Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0063.030506-DE01 |
21. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. fiets- en voetpaden;
b. kaden en dijken;
c. sloten, bermen en beplanting;
d. dagrecreatief medegebruik;
e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van paden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landschappelijk waardevol traject”;
en mede bestemd voor:
f. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
g. de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - dijk”;
met de daarbijbehorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.
21. 2. Bouwregels
21. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
21. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
21. 3. Aanlegvergunning
21. 3. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, uitsluitend voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landschappelijk waardevol traject”:
- het wijzigen van het beloop, de bestrating en/of het profiel van de padenstructuur;
21. 3. 2. Het in lid 21.3.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
21. 3. 3. De in lid 21.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en na het verkrijgen van een ontheffing van de beheerder van het pad.