direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Leeuwarden - Energiecampus
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de westzijde van de stad Leeuwarden ligt het bedrijventerrein Energiecampus. De realisatie van de Energiecampus is een langlopend project binnen Leeuwarden. Het bedrijventerrein maakt deel uit van een netwerk van campussen binnen en rondom de stad met een gezamenlijk oppervlak van 48 hectare. De doelstelling voor de in dit wijzigingsplan relevante bedrijventerrein is het realiseren van een Energiecampus die zichzelf van energie voorziet en die groene stroom, biogas of warmte levert aan minimaal 4.000 huishoudens in de stad Leeuwarden. Voor dit plan is op 18 juli 2017 het bestemmingsplan “Leeuwarden – Energiecampus” vastgesteld. Bij het vaststellen van dit vigerende plan zijn twee vlakken opgenomen waarop het bedrijventerrein kan uitbreiden indien aan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Deze twee zones vormen het plangebied voor dit wijzigingsplan.

Initiatiefnemer is eigenaar van de gronden en constateert dat er behoefte is in de markt om de aangewezen gronden in te zetten. Het voornemen is voorgelegd aan de gemeente. De gemeente staat positief tegenover het initiatief. En is voornemens om de bestemming van de gronden te wijzigen.

Dit wijzigingsplan ziet toe op het wijzigen van de bestemming van de gronden van het bestemmingsplan “Leeuwarden – Energiecampus” met de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied 1'. De gronden hebben momenteel een agrarische bestemming. Door dit plan wijzigt de bestemming in de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus'. Zo kan men de gronden gebruiken als bedrijventerrein

Het wijzigingsplan toont eveneens aan dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de voorwaarden die worden gesteld bij deze wijzigingsbevoegdheid. Het plan toont eveneens aan dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijke en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de westrand van de stad Leeuwarden tussen de N31 en de kern. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Leeuwarden en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven met een rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Openstreetmap)  

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de onderstaande bestemmingsplannen.

Leeuwarden - Kamerverhuur   10 oktober 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden  
“Leeuwarden – Energiecampus”   18 september 2017 vastgesteld door gemeente Leeuwarden  
“Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon”   13 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden  
“Partiële herziening Archeologie”   29 maart 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden  
“Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties”   15 juni 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Leeuwarden  

Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingsplan "Leeuwarden - Energiecampus" van belang. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen. De rode contour geef het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Leeuwarden - Energiecampus" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3.2 Bestemmingen en aanduidingen

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan "Leeuwarden - Energiecampus" de volgende bestemmingen en aanduidingen:

Enkelbestemming 'Agrarisch'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor agrarische cultuurgronden, recreatief medegebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke hoofdstructuur. Met daaraan ondergeschikt onder andere wegen, straten en paden en groenvoorzieningen.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' de aldaar voorkomende bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus' onder voorwaarden.

Gebiedsaanduiding 'Geluidzone – industrie'

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van geluidsgevoelige functies dat deze slechts gebouwd worden indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Daarnaast is het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object strijdig.

1.3.3 Strijdigheid

Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan "Leeuwarden - Energiecampus" heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch', waar de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden alleen ten behoeve van die bestemming zijn. De bestemming voorziet niet in het gebruik van de gronden als bedrijventerrein. In het bestemmingsplan zit een passende wijzigingsbevoegdheid, waarmee de juiste bestemming kan gelden voor het plangebied. Het betreft de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.5 uit het vigerende bestemmingsplan 'Leeuwarden – Energiecampus'.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om de agrarische bestemming te wijzigen in een passende bedrijventerrein bestemming. In paragraaf 3.3.1 wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld voor de beoogde wijziging.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels (met bijbehorende bijlagen) en deze toelichting (met bijbehorende bijlagen). De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Hoofstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Tenslotte komen in hoofdstuk 7 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de westelijke stadsrand van Leeuwarden en is onderdeel van de Energiecampus. De Energiecampus beslaat ruim de helft van het eiland Ritsumasyl. Aan de noord- en oostzijde grenst de campus aan het Sylsterrak en Biskopsrak, aan de zuidzijde aan het Van Harinxmakanaal en aan de westzijde aan de N31 Haak om Leeuwarden.

Zoals in de inleiding aangegeven is de realisatie van de Energiecampus een langlopend project binnen Leeuwarden. Het bedrijventerrein maakt deel uit van een netwerk van campussen binnen en rondom de stad met een gezamenlijk oppervlak van 48 hectare. De doelstelling voor Energiecampus is het realiseren van een Energiecampus die zichzelf van energie voorziet en die groene stroom, biogas of warmte levert aan minimaal 4.000 huishoudens in de stad Leeuwarden.

De energiecampus is nog in aanbouw. Diverse delen van de campus zijn reeds verkocht. Het plangebied beslaat twee vlakken van de beoogde campus. De vlakken hebben een gezamenlijk oppervlak van 8,4 hectare. Beide vlakken zijn momenteel agrarische weidevelden. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Wel liggen in en rondom het plangebied enkele wegen. Deze wegen vormen een belangrijke infrastructuur voor de opzet van de campus. Afbeelding 2.1 geeft een weergave van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: PDOK)  

2.2 Gewenste situatie

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus'. Hiermee kan de campus uitbreiden. Door de planologische wijziging krijgen de betreffende gronden een planologisch regime waarbinnen een bedrijventerrein past. Het voornemen is reeds in 2016 voorzien. Voorliggend plan maakt de wijziging mogelijk.

De bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus' is in dit wijzigingsplan conform de wijzigingsbevoegdheid aangepast.

Conform 'bijlage 2 Zonering maatvoering' van het vigerende bestemmingsplan 'Leeuwarden – Energiecampus' wordt de bouwhoogte bepaald. Ook wordt de plaatsing van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – experimentenkavel' overgenomen.

Voorliggend plan neemt uit het plan 'Partiële herziening Archeologie' de archeologische dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 6' over. Ook borgt dit plan de regels uit het plan 'Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon '.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; in 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel; Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's; er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken, waarbij wordt ingezet op ontwikkelingen binnen de bestaande stadsgrenzen.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied; er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

Voorgenomen ontwikkeling heeft een aanzienlijk formaat. De toetsing van het plan aan rijks belangen heeft reeds bij het vigerende bestemmingsplan 'Leeuwarden – Energiecampus' plaatsgevonden'. De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke wijzigingsplannen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat de "Ladder voor duurzame verstedelijking" betreft geldt dat het vigerende plan reeds heeft getoetst aan de lader van duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing is uitgebreid op de economische behoefte ingegaan. Daarnaast komt de noodzaak vanuit klimaatoverwegingen ruim voldoende naar voren. De toetsing neemt ook gelijk de uitbreiding mee, die in de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Voor dit plan is hierom aangetoond dat er naar behoefte wordt gebouwd.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele
3.2.1.1 Algemeen

De provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waar naar toe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.

3.2.1.2 Vier opgaven

In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden.

  • Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
  • Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.

3.2.1.3 Basis op orde

Om dit te bereiken moet de basis op orde zijn. Fryslân heeft veel kwaliteiten die behouden moet worden en worden versterkt. Voor het voornemen zijn met name de volgende van belang:

Vitaal en veerkrachtig

Brede welvaart, ofwel het geluk en welbevinden van alle Friezen, staat voor de provincie voorop. Een sterke economische positie van Fryslân is hiervoor belangrijk, maar óók de sterke sociale structuren, sociale gelijkheid en hoge leefbaarheid. De score 8 die Friezen nu aan de leefbaarheid van Fryslân geven, zal minimaal gehandhaafd moeten blijven.

Vitaal betekent dat de provincie streeft naar brede welvaart door slimme economische groei: dat is groei die een positieve bijdrage levert aan de ambities. Dit zorgt ervoor dat de Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn, en dat de bereikbaarheid goed is. Een sterke economie ligt hieraan ten grondslag. Werkgelegenheid biedt mensen perspectief en bindt hen aan een gebied. En economische vitaliteit genereert middelen voor investeren in omgevingskwaliteiten.

De provincie wil de economische structuur van Fryslân versterken en verbreden, met name door een grotere inzet op innovatie en onderzoek, en ontwikkeling van een sterke kennisinfrastructuur. Fryslân kan zich hierin beter profileren, ook landelijk, en samen met noordelijke partners veel betekenen voor het aanpakken van urgente internationale opgaven. De ontwikkeling van clusters rond o.a. watertechnologie (Wetsus in Leeuwarden), hightech maakindustrie (Innovatiecluster Drachten) en recycling (Heerenveen) passen hier uitstekend in. Het economisch beleid stimuleert dit, het omgevingsbeleid ondersteunt dit met excellente ontwikkellocaties die goed ontsloten worden.

Tegelijk wil de provincie de Friese economie vergroenen en circulair maken zodat geen energie, grond- en hulpstoffen meer verspild worden. Op deze wijze is economische voorspoed te koppelen aan omgevingskwaliteiten. Juist de voor Fryslân kenmerkende omgevingskwaliteiten zijn een troefkaart voor slimme economische groei. Fryslân heeft een goede startpositie voor omschakeling naar een circulaire economie. Veel bedrijven en kennisinstellingen zijn hiermee al bezig. Een gezonde economie is in harmonie met zijn leefomgeving.

De omslag naar een circulaire economie biedt nieuwe perspectieven. Nieuwe technologieën maken het mogelijk om sprongen vooruit te maken. En het biedt kansen om de sterke punten van de Friese economie optimaal te benutten, zodat mensen met verschillende opleidingen hier passend werk kunnen vinden. Jonge mensen kunnen hier hun leven opbouwen.

3.2.1.4 Toetsing van het voornemen aan de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele

Het voornemen bestaat uit het planologisch wijzigen van de agrarische bestemming van naar een bedrijventerrein. Het voornemen is reeds voorzien in het vigerende bestemmingsplan. Het bedrijventerrein voorziet duurzame activiteiten, zoals de energieopwekking van duurzame energie. Het voornemen maakt Leeuwarden vitaal en toekomstbestendig. Het toevoegen van een experimenten kavel maakt Leeuwarden innovatief.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
3.2.2.1 Algemeen

De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

3.2.2.2 Relevante artikelen

Voor het voornemen zijn onderstaande artikelen het meest relevant:

Algemeen (artikel 1.1.1)

  • 1. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.

Zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.3.1)

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Programmering bedrijventerreinen en kantorenterreinen( artikel 4.1.1)

  • 1. Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten voor een of enkele bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • a. er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal centrum of het stedelijk centrum;
    • b. aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnd bedrijfsterrein in de regio;
    • c. het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern;
    • d. gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan in een ruimtelijk plan voor een Waddeneiland een bedrijfsterrein worden opgenomen, indien het bedrijfsterrein wat betreft oppervlakte en invulling in overeenstemming is met een structuurvisie waarover met Gedeputeerde Staten schriftelijk overeenstemming is bereikt.

3.2.2.3 Toetsing van het voornemen aan de Verordening Romte Fryslân 2014

De provincie geeft in haar beleid aan dat aan stedelijk gebied verbonden gronden nieuw kunnen worden ingezet. In voorliggend geval is het gebruik van de gronden bewust afgewogen in vigerend bestemmingsplan. Uit paragraaf 3.3 blijkt de noodzaak voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast voorziet het plan in een tot de stad Leeuwarden passend bedrijventerrein. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de provinciale verordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele en de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid "Leeuwarden - Energiecampus"
3.3.1.1 Algemeen

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan "Leeuwarden - Energiecampus". Aan deze wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 5 zijn enkele voorwaarden verbonden. Hierna volgen de voorwaarden, waarbij in cursief het voornemen aan deze voorwaarden is getoetst.

3.3.1.2 Artikel 3 lid 5 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' de aldaar voorkomende bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus' met dien verstande dat:

  • a. de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus' voor 80% in gebruik zijn genomen;

Van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Energiecampus' is reeds 92% gekocht of onder optie genomen door bedrijven. Daarmee wordt voldaan aan de 80%. In bijlage 1 van deze toelichting is de verdeling weergegeven in een verkavelingskaart. Alle gronden zijn bouwrijpgemaakt en zijn gereed voor de verkoop. De gronden zijn in gebruik genomen omdat bedrijven zich al klaar maken om actief te worden op de gronden. Het wijzigen van de gronden op dit moment komt overeen met de doelstelling van de wijzigingsbevoegdheid. Leeuwarden heeft een goed gevuld bedrijventerrein en wekt opnieuw de interesse van relevante marktpartijen.

De bestaande bedrijfsgronden zijn dus nagenoeg verkocht of onder optie. Om potentiële nieuwe marktpartijen te kunnen bedienen zijn de bedrijfsgronden uit dit wijzigingsplan nodig (in totaal 8,4 hectare). Vanuit de markt is er serieuze vraag naar de gronden uit dit wijzigingsplan. De interesse van deze partij vertaalt zich naar een optie van 6 hectare. De huidige bedrijventerrein gronden kunnen deze partij niet bedienen, omdat er onvoldoende aaneengesloten grond beschikbaar heeft. Dit heeft te maken met de gewenste grootte van de kavel (6 ha). Binnen het huidige bestemmingsplan is nog slechts 1,1 ha aan bedrijventerreingronden beschikbaar.

  • b. de gronden na wijziging bestemd zijn voor:
    • 1. bouwwerken ten behoeve van de opwekking van duurzame energie die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
    • 2. duurzame bedrijvigheid die is genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
    • 3. ter plaatse van de op de afbeelding in Bijlage 2 Zonering maatvoering opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – experimentenkavel' experimenten op het gebied van productie en consumptie van duurzame energie en op het gebied van duurzame bedrijvigheid;
    • 4. ondergeschikte kantoren;
    • 5. kleine windturbines;

met daarbij behorende:

    • 1. erven en terreinen;
    • 2. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
    • 3. laad- en losvoorzieningen;
    • 4. productiegebonden detailhandel
    • 5. parkeervoorzieningen;
    • 6. groenvoorzieningen;
    • 7. bermen en beplanting;
    • 8. oevers en kaden;
    • 9. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
    • 10. nutsvoorzieningen;

met uitzondering van:

    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    • 2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van inrichtingen voor opwekking van duurzame energie;

In de regels van dit wijzigingsplan zijn bovenstaande gebruiken vastgelegd.

  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6, 10 of 12 meter conform de afbeelding opgenomen in Bijlage 2 Zonering maatvoering;

In de regels van dit wijzigingsplan zijn bovenstaande bouwhoogten vastgelegd.

  • d. de bouwhoogte voor experimenten op het gebied van productie en consumptie van duurzame bedrijvigheid, zoals bedoeld onder artikel 3.5 lid b.3. niet meer bedraagt dan 20 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – experimentenkavel' conform de afbeelding opgenomen in Bijlage 2 Zonering maatvoering;

In de regels van dit wijzigingsplan zijn bovenstaande bouwhoogten vastgelegd.

  • e. de bouwhoogte van een duurzame energie opwekkend bedrijf met SBI-code 35B0, SBI-code 35B1 of SBI-code 35B2 zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten niet meer bedraagt dan 20 m voor maximaal 12.000 m² bebouwd oppervlakte;

In de regels van dit wijzigingsplan zijn bovenstaande bouwhoogten vastgelegd.

  • f. voor het overige wordt aangesloten bij de toepasselijke regelgeving van de bestemming ''Bedrijventerrein - Energiecampus' van dit plan.

De regels van dit wijzigingsplan sluiten voor het overige aan bij de bestemming ''Bedrijventerrein - Energiecampus' van het plan 'Leeuwarden – Energiecampus'

3.3.2 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan of wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Dit betreffen de thema's verkeer en parkeren, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het besluit milieueffectrapportage en de waterhuishouding.

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

4.1.2 Parkeren

De gemeente Leeuwarden beschikt over een eigen parkeernota 'Nota parkeernormen gemeente Leeuwarden 2014'. Deze nota wordt regelmatig bijgesteld, dat biedt de nodige flexibiliteit in het parkeerbeleid zonder dat het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' Op basis van deze publicatie kan per functie de parkeerbehoefte als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling berekend worden. Bij iedere functie wordt in de CROW-publicatie een minimum en maximum genoemd, dit zijn bandbreedtes. In voorliggend geval zal van het gemiddelde worden uitgegaan.

Voorliggend wijzigingsplan borgt in artikel 11.1 dat de invulling van gronden moeten voldoen aan de parkeerbehoefte. De invulling van de bestemming 'Bedrijventerrein – Energiecampus' moet voldoen aan de parkeergelegenheid.

4.1.3 Verkeer

Bij het vigerende bestemmingsplan is voorgenomen bedrijventerrein reeds voorzien. In de milieueffectrapportage is nagegaan dat omliggend wegennet de verwachtte verkeerstroom soepel kan afwikkelen.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor de in dit wijzigingsplan omsloten ontwikkeling.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelig object. Toetsing aan de aspecten wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai is daardoor niet noodzakelijk.

4.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt er geen nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd. . De aspecten rail-, wegverkeers- en industrielawaai kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten. Voorliggend plan voorziet eveneens niet in een gezoneerd bedrijventerrein. Waardoor op basis van de wgh geen geluidhinder wordt verwacht.

4.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering bij voorliggende ontwikkeling.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is reeds per 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit plan is een actualisering uitgevoerd, middels een historisch onderzoek. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 2 van dit wijzigingsplan.

Uit dit actualiserend historisch onderzoek blijkt dat, PM

Onderzoek wordt later toegevoegd

4.3.3 Conclusie

PM (Concept conclusie) Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.4.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling (wijzigen van agrarisch naar bedrijventerrein van 8,4 hectare) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast is er geen sprake van de realisatie van gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast heeft het vigerende bestemmingsplan de situatie omtrent luchtkwaliteit reeds getoetst.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsbesloten ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is hierin weergegeven met de rode contouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01_0004.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Het plangebied ligt binnen het gebied dat 1,0-1,5 meter waterhoogte krijgt bij een eventuele dijkdoorbraak waarmee het op voldoende afstand ligt. Ook ligt een deel van het plangebied binnen een zone met explosie gevaar.

Uit de inventarisatie blijkt verder dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen of wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de milieueffectrapportage is reeds het externe veiligheidsaspect beoordeeld. Het wijzigingsplan voorziet in een biovergister, met riscocontour. De plaatsing van een dergelijke vergister is eveneens reeds getoetst in de milieueffectrapportage uit het vigerende bestemmingsplan. Andere bedrijvigheden met risicocontour zijn uitgesloten.

In het vigerende bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met voorgenomen plan door maatregelen te nemen voor de waterhuishouding. Ook is rekening gehouden met de risicontour. Bij de vergunningverlening kan voor bepaalde bedrijven advies van de veiligheidsregio nodig zijn.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt daarom geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.6.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de aan te houden richtafstanden per gebiedstype weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03006WP01-VG01_0005.png"  

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

4.6.3 Situatie plangebied
4.6.3.1 Beoordeling

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden, waardoor kan worden uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'bedrijventerrein' betreft een milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook mogelijk sprake. De bedrijfsbestemming staat een maximale milieucategorie van 3.2 toe. De bijbehorende richtafstand telt 100 meter.

In de omgeving van het plangebied liggen gevoelige functies. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreffen de woonboten aan de Ritsumasyl aan de andere kant van de N31. De afstand tot deze functie bedraagt circa 320 meter. Gesteld wordt dat er ruim aan de richtafstand wordt voldaan en dat voorliggend initiatief geen afbreuk doet aan het woon en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies.

4.6.3.3 Interne werking

De functie 'bedrijventerrein' betreft geen milieugevoelige activiteit. Van enige vorm van hinder door omliggende functies is dan ook geen sprake. Daarnaast sluit dit belemmering op omliggende milieubelastende functies uit. Gesteld wordt dat binnen het plangebied is sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat.

4.6.4 Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan tot alle milieugevoelige functies. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op circa 6,8 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Groote Wielen”. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op ruim 11 kilometer afstand.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder in de vorm van geluid, verstrooiing van licht etc. niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.

Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 3 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het voornemen per saldo geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Daarentegen is in beide fasen sprake van een permanente afname van de stikstofdepositie, hetgeen een positief effect heeft ten aanzien van de Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in de provinciale structuurvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied bevindt zich op circa 6,8 kilometer van het concreet begrensde NNN. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

4.7.3 Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijventerreinbestemming. Met deze wijziging zijn geen ingrepen als sloop van bebouwing gemoeid. Wel worden de agrarische graslandschappen bebouwd. Er is hierom een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 4 van deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat: Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot overtreding van een verbodsbepaling (geen wettelijke consequenties).

Voor het plan geldt dat Initiatiefnemer in het kader van de zorgplicht dient te voorkomen dat beschermde dieren onnodig (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten).

Opgemerkt wordt dat te allen tijde rekening wordt gehouden met de zorgplichtbepaling uit de Wet natuurbescherming.

4.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Leeuwarden heeft haar archeologische waarden vertaald middels dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie". Op basis van dit bestemmingsplan is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor de realisatie van bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en die de bodem dieper dan 0,50 m beneden maaiveld. Dit wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijventerrein bestemming. Hierdoor kan een groot oppervlak aan bedrijfsbebouwing worden gebouwd circa 58.800 ha. De archeologische bestemming is na vigerende agrarische bestemming toegevoegd. Aan archeologie is hierom nog niet getoetst. Hierom is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Laagland archeologie. Het onderzoek is toegevoegd aan deze toelichting in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt onderstaande.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden geen relevante archeologische resten verwacht of is de kans hierop erg klein. Laagland adviseert daarom geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor wat betreft het aspect archeologie. We adviseren in het bestemmingsplan geen een aanduiding omtrent archeologie op te nemen.

De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Leeuwarden, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente, de heer drs. J.W. Oudhof.

Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contact.

In overleg met de gemeente is afgestemd dat de archeologische bestemming gehandhaafd blijft en dat het onderzoeks rapportage bij bouwvergunningen moet worden toegevoegd.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan of wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

De percelen van het plangebied zijn momenteel een graslandschap. Het graslandschap kent een historische verkaveling, die zichtbaar is in het bestaande landschap. Door de aanleg van het bedrijventerrein verdwijnen deze contouren. Het voornemen doet afbreuk aan het landschapspatroon en de cultuurhistorische waarde hiervan. Dit geldt zowel voor de beleefde, de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de historische geografie. In het vigerende bestemmingsplan is het belang van het bedrijventerrein reeds bovengesteld aan de cultuurhistorische waarden.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan/wijzigingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan/wijzigingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 6,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Alde Feanen". Gezien deze afstand worden er in dit geval geen significante negatieve effecten ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied verwacht. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het wijzigingsplan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (onderdeel D 11.3 besluit m.e.r.).

De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de drempelwaarde van 75 hectare wordt overschreden:

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Voor vigerend wijzigingsplan is al een planMER uitgevoerd. In deze beoordeling is het in dit wijzigingsplan besloten bedrijventerrein reeds meegenomen. Gesteld wordt dat er geen aanzienlijke gevolgen voor haar omgeving opspelen.

4.9.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Algemeen

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst”, die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening. Om het proces van de watertoets te bevorderen is door de provincie en het waterschap een handreiking watertoets opgesteld, beschikbaar via de website van provincie en waterschap.

In het provinciale waterhuishoudingsplan (WHP3) en het waterbeheerplan (WBP3) van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is "het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, voldoende water en schoon water.

4.10.2 Situatie plangebied

Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan. Het Wetterskip Fryslân geeft aan dat voor voorliggend plan geen nieuwe watertoets nodig is. Het milieuaspect water is reeds in vigerende bestemmingsplan getoetst. Het waterschap geeft onderstaand advies aan.

Voor dit plan is voor vigerend bestemmingsplan vooroverleg gehouden. Hierin is de waterhuishouding reeds afgestemd.

Voor dit plan zijn de volgende adviezen van toepassing.

  • Advies aanbrengen toename verharding.
  • Advies lozen op het oppervlaktewater
  • Advies dempen en graven van oppervlaktewater

Verder wordt de aandacht gevraagd voor de bouw van een energiegemaal met windmolen aan de noordkant van het gebied.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  •  Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, etc.);
  • Nadere eisen: geeft het college de bevoegdheid om nadere kwaliteitseisen te stellen;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden van bepaalde bouwregels kan worden afgeweken;
  • Specifieke gebruiksregels: (indien opgenomen) welk gebruik van gronden, gebouwen en opstallen in ieder geval toegestaan dan wel strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarden van bepaalde gebruiksregels kan worden afgeweken.

In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5): Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels (Artikel 6): Hierin staan nadere eisen
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7): In deze regel staan nadere regels over het gebruik van de gronden;
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 8): Hierin is nadere regels gesteld voor een specifiek gebied;
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10): In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan.
  • Overige regels (Artikel 11): In dit artikel zijn de overige regels opgenomen. Hierin staan de regels ten aanzien van parkeren. En hierin is het bestemmingsplan . "Bestemmingsplan Leeuwarden, Partiële herziening Plan voor de zon" van toepassing verklaard.

De algemene regels zijn conform het Tevens zijn de aanvullingen op de algemene regels vanuit de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Leeuwarden Partiële herziening Parkeren", "Partiële herziening Archeologie" en overgenomen. "Bestemmingsplan Leeuwarden, Partiële herziening Plan voor de zon" is van toepassing verklaard.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Verantwoording regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

"Bedrijventerrein - Energiecampus

Conform het wijzigingsplan is de bestemming “Bedrijventerrein – Energiecampus” uit het plan “Leeuwarden – Energiecampus” overgenomen. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zijn enkele aanpassingen uitgevoerd. De belangrijkste zijn:

  • De milieucategorie wordt op 3.2 begrenst;
  • Conform 'Zonering maatvoering' van het vigerende bestemmingsplan 'Leeuwarden – Energiecampus' wordt de bouwhoogte bepaald;
  • Ook wordt de plaatsing van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – experimentenkavel' overgenomen.

Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. De regels zijn conform het bestemmingsplan "Leeuwarden - Partiële herziening Archeologie" in dit wijzigingsplan overgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8.1.2 van deze toelichting.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een ontwikkelovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen, zoals onder meer beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Fryslân

Voorliggend wijzigingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie.

7.1.3 Wetterskip Fryslân

In het kader van vooroverleg is er een watertoets uitgevoerd. Het resultaat daarvan is bij deze toelichting gevoegd. Het waterschap Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelang is, omdat er alleen sprake is van een planologische wijziging. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond.

Er is contact gehad met het waterschap. Deze geeft aan dat het plan reeds in het vigerende plan is getoetst. Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelang is, omdat er alleen sprake is van een planologische wijziging. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. Aanvullend advies wordt overgenomen in het plan.

7.2 Inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening kan de gemeente bepalen of al dan niet een voorontwerp-plan ter inzage wordt gelegd. In voorliggend geval is geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het wijzigingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. Voor de toelichting en beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar Bijlage 6. Naar aanleiding van de zienswijze is het Stikstofonderzoek geactualiseerd.

Daarnaast is in paragraaf 3.3.1.2 een ambtshalve wijziging doorgevoerd om de toelichting aan te laten sluiten bij de werkelijke marktsituatie. Hiervoor wordt verder verwezen naar Bijlage 7.