Plan: | Recreatiezone Akkrum, Tusken de Marren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.BPNTdmarrenAK-VG01 |
Aan de zuidwestkant van Akkrum ontwikkelt TDM Beheer in samenwerking met Drijfveer & Tusken de Marren een recreatiezone rondom de huidige camping en jachthaven. De Meinesleat, die door het plangebied loopt, verbindt de recreatiezone met het Sneekermeer en het dorp Terherne. In de recreatiezone worden recreatiewoningen, chalets, stacaravans en schiphuizen mogelijk gemaakt met voorzieningen.
De ontwikkeling van de recreatiezone is opgedeeld in 2 fasen. Fase 1 wordt in dit bestemmingsplan direct bestemd, voor fase 2 is de vigerende bestemming opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid. De voornaamste reden voor fasering zijn de onduidelijkheid over de verplaatsing van de hoogspanningstracés van Tennet en nadere afspraken met de gemeente hierover.
Om de bouw van enkele modelwoningen op het terrein van de voormalige camping mogelijk te maken is parallel aan en vooruitlopend op voorliggend bestemmingsplan een bestemmingsplan voor de voormalige camping opgesteld (Bestemmingsplan Tusken de Marren bestaande camping). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 september 2011.
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Akkrum-Nes" en het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Heerenveen (vastgesteld door de voormalige gemeente Boarnsterhim).
Het bestemmingsplan "Akkrum-Nes" is op 24 november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen "recreatie - haven", "recreatie - verblijfsrecreatie", "water - botenhuis" "groen", "water", "bedrijf" en "gemengde doeleinden".
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" is op 10 maart 2009 gewijzigd vastgesteld.
De gronden die hiervan deel uitmaken hebben de bestemming "agrarisch gebied" en mogen gebruikt worden voor agrarische cultuurgronden.
De voorgenomen ontwikkeling is binnen deze bestemmingsplannen niet mogelijk. Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is daarom het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de zuidwestkant van Akkrum. Het plangebied grenst aan agrarisch gebied. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied. Locatie De Spring is uit dit bestemmingsplan gelaten. Voor dit gebied en het gebruik ervan is momenteel een separaat bestemmingsplan in procedure.
Het bestemmingsplan "Recreatiezone Akkrum, Tusken de Marren" bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 gaat in op het ruimtelijk beleid dat betrekking heeft op dit plan. Hoofdstuk 3 gaat in op ruimtelijke onderzoeken naar de geschiktheid van het terrein voor de ontwikkeling. De planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid wordt aangetoond in hoofdstuk 6 en 7 door middel van de resultaten van inspraak en overleg.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's voor de ruimtelijke ordening en in verschillende structuurvisies. Doorwerking van dit beleid vindt plaats in gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
Begin 2012 is in werking getreden de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het deel van het rijksbeleid dat bindend is voor andere overheden is vastgelegd in de AmvB Ruimte (vastgesteld op 15 juni 2011). Hierin legt het rijk vast in welke gebieden nationale belangen gelden. Deze nationale belangen zijn onder meer van toepassing op gebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur behoren. De AmvB Ruimte schrijft voor dat provincies in verordeningen moeten opnemen welke gebieden hiertoe behoren. De provincie Fryslân bereidt een provinciale verordening voor. Het ligt voor de hand dat het Sneekermeergebied, dat nu al tot de provinciale ecologische hoofdstructuur behoort, als gebied van nationale en provinciale betekenis worden aangemerkt.
Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007, 'Om de kwaliteit fan de romte' . Provinciale Staten van Fryslân hebben op 13 december 2006 het Streekplan voor Fryslân vastgesteld.
Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland.
Akkrum valt in het streekplan onder "overige kernen". Hiervoor wordt met betrekking tot wonen de inzet op voldoende woningaanbod en optimale benutting van bestaand bebouwd gebied voor woningbouw van belang geacht.
Akkrum wordt in het streekplan specifiek aangewezen als recreatiekern. Nieuwe grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen in de provincie worden primair geconcentreerd in de stedelijke en regionale centra en in diverse recreatiekernen, waarvan Akkrum er één is. Concentratie bevordert de onderlinge versterking tussen recreatieve functies en daarmee de herkenbaarheid voor toeristen.
Het provinciaal beleid is ook gericht op een verdere verbetering en uitbreiding van de toeristisch-recreatieve netwerken en naar versterking van de onderlinge samenhang. De landelijke fietsroute die door Akkrum loopt maakt deel uit van dat netwerk. De aantrekkelijkheid van netwerken wordt vergroot door op logische punten langs en nabij de netwerken passende voorzieningen voor dag-, verblijfs- en vaarrecreatie mogelijk te maken.
Bij verblijfsrecreatie wordt het accent gelegd op verbetering van de kwaliteit van het bestaande aanbod. Daarbij wordt gedacht aan uitbreiding van bestaande recreatiebedrijven en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote segment.
Omdat onderhavige plannen bij de recreatiekern Akkrum plaatsvinden en er een verbetering van de kwaliteit plaatsvindt, is er sprake van een ontwikkeling die past binnen het provinciale beleid.
Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Op 1 augustus 2011 is de Verordening Romte Fryslân in werking getreden. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
Akkrum in de Verordening
De kern Akkrum valt in de Verordening onder "overige kernen".
Recreatie en toerisme in de Verordening
In een ruimtelijk plan kan een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening uitsluitend worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern. Akkrum is in de provinciale structuurvisie benoemd als recreatiekern. In een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening wordt toegestaan, worden de volgende maxima per recreatieve voorziening in acht genomen:
Voorgestane ontwikkeling van Tusken de Marren sluit aan bij de Verordening aangezien het een aanpassing en uitbreiding betreft van een bestaande recreatieve voorziening. Er is ontheffing bij Gedeputeerde Staten aangevraagd omdat binnen het plan meer dan 50 recreatiewoningen mogelijk worden gemaakt. Op grond van artikel 6.3.2. lid 1 Verordening Romte Fryslân is voor het realiseren van 116 recreatiewoningen, 55 standplaatsen (stacaravans), 58 schiphuiswoningen (recreatiewoningen al dan niet voorzien van een schiphuis), 50 standplaatsen voor 'mobiele' kampeermiddelen als caravans, tenten, tentwagens, campers e.d. (met uitzondering van stacaravans) en 9 lodges door Gedeputeerde Staten van Fryslân ontheffing verleend. Deze ontheffing is als Bijlage 2 bijgevoegd.
In 2002 is door de gemeente in samenwerking met de "Feriening Lytse Doarpen" een project gestart om voor elk dorp van de gemeente een toekomstvisie op te stellen. Voor diverse ruimtelijke en functionele aspecten zijn de gewenste situatie en aandachtspunten beschreven in de "Toekomstvisie Akkrum-Nes 2003".
In de ruimtelijke beleidsstrategie "Akkrum op koers" (oktober 2004) worden voor een aantal wezenlijke knelpunten in Akkrum oplossingsrichtingen aangegeven. De gemeentelijke werkgroep heeft in samenwerking met Plaatselijk Belang Akkrum en Nes gesprekken gevoerd met een groot aantal verenigingen en instellingen in Akkrum.
De geprivatiseerde jachthaven mag in de toekomst verder uitgebouwd worden achter het bestaande sportpark. Vergroting van de haven en een uitbreiding van de passantenaccommodatie, inclusief kort kamperen, passen goed in het streven van de gemeente om de toeristische functie van Akkrum te versterken.
De Structuurvisie Boarnsterhim 2018 (voormalige gemeente Boarnsterhim), die is vastgesteld op 9 februari 2010 geeft voor de periode tot 2018 richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied. Voor het gemeentelijk bestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor ruimtelijk beleid en ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens zorgt de structuurvisie voor afstemming met het Rijksbeleid en provinciaal beleid.
De thema's die in de stuctuurvisie naar voren komen zijn wonen, werken, recreatie, infrastructuur en milieu. Het beleid met betrekking tot recreatie is gericht op:
Door de ligging van de gemeente (midden in het merengebied) vormt water gerelateerde recreatie een belangrijke economische drager. Recreatieve ontwikkelingen doen zich vooral voor in aansluiting op en rond de grote meren en de daartussen liggende vaarten en kanalen. Op de kaart van de structuurvisie is met paars een "zoekgebied recreatieve ontwikkelingen" aangegeven. Binnen dit gebied zijn kleinschalige (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen mogelijk, gerelateerd aan watersport. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in dit zoekgebied.
Grootschalige ontwikkelingen, zoals jachthavens en grote campings, moeten aansluiting vinden bij de bestaande recreatiekernen Terherne, Grou, Akkrum en Wergea. Bij de ontwikkeling van grootschalige recreatieterreinen moet rekening worden gehouden met de landschappelijke waarden van het gebied. Vooral rust en ruimte, welke het voornaamste bezoekersmotief vormt, moet worden gewaarborgd. Daarnaast geldt voor alle recreatieve ontwikkelingen nabij de kernen dat deze aan moeten sluiten op de maat en schaal ven het betreffende dorp.
De voorgenomen ontwikkeling van uitbreiding verblijfsrecreatie en watersport in Tusken de Marren sluit aan bij de Structuurvisie vanwege dus de ligging in het "zoekgebied recreatieve ontwikkelingen"(paarse strook), de aansluiting bij één van de bestaande recreatiekernen (Akkrum) en de wijze waarop rekening houdende met rust en ruimte en maat en schaal van de kern de ontwikkeling stedenbouwkundig en kwalitatief wordt ingevuld.
Afbeelding 1: Uitsnede structuurvisie. Zoekgebied recreatieve ontwikkeling (paars) bij Akkrum (bruin)
De gemeente heeft een notitie verblijfsrecreatie voor Terherne opgesteld. In de notitie wordt aanbevolen het beleid van Terherne in te bedden in een algemeen beleid voor de hele gemeente ten aanzien van de verblijfsrecreatie. Aangezien dit nog niet is gedaan, wordt nu deze notitie als uitgangspunt gekozen.
In de notitie verblijfsrecreatie worden voorstellen gedaan voor de wijze van uitwerking van verblijfsrecreatiegebieden binnen de gemeente. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat er een onderscheid dient te zijn tussen enerzijds vakantiewoningen en stacaravans en kamperen anderzijds. In voorliggend plan wordt zelfs een onderscheid gemaakt tussen de gebouwde bakstenen recreatiewoningen en de geplaatste chalets. Aan de maximaal benoemde oppervlakte per woning en chalets wordt voldaan (respectievelijk 70 m2 en 45 m2). Ook de maximale aantallen zijn in voorliggend bestemmingsplan benoemd.
Het doel van het welstandsbeleid van de voormalige gemeente Boarnsterhim/ nu gemeente Heerenveen (vastgelegd in de welstandsnota van 19 maart 2004) is een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht, waarbij particulieren, opdrachtgevers en architecten zich in een vroeg stadium op de hoogte kunnen stellen over de van toepassing zijnde welstandscriteria.
Bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen wordt onderscheid gemaakt in: gebiedsgerichte criteria, sneltoetscriteria en algemene principes. De gebiedsgerichte criteria zijn specifiek af-gestemd op de kenmerken van een bepaald gebied of wijk. Sneltoetscriteria gelden voor veel voorkomende kleine licht vergunningplichtige bouwwerken. Bij algemene principes gaat het om een aantal vakkundige beoordelingsaspecten, die gezamenlijk het algemene denk- en motiveringskader bij de beoordeling van bouwplannen vormen.
Voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt een aangepast beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze wordt gelijk met voorliggend bestemmingsplan in procedure gebracht. Na vaststelling maakt deze onderdeel uit van de Welstandsnota en geldt dan als toetsingskader voor de welstandscommissie Hus en Hiem.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. De onderzoeken betreffen het totale plangebied (fase 1 en 2). Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.
In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. Het betreft hier vaker woonhuizen of stadsdelen. De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet. In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
Door de voorgenomen nieuwe ontwikkeling en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, zijn onderstaande onderzoeken uitgevoerd.
Onderzoek Fase 1 (terrein voormalige camping)
Archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf bv heeft in mei 2010 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek, karterende fase 1 (door middel van boringen) uitgevoerd op het terrein van camping Tusken de Marren. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.
In het kader van de plannen bestaan de verstorende werkzaamheden in het plangebied uitsluitend uit de aanleg van gracht tot een diepte van 1,80 m beneden maaiveld en de aanleg van eventuele riolering en nutsvoorziening. De locaties voor de bebouwing zullen worden opgehoogd en zorgen niet direct voor een verstoring van het bodemarchief.
Voor de graafwerkzaamheden die gepland zijn in het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde wordt een begeleiding van de grondwerkzaamheden door een archeoloog voorgesteld teneinde eventueel aanwezige archeologie te documenteren en vast te leggen.
Het rapport is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Onderzoek overig terrein
Voor het gedeelte van het plangebied dat deel uit maakt van fase 1 is het plangebied onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden (ARCHIS-onderzoeksnummers 40.900 en 41.469). Vestigia BV heeft voor de overige delen van het plangebied archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Het plangebied staat op de advieskaart “Steentijd-Bronstijd” van de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE) aangegeven in een zone waar naar verwachting zich op enige diepte archeologische lagen kunnen bevinden uit de Steentijd, die door afdekking door een veen- of kleidek waarschijnlijk van goede kwaliteit zijn. Op de FAMKE-advieskaart “Ijzertijd-Middeleeuwen” ligt het plangebied voornamelijk in de zone waarin zich archeologische resten kunnen bevinden uit de periode Midden Bronstijd – Vroege Middeleeuwen, en deels in een zone waar de verwachting specifiek gericht is op de middeleeuwse veenontginningen. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) ligt het plangebied voornamelijk in een zone met een middelhoge verwachting, en deels in een zone met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden.
Op basis van het voor het plangebied uitgevoerde bureauonderzoek wordt verwacht dat de bodemopbouw in het plangebied zal bestaan uit een bouwvoor of een opgebracht pakket op klei op veen op dekzand.
Uit het veldonderzoek dat voor de ontwikkeling van het fase 1 deel van het plangebied is uitgevoerd, is gebleken dat de top van het dekzand grotendeels intact was, en zich in een deel van het plangebied een podzolbodem heeft kunnen ontwikkelen (Nales/Moerman 2010). Hoewel tijdens het karterend booronderzoek in het fase 1 deel van het plangebied geen archeologische indicatoren zijn gevonden, blijft door de aangetroffen intacte top van het dekzand de kans op de aanwezigheid van goed geconserveerde archeologische waarden uit de periode Steentijd tot de Bronstijd bestaan. Het eerder onderzochte deel van het plangebied en archeologisch onderzoek in de omgeving heeft eveneens aangetoond dat het aantreffen van sporen en objecten uit latere perioden niet uitgesloten is.
Teneinde de intactheid van de bodemopbouw en de kans op eventuele aanwijzingen voor menselijke bewoning in het gebied te kunnen bepalen, is aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Verkennend/ karterend booronderzoek
Het voortgezette onderzoek betreft een verkennend en deels karterend booronderzoek op basis van een eerder uitgevoerd bureauonderzoek in 2010 (Boonstra et al. 2010).
Het doel van het archeologisch vooronderzoek is vast te stellen of er in het plangebied sprake is van archeologische resten die door het voorgenomen initiatief verstoord dreigen te worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
In het zuidwestelijk deel van het plangebied zijn in de top van het veen indicatoren aangetroffen die wijzen op menselijke aanwezigheid in de late prehistorie en/of de Vroeg-Romeinse tijd (kaart 6, Bijlage 5). Hoewel de interpretatie van de in twee 'clusters' aangetroffen archeologische indicatoren nog voor meerdere uitleg vatbaar is, staat onomstotelijk vast dat het gebied voor behoud in situ of indien dat geen optie is voor verder archeologisch onderzoek in aanmerking komt. Het materiaal bevindt zich zeer dicht onder het maaiveld. Ophogen van het veengebied is voor het behoud van de archeologie ter plaatse geen optie. Ook niveauverlaging van het maaiveld en/of aanplant van riet is vanuit het perspectief van de archeologische monumentenzorg niet aanvaardbaar. Dit geldt ook voor de aanplant van houtige gewassen. Indien het gebied niet in gras kan worden gelaten en moet worden ontwikkeld, zal op het terrein door middel van proefsleuven de omvang en de conserveringstoestand moeten worden bepaald. Op grond hiervan kan een selectiebesluit worden genomen of, en zo ja voor welk terreingedeelte een vorm van definitief onderzoek noodzakelijk is. Het gebied heeft een dubbelbestemming Waarde- Archeologie gekregen.
In het noordelijk deel van het plangebied is een opduiking in het dekzand aangetroffen. In de top van het dekzand is podzolvorming opgetreden. De dekzandkop ligt circa 2,0 m hoger dan de omringende dekzandvlakte en vormde daarom een relatief gunstige locatie voor bewoning. Het niveau van het dekzand heeft daarom ter plaatse van de opduiking een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit het Paleolithicum tot en met de Bronstijd. Wanneer de top van het dekzand meer dan 1,5 m beneden maaiveld ligt, en de geplande verstoringen ondieper zijn dan deze 1,5 dan is op basis van het provinciale beleid (FAMKE) geen (waarderend) archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Omdat het dekzand onder een relatief dik pakket veen (en klei) ligt (minimaal 120-140 cm –mv), is de verwachtingsvolle laag relatief goed beschermd tegen bodemverstorende werkzaamheden in het verleden en de toekomst. Slechts een klein deel van de dekzandkop ligt hoger dan de door de Provincie gestelde kritische grens van 1,5 m onder maaiveld (kaart 5, Bijlage 5). Geadviseerd wordt om binnen de begrenzing van de dekzandopduiking geen grondverstorende werkzaamheden te verrichten dieper dan 50 cm boven het pleistoceen (zand) oppervlak. Indien toch diepere verstoringen dienen plaats te vinden, zal moeten worden bezien in hoeverre aanvullend waarderend booronderzoek conform richtlijnen van de Provincie Friesland (FAMKE) noodzakelijk is. Het gebied heeft daarom ook de dubbelbestemming Waarde- Archeologie gekregen.
In de overige delen van het plangebied wordt geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd en wordt geen bezwaar gezien in de voortgang van de bouwplannen ter plaatse.
Het totale onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Quick scan Ecologie
Door Ecogroen is in september 2010 een quickscan natuurtoets uitgevoerd (opgenomen in Bijlage 6). Hierin is gekeken naar zowel beschermingsgebieden als naar soorten.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Op een afstand van circa 300 meter van het plangebied ligt Natura 2000-gebied Sneekermeergebied. Gezien de aard en omvang van het voorliggende project, is in de quickscan ingeschat dat effecten op het Natura 2000-gebied Sneekermeergebied alleen kunnen optreden als gevolg van externe werking. Dit omdat buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied gewerkt wordt. Deze externe werking is nader onderzocht en gerapporteerd (Bijlage 7). Onder het kopje 'Ecologische toetsing' is een samenvatting opgenomen.
Soortbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In het plangebied aangetroffen en te verwachten soorten:
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Ontheffing en mitigerende maatregelen Flora- en faunawet:
Ecologische toetsing
Als vervolg op de quick scan is door Ecogroen is in april 2011 een ecologische toetsing gedaan aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte (EHS) (opgenomen in Bijlage 7). De conclusies uit dit onderzoek zijn onderstaand opgenomen.
Toetsing Natuurbeschermingswet
Het plangebied ligt op een afstand van 300 meter van de begrenzing van Natura 2000-gebied Sneekermeergebied Dit gebied is op 30 december 2010 definitief aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van de uitbreiding zijn niet uit te sluiten. Mogelijke effecten die kunnen optreden betreffen verstoring of aantasting van foerageergebieden van ganzen door een toename van licht, geluid en beweging tijdens aanlegwerkzaamheden of door de nieuwe inrichting. Daarnaast kan verstoring binnen het Natura 2000-gebied optreden als gevolg van een toename van recreanten (Lindenholz, 2010).
Als gevolg van de uitbreiding van recreatiepark Tusken de Marren zal een oppervlakte van 25,6 hectare grasland verdwijnen. Daarnaast zal circa 46,5 hectare grasland worden verstoord door de uitbreiding. Deze graslanden zijn van belang voor de soorten Kolgans en Brandgans en waarschijnlijk ook voor Smient, Goudplevier, Kemphaan, Kievit, Grutto en Wulp.
Omdat deze graslanden mogelijk van belang zijn voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Sneekermeergebied, kunnen (significant) negatieve effecten niet met zekerheid worden uitgesloten. Om inzichtelijk te krijgen wat de functie van de agrarische percelen is binnen en rondom het plangebied in relatie tot de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Sneekermeergebied, is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Verslechteringstoets in het kader van de herziene Natuurbeschermingswet 1998
Centraal staat de vraag (conform de Natuurbeschermingswet) of er ten aanzien van de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied een kans op een significant negatief effect is. In de toets uitgevoerd door Rho die als Bijlage 8 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd is getoetst op de volgende aspecten:
Op basis van de uitkomsten van de verslechteringstoets kunnen, afhankelijk van de verdere concretisering van de inrichting, significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Sneekermeergebied als gevolg van de beoogde uitbreiding geheel worden uitgesloten. Een passende beoordeling in het kader van de Nb-wet is derhalve niet vereist. De effecten tijdens de aanlegfase zijn gering (bouwlawaai) doch vereisen wel nader overleg over een eventueel benodigde vergunning in het kader van de Nb-wet.
Toetsing Nota Ruimte, de Ecologische Hoofdstructuur
De Nota Ruimte (in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) is een structuurvisie waarin onder andere de visie van het Rijk over natuur en landelijk gebied is vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgesteld en zijn ondermeer ganzen- en weidevogelgebieden aangewezen.
Het beleid ten aanzien van de EHS binnen de provincie Fryslân is sinds 13 december 2006 vastgelegd in het Streekplan Fryslân 2007 en verder uitgewerkt in het Natuurbeheerplan 2011. In 2018 moet de EHS binnen de provincie gerealiseerd zijn, inclusief ecologische verbindingszones.
Gemeenten dragen in principe zorg voor een passende natuurbestemming met een goede planologische gebruiksregeling voor de EHS. Binnen de EHS zijn passende vormen van medegebruik, zoals bij voorbeeld recreatie, mogelijk.
Op de EHS-kaart van het Natuurbeheerplan 2011 is de EHS op perceelsniveau aangegeven. Het plangebied ligt zelf niet binnen de EHS. Meest nabij gelegen gebied dat onder de EHS valt ligt op 300 meter ten zuidwesten van het plangebied.
Omdat de voorgenomen ontwikkelingen plaats vinden buiten de begrenzing van de EHS zullen directe effecten zoals bijvoorbeeld oppervlakte verlies niet optreden. Wel staat de Meineslaet in open verbinding met gebied dat is aangewezen als EHS. Door de uitbreiding van recreatiepark Tusken de Marren kan een toename van het aantal recreanten binnen de EHS optreden, wat vervolgens de rust binnen de EHS kan aantasten. Aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS moet bij de plannen worden voorkomen. Onduidelijk is echter nog of dit ook geldt voor ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de EHS plaatsvinden, maar mogelijk wel een (negatieve) invloed hebben op de waarden van de EHS. Het beleid ten aanzien van deze zogenoemde externe werking wordt door de verschillende provincies anders toegepast. De Provincie Fryslân hanteert het beleid dat activiteiten of ontwikkelingen buiten de ruimtelijke begrenzing van de EHS – onafhankelijk of er negatieve effecten optreden - niet getoetst hoeven te worden aan het EHS-beleid. Een verdere toetsing is in dit geval dan ook niet noodzakelijk omdat de beoogde ontwikkelingen nergens in de EHS plaats vinden. Daarnaast geldt dat binnen de EHS recreatief varen is toegestaan (Provincie Fryslân 2011).
Ganzenfoerageergebied
Ook buiten de EHS draagt provincie Fryslân bij aan ruimtelijke condities voor instandhouding en verbetering van natuurwaarden. De provincie streeft naar de instandhouding van belangrijke natuurwaarden, waaronder kwetsbare dier- en plantensoorten. Specifiek wordt ingezet op een:
Op de beheergebied-kaart van het Natuurbeheerplan 2011 zijn de agrarische beheertypen op perceelsniveau aangegeven. Het plangebied ligt zelf binnen de Ganzenfoerageergebied. In het "Gebiedsplan foerageergebieden overwinterende ganzen en Smienten Fryslân" heeft de provincie 29.058 hectare foerageergebied begrensd. Het merendeel is gelegen in agrarisch gebied. Een groot deel van de ganzenfoerageergebieden in agrarisch gebied ligt net als in voorliggende situatie nabij de ganzenslaapplaatsen in Vogelrichtlijngebieden.
Handhaving van voldoende openheid en rust in de voor ganzen geschikte gebieden is van belang. Verdichting door beplanting en bebouwing is hier in principe niet gewenst. Het gaat daarbij om niet-agrarische ontwikkelingen, zoals stads- en dorpsuitbreidingen, wegenaanleg en de meer grootschalige nutsvoorzieningen. Bij noodzakelijke ruimtelijke ingrepen van openbaar belang kan hiervan worden afgeweken. Wanneer na afweging aantasting van de Ganzenfoerageergebieden onvermijdelijk blijkt, spant de provincie Fryslân zich er voor in dat vervangende Ganzenfoerageergebieden beschikbaar komen, zodat een totaaloppervlak van ca. 30.000 ha Ganzenfoerageergebieden aanwezig blijft.
Als gevolg van de beoogde plannen zal het plangebied en de directe omgeving ongeschikt worden als Ganzenfoerageergebied. Als gevolg van bebouwing en beplanting verdwijnt openheid, als gevolg van toename van recreatie verdwijnt rust. Het betreft hier naar schatting een areaalverlies van in totaal minimaal 25,6 hectare. Daarnaast zal de verstoring op omliggend gebied groter worden. Deze 25,6 hectare betreft slechts 0,09% van het totale oppervlak (29.058 hectare) aan ganzenfoerageergebied binnen provincie Fryslân. De aantasting is zodoende zeer gering. Desondanks hebben we hier te maken met een afname en wordt aanbevolen in contact te treden met provincie Fryslân om na te gaan of de plannen strijdig zijn met de wetgeving en of compensatie van het verloren areaal aan Ganzenfoerageergebied moet plaatsvinden.
Dit overleg heeft plaatsgevonden en afgesproken is dat de initiatiefnemers zorg draagt voor compensatie van het weidevogelareaal in het gebied dat nu bestemd gaat worden.
Dit gebeurt conform de kaarten 2 en 3 bijgevoegd als Bijlage 9.
De totale rapportage van de ecologische toetsing is opgenomen in Bijlage 7.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
In het gebied is de mogelijkheid voor het realiseren van bedrijfswoningen. Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting bij plaatsing van de woning op enige afstand van de Ljouwerterdyk. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ter plaatse van een nieuwe woning ter plaatse ten gevolge van het verkeer op de Ljouwerterdyk niet wordt overschreden. Bij het bepalen van de locatie van de woning dient rekening te worden gehouden net de normen zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Het totale onderzoek is toegevoegd als Bijlage 10.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Historisch bodemonderzoek
Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is door ARCADIS een historisch bodemonderzoek uitgevoerd naar bodemverontreinigende activiteiten die in het verleden op de locatie hebben plaatsgevonden. Het onderzoek bevat conclusies en aanbevelingen en geeft aan waar vervolgonderzoek dient plaats te vinden. Het bodemonderzoek is als Bijlage 11 bij de toelichting gevoegd.
Uit het historisch onderzoek is gebleken dat binnen en rondom het plangebied mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Ter plaatse zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden. In het verleden zijn op en rondom de onderzoekslocatie al bodemonderzoeken uitgevoerd, alsmede twee saneringen.
Op grond van het historisch onderzoek wordt aanbevolen om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren met de hypothese 'plaatselijke verontreiniging' op de volgende locaties:
Binnen de planlocatie:
Buiten de planlocatie:
afbeelding 2: Deellocaties A t/m F
Op grond van het historisch onderzoek worden de volgende deellocaties aangemerkt als 'voldoende onderzocht'. Voor elk van deze deellocaties geldt overigens dat ze wel asbestverdacht zijn.
Binnen de planlocatie:
Buiten de planlocatie:
Het overige terrein binnen de grenzen van de onderzoekslocatie kan aangemerkt worden als grootschalig onverdacht en zal conform NVN 5740 onderzocht moeten worden. Op verschillende plaatsen staan echter wel asbestverdachte gebouwen (id 16 t/m 20), op basis van dossieronderzoek en/of terreininspectie. Indien blijkt dat tijdens het verkennend onderzoek asbest in of op de bodem wordt aangetoond zal de opdrachtgever hiervan op de hoogte worden gesteld. Bij de sloop van de betreffende gebouwen dient eerst een asbestinventarisatie uitgevoerd te worden. Op basis hiervan wordt een plan gemaakt voor het verwijderen van asbest, als onderdeel van de sloopvergunning.
Waterbodem
De waterbodem van de Meinesloot is in 1996 onderzocht. Hierbij werd het slib geclassificeerd als klasse 2. In 2003 is dit onderzoek geactualiseerd, het slib werd geclassificeerd als klasse 2 tot 3 in het noordelijke deel en als klasse 2 in het zuidelijke deel. Het waterbodemonderzoek uit 2003 richtte zich ook op de jachthaven. Hier werd het slib geclassificeerd als klasse 0 tot 2. De gegevens met betrekking tot de waterbodem zijn meer dan vijf jaar oud en daarmee niet meer actueel.
Verkennend bodem en waterbodemonderzoek
In het historisch bodemonderzoek is geconcludeerd dat de bovengrondse tanks en de dammen in milieuhygiënische zin als ‘verdacht’ kunnen worden beschouwd. Het overig terrein wordt beschouwt als‘onverdacht’. De waterbodem wordt op grond van het vooronderzoek eveneens in milieuhygiënische zin als ‘onverdacht’ beschouwd.
Als vervolg op het historisch onderzoek is een verkennend bodemonderzoek en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Dit is toegevoegd als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Bodem
Dammen
Binnen het plangebied bevinden zich verschillende dammen. Over het algemeen zijn de dammen sterk puinhoudend. Uit de resultaten van de mengmonsters blijkt dat de grond licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en minerale olie. De oorzaak voor de lichte verhogingen zijn vermoedelijk te relateren aan puinresten in het mengmonster. De resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Uit het resultaten van het mengmonster MMdam5 (westelijk ten zuiden van Meinesleat) blijkt dat de grond sterk verontreinigd is met PAK. Daarnaast overschrijden minerale olie en PCB's de achtergrondwaarde. Tijdens het ontwikkeling van het gebied dient hier rekening mee gehouden te worden.
Dempingen
Ter plaatse van één boring (13) ten noorden van de Meinesleat is in de ondergrond een laag met gruis aangetroffen. Deze laag is bemonsterd en separaat geanalyseerd. Uit de resultaten blijkt dat de grond licht verontreinigd is met molybdeen. De resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Ter plaatse van boring 137 zuidelijk van de Meinesleat is een demping aangetroffen. De gedempte sloot was tijdens het historisch onderzoek naar voren gekomen. De demping bevat veel hout. Van het dempingsmateriaal is een monster samengesteld voor analyse. Uit de resultaten blijkt dat geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond.
Grondwater
Waterbodem
Ter plaatse van de noordzijde van de Meinesleat wordt het slib beoordeeld als klasse B. Ter plaatse van de jachthaven wordt het slib beoordeeld als klasse A. Uit beide mengmonsters blijkt dat het slib wel verspreidbaar is op het aangrenzende perceel.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Het terrein wordt in de toekomst ontwikkeld tot een recreatiegebied. De resultaten van het bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen inrichtingsactiviteiten.
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid (fase 2) dient wél rekening te worden gehouden met de aangetoonde sterke grondverontreiniging met PAK ten zuiden van de Meinesleat (boringen 139 en 140). De hoeveelheid sterk met PAK verontreinigde grond wordt geraamd op circa 10 m³. Dit betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Verwijderen hiervan kan te zijner tijd in overleg met de gemeente worden uitgevoerd.
In de dammen en ter plaatse van het erf is veel puin aangetroffen. Zintuiglijk is er geen asbest waargenomen. Echter er wordt wel aanbevolen om tijdens de graafwerkzaamheden in de dammen en op het erf kritisch te zijn op eventueel voorkomen van asbest. Behoudens de dam kan de vrijkomende grond binnen het plangebied worden hergebruikt.
Tenslotte: Indien er grond van de locatie wordt afgevoerd, dan dient er rekening mee te worden gehouden dat deze niet vrij toepasbaar is. Hergebruik van grond valt onder de werkingsfeer van het Besluit bodemkwaliteit.
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij wetterskip Fryslan. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Waterwet, Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Het planvoornemen is kenbaar gemaakt bij wetterksip Fryslân door het invullen van het formulier op www.dewatertoets.nl. Hieruit bleek dat een normale Watertoets procedure doorlopen dient te worden. Met het wetterskip is telefonisch contact geweest over de uitgangspunten die in de toekomstige situatie dienen te worden gehanteerd. Het Wetterskip heeft vervolgens op 2 november 2010 een brief gestuurd met daarin de aandachtspunten en uitgangspunten die gelden voor de uitbreiding van Tusken de Marren. Deze uitgangspunten zijn verwerkt in de waterparagraaf. In de brief van 2 november laat het wetterskip daarnaast weten geen waterhuishoudkundige bezwaren te hebben op de voorgenomen plannen, mits de punten uit de brief correct worden verwerkt in de planvorming en de uitwerking. De verzonden brief geldt dan ook tevens als een positief wateradvies. Zie Bijlage 14 Brief Wetterskip.
Huidige situatie
Ter plaatse van het plangebied hebben diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de bodem tot 1,5 m-mv bestaat uit klei. Daaronder bevindt zich een veenpakket tot minimaal 2,2 m-mv. Zeer lokaal is zand aangetroffen. De optredende grondwaterstand tijdens het onderzoek is niet gerapporteerd. Verder zijn er geen verontreinigingen aangetroffen die een belemmering kunnen zijn voor de voorgenomen plannen.
Op de Bodemkaart van Nederland is het gebied gekarteerd als een Drechtvaaggrond van zware klei (oostelijke helft) en Waardveengrond bestaande uit zewggeveen, rietzeggeveen en broekveen (westelijke helft). De grondwatertrap is gekarteerd als II. Dit betekent dat de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) tot aan het maaiveld stijgt. De GLG (Gemiddelde Laagste Grondwaterstand) wordt op 0,5 tot 0,8 m-mv verwacht.
Midden in het plangebied ligt de Meinesloot. Deze watergang is een hoofdwatergang van wetterskip Fryslân en wordt aan weerszijden omgeven door een regionale waterkering. Daarnaast ligt er een hoofdwatergang van de Meinesloot in noordwestelijke richting. Het gebied is gekarteerd als een "vrij voor de boezem liggend land". Deze delen hebben een maaiveldhoogte die ongeveer gelijk is aan het boezempeil. Deze gronden hebben een vrije afwatering naar de boezem enerzijds en anderzijds staat het land bij hoge boezempeilen onder water. Het streefpeil voor de boezem is 0,52 m-NAP.
In het gebied ligt aan de grens met de bebouwde kom een persleiding.
Toekomstige situatie
De voorgenomen ontwikkelingen mogen geen wateroverlast op andere tijden of plaatsen veroorzaken. Daarvoor wordt de gebruikelijke voorkeursvolgorde voor duurzaam stedelijk waterbeheer gevolgd. Het vuile water wordt gescheiden gehouden van het schone water. Het vuile water wordt afgevoerd naar de zuivering. Het hemelwater is schoon. Dit schone water wordt niet afgevoerd naar de zuivering.
Voor het hemelwater is de voorkeursvolgorde hergebruik – infiltreren in de bodem – vasthouden – afvoeren gehanteerd. Hergebruik is gezien de kleinschaligheid van de plannen en de gezondheidsrisico's niet haalbaar. Infiltratie van hemelwater is gezien de slechte doorlatendheid van veen- en kleilagen en de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Het hemelwater wordt naar het oppervlaktewater afgevoerd en op de Friese boezem vastgehouden. In het plan wordt een toename van het oppervlaktewater voorzien. In het plan dient 10% van de toename aan verharding gecompenseerd als oppervlaktewater. In overleg met de gemeente is bepaald dat de exacte ligging van het oppervlaktewater niet wordt vastgelegd maar dat wél 10% van het bestemmingsvlak als water wordt ingericht.
Waterveiligheid
In het gebied ligt op dit moment de boezemkade. De boezemkade wordt verlegd om de uitbreiding van de jachthaven mogelijk te maken. De nieuwe boezemkade moet voldoen aan bepaalde eisen van het wetterskip in verband met veiligheid en onderhoud. Het indicatieve kadeprofiel dat het wetterskip op 2 november heeft afgegeven heeft een talud van 1:3 buitendijks en een talud van minimaal 1:5 binnendijks. De indicatieve aanleghoogte ligt tussen 1,0 m+NAP (bij een ondergrond van veen) en 0,5 m+NAP (bij een ondergrond van klei). Voor de exacte aanleghoogte dient een berekening plaats te vinden en nader onderzoek naar de bodemopbouw. Het wetterskip geeft aan dat de kade onderdeel uit kan maken van het weglichaam. Daar waar geen weg ligt, adviseert het wetterskip de kade aan te laten sluiten op de landbouwgronden.
Natuurlijk dient er altijd, ook tijdens de aanleg van de nieuwe boezemkade, sprake te zijn van een sluitende waterkering. Dit om de veiligheid van het achterliggende gebied te waarborgen.
Waterpeil en wateroverlast
Omdat de verlegging van de kade ook een verandering in het waterpeil als gevolg heeft, is een peilbesluit noodzakelijk. Omdat het plan geheel in de boezem zal vallen, wordt het waterpeil hier 0,52 m-NAP (streefpeil). Daarnaast dient de ontwikkeling ook te worden getoetst aan de hoogwatersituatie die eens per 100 jaar voorkomt (0,7 m+NAP). Het water mag hierbij stijgen tot 1 m voor de gevel van de bebouwing.
Het wetterskip adviseert de volgende drooglegging om opdrijving en (grond)wateroverlast te voorkomen:
Om wateroverlast ter plaatse van nieuwe bebouwing te voorkomen, worden de vloerpeilen van deze gebouwen hoger dan het omliggend maaiveld en het waterpeil gelegd.
Waterkwaliteit
Omdat het hemelwater van verhardingen en daken wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Dit gebeurt door in het plan zo min mogelijk uitlogende materialen (lood, koper, zink) te gebruiken. Daarnaast worden chemische onkruidbestrijding en strooizout zo min mogelijk gebruikt.
Riolering, persleiding en gemaal
De persleiding ligt buiten het plangebied (is omgelegd). Het huidige gemaal valt binnen de agrarische bestemming.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastend functies en milieu gevoelige functies. Als handreiking voor het ordenen van de ruimte voor verschillende functies, is een Handreiking uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: "Bedrijven en milieuzonering", hierna te noemen: "de Handreiking". In deze Handreiking zijn afstanden opgenomen van categorieën bedrijven ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen gelegen in rustige woonwijken of buitengebied. Voor gemengde gebieden, met een matige tot sterke functiemenging, mogen lagere afstandsnormen worden toegestaan. Als voorbeeld wordt onder meer genoemd lintbebouwing in het buitengebied met overwegende agrarische of andere bedrijvigheid. De bebouwing aan de Ljouwerterdyk heeft een bestemming Gemengd binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is het gerechtvaardigd te spreken over een gemengd gebied.
Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat het hier gaat om indicatieve afstanden. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Gezien de huidige inrichting van het gebied met de bestaande camping, jachthaven, botenhuizen, bedrijf en mogelijkheid van bedrijvigheid langs de Ljouweterdyk is het gerechtvaardigd hier van uit te gaan.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieu gevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Bestaande functies rondom het plangebied
De noordzijde van het plangebied grenst aan de kern van Akkrum. Langs de Ljouweterdyk hebben de gronden direct grenzend aan het plangebied de bestemming Gemengd. Hier is naast wonen ook onder andere bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2 mogelijk. Ook zijn hier botenhuizen gelegen. Deze zijn niet specifiek benoemd in de Handreiking. Voor een jachthaven geldt een afstand van 50 meter, voor een opslaggebouw een afstand van 30 meter. Met het terugbrengen van deze afstanden met 1 stap wordt voldaan aan de genoemde afstanden.
Aan de oostzijde is een sportveldencomplex met tennisbanen gelegen. In de Handreiking wordt hiervoor een afstand van 50 meter genoemd, terug te brengen naar 30 meter vanwege het gemengde karakter van het gebied. Er worden geen nieuwe gevoelige functies binnen 30 meter mogelijk gemaakt.
Nieuwe functies in het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft het ontwikkelen van een recreatiegebied, jachthaven, horeca en zwembad.
Conform de Handreiking zijn de aan te houden afstanden als volgt:
Binnen genoemde afstanden zijn geen gevoelige functies gelegen.
Ten aanzien van het te ontwikkelen zwembad binnen het voorzieningengebouw aan de noordzijde van het plangebied kan nog het volgende worden opgemerkt ten aanzien van de aan te houden afstand. In de Handreiking is een binnenzwembad (SBI-code 931) ingedeeld in milieucategorie 3.1, met een aanbevolen afstand van 50 meter. Bepalend voor de afstand is het aspect 'geluid'. Gezien het gemengde karakter van het gebied kan de richtafstand terug worden gebracht naar 30 meter. Hier zal aan worden aan voldaan.
Bovendien levert de voorgenomen bouw van het zwembad hier nauwelijks een extra geluidsbelasting naar de omgeving aangezien het zeer beperkt van omvang is, het gelegen is in het plangebied op ruime afstand van bestaande woningen en het in hoofdzaak bedoeld is voor de bezoekers van het recreatiepark . Er is hierdoor nauwelijks een extra verkeersaantrekkende werking aangezien de bezoekers natuurlijk hoofdzakelijk te voet/fiets naar het zwembad te komen. Daarnaast is het goed te beseffen dat de afstanden in de Handreiking indicatieve afstanden zijn. Het beoogde zwembad in het recreatiepark heeft een ruim kleinere omvang dan een gemiddeld gemeentelijk binnenbad (waar de indicatieve afstanden ook voor gelden).
Het recreatiegebied als totaal heeft een aan te houden afstand van 50 meter naar de omgeving en 30 meter indien we uitgaan van het gemengde karakter van het gebied. Aan de noordzijde zijn geen gevoelige functie gelegen en wordt hier aan voldaan. Aan de west en zuidzijde grenst het terrein aan het buitengebied dus ook hier wordt voldaan aan deze afstand. Aan de oostzijde ter hoogte van de toegang naar het terrein van de jachthaven bedraagt de afstand van de bestemming Recreatie-Jachthaven tot de bestemming Wonen 50 m. De afstand tot het eerste bouwblok met de mogelijkheid tot het realiseren van een recreatiewoning met jachthavengerelateerde en toeristische voorzieningen en detailhandel bedraagt ruim 50 m. Gezien het huidige gebruik van het gebied (jachthaven en camping) in vergelijking met het beoogde gebruik wordt deze afstand voldoende geacht om hinder naar nabijgelegen woningen te voorkomen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
De omvang van het eventueel te bouwen zwembad is beperkt. Het eventuele gebruik van chloorhoudende producten is dus ook beperkt.
Buisleidingen
Een lokale hogedruk aardgastransportleiding doorsnijdt het gebied van west naar oost. Voor het beoordelen van de risico's van gasleiding is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) als uitgangspunt gehanteerd.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding.
In het plangebied is een buisleiding gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, namelijk de N-506-02. Deze heeft een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar.
Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contour van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt. De leidingbeheerder is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat zulke knelpunten vóór 1 januari 2014 worden opgeheven.
In het kader van het Bevb is de PR 10-6 contour relevant. Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart is gebleken dat geen sprake is van een PR 10-6 contour.
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het PR van onderhavig plan.
Verantwoording GR
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding.
Indien sprake is van een planologische procedure dient, naast de numerieke waarde van het GR, zoals de ligging van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde en de toename daarvan ten opzichte van de nulsituatie, ter beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan (conform artikel 12, lid 1 van het Bevb) ook gekeken te worden
naar kwalitatieve aspecten, zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van het incident, nut en noodzaak, het tijdsaspect en mogelijk risico reducerende maatregelen.
Ligging GR t.o.v. oriëntatiewaarde
De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij een PR-contour.
Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing voor ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevb dat voorschrijft. Uit het voorgaande is gebleken dat de hogedruk aardgastransportleidingen een risicobron zijn.
Huidige situatie
De bepaling van de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding is enerzijds gebaseerd op het aantal personen per eenheid genoemd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van november 2007 (hierna: Handreiking) en anderzijds gebaseerd op de aantallen personen per hectare genoemd in deze Handreiking.
In de Handreiking staat beschreven dat voor de functie Wonen gerekend kan worden met 2,4 personen per woning. Voor een agrarisch bedrijf geldt hetzelfde. In casu betekent dit dus dat gerekend dient te worden met 2,4 personen per woning/agrarisch bedrijf. Verder staat in de Handreiking voor een aantal objecten aangegeven met welke fractie aanwezigheid standaard gerekend wordt. Voor bebouwing waarvan bekend is hoeveel personen zich in het pand bevinden wordt gerekend met de daadwerkelijke aantallen. Voor bebouwing waarvan niet bekend is hoeveel personen zich in het pand bevinden wordt gerekend met een indicatieve aanname.
Van aardgastransportleiding N-506-02 is het GR berekend. In figuur 6 wordt het resultaat van de berekening van de transportleiding weergegeven die met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd.
Voor de populatie is, voor wat betreft transportleiding N-506-02, rekening gehouden met:
Zoals reeds eerder vermeld wordt bij het berekenen van het GR rekening gehouden met de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van de transportleiding wordt met een bruine contour weergegeven. De donkerblauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat en het groen gekleurde deel betreft het stuk tracé welk het meest impact heeft op het plangebied.
Van aardgastransportleiding N-506-02 is het GR berekend. In afbeelding 3 wordt het resultaat van de berekening van de transportleiding weergegeven die met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd.
Voor de populatie is, voor wat betreft transportleiding N-506-02, rekening gehouden met:
Zoals reeds eerder vermeld wordt bij het berekenen van het GR rekening gehouden met de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van de transportleiding wordt met een bruine contour weergegeven. De donkerblauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat en het groen gekleurde deel betreft het stuk tracé welk het meest impact heeft op het plangebied.
Afbeelding 3 Nulsituatie aardgastransportleiding N-506-02
Uit de FN-curve van transportleiding N-506-02 kan worden opgemaakt dat het GR binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding dusdanig laag is dat deze niet getoond kan worden (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4: FN-curve aardgastransportleiding N-506-02 (huidige situatie)
Toekomstige situatie
GR t.o.v. nulsituatie
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk voor het gebied Tusken de Marren. Het plangebied zal worden ontwikkeld tot een recreatieterrein waar recreanten zowel overdag als 's nachts kunnen verblijven. Het recreatieterrein biedt plaats aan een allerlei recreatievoorzieningen die verwant zijn aan watersport, zoals recreatiewoningen met aanlegsteigers, kampeerplaatsen en de huidige jachthaven. De uitbreiding is beoogd in zuidwestelijke richting. Dit betekent dat de uitbreiding over de aardgastransportleiding wordt geprojecteerd.
Voor de populatie is, voor wat betreft transportleiding N-506-02, rekening gehouden met:
In afbeelding 5 wordt het resultaat van de berekening weergegeven die met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd. Uit de FN-curve kan worden opgemaakt dat het GR nog steeds dusdanig laag is dat deze niet kan worden getoond.
Afbeelding 5: FN-curve aardgastransportleiding N-506-02 (toekomstige situatie)
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het GR van onderhavig plan.
Brandweer Fryslân
Door Brandweer Fryslân is op 5 juli 2011 een advies uitgebracht omtrent de externe veiligheid in relatie tot het plan. Dit advies is op 10 oktober 2013 aangevuld. Hieronder volgt een korte samenvatting.
Bestrijding en beperking van rampen en zelfredzaamheid
Onder bestrijdbaarheid van een (dreigende) calamiteit vallen alle maatregelen die invloed hebben op de bestrijdbaarheid van een calamiteit ten gevolge van een risicovolle activiteit.
De zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Niet zelfredzame personen binnen een invloedsgebied van een risicobron zijn vanuit hulpverleningsperspectief onwenselijk.
Voor een plangebied geldt dat deze onafhankelijk vanaf twee of meerdere zijden bereikbaar moet zijn voor hulpverleningsdiensten. Er moet voorkomen worden dat er maar één toegangsweg is. Brandweer Fryslân geeft aan dat voor dit plangebied geldt dat het maar op één manier ontsloten is. Dit kan in het geval van een incident leiden tot knelpunten als het gaat om de aan- en afvoer van slachtoffers en materieel.
Brandweer Fryslân concludeert dat voor onderhavig bestemmingsplan gesteld kan worden dat de lokale brandweer binnen 8 minuten aanwezig kan zijn op de locatie waar men nu de uitbreiding van de recreatiezone voor ogen heeft.
De primaire bluswatervoorzieningen (brandkranen) zijn onvoldoende aanwezig. Daar staat tegenover dat er wel voldoende open water aanwezig is. Een aandachtspunt hierbij is dat de lokale brandweer in staat moet kunnen zijn bij dit open water te komen.
Als laatste wordt opgemerkt dat het in geval van De Spring gaat om verminderd zelfredzame personen. De niet zelfredzaamheid verdient extra aandacht in het kader van een calamiteit. Voorts dient de vluchtroute van de bron af te zijn gericht. Belangrijk is dat De Spring door de gebiedsontwikkeling van het gebied niet op een (schier)eiland komt te zitten.
Mogelijkheden om het GR te verlagen/optimaliseren
Vanuit hulpverleningsperspectief is het onwenselijk om niet zelfredzame personen in een invloedsgebied van een risicobron te huisvesten. Bij een calamiteit van de transportleiding lopen mensen namelijk kans om te overlijden.
Het GR kan worden verlaagd/geoptimaliseerd door:
Nut en noodzaak van de ontwikkeling / tijdsaspect
In het streekplan wordt Akkrum aangemerkt als één van de recreatiekernen in Fryslân waar nieuwe recreatieve voorzieningen geconcentreerd kunnen worden. De ontwikkeling past daarmee in het provinciale streekplan. De locatie voor de uitbreiding van het recreatieterrein omvat de bestaande camping en jachthaven van Akkrum. Het plan dient als opwaardering (kwaliteitsverbetering) en voor een deel als vervanging van deze bestaande recreatieterreinen. Met de realisatie van het plan zal meer samenhang in het gebied ontstaan. Daarnaast is het recreatieterrein sterk gerelateerd aan het water en de ligging langs de Meinesleat ligt daarmee het meest voor de hand. Tevens komt binnen de nu ingevulde ruimte het karakteristieke slagenlandschap het beste tot zijn recht. Het plan komt voort uit een visie waarbij is gekeken naar een passende invulling voor het gebied als recreatiezone met als resultaat het versterken van het toeristisch recreatief klimaat van Akkrum en Friesland.
Conclusie
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.
Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Geadviseerd wordt om:
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
De Meinesleat maakt geen deel uit van het netwerk van transportroutes van gevaarlijke stoffen. In de nabijheid van het plangebied zijn ook geen wegen die uitmaken van deze routes.
In het plangebied zijn hoogspanningsverbindingen van Tennet gesitueerd: namelijk een 220kV- verbinding Louwsmeer- Oudehaske met een belemmeringenstrook van 27 meter uit de hartlijn (54 meter in totaal) en een 110kV-verbinding Rauwerd – Heerenveen die gecombineerd is met Rauwerd-Oudehaske.
In een brief van 4 oktober 2005 heeft het Ministerie van VROM haar advies vastgelegd met betrekking tot de aan te houden afstanden van gevoelige functies tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen, vanwege een mogelijke relatie tussen straling en leukemie. De staatssecretaris adviseert geen gevoelige functies te realiseren binnen de indicatieve zone. Onder gevoelige functies worden woningen, scholen, crèches, kinderopvangplaatsen verstaan, waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig verblijven.
Volgens informatie van Tennet bedraagt deze zone voor de 220 kV-lijn 2 x 27 m. Voor de 110 kV-lijn bedraagt de indicatieve zone 2 x 22 m. Recreatiewoningen en andere recreatievoorzieningen vallen niet onder de noemer "gevoelige" functies, deze mogen zodoende wel binnen deze zone worden gerealiseerd.
Op dit moment wordt door TenneT onderzoek gedaan naar een nieuwe hoogspanningsverbinding tussen Eemshaven en Diemen. Aangezien de uitkomst van deze plannen invloed hebben op de ontwikkeling van de recreatiezone is de fasering van de ontwikkeling van het gebied hierop afgestemd. Dit betekent concreet dat alleen het oostelijke deel van het plangebied zoals ook opgenomen in het masterplan een bestemmingswijziging krijgt. De initiatiefnemer is in overleg met TenneT over aanpassingen van alle tracés en hier heeft men overeenstemming over.
Daarnaast is op basis van het privaatrecht rond een hoogspanningslijn in het algemeen sprake van een zakelijk rechtstrook. Voor deze strook (2 x 22,5 m) is vastgesteld dat deze moet worden vrijgehouden van bouwwerken.
Het plangebied aan de zuidwestkant van Akkrum, ligt in een zogeheten "Slagenlandschap" ofwel een voormalig veenwinningsgebied. Kenmerkend hiervoor is de verkaveling in "Slagen" langs een ontginningssloot of vaart. Deze gebieden hebben een open karakter en zijn waterrijk. Ook het Sneekermeer, waarmee het gebied via de Meinesloot verbonden wordt, is door veenwinning ontstaan.
In het plangebied zijn momenteel camping en jachthaven Drijfveer & Tusken de Marren gevestigd. Aan de zuidzijde liggen de lokale sportfaciliteiten van Akkrum. Ten westen van de jachthaven ligt een terrein dat in gebruik is door Stichting de Spring, die vakanties voor gehandicapten verzorgd.
afbeelding 3: huidige situatie: camping en jachthaven Drijfveer & Tusken de Marren.
Het plan voor Tusken de Marren biedt ruimte aan allerlei recreatievoorzieningen die verwant zijn aan watersport, zoals recreatiewoningen met aanlegsteigers, kampeerplaatsen en de huidige jachthaven. Aan de Ljouwerterdyk wordt 1 vrijstaande woning toegevoegd naast de toegangsweg naar het recreatiegebied.
Het stedenbouwkundig plan is zo opgezet dat de verbinding met het water maximaal is. De recreatiezone is op het water gericht en de meeste kavels zijn aan het water gelegen. Het Slagenlandschap is uitgangspunt geweest bij de inrichting van het terrein en de "Slagen" vormen tevens de begrenzing van het plangebied. Voor het totale plan wordt een nieuw beeldkwaliteitsplan in procedure gebracht.
Schets Toekomstige situatie
Fase I tot circa 2017 (ontwikkeling tot huidige hoogspanningsleiding)
Aan de noordzijde van de Meinesleat wordt het chaletpark ontwikkeld met recreatiewoningen aan het water. Hiervoor worden nieuwe watergangen gegraven. Aan de westzijde richting de hoogspanningsleidingen komt een camping voor stacaravans. Op het terrein wordt een zwembad, fitness, en welness in het voorzieningengebouw achter de beheerderswoning gerealiseerd. Voor een klein deel van de voormalige camping is een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen ten behoeve van de plaatsing van enkele modelwoningen. Dit bestemmingsplan is inmiddels vastgesteld (zie ook paragraaf 1.1. Het plan wordt landschappelijk ingepast door een omlijsting met houtwallen die de huidige slagenpatronen van het landschap volgen. Op die wijze wordt zij zorgvuldig en passend bij het landschap afgerond.
Aan de zuidzijde van de Meinesleat wordt de bestaande jachthaven herontwikkeld en uitgebreid met schiphuizen, recreatiewoningen, havengerelateerde voorzieningen en een horecagelegenheid. Ook hier wordt een extra watergang gegraven zuidelijk van de huidige jachthaven.
Inrichting Fase 1
Fase II circa 2017 - circa 2022 (verdere invulling recreatiezone na duidelijkheid over toekomstig hoogspanningsleidingentracé)
In fase twee volgen een uitbreiding met camping (stacaravans) en drijvende arken. Er is voor gekozen om de camping volledig te koppelen aan het chaletpark aan de noordzijde van de Meinesleat. Er komt een differentiatie in sferen; dit brengt tevens schaal aan het park. Drie sferen zijn te onderscheiden: veld, boomgaard en rietlanden. De sfeer opbouw is van west naar oost (natuur naar dorp) qua natuur van laag naar hoog: grasland – rietlanden – lage wilgen/struikenbegroeing – houtwallen. Parallel aan deze opbouw neemt de mate van dichtheid/stedelijkheid toe richting het dorp (conform het masterplan van mei 2011). De drijvende arken in het riet krijgen plaats aan de zuidzijde van de Meinesleat. Ook hier een opbouw van laag naar hoog qua natuur en beplanting: gras – rietlanden met water – grienden (wilgenbos) – houtwal. De recreatie neemt toe van weinig intensief (arken) naar meer intensief (jachthaven met bijhorende recreatieverblijven).
Omdat het termijn van ontwikkeling van fase 2 onduidelijk is hebben de gronden waar fase 2 van dit plan moet worden ontwikkeld de vigerende bestemming gekregen met een wijzigingsbevoegdheid. Voor fase 2 zal te zijner tijd dus nog een separaat bestemmingsplan moeten worden opgesteld.
Locatie De Spring
Aan de zuidwestzijde van de jachthaven liggen op dit moment twee schepen in gebruik door Vakantiecentrum De Spring. De activiteiten van Vakantiecentrum De Spring bestaan uit het geheel verzorgen van vakanties voor mensen met een licht verstandelijke handicap. Op dit moment is een bestemmingsplan in procedure om de recreatieve mogelijkheden van deze locatie uit te breiden. Locatie De Spring is daarom uit dit bestemmingsplan gelaten.
Verkeer en parkeren
In het plangebied worden verschillende parkeeroplossingen gecombineerd. Verspreid door het plangebied komen enkele centrale parkeerplaatsen. Daarnaast zal er bij de recreatieverblijven worden geparkeerd. Voor het gehele gebied geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per recreatiewoning en 0,5 per ligplaats. Dit is ook zo opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Bij vrijwel alle recreatiewoningen kan één auto op eigen terrein worden geparkeerd. Daar waar deze mogelijkheid er niet is (zoals bij enkele recreatiewoningen nabij de jachthaven) is een centraal parkeerterrein ingericht. De parkeerbalans voor het totale gebied is opgenomen in Bijlage 15.
Het terrein aan de noordzijde zal ontsloten worden via een nieuwe aansluiting op de Ljouwerterdyk. Het gebied aan de zuidzijde van de Meinesleat wordt ontsloten via de Ulbe Twijnstrawei. Beide toegangen dienen voldoende breed te zijn om een vrachtwagen en een brandweerwagen elkaar te laten passeren. Daarbij moet deze weg de aslast van een brandweerwagen kunnen dragen.
Dichtheid
Het recreatiebeleid Terherne is voor het gebied van overeenkomstige toepassing is. In dit beleid wordt uitgegaan van 20 eenheden per hectare bij eenheden van 70 m2 en 30 eenheden per hectare bij eenheden tot 45 m2. In Bijlage 13 is de dichtheid (woningen per hectare) van fase 1 berekend. Hierbij zijn de verschillende vormen van verblijfsrecreatie als één geheel gezien. Gemiddeld komt de dichtheid voor de noordelijke zijde op gemiddeld 24 woningen per hectare en de zuidelijke zijde gemiddeld 14 woningen per hectare. Gemiddeld is de dichtheid dan 20 woningen per hectare en voldoet hiermee aan het recreatiebeleid Terherne.
De regels vormen het juridisch bindend element van het bestemmingsplan.
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de belangen zorgvuldig af te wegen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen en conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) in een afzonderlijke is ondergebracht. In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.
Voor zover nodig worden de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle bestemmingen worden daarom toegelicht.
Agrarisch
De gronden met een agrarische bestemming zijn uitsluitend in het plan opgenomen om de wijzigingsbevoegdheid te kunnen opnemen. Bedrijfsgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De regels bevatten maximale maatvoeringen voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er mag maximaal 1 bedrijfswoning aanwezig zijn.
Groen
In het kader van beeldkwaliteit is een groenstrook opgenomen.
Recreatie - Jachthaven
Deze bestemming betreft een jachthaven en daaraan gerelateerde voorzieningen, zoals toeristische-recreatieve voorzieningen, detailhandel en horeca. De maximale oppervlakte die hiervoor mogen worden aangewend staan in de specifieke gebruiksregels. Binnen de bestemming wordt het mogelijk gemaakt schiphuizen, schiphuiswoningen, lodges, standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen, groepsaccomodaties en logiesvertrekking te realiseren. In beginsel kunnen deze overal binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. Alleen de onderhoudsloods moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de diverse gebouwen zijn maximale maten voor hoogte en oppervlakte opgenomen. Het maximale aantal mobiele kampeermiddelen bedraagt 50. Dit is opgenomen in de specifieke gebruiksregels.
Permanente bewoning van gebouwen is uitdrukkelijk niet toegestaan (met uitzondering natuurlijk van de bedrijfswoningen).
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Deze bestemming betreft de bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie. Binnen deze bestemming is de bouw mogelijk van maximaal 116 recreatiewoningen en maximaal 55 stacaravans. Een stacaravan mag maximaal 40 m2 bedragen. Bij de vraag of een bouwwerk een stacaravan is dan wel een recreatiewoning is deze oppervlaktemaat bepalend. Een recreatiewoning mag maximaal 70 m2 bedragen. Een groepsaccommodatie telt als 2 recretiewoningen, hiervoor geldt als maximale oppervlakte 140 m2.
Er mag worden gebouwd ten behoeve van detailhandel, horeca, beheer en onderhoud, sanitaire voorzieningen, een overdekt zwembad, dagrecreatieve voorzieningen en sport- en spelvoorzieningen, mits de gezamenlijke oppervlakte van deze gebouwen niet meer bedraagt dan 2.250 m2. Daarbij geldt dat de oppervlakte voor detailhandel is beperkt tot maximaal 250 m2 en de oppervlakte voor horeca tot maximaal 500 m2.
Permanente bewoning van gebouwen is uitdrukkelijk niet toegestaan (met uitzondering natuurlijk van de bedrijfswoning).
Water
Het deel van de Meinesleat dat onderdeel uitmaakt van dit plan heeft de bestemming "Water" gekregen. Binnen deze bestemming is de aanleg van steigers mogelijk.
Waarde - Archeologie
Deze bestemming is opgenomen vanwege de uitkomsten van archeologisch onderzoek. De bestemming heeft alleen betekenis voor bouwwerken of werkzaamheden groter dan 500 m2.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene gebruiksregels
In algemene zin is bepaald dat onder een gebruik, strijdig met de bestemming in ieder geval wordt verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Een gebruik,van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, vrijmarkten, dagmarkten, snuffelmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterreinen, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning vrijstelling of ontheffing is verleend, wordt niet gezien als een gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in het plan aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Deze regels zijn in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Algemene wijzigingsregels
Er zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Voor 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' geldt de bevoegdheid om de agrarische bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie en water. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden conform afspraken met de gemeente.
Voor 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' geldt de bevoegdheid om de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. In beginsel zou de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' nu al op de gronden kunnen worden gelegd; alle onderzoeken zijn gedaan. In verband met nadere afspraken met de gemeente is ervoor gekozen om de bestemming op een later tijdstip middels deze wijzigingsbevoegdheid te wijzigen naar een verblijfsrecreatieve bestemming.
In de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn aantallen genoemd voor recreatiewoningen, schiphuiswoningen, stacaravans en bedrijfswoningen. Deze aantallen gelden voor de gezamenlijke bestemmingsvlakken. Dit is inclusief de bestemmingsvlakken 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid.
Overige regels
In de regels wordt verwezen naar de Vaarverordening Fryslân. Het bestemmingsplan bepaalt niet de toepasselijkheid van de Vaarverordening, maar heeft een attentiefunctie.
Overgangsregels
In het Besluit ruimtelijk ordening is bepaald hoe het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.
De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.
Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen ondermeer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In dit geval wordt het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk via een nog te sluiten anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Recreatiezone Akkrum, Tusken de Marren" is aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden. Van de overlegreacties en de beantwoording daarvan is een nota gemaakt. Deze is opgenomen in bijlage 17 van dit bestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Recreatiezone Akkrum, Tusken de Marren" is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd.
De resultaten van deze inspraakprocedure zijn in bijlage 17 van deze toelichting opgenomen. Tevens is in de nota vermeld of de inspraakreacties aanleiding hebben gegeven om het voorontwerp bestemmingsplan aan te passen.
november 2014.