Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 16.2.1 en toestaan dat gebouwen worden gebouwd ten dienste van de spoorweg, met dien verstande dat:
- de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
- de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5,00 en 5,50 meter;
- het bepaalde in lid 2.2 onder b en toestaan dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot 10,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 meter mag bedragen.