadsniveau ligt. Onder andere door de ligging kan het tankstation voorzien in de behoefte van de stad vanwege de ligging aan de ringweg.

Horecagelegenheid
Voor de horecagelegenheid geldt ook dat het ruimtelijke verzorgingsgebied op stadsniveau ligt. Door het type horeca (fastfood) en de ligging, direct aan de ringweg, ligt ook het verzorgingsgebied op stadsniveau.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:

  • dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben;
  • dat de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

De initiatiefnemer streeft naar moderne en aantrekkelijke tankstations bestaande uit een clustering van diverse voorzieningen gericht op de behoefte van automobilist en vrachtwagenchauffeur. De horecavoorziening zal door de (ruimtelijke) opzet en uitstraling bijdragen aan de eisen van een aantrekkelijk tankstation met bijbehorende voorzieningen met voldoende ruimtelijke kwaliteit. De vraag of er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling wordt hieronder opgesplitst in de deelontwikkeling horeca en tankstation.

Beoordeling kwalitatieve behoefte tankstation met detailhandel en horeca
Het planvoornemen laat een tankstation nog niet toe. Daarbij wordt ook de mogelijkheid geboden om shop met ondergeschikte detailhandel en horeca mogelijk te maken. Dit planvoornemen voorziet daarmee in een algeheel aanbod voor gebruikers van de weg: er kan zowel getankt als gerust en gegeten worden. Ook op de verkoop van duurzame brandstoffen is dit tankstation voorbereid. Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie bij andere tankstations leidt deze deelontwikkeling niet.

Beoordeling kwalitatieve behoefte horecagelegenheid
Het planvoornemen voorziet ook in het oprichten van een (fastfood) horecagelegenheid en de hiervoor genoemde horeca bij het tankstation. Dit type horeca is op dit moment in de omgeving niet aanwezig. De horecagelegenheid oriënteert zich voornamelijk op de bewoners van Leeuwarden. Deze nieuwe ontwikkeling richt zich op meerdere doelgroepen: gebruikers van de ringweg, gebruikers van het industrieterrein van Leeuwarden en bewoners uit Leeuwarden.

Vanwege de ligging en de combinatie met een uitgebreid tankstation voorziet dit planvoornemen in een aanvulling van het bestaande aanbod van vergelijkbare horecagelegenheden in de omgeving. Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie bij andere horecagelegenheden leidt deze deelontwikkeling niet.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan deze laatste vraag.

4.8.3 Conclusie

Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt bestaat uit hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
Fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  24-uurgemiddelde concentratie   maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m3  
Fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   425 µg/m3  

Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden of ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden of ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een tankstation en horeca en leidt tot een toename van verkeer van circa 1.770 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddelde). Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,71 µg/m3 en van fijnstof van 0,33 µg/m3 (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0011.png"

Voor de vaststelling van de achtergrondniveaus wordt gebruik gemaakt van de Nsl-monitoringstool. In deze monitoringstool is een groot aantal rekenpunten opgenomen met de heersende en toekomstige waarden van de luchtkwaliteit. Daarom is er voor gekozen om de niveaus van de rekenpunten langs de Planetenlaan aan te houden als achtergrondniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0012.png"

Rekenpunten Nsl-monitoringstool

Huidige situatie
In eerste instantie is gekeken naar de huidige situatie (2020). Uit de Nsl-monitoringtool blijkt dat op de betreffende rekenpunten de grenswaarden van NO2, PM2.5 en PM10 in 2020 nergens worden overschreden. De waarde van NO2 en PM10 ligt op alle punten ruim onder de 40,0 µg/m3 (NO2 maximaal 14,0 µg/m3, PM10 maximaal 14,7 µg/m3), de waarde van PM2,5 ligt op alle punten ruim onder de 25,0 µg/m3 (maximaal 7,78 µg/m3). Het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof PM10 is met een aantal van maximaal 6 ruim onder de norm van 35 dagen. Hieruit mag worden geconcludeerd dat ter plaatse van de bouwlocatie in de huidige situatie (2020) de grenswaarden niet worden overschreden.

Toekomstige situatie
Daarnaast is het van belang te weten hoe de luchtkwaliteit zich in de toekomst ontwikkelt. De Nsl-monitoringtool geeft hiervoor een prognose voor 2030. Uit de Nsl-monitoringtool blijkt dat ook in 2030 op de betreffende rekenpunten de grenswaarden van NO2, PM2.5 en PM10 nergens worden overschreden. De waarde van NO2 en PM10 ligt op alle punten ruim onder de 40,0 µg/m3 (NO2 maximaal 9,8 µg/m3, PM10 maximaal 13,37 µg/m3), de waarde van PM2,5 ligt op alle punten ruim onder de 25,0 µg/m3 (maximaal 6,47 µg/m3). Het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof PM10 is met een aantal van maximaal 6,0 ruim onder de norm van 35 dagen. Hieruit mag worden geconcludeerd dat ter plaatse van de bouwlocatie in de toekomstige autonome situatie (2030) de grenswaarden niet worden overschreden en dat nog een forse verbetering van de luchtkwaliteit wordt verwacht.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.10 Milieueffectrapportage

Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (vierde kolom). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.

Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken. In Bijlage 7 (Aanmeldnotitie) bij deze toelichting is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.

Conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten. Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.11 Verkeer

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Onderzoek is gedaan naar de ontsluiting van het tankstation en de horecagelegenheid, zie Bijlage 8 (Verkeersonderzoek) bij deze toelichting, waarbij gekeken is naar de verkeersafwikkeling van de ontsluiting. Op basis van de verwachte bezoekersaantallen van het verkooppunt van motorbrandstoffen en de horeca zijn zowel bij de in- als bij de uitrit naar de locatie geen problemen te verwachten wat betreft de verkeersafwikkeling. Ook de capaciteit van de verkeersaansluiting wordt niet overschreden. Ook indien uitgegaan wordt van een negatiever scenario met betrekking tot een aantal uitgangspunten zijn er geen problemen te verwachten, zie Bijlage 9 Verkeersonderzoek - aanvullend scenario.

Parkeren
CROW-publicatie 381 houdt voor een fastfood-restaurant een kencijfer aan van ongeveer 14 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte (in een matig stedelijke omgeving, in de rest van de bebouwde kom). De grootte in brutovloeroppervlakte (bvo) van de restaurants bedraagt ongeveer 325 m2. De parkeerbehoefte bedraagt derhalve 45,5 parkeerplaatsen. In het ontwerp is hierin voorzien, waarvan ook 2 bestemd voor minder validen.

Ook voor een horecavoorziening bij een brandstofverkooppunt wordt een kencijfer aangehouden van ongeveer 14 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte. Uitgaande van een brutovloeroppervlakte

van 150 m2 zijn 21 parkeerplaatsen benodigd. Voor een winkelvoorziening (buurtsupermarkt) wordt een kencijfer van 4.4 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte aangehouden. Uitgaande van een brutovloeroppervlakte van 250 m2 zijn 11 parkeerplaatsen benodigd. De totale parkeerbehoefte bedraagt derhalve 32 parkeerplaatsen. In het ontwerp is hierin voorzien, waarvan 1 bestemd voor minder validen.

Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie is goed. Ook zal het verkeer ten gevolge van de ontwikkeling niet leiden tot knelpunten. Ten aanzien van het parkeren geldt dat het planvoornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de te verwachte behoefte. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.12 Water

4.12.1 Inleiding

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Via de Digitale Watertoets is het Wetterskip Fryslân van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht.

Op 20 oktober 2021 is de Digitale Watertoets doorlopen. Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit deze Digitale Watertoets dat het plan invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Er is sprake van een waterschapsbelang en dient de reguliere watertoets te worden doorlopen.

4.12.2 Watertoets

Oppervlaktewater
Het plangebied grenst aan een schouwwatergang. Deze watergangen zijn belangrijk voor de door-, aan- en afvoer van het gebied. De verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van schouwwatergangen ligt bij de grondeigenaren. Het is van belang dat de schouwwatergang goed bereikbaar is voor het beheer en onderhoud, zodat de functie in stand gehouden wordt.

Als gevolg van de ontwikkeling is gedeeltelijke demping van de watergangen noodzakelijk. Het dempen ervan wordt voor 100% gecompenseerd op eigen terrein.

Waterrobuust bouwen
Het plangebied ligt verder vrij voor de boezem op > + 0.5 m NAP. Dit betekent dat in natte perioden de waterstand hoger kan zijn. Het tankstation wordt - uit oogpunt van verspreiding van verontreiniging - op > + 1 m NAP gerealiseerd.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Toelichting tabel: 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem; de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt; maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Een gedeelte van de bestaande sloten wordt gedempt (309 m2). Dit wordt voor 100% gecompenseerd in het plan. Ook ten behoeve van de toename van verharding vindt compensatie plaats. Er wordt uitgegaan van een toename van 1.529 m2 (toename verharding verminderd met het groen) er circa 153 m2 berging nodig is. In het plan is 194 m2 extra waterberging opgenomen (503 m2 - 309 m2).

Over de uitwerking van dit principe heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden. Zie onderstaand de weergave van de nieuwe waterberging en berekening oppervlaktes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05009BP01-VG01_0014.png"

Overzicht toename en locatie waterberging

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

4.12.3 Conclusie

Uit overleg met het waterschap zal blijken dat het planvoornemen door het realiseren van extra oppervlaktewater geen invloed heeft op waterhuishoudkundige aspecten. De overige wateraspecten worden niet belemmerd door de ontwikkeling van dit plan. Om die reden kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect water als uitvoerbaar worden beschouwd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

Bedrijventerrein - 3
Deze bestemming is overgenomen uit de geldende regeling en maakt de beoogde ontwikkelingen direct mogelijk. De bebouwingsmogelijkheden zijn gedeeltelijk afgestemd op de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan, maar is maatwerk toegepast gelet op de specifieke situatie. Zo zijn er beperkingen opgenomen ten aanzien van het brutovloeroppervlak van de diverse functies. Op eenzelfde manier is aansluiting gezocht en gevonden bij de bouwhoogten. Ook deze is afgestemd op de al bestaande regeling.

Voor het tankstation geldt dat detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen is toegestaan en voorzien is van een maximum bruto vloeroppervlakte. Daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan verkoop van de producten die kunnen vallen onder de volgende productgroepen: Koffie, Koek, Chocolade, Bakkerij, Frisdrank, Tabak, Koffie, Non-food, Bloemen, Ijs, Chips, Zoetwaren, Vers producten/maaltijden, of daarmee vergelijkbaar zijn.

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5
Zoals ook blijkt uit 4.1 zijn in het plangebied beschermende regelingen opgenomen ten aanzien van archeologie. Daarin is een vergunningstelsel opgenomen waarbij is aangegeven dat een vergunning alleen onder voorwaarden verleend mag worden. De voorwaarden zijn gericht op een nauwkeurige afweging en uiteindelijk bescherming van de archeologische waarden.

De overige regels in de onderliggende (paraplu)bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Er zijn geen kosten te verhalen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken.

Voorbereidingsfase
De gemeente Leeuwarden voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente heeft op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (als conceptontwerpbestemmingsplan) beschikbaar gesteld aan de besturen (Provincie) en diensten van hogere overheden en andere overlegpartners (Wetterskip Fryslân en Veiligheidsregio / Brandweer). Deze vooroverlegreacties zijn verwerkt in het definitieve ontwerpbestemmingsplan. Belanghebbenden in de directe omgeving zijn uitgenodigd om op 3 november 2022 uitgenodigd voor een planpresentatie door de initiatiefnemer. Een aantal ondernemers en omwonenden (van bedrijfswoningen) zijn op deze uitnodiging ingegaan. Vertegenwoordigers van de gemeente (ambtelijke dienst) was ook aanwezig. Op deze bijeenkomst zijn geen bezwaren op het plan geuit. Wel is om een terreinaanpassingen gevraagd die het verkeer zullen stimuleren de kortste route naar de Planetenlaan te nemen. Deze terreinaanpassingen zijn doorgevoerd. Verder is door een omwonende gevraagd of de gemeente een stoep wil aanleggen aan de zuidzijde van het plangebied langs de Scorpiusweg. De gemeente heeft toegezegd dit zullen gaan overwegen. De ruimte is hier in principe voor aanwezig. Momenteel ligt hier een 1,80 meter brede groenstrook. De minimale breedte voor een stoep is ook 1,80 meter. Overigens is het niet evident dat alle bedrijfskavels op een bedrijventerrein ook ontsloten wordt middels een stoep. Stoepen op bedrijventerrein worden immers niet altijd even intensief gebruikt. En de noodzakelijke verharding voor stappen gaat ook ten koste van de beperkte ruimte voor groen.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan 'Leeuwarden – Bouw fastfoodrestaurant en tankstation Coronaweg' heeft in de periode vanaf 9 februari 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. De inhoud van de zienswijzen zijn samengevat en per punt voorzien van het gemeentelijke commentaar, zie bijlage 10.

Verder is er een ambtshalve wijziging voorgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. In bijlage 6 is een nieuwe stikstofberekening (AERIUS-berekening) toegevoegd conform de meest recente rekenmethode van AERIUS. Na publicatie van het ontwerpbestemmingsplan heeft AERIUS een nieuwe rekenmethode gepubliceerd.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien gedeputeerde staten (GS) een zienswijze heeft ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
  • Binnen zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.