direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Trekkersveld IV
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

1.1.1 Aanleiding

In het college-akkoord Zeewolde 2022 - 2026 'Voor Zeewolde met Zeewolde' is het voornemen opgenomen om nieuw vestigingsbeleid op te stellen voor een duurzamere invulling van bedrijventerreinen. Circulariteit en duurzaamheid worden hierin belangrijke onderdelen. In het nieuwe beleid wordt de nadruk gelegd op bedrijven die arbeidsplaatsen met zich meebrengen die lokaal en regionaal een aanvulling zijn op de lokale werkgelegenheid in Zeewolde. De voorkeur wordt gegeven aan duurzame bedrijven die breder kijken dan hun eigen bedrijf en samenwerking in de keten actief opzoeken. Deze uitgangspunten zullen ook gehanteerd gaan worden bij uitbreiding van al gevestigde bedrijven.

In het collegeakkoord is aangegeven dat het belangrijk is dat de ontwikkeling van het gemeentelijk bedrijventerrein passend is bij Zeewolde. Daarom wordt bewuster gekeken naar aanvullingen die een meerwaarde hebben voor Zeewolde. Hierbij wordt rekening gehouden met ideeën die al gevestigde ondernemers hierover hebben. Initiatieven die vanuit de ondernemers worden geïnitieerd, zoals ondernemersverenigingen en parkmanagement, worden gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0001.png"
Afbeelding 1.1: beoogde uitbreiding bedrijventerrein Trekkersveld IV (bron: BKP)

De gemeente Zeewolde is voornemens een bedrijventerrein te realiseren dat grenst aan het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III; project Trekkersveld IV. Een groot deel van de gemeentelijke bedrijvigheid is gevestigd op Trekkersveld I, II en III. De laatste uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld (fase III) is bijna volledig uitgegeven. In de gemeentelijke structuurvisie (zie paragraaf 3.3.2) heeft de gemeente voor Trekkersveld de keuze gemaakt voor een verdere ontwikkeling gericht op middelgrote en grote bedrijven in de sectoren transport, logistiek, productie, groothandel en industrie.
Uit recente behoefteramingen blijkt voor Zeewolde een ruimtebehoefte van circa 35 hectare tot en met het jaar 2030 (zie paragraaf 2.4). Het voornemen is om het bestaande bedrijventerrein parallel aan de Gooiseweg als regulier bedrijventerrein uit te breiden met circa 35 hectare.

1.1.2 Voorgeschiedenis

Op 16 december 2021 heeft de gemeenteraad van Zeewolde het bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV met MER en onderzoeken, het ontwerpbestemmingsplan Parapluplan verruiming geluidzone Trekkersveld, het Beeldkwaliteitplan Trekkersveld IV en Datacenter Campus en de ontwerpbesluiten Hogere grenswaarden (gewijzigd) vastgesteld.
Deze plannen hadden betrekking op de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld I, II en III evenals de mogelijke vestiging van een hyperscale datacenter en de daarbij behorende verruiming van de geluidszone.

Op 16 februari 2022 heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) voor 9 maanden een voorbereidingsbesluit genomen om de vestiging van nieuwe hyperscale datacenters in Nederland tegen te gaan met uitzondering van de gemeenten Hollands Kroon en Het Hogeland. Het doel hiervan is dat het kabinet via een AMvB regie gaat nemen over de vestiging van hyperscale datacenters in Nederland. Op 10 juli 2023 is het ontwerp van het AMvB (Wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met instructieregels voor hyperscale datacentra) gepubliceerd.
Op 16 november 2022 is een tweede voorbereidingsbesluit gepubliceerd voor heel Nederland, wederom voor 9 maanden. Op 12 juli 2023 is het derde voorbereidingsbesluit vastgesteld en bekendgemaakt.

De bestemmingsplannen en de bijbehorende stukken hebben vanaf eind maart 2022 ter inzage gelegen voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Hierop zijn meerdere beroepen ingediend. Op 6 juni 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij de stand van zaken rondom de betrokken plannen is besproken en procesafspraken zijn gemaakt.
Gedurende de behandeling van het plan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de initiatiefnemer voor het datacenter zich op 30 juni 2022 teruggetrokken. Een en ander heeft tot gevolg dat de uitvoerbaarheid van deze bestemming, mede gelet op het eerder genoemde voorbereidingsbesluit van de minister, onder druk is komen te staan. Nieuwe aanvragen dienen op grond van het voorbereidingsbesluit immers te worden aangehouden.
Bovendien gaat het AMvB vastleggen dat gemeenten in een bestemmingsplan (of omgevingsplan) geen nieuwe hyperscale datacentra mogen toelaten door de vestiging van deze bedrijven te verbieden (zie paragraaf 3.1.5).

Dit leidde ertoe dat op 20 september 2023 de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besloten heeft om:

  • het besluit van de raad van de gemeente Zeewolde van 16 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Trekkersveld IV' integraal te vernietigen. Er was vanwege het aspect 'stikstof' geen ruimte aanwezig om het deel van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV in stand te laten;
  • de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde van 18 maart 2022 tot vaststelling van hogere waarden te vernietigen

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (202201810/1/R1, d.d. 20 september 2023) is als bijlage 1 in de toelichting van dit plan opgenomen.

Doordat het gehele bestemmingsplan Trekkersveld IV, en daarmee ook het Beeldkwaliteitplan Trekkersveld IV, integraal is vernietigd zijn de oorspronkelijke (agrarische) bestemmingen die voor de vaststelling van het bestemmingsplan Trekkersveld IV golden (zie paragraaf 1.3) weer in ere hersteld.

1.1.3 Huidige stand van zaken

Ten behoeve van het beoogde uitbreiding van het reguliere bedrijventerrein wordt een nieuw bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trekkersveld IV' in procedure gebracht.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trekkersveld IV' is om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV ligt ten noordwesten van de kern Zeewolde, ten noorden van de Gooiseweg (N305).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0002.png"
Afbeelding 1.2: globale ligging plangebied

Het plangebied ligt direct ten noordwesten van het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III. Het plangebied wordt in onderstaande afbeelding 1.3 globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0003.png"
Afbeelding 1.3: globale begrenzing plangebied

De plangrens van het plangebied wordt gevormd door het bedrijventerrein Trekkersveld III aan de zuidzijde, de Gooiseweg (N305) aan de oostzijde, het agrarisch gebied aan de westzijde en de Hoge Vaart aan de noordzijde.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het grootste deel van het plangebied Bedrijventerrein Trekkersveld IV is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van kracht, zoals vastgesteld op 29 september 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0004.png"
Afbeelding 1.4: uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2016

De gronden aan beide zijden van de Hoge Vaart hebben overwegend de bestemmingen 'Agrarisch'. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. Langs de Baardmeesweg bevindt zich één agrarisch bedrijf (Baardmeesweg 13: bouwvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf').
Voor zover gelegen binnen het plangebied heeft de Gooiseweg de bestemming 'Verkeer'. De Hoge Vaart heeft de bestemming 'Water'.

Binnen het plangebied liggen verschillende archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 4 t/m 5). Voor deze gronden geldt, afhankelijk van de waarde, een onderzoeksplicht bij grondwerkzaamheden.

Aan de zuidzijde wordt het plangebied doorsneden door de 'geluidzone - industrie'. Het betreft de geluidzone rond het naastgelegen gezoneerde 'industrieterrein' Trekkersveld. Deze geluidzone zal vanwege de uitbreiding van het bedrijventerrein om het nieuwe bedrijventerrein IV heen worden gelegd.

'Reparatieplan Buitengebied 2018' en 'Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019'
Ter plaatse gelden ook de bestemmingsplannen 'Reparatieplan Buitengebied 2018' en 'Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019'. In het geval van het 'Reparatieplan Buitengebied 2018' betreffen het aanpassingen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van enkele percelen buiten het plangebied, en een aantal kleine aanpassingen in de planregels.

Voor wat betreft 'Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019' heeft deze onder andere betrekking op de juiste ligging van de hoogspanningsleidingen in het plangebied en de verwerking van de actualisatie van het archeologiebeleid. Ook betreft het ondergeschikte aanpassingen op de verbeelding vanwege het Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde. Zo zijn vier agrarische bedrijfswoningen op de verbeelding aangeduid als 'overige zone - molenaarswoning'.

Beheersverordening Trekkersveld III
Een klein deel van voorliggend plangebied valt binnen de beheersverordening Trekkersveld III, zoals deze is vastgesteld op 26 mei 2016. Binnen het verordeningsgebied mogen de gronden overeenkomstig het bestaand gebruik worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0005.png"
Afbeelding 1.5: uitsnede geldend beheersverordening Trekkersveld III

Ter plaatse van het voorliggende plangebied is het aanvullend gebruik vastgelegd middels het besluitsubvlak 'water'. Hier mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik ook worden gebruikt voor waterlopen, waterberging en waterhuishouding inclusief bijbehorende taluds, oevers, onderhoudstroken, straten, bruggen, steigers en kades.

Direct buiten het plangebied is het gebruik van de gronden en de bouwwerken op de bedrijfspercelen aanvullend geregeld middels de besluitsubvlakken 'bedrijfsdoeleinden'. De ten hoogste toegestane milieucategorieën zijn gemaximeerd.
De Assemblageweg is vastgelegd middels het besluitsubvlak 'verkeersdoeleinden'.

Inpassingsplan Windpark Zeewolde
Ter plaatse van de agrarische bedrijfswoningen Baardmeesweg 13 geldt het Rijksinpassingsplan 'Windpark Zeewolde', zoals dat is vastgesteld op 2 maart 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0006.png"
Afbeelding 1.6: uitsnede geldend Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het inpassingsplan heeft als voornemen om de realisatie van het Windpark Zeewolde mogelijk te maken. Met het inpassingsplan is ervoor gekozen om de onderliggende bestemmingsplannen zoveel mogelijk intact te laten.
Ter hoogte van het plangebied is de bedrijfswoningen, waaronder de woning aan de Baardmeesweg 13 aangeduid als 'overige zone - molenaarswoning'. Hiermee wordt aangegeven dat de eigenaren/bewoners van de betreffende woningen toezicht houden op het windpark en daarvoor kleine onderhoudswerkzaamheden verrichten.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trekkersveld IV' met identificatienummer NL.IMRO.0050.BPTveldIV-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar gelezen worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Voor de ontwikkeling van Trekkersveld IV gold destijds een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure in het kader van de ontgrondingsvergunning voor de campus met datacenter. Daarnaast gold een (al dan niet vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht voor het aanleggen van het industrieterrein. Verder was het bestemmingsplan kaderstellend als gevolg van de benodigde ontgrondingsvergunning, die m.e.r.-plichtig is. Als gevolg hiervan was het bestemmingsplan 'Trekkersveld IV' plan-m.e.r.-plichtig.
Vanwege de ontgrondingen, de kaderstelling, en omwille van zorgvuldigheid en een goed omgevingsproces is er destijds voor gekozen de m.e.r.-procedure te doorlopen.

Voor het nieuwe voornemen, zonder datacenter, zijn een beperkt aantal randvoorwaarden gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan. Daardoor geldt een (nieuwe) mer-plicht. Een passende beoordeling is nodig op grond van de Wet natuurbescherming, nu externe saldering nodig is om stikstof passend te maken. In de situatie 2021 was geen passende beoordeling nodig omdat intern kon worden gesaldeerd met de gronden van het datacenter en beëindiging van de agrarische activiteiten.
Aangezien in het nieuwe plan de vestiging van m.e.r.-(beoordelings)plichtige bedrijven is uitgesloten, is verder alleen sprake van een vormvrije plan m.e.r.-beoordelingsplicht op grond van categorie 11.3 D van de bijlage bij het besluit m.e.r.

Het MER deel A en B met aanvulling die als bijlagen 6, 7 en 8 bij in de toelichting van het bestemmingsplan zijn opgenomen en al is getoetst door de Commissie voor de milieueffectrapportage (zie bijlagen 9, 10 en 11), biedt een goede basis om de nieuwe mer-plicht in te vullen. Hierin zijn de effecten van aanleg en gebruik van het bedrijventerrein namelijk reeds onderzocht en steeds apart van het datacenter inzichtelijk gemaakt. In algemene zin kan gesteld worden dat de effecten van het gewijzigd voornemen nauwelijks afwijken van die van het MER. Overwegend gelden voor het gewijzigd voornemen dezelfde uitgangspunten, zie verder bijlage 12.

1.6 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Geschiedenis

Algemeen

De gemeente Zeewolde ligt in Zuidelijk Flevoland. Zuidelijk Flevoland viel in 1968 droog. Direct daarop werd begonnen met de inrichting. De oudste IJsselmeerpolders waren vooral bedoeld voor agrarisch gebruik. Ook Zuidelijk Flevoland zou daar bij uitstek geschikt voor zijn. Maar door de steeds betere opbrengsten was minder behoefte aan landbouwgrond. Er was juist grond nodig voor woningen en recreatie. Daarnaast wilde men de natuur en het milieu meer aandacht geven. Hierdoor is nog maar de helft van de grond in Zuidelijk Flevoland voor agrariërs ingericht. Een kwart van de grond in deze polder is voor recreatie, natuurgebieden en bos. Het 'laatste' kwart is voor de kernen.

Zeewolde is na Almere de tweede kern van Zuidelijk Flevoland. De gemeente Zeewolde ontstond op 1 januari 1984; het is hiermee de jongste gemeente van Nederland. In de winter van 1984 werden ook de eerste woningen in Zeewolde opgeleverd. De basis voor deze eerste woningen werd gevormd door het Structuurplan Zeewolde dat in 1982 door de Rijksdienst IJsselmeerpolders was opgesteld en waarmee voor het eerst vorm werd gegeven aan de stedenbouwkundige structuur van de kern Zeewolde. Het Structuurplan Zeewolde uit 1982 wees enkele gebieden direct ten noorden en zuiden van het centrum aan waar de woningbouw ten behoeve van de bevolkingsgroei moest plaatsvinden.

In de jaren na 1984 werden snel meer woningen gebouwd en tevens kwamen voorzieningen in het dorp: winkels, scholen en een buslijn. De laatste jaren is Zeewolde uitgegroeid tot een kern met ongeveer 20.000 inwoners met de daarbij behorende voorzieningen.

De gemeente heeft een oppervlakte van 26.897 ha. Het dorp wordt begrensd door drie soorten landschap. Aan de oostzijde ligt het Wolderwijd; het randmeer dat is ontstaan na inpoldering van de Flevopolder. Hier vindt veel (water-)recreatie plaats. Aan de zuidzijde van Zeewolde ligt het Horsterwold; tezamen met het Hulkesteinse Bos het grootste loofbos van Nederland. Daarnaast wordt Zeewolde begrensd door het open agrarisch gebied. Bijzonder zijn de rechte lijnen van wegen, de lijnen van windmolens en de clusters van agrarische bedrijven in dit gebied.

Ontwikkeling Trekkersveld
De verschillende fasen van het bedrijventerrein Trekkersveld zijn gelegen ten noorden van de Gooiseweg en kenmerken zich als solitair gelegen bedrijventerreinen. Het is immers niet aan de kern Zeewolde vastgebouwd, maar op enige afstand daarvan gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0007.jpg"
Afbeelding 2.1: ligging Horsterparc (A), en Trekkersveld I & II (B) en Trekkersveld III (C),
uitbreiding bedrijventerrein Trekkersveld IV met blauwe contour aangeduid.

In de jaren ‘80 van de vorige eeuw werd gestart met de aanleg van het bedrijventerrein. De bedrijventerreinen Trekkersveld en Horsterparc zijn in verschillende fasen ontwikkeld.

Allereerst is Trekkersveld I aangelegd. Dit deel is gelegen tussen de Hoge Vaart en de Nijverheidsweg en de Akkerweg. Vervolgens is Trekkersveld II ontwikkeld. Dit betreft het gedeelte ten zuiden van de Nijverheidsweg, de Akkerweg en de Gelderseweg. Trekkersveld I en II zijn volledig uitgegeven aan bedrijven. Om deze reden is Trekkersveld III ontwikkeld. Inmiddels is het merendeel van Trekkersveld III ook al uitgegeven. Op Horsterparc is nog ongeveer 10-12 hectare beschikbaar, maar dit zijn vooral kleine kavels en is een ander soort bedrijventerrein dan Trekkersveld.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Het plangebied

Het huidige gebruik binnen het plangebied is overwegend agrarisch. Het gebied wordt gekenmerkt door een open polderlandschap. De Baardmeesweg (de weg langs de Hoge Vaart) ontsluit het agrarisch achterland langs de Hoge Vaart. Langs de Baardmeesweg zijn meerdere agrarische bedrijven met bedrijfswoningen gevestigd.
Het agrarisch bedrijf Baardmeesweg 13 is gelegen binnen het voorliggende plangebied. Het agrarische bedrijf is in het kader van de voorgestane ontwikkeling al eerder opgekocht. De bedrijfsvoering ervan zal te zijner tijd worden beëindigd en de agrarische bebouwing gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0008.png"
Afbeelding 2.2: luchtfoto bestaande situatie d.d. 2022 (bron: Street Smart by cyclomedia)

Aan de westzijde en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door Hoge Vaart en de verbreedde Baardmeesvaart (voorheen Baardmeestocht). Deze tocht is enkele jaren geleden verbreed als onderdeel van de vaarroute de Blauwe Diamant en aan de noordzijde voorzien van een ecologische oever. Het project bestaat onder andere uit het verbreden van kanalen, aanleggen van natuurvriendelijke oevers en het aanbrengen van aanlegplaatsen, bruggen en faunapassages.
Het project De Blauwe Diamant is al grotendeels voltooid. Alleen de vaarroute aan de overzijde van de Gooiseweg dient op termijn nog gerealiseerd te worden. De besluitvorming over de ontwikkeling van de Blauwe Diamant heeft al eerder plaatsgevonden. De werkzaamheden ten behoeve van de afronding worden na de voorliggende planvorming in gang gezet.

2.2.2 Het aansluitende gebied

Direct aan de overzijde van de Baardmeesvaart bevindt zich het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III. Aan de overzijde van de Hoge Vaart bevindt zich de bovengrondse 150 kV-hoogspanningslijn Zeewolde - knooppunt Zeewolde. De hoogspanningslijn loopt parallel aan de N302 (Gooiseweg).

Windpark Zeewolde
Ten noordwesten van het plangebied en de hoogspanningslijn is op circa 350 m afstand van het plangebied in het buitengebied van Zeewolde het windpark Zeewolde gerealiseerd. Het windpark wordt een van de grootste windmolenparken van Nederland op het land.
Op grond van het Inpassingsplan Windpark Zeewolde (zie paragraaf 2.3) worden de 220 solitaire windmolens die in het gebied staan, vervangen door meer dan 90 grote windmolens (tiphoogte maximaal 220 meter) in lijnopstelling, met een elk een vermogen van circa 3,9 MW. De sloop van de solitaire windmolens is voorwaarde voor de bouw van de nieuwe windmolens.
Binnen het plangebied op het agrarische perceel aan de Baardmeesweg 13 staat een van deze solitaire windmolens. Deze windmolen dient te worden gesaneerd. Daar hebben de windmoleneigenaren tot medio 2026 de tijd voor.

Trekkersveld en Horsterparc
Horsterparc is een kleinschalig hoogwaardig bedrijventerrein met vooral kleine kavels voor bedrijven in de zakelijke dienstverlening (in combinatie met kantoren), kennis gerelateerde productie en handelsbedrijven met showrooms. Horsterparc ligt aan de westkant van de N705 en grenst aan het recreatiepark Buitenplaats Horsterwold.
Trekkersveld was oorspronkelijk gericht op agrarische dienstverlening. Dit is sinds de bouw van Zeewolde gewijzigd en hebben ook andere bedrijven zich op Trekkersveld gevestigd, zoals bouwbedrijven, handels- productie- en distributiebedrijven. Inmiddels is het terrein gericht op transport en logistiek en heeft grotere kavels. Dat geldt vooral voor de laatste uitbreiding, Trekkersveld III, waarop grote transportbedrijven zijn gevestigd.

Op het aansluitende bedrijventerrein Trekkersveld III mogen zich, op grond van het geldende beheersverordening Trekkersveld III (vastgesteld 26 mei 2016), bedrijven vestigen tot en met milieucategorie 4. Onder voorwaarde zijn bedrijven uit milieucategorie 5 toegestaan.
In de praktijk zijn met name bedrijven gevestigd in categorie 3.1 of 3.2. Een enkel bedrijf zit in categorie 2, 4 of 5. De aanwezige bedrijven zijn over het algemeen meer grootschalige ruimtegebruikers. De kavels variëren in oppervlakte van 5.000 tot 20.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0010.png"

Afbeelding 2.3: uitsnede overzichtskaart uitgifte Horsterparc en Trekkersveld (nr. T10 208053 d.d.25-10-2023)

Op basis van de overzichtskaart uitgifte uit 2023 blijkt voor Trekkersveld dat het bedrijventerrein Trekkersveld nagenoeg volledig is uitgegeven. De vraag naar kavels blijft onverminderd groot, dat blijkt ook uit de laddertoets die in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd (zie verder paragraaf 2.4). Daarom wil de gemeente Trekkersveld uitbreiden met 35 hectare (bruto) bedrijventerrein.

Het bedrijventerrein Horsterparc en Trekkersveld I, II en III vormen samen een geluidgezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Op grond van het geldende bestemmingsplan Horsterparc en Trekkersveld 2011 en de beheersverordening Trekkersveld III worden bedrijven en inrichtingen toegestaan die als een geluidzoneringsplichtige inrichting worden beschouwd.
In 2006 is door de gemeenteraad van Zeewolde voor Trekkersveld en Horsterparc op basis van een paraplubestemmingsplan een geluidzone vastgesteld (zie paragraaf 4.9.2). Deze is daarna overgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016.

2.2.3 Landschappelijke waarden

Het landschap van Zeewolde bestaat uit een open en rationeel polderlandschap, dat voor een groot deel door de landbouw wordt gebruikt.
Het landschappelijk raamwerk in Zeewolde omvat onder meer de volgende structurerende elementen, oriëntatie- en herkenningspunten en landschappelijke kwaliteiten:

  • de vaarten (Hoge Vaart, Lage Vaart en de Hoge Dwarsvaart);
  • de rationele verkaveling, die beleefbaar wordt gemaakt door de aanwezige berm- en kavelsloten;
  • de laanbeplanting langs de Lepelaarweg, de Ibisweg, de Vogelweg, de Schollevaarsweg, de Tureluurweg (de zogenoemde 8 van ontsluitingswegen)en in de Zuidlob;
  • de grootschalige open ruimtes in het agrarisch gebied ten noord westen van Zeewolde;
  • de dijk rondom zuidelijk Flevoland, inclusief de Knardijk;
  • het Horsterwold;
  • tot slot zijn de erfsingels van belang voor het landschappelijke beeld. Het is belangrijk om de kernkwaliteiten te behouden door deze deel uit te laten maken van ruimtelijk ontwikkelingen.

Het agrarisch polderlandschap
Zeewolde grenst aan de noord- en noordoostzijde aan het open grootschalig landbouwgebied. Openheid, een strakke verkaveling en windmolens kenmerken het landschap. In het agrarische polderlandschap liggen de agrarische bedrijven in groene eilanden. De wegenstructuur, de dijken en de vaarten zijn bepalende ruimtelijke lijnelementen in het polderlandschap. De wegenstructuur wordt op veel plaatsen versterkt door bomenrijen aan weerskanten. De lijnelementen verbinden, doorsnijden gebieden en zijn bepalend voor de zichtlijnen in het landschap.

2.3 Nieuwe situatie

De reguliere uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV betreft een voortzetting van het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III aan de overzijde van de Baardmeestocht, met vooralsnog vergelijkbare kavels (3-5 hectare). Dit betekent dat voor de inrichting van het openbaar gebied qua uitstraling, materialisering en profielen aansluiting moet worden gezocht bij Trekkersveld III.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0011.png"
Afbeelding 2.4: toekomstige ontsluitingsstructuur uitbreiding Trekkersveld IV

Vanaf de bestaande Assemblageweg zal via een nieuwe brug de uitbreiding van het bedrijventerrein ontsloten worden. Er worden op deze 'Verlengde Assemblageweg' geen kavels ontsloten, ook niet op de reservering van voor de eventueel toekomstige doortrekking van infrastructuur naar Trekkersveld V.
De bestaande doorgaande verbinding van de Baardmeesweg wordt uiteindelijk ter hoogte van de verbrede Baardmeestocht geknipt. Het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt via de centrale ontsluitingsweg aangesloten op de Baardmeesweg. Met name voor langzaam verkeer en agrariërs is deze route van belang.

2.3.1 Locatiekeuze

De keuze voor de uitbreiding van Trekkersveld IV op voorliggende locatie ligt voor de hand. De geplande uitbreiding vindt plaats in het verlengde van het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III in noordoostelijke richting. Trekkersveld IV vormt daarmee de voorlopige afronding van het bestaande (gemengde) bedrijventerrein.

De locatie is goed en direct ontsloten via de provinciale weg N305 ('Gooiseweg'). Vanaf de N305 kan de oprit naar de snelweg A28 bij Harderwijk met de (vracht)auto binnen 15 minuten worden bereikt en de oprit naar de snelweg A28 bij Nijkerk binnen 13 minuten. Almere ligt op circa 18 minuten rijden en de ring van Amsterdam op een halfuur rijtijd.

2.3.2 Ruimtelijke en verkeerskundige uitgangspunten

Qua profiel is de wens om aan te sluiten op Trekkersveld III gericht op transport en logistiek, productie, groothandel en industrie met bedrijven van maximaal categorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De actuele vraag is vooral van bedrijven uit de sectoren productie, transport, logistiek, groothandel en industrie. Horsterparc en Trekkersveld vormen samen een geluidgezoneerd bedrijventerrein. De uitbreiding van Trekkersveld IV zal deel uitmaken van het gezoneerde terrein.

Trekkersveld IV (bruto 35 ha) is intern toegankelijk en biedt ruimte aan verschillende ondernemers. Er wordt in principe zoveel mogelijk aangesloten op de ruimtelijke uitgangspunten, organisatie- en ontwerpprincipes van Trekkersveld III, zodat een sterke herkenbare relatie tussen de gemengde bedrijventerreinen ontstaat.

Om Trekkersveld IV te ontsluiten, wordt de Assemblageweg doorgetrokken over de Baardmeestocht. Hierdoor moet hoogte worden gemaakt om voldoende doorvaarthoogte te creëren. Het hoogteverschil wordt op de Assemblageweg zo geleidelijk mogelijk opgelost voor het vrachtverkeer.

De randen

Trekkersveld IV presenteert zich op verschillende manieren naar de verschillende sferen van haar omgeving:

  • De op de Gooiseweg georiënteerde rand zal wat betreft presentatie eenduidig moeten zijn in het verlengde van Trekkersveld III én als overgang naar het buitengebied. Het terrein mag hier gezien worden.
  • Langs de Baardmeestocht zal extra aandacht moeten worden gegeven aan de overgang van kavel en water. Er worden immers achterkanten van bedrijfskavels aan gelegd.
  • Richting de Hoge Vaart wordt het profiel van de Baardmeesweg gerespecteerd. Zij blijft voldoende afstand tot het water en is er ruimte voor beplanting aan deze zijde.
  • Naar de noordoostzijde liggen de bedrijfskavels met de achterzijde richting het landschap. De overgang van deze rand wordt vooral vormgegeven door de groene afronding van het terrein Trekkersveld IV. De achterzijden van de kavels zijn op termijn nauwelijks meer waarneembaar vanuit de openbare ruimte door een de aanplant van bomen in een strook van minimaal 10 meter breed. Het gemengd bedrijventerrein wordt zo duidelijk afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0012.png"
Afbeelding 2.5: randen van uitbreiding Trekkersveld IV (bron: BKP)

In aansluiting daarop laten de profielen van de verschillende randen een afwisselend beeld zien. Waar de Hoge Vaart en de verbrede Baardmeestocht verwantschap hebben met het water, kent de Gooiseweg met haar sterke groenstructuur en grootschalige bebouwing een robuuster karakter. Continuïteit in de profielen en rooilijnen langs de randen van heel Trekkersveld maakt dat het bedrijventerrein na afronding van buitenaf wordt ervaren als één ruimtelijke eenheid en sluit zo optimaal aan op de grote en robuuste structuur van het landschap.

Flexibiliteit en verkaveling
Voor de invulling is voldoende flexibiliteit nodig. Er moeten kavels van verschillende maat kunnen worden uitgegeven zonder dat dit de uitgeefbaarheid in een volgende stap bemoeilijkt. Er is daarom een eenvoudige ontsluitingsstructuur ingepast die mogelijkheden biedt voor verschillende indelingen. Net zoals op Trekkersveld III is naast uitgeefbaarheid ook beheer van de openbare ruimte belangrijk. Dit betekent geen restgroen en efficiënte profielen.

De flexibiliteit wordt gezocht in een efficiënte verkaveling waarin verschillende kavelgroottes (van 3 tot 5 hectare) op verschillende manieren inpasbaar zijn afhankelijk van de wensen van geïnteresseerde partijen. In het noordelijk deel kunnen desgewenst ook kleinere kavels worden uitgegeven (vanaf 1 ha). Deze kunnen worden ontsloten door inprikkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0013.png"
Afbeelding 2.6: mogelijke invulling van kavels uitbreiding Trekkersveld IV (bron: BKP)

Voor de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen wordt aangesloten op maatvoering van de bestaande bedrijven op Trekkersveld III, maximaal 15 meter. De bedrijfspercelen mogen voor maximaal 70% worden bebouwd, met een minimum van 30%. Aan de zijde van de Gooiseweg zullen de nieuwe bedrijven rekening moeten houden met de rooilijn van de bestaande bedrijven langs de Gooiseweg. In het beeldkwaliteitplan zijn de algemene beeldkwaliteiteisen voor de kavels verder uitgewerkt (zie bijlage 2).

Groen
Het groen in Trekkersveld bevindt zich binnen de wegprofielen. Dit groen kenmerkt zich door gras met bomen (laanbeplanting). Aan de oostzijde wordt een groenstrook van 10 meter uitgegeven waarin een bomenrij wordt geplant.

Water
Met de realisatie van de bedrijventerrein worden delen van het plangebied verhard. Op het bedrijventerrein wordt niet voorzien in oppervlaktewater.

Langs de randen van Trekkersveld IV worden de bestaande watergangen Baardmeesvaart en Baardmees-D-tocht verbreed, zodat de ten behoeve van de bedrijven uitgegeven oppervlakte optimaal zal zijn. Om te zorgen voor voldoende watercompensatie wordt de benodigde compensatie deels gevonden in de Baardmeestocht ten zuiden van de Gooiseweg als onderdeel van het Blauwe Diamant project (zie verder paragraaf 4.4).

Opzet van het bestemmingsplan
De opzet van het bestemmingsplan is globaal en maakt een flexibele invulling van het terrein mogelijk, afgestemd op de vraag die zich voordoet. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 15 meter, en de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 30% en ten hoogste 70% per bouwperceel.

De gemeente zet in op een flexibel uitgiftebeleid. Hierin gelden wel drie duurzaamheidsprincipes, die nader zijn toegelicht het beeldkwaliteitplan (zie paragraaf 2.3.5) dat als bijlage 2 is bijgevoegd bij het bestemmingsplan:

  • 1. Duurzaam bouwen
    Bij het ontwerp van het gebouw dient de architect rekening te houden met de duurzaamheid van het gebouw. Enkele manieren waarop duurzaam gebouwd kan worden:
    • a. hergebruik of gebruik van sloopmateriaal voor nieuwbouw;
    • b. milieuvriendelijke materialen gebruiken, zoals hout waarvoor selectief is gekapt (hout uit duurzaam beheerde bossen);
    • c. energiezuinig ontwerpen, bijvoorbeeld een gebouw dat evenveel energie gebruikt als het opwekt (energieneutraal), door bijvoorbeeld zonnepanelen;
    • d. het intensiever of meervoudig gebruik van gebouwen;
    • e. industrieel, flexibel en demontabel bouwen (IFD-bouwen) zorgt ervoor dat gebouwen in onderdelen zijn te demonteren, zodat ze geschikt zijn voor hergebruik.
  • 2. Duurzame inrichting
    Met het groen/blauwe raamwerk wat deels al aanwezig is en zal worden gerealiseerd rondom het uit te geven bedrijventerrein, is een goede (basis)structuur aanwezig.
  • 3. Duurzaam beheren
    Bij de aanleg en de ontwikkeling van het bedrijvenpark moet worden nagedacht over het beheer. Parkmanagement is een samenwerkingsverband om het beheer op het bedrijvenpark goed te regelen. Hierbij kan worden gedacht aan afvalstromen en hergebruik op het terrein, gebruik van grijs water en gezamenlijke inkoop van duurzame grondstoffen en producten.

Op het bedrijventerrein zijn voorzieningen met betrekking tot kleinschalige duurzame energiewinning mogelijk. Hiermee wordt bedoeld dat bedrijfsgebouwen en -terrein voorzien kunnen worden van voorzieningen die duurzame energie opwekken. Gedacht kan worden aan zonnepanelen op het dak, kleine warmtepompen, kleine windturbines of nieuwe vormen van windenergie, zoals windwokkels, op daken van gebouwen. De opwek van duurzame energie is ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie. Het al dan niet aanbrengen van duurzame voorzieningen wordt overgelaten aan de bedrijven die zich hier willen vestigen. Hieraan worden geen eisen opgelegd, naast het hierboven genoemde principe uit het beeldkwaliteitplan omtrent duurzaam omgaan met energie en fysieke stromen.

2.3.3 Functionele uitgangspunten

Het Trekkersveld IV richt zich met name op reguliere lokale bedrijven die uitbreidingsruimte zoeken en/of nieuwvestiging voor ogen hebben. Het merendeel van de bedrijven is reeds op een bedrijventerrein in Zeewolde gevestigd, maar uit hun jasje gegroeid. Er wordt vooral ruimte geboden voor bedrijven met een behoefte aan kavels tussen de 3 en 5 hectare. Bedrijven op bedrijventerreinen in Zeewolde zijn voor een groot deel werkzaam in de sectoren food, productie en bouw. Deze sectoren zorgen voor spin-off naar sectoren als transport, logistiek en groothandel. Trekkersveld IV kan daarnaast bedrijven van buiten de gemeente Zeewolde huisvesten, dit is echter geen primair doel.

Dit gedeelte van het bedrijventerrein wordt, overeenkomstig de structuurvisie (zie paragraaf 3.3.2), door de gemeente ontwikkeld als een regulier bedrijventerrein. Wat het profiel betreft, zal het aansluiten op Trekkersveld III met een focus op transport, logistiek, productie, groothandel en industrie (maximaal milieucategorie 3.2). De actuele vraag is vooral van bedrijven uit deze sector. Bedrijven met een milieucategorie van 4.1 worden toegestaan, mits de milieueffecten hiervan gelijkwaardig zijn aan milieucategorie 3.2.
Het is niet de ambitie dat op het bedrijventerrein grote lawaaimakers kunnen vestigen. Omdat op Trekkersveld III geluidzoneringsplichtige inrichtingen mogelijk worden gemaakt, wordt het Trekkersveld IV toch aangemerkt als deel van het geluidgezoneerd industrieterrein.

2.3.4 Verkeersstructuur
2.3.4.1 Structuur langzaam en snelverkeer

Het bedrijventerrein Trekkersveld III is via een viertal verbindingen ontsloten op zowel de N305 als de N707 waarvan de belangrijkste de Assemblageweg en de Gelderseweg zijn. De wegen op zowel Trekkersveld III en IV zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime van 50 km/u.

Trekkersveld III en IV worden van elkaar gescheiden door het kanaal Baardmeesvaart. Trekkersveld IV wordt ontsloten op Trekkersveld III via een brug over dit kanaal op de Assemblageweg. De Assemblageweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime van 50 km/u.
Daarnaast wordt een koppeling gemaakt met de Baardmeesweg. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een snelheidsregime van 60 km/u. De Baardmeesweg zal echter niet dienen ter ontsluiting van Trekkersveld IV en enkel bedoeld zijn voor de afwikkeling van lokaal en langzaam verkeer.

De hoofdwegenstructuur van Trekkersveld IV zal voorzien worden van een tweerichtingsfietspad die aansluit op de fietsstructuur van Trekkersveld III en op de Baardmeesweg.

2.3.4.2 Openbaar vervoer

Trekkersveld IV is in de huidige situatie slecht ontsloten met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde haltes zijn op 1,5 à 3 kilometer gelegen van het plangebied. De dichtstbijzijnde haltes zijn gelegen op de N707 (halte Knardijk) en Gelderseweg (Halte N705). Daarnaast kan in het kader van mobiliteitsmanagement worden gedacht aan het instellen van een pendeldienst tussen de treinstations Lelystad, Almere en/of Harderwijk.

2.3.5 Beeldkwaliteitplan

De uitbreiding van het bedrijventerrein met Trekkersveld IV vormt een belangrijk belevingspunt en entree voor Zeewolde. In navolging van het beeldkwaliteitplan voor het bedrijventerrein Trekkersveld III is voor de uitbreiding van Trekkersveld IV een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld.

Het beeldkwaliteitplan is een beeldende vertaling van de ruimtelijke aspecten uit het stedenbouwkundig concept en het bestemmingsplan. De beeldkwaliteitsaspecten zullen de beoogde ruimtelijke kwaliteit en uitstraling waarborgen bij de verdere architectonische uitwerking en de inrichting van de kavels en de openbare ruimte. Ook wordt in het beeldkwaliteitplan aangegeven hoe rekening gehouden moet worden met de landschappelijke kernelementen.
Het kwaliteitsdocument is opgesteld om:

  • een aantrekkelijk werkmilieu tot stand te brengen;
  • de inpassing in het landschap te waarborgen;
  • de ontwikkelende partijen te inspireren en vooraf informatie te geven over de welstandscriteria;
  • de welstandscommissie een passend kader te bieden waarbinnen de kwalitatieve toetsing van bouwplannen dient plaats te vinden.

Het beeldkwaliteitplan is bedoeld als inspirerend kader voor de ontwikkelende partijen en de gemeente. Incidenteel kan gemotiveerd wordt afgeweken, mits sprake is van een overtuigende kwaliteit en van gevoel voor de omgeving. In dergelijke incidentele gevallen wordt expliciet aan de welstandscommissie voorgelegd of een uitzonderingssituatie vanwege de kwaliteit van het bouwplan gerechtvaardigd is. Het beeldkwaliteitplan zal onderdeel uitmaken van het gemeentelijke welstandsbeleid en ook als zodanig met het bestemmingsplan worden vastgesteld.
De planologisch relevante aspecten uit het beeldkwaliteitplan zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 2 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

In het beeldkwaliteitplan wordt op basis van een analyse van het landschap een visie geformuleerd op de randen van het bedrijventerrein. Daarbij wordt aangegeven dat het gebied zo wordt ingericht dat de locatie een overgang vormt van een besloten ruimte naar een open ruimte (polderlandschap). Daarbij wordt gebruik gemaakt van de afstand van de bebouwing ten opzichte van de Gooiseweg en de bestaande en nieuwe beplanting.

In het beeldkwaliteitplan worden ten aanzien van de uitbreiding van Trekkersveld IV algemene beeldkwaliteitregels geformuleerd ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte op het bedrijventerrein zelf (verharding en inritten, bermen en randen, parkeren, verlichting en verkeers- en straatnaamborden). Deze zijn voor een groot deel geënt op de kwaliteitseisen van Trekkersveld III.
Voor de verschillende kavels worden in het beeldkwaliteitplan, naast algemene eisen, ook per type kavel nadere eisen geformuleerd. Er worden ook voorbeelden gegeven met betrekking tot materiaalgebruik.
Tot slot wordt in het beeldkwaliteitplan in het kader van zichtbaar duurzaam ontwikkelen, zoals al eerder is aangegeven, een drietal duurzaamheidsprincipes verder uitgewerkt ten aanzien van bouwen, inrichten en terreinbeheer.

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

2.4.1 Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een motivering op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken, motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Wanneer sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' dan is een beschrijving van de behoefte nodig. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarin wordt ingegaan op de vraag waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De laddertoets is alleen van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 Bro wordt een 'stedelijke ontwikkeling' gedefinieerd als een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen’.

In het Bro is geen minimale ondergrens vastgesteld, daarvoor geeft de jurisprudentie meer duidelijkheid (in beginsel vanaf 12 extra woningen en/of ruimtebeslag van 400 - 500 m2).

Er is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt of een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het geval van voorliggende ontwikkelingen wordt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV aan beide voorwaarden voldaan. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat het nieuwe bestemmingsplan ladderplichtig is. Er dient te worden gemotiveerd dat behoefte is aan de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijke gebied (BSG) is extra motivering vereist. In artikel 1.1.1 Bro wordt 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd als ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Naast de hiervoor genoemde definitie van bestaand stedelijk gebied, blijkt uit jurisprudentie dat ook de geldende bestemming van een plangebied relevant kan zijn. Geldt bijvoorbeeld een agrarische bestemming die de ontwikkeling ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca niet mogelijk maakt, dan is veelal geen sprake van bestaand stedelijk gebied.

In het geval van voorliggende ontwikkelingen wordt ten aanzien van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV geconstateerd dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied zijn geprojecteerd. Het geldend bestemmingsplan maakt ter plaatse geen stedelijke functies mogelijk (zie paragraaf 1.3)

2.4.2 Laddertoets uitbreiding bedrijventerrein Trekkersveld IV

Vanwege de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV is in het kader van het bestemmingsplan door Stec Groep een nieuwe laddertoets uitgevoerd. De Laddertoets Trekkersveld IV is als bijlage 3 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Trekkersveld IV maakt in totaal circa 35 hectare bedrijventerrein mogelijk. Naar verwachting zal een groot deel van deze 35 hectare voorzien in de vraag vanuit lokale en regionale bedrijven. De bedrijfskavels variëren in omvang en zijn maximaal 5 hectare groot. De doelgroep voor Trekkersveld IV komt naar verwachting met name uit de sectoren productie, transport, logistiek, groothandel in industrie. De beoogde ontwikkeling van Trekkersveld IV is een aanvulling op het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld.

2.4.2.1 Behoefte

In de laddertoets is gekeken naar de behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van Trekkersveld IV. Daarbij is gekeken naar de provinciale/regionale vraag en aanbod vanuit de omliggende gemeenten in Gelderland en Flevoland in de periode 2023 tot 2033.

In de laddertoets is vastgesteld dat binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied (de gemeenten Zeewolde, Almere, Lelystad, Dronten, Nunspeet, Harderwijk, Ermelo, Putten en Nijkerk) sprake is van een totale uitbreidingsvraag van maximaal 310 hectare netto in de komende tien jaar. Daarnaast bevindt zich in het ruimtelijke verzorgingsgebied een hard planaanbod van circa 275 hectare netto, waarvan zo'n 110 hectare onder optie. De vraag-aanbod confrontatie laat zien dat er behoefte is aan circa 35 hectare. Geconcludeerd wordt dat vraag en aanbod niet in evenwicht zijn. Om ruimtebehoefte naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien, is de ontwikkeling van aanvullend aanbod gewenst.

Daarbij wordt aangegeven dat de geraamde vraag voor de periode 2023 tot 2033 als conservatief kan worden beschouwd. Naar verwachting zal de overloop uit omliggende regio's zich de komende jaren in zekere mate voortzetten waardoor de verwachte ruimtevraag in ieder geval in de Flevolandse gemeenten van het verzorgingsgebied hoger uit zal vallen.

In de laddertoets is verder ingezoomd op waar in het verzorgingsgebied de mismatch van vraag en aanbod zich waarschijnlijk voornamelijk zal concentreren. Aangegeven wordt dat in de Flevolandse gemeenten er een ruimtevraag van zo'n 200 hectare in de komende tien jaar wordt verwacht. Daar staat momenteel een hard planaanbod van zo'n 230 hectare tegenover, waarvan zo'n 110 hectare in optie is. In de Gelderse gemeenten wordt een ruimtevraag verwacht van maximaal 111 hectare ten opzichte van een hard planaanbod van zo'n 45 hectare. Geconcludeerd wordt dat met name in de Gelderse gemeente behoefte is aan aanvullend aanbod

Eindconclusie is dat vraag en aanbod in het verzorgingsgebied niet in evenwicht zijn. Om in de ruimtevraag van bedrijven te kunnen voorzien is de behoefte aan de ontwikkeling van Trekkersveld IV – met een omvang van maximaal 35 hectare netto – aangetoond.

2.4.2.2 Beoordeling mogelijke ruimtelijk effecten

In de laddertoets wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van Trekkersveld IV binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfsruimtemarkt van het ruimtelijk verzorgingsgebied past. Het plan voorziet hiermee in een behoefte.

De bedrijfsruimtemarkt binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied functioneert goed (er is zelfs sprake van een leegstandpercentage (1,8%) onder een gezond frictieniveau (5%)) en er is geen passend (alternatief) planaanbod of alternatieve (herontwikkelings)locaties binnen bestaand stedelijk gebied in het ruimtelijk verzorgingsgebied geschikt en beschikbaar.
Bovendien vormt bedrijventerrein Trekkersveld IV de afronding van het succesvol uitgegeven bedrijventerrein Trekkersveld (I t/m III). De ontwikkeling van Trekkersveld IV borduurt voort op het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld en vormt een logische ruimtelijke afronding van het geheel.

Op basis van het leegstandspercentage en de behoefte wordt verwacht dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Trekkersveld IV geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten teweeg zal brengen.

2.4.3 Conclusie

Ten aanzien van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt geconcludeerd dat de vraag naar vergelijkbare bedrijventerreinen in het verzorgingsgebied groter is dan het aanbod. De beoogde ontwikkeling van Trekkersveld IV voorziet naar verwachting in een behoefte.
Verder blijkt dat geen alternatieve locaties geschikt of beschikbaar zijn binnen het bestaand stedelijk gebied. Het bedrijventerrein Trekkersveld IV vormt de (voorlopige) afronding van het succesvol uitgegeven bedrijventerrein Trekkersveld (I t/m III).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI. Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Het Rijk kiest ervoor om het grootste gedeelte van de energieproductie ter realiseren door middel van windparken op zee. Echter ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld.
    Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Daarbij wordt ingezet op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen.
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzamekringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Richting geven aan decentrale keuzes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI, in kader van duurzaam en economisch groeipotentieel, drie afwegingsprincipes:

  • 1. combineer, daar waar mogelijk, het realiseren van het duurzaam economisch groeipotentieel met andere opgaven;
  • 2. sluit bij het realiseren van het duurzaam economisch groeipotentieel aan bij de kenmerken van het gebied;
  • 3. voorkom afwenteling naar tijd en plaats.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
  • 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.

In paragraaf 2.4 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.

In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.1.4 Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het Klimaatakkoord gepresenteerd en is begonnen met de uitvoering. In het akkoord staan de afspraken met betrekking tot elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik en mobiliteit om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan.

  • Elektriciteit
    In 2030 komt 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Dat gebeurt met windturbines op zee en op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken. Tegelijk groeit de vraag naar elektriciteit. Auto’s worden elektrisch, de industrie vervangt olie en gas door schone stroom. Gebouwen gaan van het gas af en zullen meer stroom nodig hebben voor verwarmen en koken.
    Omdat de stroomvoorziening meer afhankelijk wordt van het grillige weer zijn extra maatregelen nodig om de levering betrouwbaar te houden.
  • Gebouwde omgeving
    In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen van het aardgas af. Dat betekent isoleren en gebruikmaken van duurzame warmte en elektriciteit. Er moet flink wat gebeuren, maar daar is 31 jaar de tijd voor. Als eerste stap moeten in 2030 de eerste 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd zijn.
    Dat gaat wijk voor wijk, maar wel in een steeds hoger tempo. De gemeentes weten in 2021 welke wijk, wanneer aan de beurt is. Bewoners worden daarbij betrokken. Het is de bedoeling dat de investering in verduurzaming betaald kan worden uit de opbrengst van een lagere energierekening. Een van de maatregelen voor woonwijken is om bij de transitie van aardgas naar een duurzame warmtebron gebruik te maken van duurzame restwarmte. 
  • Industrie
    In 2050 is de industrie circulair en stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit. De fabrieken draaien dan op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof en biogas. De grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen. De restwarmte gebruikt de industrie zelf of levert die aan de tuinbouw of gebouwen en woningen. De industrie is dan naast gebruiker van energie ook producent en buffer van energie. Eén van de maatregelen is om de (rest)warmte uit de industrie te gebruiken om huizen en gebouwen te verwarmen.
    In 2030 moet de industrie al flink minder CO2 uitstoten. Dat is een tussenstap op weg naar volledige duurzaamheid. Veel van de nieuwe manieren van produceren staan nog in de kinderschoenen en zijn nog te duur. Bedrijven investeren zelf in deze vernieuwing. Er is ook subsidie om de ontwikkeling op gang te krijgen. Op die manier kan de industrie uitgroeien tot de meest CO2-efficiënte industrie in Europa, en wel op een manier die de internationale concurrentiepositie niet in gevaar brengt.
  • Landbouw en landgebruik
    In 2050 moet de landbouw en het landgebruik klimaatneutraal zijn. Een ingewikkelde uitdaging, daar een deel van de uitstoot van broeikasgas niet te vermijden is: koeien produceren methaan en uit kunstmest komt lachgas vrij, beide broeikasgassen. Anderzijds legt de sector ook CO2 vast: in de bomen, de bodem en het gras. Dat draagt weer bij aan de reductiedoelstelling.
    Het klimaatbeleid staat ook niet op zichzelf, maar is onderdeel van de noodzakelijke verduurzaming van onze voedselproductie en -consumptie. Er is dan ook zo veel mogelijk synergie gezocht met andere doelen, zoals beschreven in de visie Landbouw, Natuur en Voedsel ‘Waardevol en verbonden’. Voor ondernemers is dit van groot belang, omdat de verschillende maatregelen samenkomen op het boerenerf. Een integrale aanpak maakt de slagingskans groter.
  • Mobiliteit
    In 2050 is mobiliteit emissieloos en van hoge kwaliteit. Nog niet alle oplossingen zijn voorhanden. Bijvoorbeeld voor het vrachtvervoer. Maar het moet wel schoner, slimmer en dus anders. Hierover zijn tientallen afspraken gemaakt tussen betrokken partijen en de overheid. Die zorgen dat er voor 2030 structurele veranderingen in gang worden gezet. Elektrisch rijden is daarbij belangrijk.

Sommige onderwerpen spelen in een aantal of in alle sectoren tegelijk. Om de transitie naar een CO2-arme samenleving te maken is op een groot aantal terreinen afstemming nodig. Denk aan afstemming van het elektriciteitssysteem en transport, maar ook arbeidsmarkt en scholing, en kennis en innovatie.

Zo neemt in het veranderend energiesysteem het aandeel hernieuwbaar opgewekte elektriciteit toe waardoor het aanbod in toenemende mate een weer- en seizoenpatroon gaat volgen. Het klimaatakkoord bevat afspraken over de wijze waarop in die flexibiliteitsbehoefte binnen het elektriciteitssysteem kan worden voorzien, in de vorm van opslag, conversie, interconnectie met het buitenland, regelbaar vermogen en vraagsturing. Daarnaast wordt ingezet op buiten het elektriciteitssysteem om een overaanbod van de ene energiedrager te koppelen aan een tijdelijk schaarste van de ander, of om op een later moment weer terug te brengen in het elektriciteitssysteem.

Door middel van Regionale Energie Strategieën (RES) worden veel van de nationale afspraken uit het klimaatakkoord in de praktijk gebracht. Dit gebeurt in een landsdekkend programma van 30 verschillende energieregio's, waarvan Flevoland er één van is. Zij gaan onderzoeken waar en hoe het best duurzame elektriciteit op land (wind en zon) opgewekt kan worden. Maar ook welke warmtebronnen te gebruiken zijn zodat wijken en gebouwen van het aardgas af kunnen. Waar is ruimte en hoeveel? In een RES beschrijft elke energieregio zijn eigen keuzes (zie paragraaf 1.2.7).

3.1.5 Wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met instructieregels voor hyperscale datacentra

Het voorliggende besluit stelt regels voor vestiging van hyperscale datacentra in Nederland. Door middel van het voorliggend besluit worden het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aangepast.

Daarmee wordt geregeld dat gemeenten in een bestemmingsplan of in een omgevingsplan geen nieuw hyperscale datacenter mogen toelaten door de vestiging te verbieden. Indien gemeenten bij de inwerkingtreding van dit besluit in hun bestemmingsplan of omgevingsplan een hyperscale datacenter toelaten, betekent dit dat zij hun bestemming- of omgevingsplan hierop moeten aanpassen.

Verwacht wordt dat het besluit voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal worden vastgesteld.

3.1.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland (vastgesteld 8 november 2017) geeft de langetermijnvisie van de provincie op de toekomst van Flevoland. Het gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen.
Er zijn drie kernopgaven geformuleerd:

  • het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving);
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving);
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Door de provincie wordt aangegeven dat Flevoland gemaakt is voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van de provinciale identiteit. De provincie grijpt de kansen van nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie.
Alle opgaven worden omarmt waarbij de kenmerkende elementen van de polder worden gekoesterd. Binnen deze kenmerken geeft de provincie ruimte aan ontwikkelingen.
Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie.
  • Regionale Kracht.
  • Circulaire Economie.
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hierop aangesloten. De uitbreiding van het bedrijventerrein heeft een positief effect op de regionale kracht van Zeewolde. Het voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsvisie.

Verhaal van Flevoland
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de ontwikkelingsgerichtheid van Flevoland. Daarbij blijven de kenmerkende elementen van de polder behouden.
In het kader van het 'Verhaal van Flevoland' zijn kernkwaliteiten aangegeven die essentieel zijn voor 'het verhaal' van Flevoland en dit kunnen (blijven) vertellen. De Hoge Vaart en de Knardijk zijn ook als kernkwaliteit aangewezen. Met de voorgenomen ontwikkeling blijven deze kernkwaliteiten in stand. In met name paragraaf 2.3, paragraaf 4.3, bijlage 7 (deel B van het MER) en het Beeldkwaliteitplan (bijlage 2) is aangegeven op welke wijze hiermee rekening is gehouden.

Om de structuur van de Hoge Vaart te versterken en een ruimtelijke begrenzing te maken, wordt de bestaande laanstructuur aan de Baardmeesweg doorgezet. Omdat het bedrijventerrein in een overgangszone ligt van een meer besloten rand naar de open ruimte van het polderlandschap, is het passend hier meer beplanting toe te passen. Er ontstaat een continu beeld van een transparante afscherming.
Deze rationele kenmerken van het omliggende landschap zijn ook terug te zien in de terreininrichtingen.

Duurzame energie
Flevoland wil vanaf 2030 en verder bekend staan als de provincie die draait op duurzame energie. De provincie heft de energietransitie slagvaardig aangepakt. De gemeente Zeewolde wil wat betreft energie en energietransitie in 2030 200% energie besparen ten opzichte van 2015 en wil dat bereiken door in te zetten op energiebesparingen, windenergie en zonne-energie op daken en land.

Wat betreft duurzaamheid wil de gemeente waarde toevoegen aan mens, leefomgeving en economie. In paragraaf 4.13 en bijlage 7 (deel B van het MER) wordt ingegaan op de wijze waarop in de voorgenomen planontwikkeling invulling wordt gegeven aan duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Flevoland

Met de (geconsolideerde) omgevingsverordening loopt de provincie Flevoland vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De omgevingsverordening ziet op alle elementen van de fysieke leefomgeving, en op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie-)regels voor andere overheden. Provincie Flevoland is zelf bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de regels in de omgevingsverordening.
De (geconsolideerde) omgevingsverordening bestaat uit:

  • de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Flevoland 2012 met regels betreffende onder meer windenergie, grondwaterbeschermingsgebieden, watersysteem, Natuurnetwerk Nederland, stiltegebieden, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen en vaarwegen, handhaving;
  • de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016;
  • de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht provincie Flevoland;
  • regels voor zonne-energie.

De inhoud van de omgevingsverordening wordt in de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet steeds verder in lijn gebracht met die wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Ook zal de verordening moeten passen bij de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Flevoland en diens opvolgers. Dit betekent dat de omgevingsverordening continue in beweging is.

Het voorliggend bestemmingsplan dient te voldoen aan de bepalingen uit de provinciale omgevingsverordening.

Windenergie

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0014.png"
Afbeelding 3.1: toedeling functies aan locaties wind en instructies voor bestemmingsplannen

Omdat er steeds meer windenergie met minder windmolens kan worden opgewekt, dient binnen het plangebied de bestaande windmolen te worden gesaneerd (artikel 2.8). Het plangebied is namelijk nagenoeg volledig gelegen binnen het projectgebied van een windgebied (Binnen een windgebied - projectgebieden). Aan de overzijde van de Hoge Vaart zijn gronden aangewezen als een plaatsingszone (Binnen een windgebied - plaatsingszone, artikel 2.7). Hiervoor is het Inpassingsplan Windpark Zeewolde in procedure gebracht.

Grondwaterbeschermingsgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0015.png"
Afbeelding 3.2: Grondwaterbeschermingsgebieden

Aan de overzijde van de Gooiseweg (N305) bevindt zich ter hoogte van de Ossenkamptocht het waterwingebied Harderbroek, met bijbehorend beschermingsgebied. Het voorliggende plangebied is gelegen in de boringsvrije zone die rondom het plan waterwingebied is aangegeven. Het is binnen een inrichting type A en B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en buiten een inrichting, verboden in de boringsvrije zone de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan de op de kaart Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte. Voor het voorliggende plangebied geldt grotendeels een maximale diepte van NAP -17 meter. Daarnaast geldt in het zuiden en midden van het plangebied ook een zone van maximaal NAP -20 meter diepte, en in het noorden een zone van maximaal NAP -14 meter diepte. Dit verbod wordt in het kader van de provinciale verordening gehandhaafd en behoeft geen regeling in het bestemmingsplan.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0016.png"
Afbeelding 3.3: Natuurnetwerk Nederland

In de verordening zijn de gronden aan weerszijden van het plangebied aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de verordening zijn de wezenlijke kenmerken en waarden aangewezen. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen het Natuurnetwerk Nederland heeft mede tot doel de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied (artikel 7.5, lid 1).
Het bestemmingsplan maakt activiteiten alleen mogelijk als die, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Buitengebied, per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden (art 7.5, lid 2).

3.2.3 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

In 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld (zie paragraaf 3.2.1). Hierin is in hoofdlijnen de strategische visie op de toekomst van Flevoland weergegeven. Deze eerste versie van het Omgevingsprogramma Flevoland is vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland op 27 februari 2019. In deze versie is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

Stedelijk gebied
Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoersknooppunten.

Werklocaties
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. Met het provinciaal locatiebeleid vervult de provincie een faciliterende, ondersteunende, gebiedsvertegenwoordigende en regisserende rol. Het locatiebeleid draagt bij aan de volgende doelstellingen:

  • versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

Het provinciaal locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Daarbij moeten zowel kwantiteit als kwaliteit zodanig zijn dat het aansluit bij de regionale vraag en een optimale bijdrage levert aan de vitaliteit van steden en dorpen.

Het locatiebeleid is verder uitgewerkt in een Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland (vastgesteld 2016), de Structuurvisie Werklocaties, de beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied, de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied en betreffende convenanten. Hierin is onder meer afgesproken dat de gemeenten eens in de vier jaar een strategische visie op werklocaties opstellen met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met vier jaar als bijstelling niet eerder nodig is.

Bedrijventerreinen
In het omgevingsprogramma wordt aangegeven dat de vraag naar bedrijventerreinen afneemt en veranderd, maar het algehele beeld is dat er nu en in de toekomst minder vraag is dan voorheen. Dit zou geleid tot een herstructureringsopgave voor zowel de publieke als de private partners. Afspraken voor afstemming tussen gemeenten bij de ontwikkeling en herstructurering van werklocaties zijn vastgelegd in het 'Convenant voorraadbeheersing en afstemming werklocaties' en in het 'Convenant bedrijventerreinen'.

Landschappelijk kernelementen
In de geconsolideerde omgevingsprogramma is de Hoge Vaart aangewezen als landschappelijk kernelementen. Het zijn de dijken, vaarten, interne ontsluiting, flankerende beplanting, wegbeplanting en de bosranden. Deze zijn bepalend voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. De provincie wil deze kernelementen behouden en de kwaliteiten ervan inzetten bij nieuwe ontwikkelingen, zodat zij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Natuurnetwerk Nederland
In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het Flevolandse Natuurnetwerk vastgelegd. In Flevoland hebben de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. Zo maakt ook de Hogevaart deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (water voor natuur: grondwaterafhankelijke natuur). Het is aan gemeenten om voor de begrensde NNN-gebieden een passende bestemming op te nemen in hun eigen beleid. De natuurwetgeving hanteert binnen het NNN een 'nee, tenzij'-regime; nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de wezenlijke kenmerken en waarden daarvan geen schade ondervinden. De provincie Flevoland gaat zoveel mogelijk uit van een ja, mits- of een ja, want-benadering. De provincie maakt hiervoor gebruik van een systeem van saldobenadering en principes van natuurinclusief ontwerp. Uitgangspunt daarbij is dat maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig worden vormgegeven dat deze elkaar niet belemmeren, maar versterken. 

Boringsvrije zone
Een groot deel van Zuidelijk Flevoland is als boringsvrije zone aangewezen om aantasting van de beschermende kleilagen te voorkomen. In dit gebied is het verboden om de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen beneden bepaalde dieptes die staan aangegeven op de kaart boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland. Dit ter bescherming van de voorraad diep zoet grondwater dat exclusief is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening en beschermd tegen negatieve invloeden van buitenaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0017.png"
Afbeelding 3.4: uitsnede kaart boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland (plangebied is in blauw globaal aangegeven)

Aardkundige waarden
In de ondergrond van Flevoland bevinden zich sporen van zeer oude, fossiele landschappen. Zo ligt een groot deel van het plangebied binnen het stroomgebied van de oer-Eem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0018.png"
Afbeelding 3.5: uitsnede ligging aardkundige waarden (bron: Omgevingsprogramma)

De betreffende gronden zijn aangemerkt als aardkundig waardevol gebied. De provincie bevordert aandacht voor aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie hecht aan het behoud van deze sporen van de ontstaansgeschiedenis.

Conclusie
Uit de ladderonderbouwing (zie paragraaf 2.4 ) voor de gemeentelijke uitbreiding blijkt dat de behoefte aan de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV aantoonbaar aanwezig is. Het voorliggend sluit aan op het omgevingsprogramma.

3.2.4 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011

De 'structuurvisie werklocaties Flevoland 2011' is een nadere concretisering van het Omgevingsplan, zoals dat nu is opgenomen in het omgevingsprogramma Flevoland. Tussen de provincie en de gemeenten in Flevoland zijn afspraken gemaakt over de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties (formele werklocaties), afgezet tegen de marktvraag. Dit is verwoord in de 'visie werklocaties Flevoland 2030+' (april 2010), zie verder paragraaf 3.2.6

Daarnaast heeft de Provincie het 'Locatiebeleid stedelijk Gebied 2011' (augustus 2011) opgesteld waarin de Provincie aangeeft welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011
Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties.

In de Beleidsregel is een indeling gemaakt in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, te weten:

  • centrummilieus;
  • gemengde woonwerkmilieus;
  • specifieke werkmilieus.

De locatietypen verschillen in kantorenomvang (zelfstandige kantoren en kantoorhoudendheid van bedrijven), ruimtelijke kwaliteit (functiemenging, ruimtegebruik en beeldkwaliteit), bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer en parkeren) en leefbaarheid (tegengaan van onnodige milieuhinder).

Bij de ontwikkeling van werklocaties is het belangrijk dat optimaal wordt ingespeeld op deze verschillende kenmerken zodat er voor ieder bedrijf een geschikte locatie gevonden kan worden.

  • In centrummilieus vindt concentratie plaats van arbeids- en bezoekersintensieve functies in combinatie met wonen, goede bereikbaarheid per auto en in de directe nabijheid van openbaar vervoer knooppunten.
  • Bij gemengde woonwerkmilieus is het beleid gericht op functiemenging van wonen en werken, waarbij de woonfunctie overheersend is. Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven, kantoren en voorzieningen die qua schaal en functioneren niet passen in centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus.
  • Specifieke werkmilieus zijn goed bereikbaar per auto. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk.

Het geplande bedrijventerrein Trekkersveld IV zal gaan behoren tot de specifieke werkmilieus. Binnen deze specifieke werkmilieus wordt een onderscheid gemaakt in

  • het kantorenmilieu;
  • het voorzieningenmilieu;
  • reguliere bedrijventerreinen;
  • industrieterreinen.

Het nieuwe bedrijventerrein Trekkersveld IV kan worden aangemerkt als een regulier bedrijventerrein. Deze worden in de beleidsregel omschreven als specifieke locaties bedoeld voor de vestiging van bedrijven.
Ten aanzien van de kantorenomvang geldt dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan, met uitzondering van een aan te geven (hoogwaardige) zone op het bedrijventerrein waarvoor een maximum kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau geldt, mits dit milieuhygiënisch kan worden ingepast.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat een beeldkwaliteitplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.

Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt dat:

  • a. het parkeren op eigen terrein dan wel op gedeelde parkeerterreinen plaatsvindt, om te voorkomen dat het parkeren wordt afgewenteld op de omgeving;
  • b. een bedrijvenzone waar een maximum percentage kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau wordt gehanteerd, minimaal 2 keer per uur per richting in de spits met openbaar vervoer wordt ontsloten. De gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
  • c. voor een adequate auto-ontsluiting er een goede verbinding met het hoofdwegennet is;
  • d. dat er een goede fietsontsluiting is, die bij voorkeur de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met elkaar verbindt;
  • e. een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aan deze bepalingen voldaan.

3.2.5 Programma Landschap van de toekomst

Het Programma Landschap van de Toekomst geeft richting aan alle ontwikkelingen in Flevoland. Met de veranderingen beoogt de provincie kwaliteit toe te voegen. In het programma staan de visie en ambities, handvatten en uitvoeringsprogramma voor hoge ruimtelijke kwaliteit. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan de kwaliteit van de provincie.

Voor landschap zijn vier overwegingen van provinciaal belang en moeten bij iedere ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke kwaliteit als overweging worden meegenomen.

  • 1. waterbouwkundig bouwwerk als polder-DNA
    Behoud het waterbouwkundig bouwwerk als fundament van de polders en de landschappelijke identiteit. Maak de verschillende onderdelen (dijkzones, gemalen, vaarten, sluizen) daarvan zichtbaar en beleefbaar;
  • 2. panorama's langs lange lijnen
    Versterk monumentale belevingsassen om de beleving van het open polderpanorama te garanderen. Geef hieraan per polder onderscheidend vorm;
  • 3. drie onderscheidende polderconcepten
    Geef het landschap vorm op basis van de ruimtelijke concepten van de drie polders. Ontwikkel de concepten door, om ruimtelijke opgaven in het landschap een plek te geven;
  • 4. hybride gebieden - aandacht voor landschapsinnovatie
    Werk Flevoland-breed integraal aan opgaven en doe ontwerpend onderzoek. Geef extra aandacht aan hybride gebieden met een hoge dynamiek en waar meerdere opgaven samen komen.

Aan de hand van een aantal thema's wordt in het rapport de essentie van de visie verder uitgediept. De grote ruimtelijke transities worden gekoppeld aan de synthese en de kernkwaliteiten van het landschap. Per thema zijn overwegingen meegegeven voor ruimtelijke kwaliteit:

  • thema 1: het gezicht van Flevoland in het blauwe hart van Nederland
    In het landschap van de toekomst presenteert Flevoland zich sterker naar de omgeving. Met fraaie dijklandschappen en aantrekkelijke stedelijke kapen aan het water. Waar een sterke ecologie en recreatieve functies het blauwe hart betekenis geven.
  • thema 2: veranderende condities in het landelijk gebied
    In het landschap van de toekomst beweegt de landbouw mee met geleidelijk veranderende klimatologische omstandigheden. De provincie maakt een omslag naar natuurinclusieve landbouw binnen krachtige kavel- en erfstructuren.
  • thema 3: nieuwe stad-land relaties
    In het landschap van de toekomst zijn stad en land in balans. Kenmerkende Flevolandse lange lijnen verbinden ze met elkaar. Water- en groenstructuren zijn de basis voor aantrekkelijke stadsranden en een toegankelijk landschap.
  • thema 4: regionaal perspectief voor energielandschappen
    In het landschap van de toekomst zijn energielandschappen efficiënt en zorgvuldig ontworpen. Met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, biodiversiteit en beleving.
  • thema 5: rijke en robuuste groenstructuren
    In het landschap van de toekomst zijn de kenmerkende Flevolandse lanen, singels en bossen aantrekkelijk, veerkrachtig en toekomstbestendig. Met aandacht voor variatie, een grote soortenrijkheid en biodiversiteit.

Flevoland heeft een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Centraal gelegen, een goed wegennet en dichtbij Schiphol en Lelystad Airport. De logistieke sector maakte de afgelopen jaren een enorme groei door. De verwachting is dat deze groei voorlopig aanhoudt. De 24 uurs-economie zorgde voor de komst van steeds meer distributiecentra. Met name door de toename van internetaankopen en de bijbehorende bezorging van pakketten. Ook de komst van datacenters hoort hierbij.
In het programma wordt aangegeven dat deze ontwikkelingen snel gaan en in omvang toenemen, waarbij er niet altijd aandacht lijkt te zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Er komen steeds grotere distributiecentra en datacenters, ook wel aangemerkt als 'verdozing' van het landschap, waardoor de oorspronkelijke overgangen tussen stad en landelijk gebied vervagen.
Vanuit ruimtelijk perspectief ligt er een grote opgave in het zoeken naar geschikte locaties voor deze grote ontwikkelingen. En in het zoeken naar hoe deze ontwikkeling sterk bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Als voorbeeld van een ontwikkeling rond bedrijvigheid en logistiek wordt onder andere Trekkersveld Zeewolde genoemd. Aangegeven wordt dat deze opgave bij het Omgevingsprogramma Flevoland – Werklocaties hoort.

In het programma worden de thema's verder uitgewerkt. Daarbij wordt in thema 3 'Nieuwe stad-land relaties' een aantal overwegingen voor ruimtelijke kwaliteit gegeven waar bij ontwikkelingen van bedrijvigheid rekening gehouden kan worden. Een en ander wordt verder uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan.

3.2.6 RO-Visie Werklocaties

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO-visie Werklocaties Flevoland vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik.

In de RO-visie werklocaties worden twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden; formele en informele werklocaties. Een formele werklocatie heeft een omvang van minimaal 1 hectare bruto en is een scherp afgebakend gebied. Een informele werklocatie is een locatie waar bedrijven en werkvormen zich kunnen vestigen die vallen volgens de VNG-brochure onder de milieucategorie 1, 2 en 3.1, waarbij sprake is van een zekere en ruimtelijk herkenbare menging met andere functies. Het plangebied valt in informele werklocaties.

Per gemeente verschilt de veranderopgave: onderstaande tabel 3.1 geeft een overzicht van de belangrijkste opgaven per gemeente waarbij rood staat voor een forse, oranje voor een redelijke en geel voor een beperkte opgave. Bij sommige segmenten zijn geen cijfers bekend en is dus geen kleur opgenomen.

Tabel 3.1: Veranderopgave per gemeente (bron: RO-Visie werklocaties)
afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0019.png"

Visie op de veranderopgaven
Provincie Flevoland wil met deze visie geen toekomstige blauwdruk geven. De provincie wil wel richting geven aan de ontwikkeling van werklocaties in een nieuwe realiteit. Doelstelling van deze visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen nog toegestaan als de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen.

In de visie wordt ten aanzien van Zeewolde gemeld dat de gemeente een netto areaal bedrijventerrein van ruim 200 hectare. Hiervan is (media 2016) nog circa 60 ha niet uitgegeven, met name op bedrijventerrein Trekkersveld en Horsterparc. In de visie wordt geconcludeerd dat daarmee sprake is van een fors overaanbod. De gemeente heeft nog een harde planvoorraad voor circa 14 jaar.
Voor de gemeente komen twee terreinen in aanmerking komen voor herstructurering, te weten Schepenveld en een deel van Trekkersveld I en II. Op Schepenveld wordt circa 11 hectare geherstructureerd en op termijn op Trekkersveld circa 88 hectare.

Daarbij wordt opgemerkt dat de provincie in haar huidige beleid streeft naar locaties voor het opvangen van zware bedrijvigheid. In Zuidelijk Flevoland (Almere en Zeewolde) dient ten minste één bedrijventerrein (of een zone op een regulier bedrijventerrein) beschikbaar te zijn voor de vestiging van bedrijven voorkomend in de categorieën 3.1 t/m 5 van de VNG-publicatie.
Op deze terreinen, die natuurlijk kansrijk gelegen en goed ontsloten moeten zijn, moet vervolgens maximaal ruimte worden gereserveerd voor zware bedrijvigheid. Daarbij vindt de provincie het voorkomen en waar mogelijk saneren van knelpunten voor lucht, geluid, externe veiligheid en geur uitermate belangrijk. De provincie streeft naar een duurzame inrichting van nieuwe en bestaande werklocaties, waarbij het effect en de onderlinge hinder van dit type bedrijven zo optimaal mogelijk is geregeld.

Op het bedrijventerrein Trekkersveld III zijn op basis van de geldende beheersverordening bij recht bedrijven met milieucategorie 1 tot en met 4.2 mogelijk en bij afwijking bedrijven met categorie 5.1 tot en met 5.3. Daarmee zijn ook geluidzoneringsplichtige inrichting toegestaan. Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn geluidzoneringsplichtige inrichting toegestaan (zie paragraaf 4.9 ).
Uit de laddertoets (zie paragraaf 2.4 ) blijkt dat het bedrijventerrein Trekkersveld inmiddels nagenoeg volledig is uitgegeven. Ook blijkt dat een behoefte is aan meer grootschalige bedrijfskavels, waarvoor binnen de gemeente onvoldoende aanbod is.
De uitbreiding van Trekkersveld IV past daarmee in de RO-Visie Werklocaties. In paragraaf 2.4 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Uit deze toets blijkt voor de beoogde ontwikkeling sprake is van duurzame verstedelijking.

3.2.7 Regionale Energie Strategie Flevoland (RES)

In het klimaatakkoord is onder meer afgesproken dat de 30 energieregio's, zoals Flevoland, onderzoeken waar en hoe in het kader van de energietransitie het best duurzame elektriciteit (wind en zon) opgewekt kan worden. In een Regionale Energiestrategie (RES) beschrijft elke energieregio zijn eigen keuzes. Conform de procesafspraken is voor 1 juli 2021 de RES 1.0 opgeleverd.

In de RES laat Flevoland zien wat er in de regio gedaan wordt om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 te halveren en in 2050 nagenoeg te laten verdwijnen, zoals nationaal (Klimaatakkoord) en internationaal (Parijs) is afgesproken. Daarbij wordt gekeken naar: wat doen we, wat gaan we doen en wat kunnen we doen. In het Flevolandse bod is in eerste instantie het huidige beleid als uitgangspunt genomen. De RES 1.0 gaat over de uitvoering van beleid om hernieuwbare energie op te wekken waarover besluitvorming al heeft plaatsgevonden bij de provincie, gemeenten en waterschap. Veel projecten zijn al binnen dit kader uitgevoerd of volop in uitvoering. Alles bij elkaar wordt uitgegaan dat dit resulteert in een productie van 5,81 terrawattuur (TWh) aan hernieuwbare elektriciteit. Daarmee levert Flevoland 16,6% van de landelijke opgave.

Flevoland doet al veel op het gebied van hernieuwbare energie en gaat dus al een grote bijdrage leveren aan de klimaatdoelen van Nederland. Maar het kan zijn dat er nog meer van Flevoland gevraagd gaat worden. Daarom staat in de RES ook dat onderzocht gaat worden of en zo ja welke mogelijkheden er nog meer zijn voor grootschalige opwek door wind en zon. Flevoland wil dit alleen doen als de regio er ook op vooruit gaat. Daarom zijn in de RES voorwaarden opgenomen. De inwoners van Flevoland moeten goed betrokken worden bij het 'RES-proces'. Er moet voldoende ruimte zijn op het energienet. Tot slot moet het voor de inwoners betaalbaar zijn om mee te doen aan de transitie; woonlastenneutraliteit op het gebied van energie is daarbij uitgangspunt.

3.2.8 Conclusie provinciaal en regionaal beleid

De uitbreiding van het Bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt in de verschillende provinciale beleidsstukken mogelijk gemaakt. De mogelijkheden in het plangebied passen dan ook binnen het provinciale beleid.

De omgeving van Zeewolde is, mede vanwege de aanwezigheid van windmolens en met de komende projecten, een energierijke omgeving die voor bedrijven ook interessant is voor vestigingsoverwegingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Zeewolde

In de Toekomstvisie geven de inwoners van Zeewolde aan welke ontwikkelingen en opgaven ze zien voor de toekomst van de gemeente. Het gaat om alle aspecten die de Zeewoldenaren belangrijk vinden voor hun leefomgeving. Bijvoorbeeld op het gebied van wonen, werken, recreatie en bereikbaarheid. Ter voorbereiding van de Toekomstvisie is aan veel inwoners gevraagd wat zij vinden van Zeewolde. Wat willen de inwoners graag behouden en wat willen ze verbeteren. Uit alle enquêtes en bijeenkomsten blijkt vooral de volgende centrale uitdaging: Inwoners willen de eigenheid van Zeewolde behouden èn Zeewolde moet zich blijven ontwikkelen.

Inwoners hebben zich uitgesproken over wat behouden moet worden, maar ook waarom ontwikkeling nodig is. De inwoners wensen dat er voldoende woningen worden gebouwd voor de behoefte van de Zeewoldenaren, zodat iedereen hier kan blijven wonen.
Wat betreft economie en werkgelegenheid zien de inwoners dat jonge, startende ondernemers een plek hebben gekregen bij elkaar in een gebouw. Daarnaast zien ze graag meer werkgelegenheid voor Zeewoldenaren, bijvoorbeeld hoogopgeleide werknemers in dienstverlenende bedrijven.

De uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV biedt kansen voor (hoogopgeleide) werknemers.

3.3.2 Structuurvisie Zeewolde 2022

De Structuurvisie 2022 is op 25 april 2013 vastgesteld. Deze visie geeft het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor de periode tot 2022 aan. Centraal staan (onder andere) de volgende uitgangspunten:

  • Zeewolde wil een toekomstbestendige gemeente zijn. Van belang zijn een zelfstandige positie en een leefomgeving van een goede kwaliteit.
  • De gemeente gaat voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Ontwikkelingen zijn geen doel op zich, maat moeten deel zijn van een gebiedsimpuls.

In de structuurvisie is Trekkersveld genoemd als een grootschalig bedrijventerrein waar een groot deel van de bedrijvigheid in de gemeente op is gevestigd. Transport, opslag en verwerking van producten vormen een groeiende bedrijfstak.
Wat betreft bedrijvigheid, wil Zeewolde zich geleidelijk ontwikkelen op basis van de bestaande kwaliteiten. Gekozen wordt voor een divers economisch profiel. Trekkersveld is met name geschikt voor middelgrote en grote bedrijven, in de sectoren transport, logistiek, productie, groothandel en industrie.

De beoogde uitbreiding van Trekkersveld IV past binnen dit profiel.

3.3.3 Structuurvisie Werklocaties Zeewolde (2013-2017)

Deze structuurvisie (vastgesteld op 1 oktober 2013) is de nadere concretisering van de gemeentelijke Structuurvisie 2022 ten aanzien van bedrijventerreinen en kantorenlocaties (formele werklocaties).

In de structuurvisie wordt Trekkersveld getypeerd als een plus variant van een gemengd (bedrijven)terrein (Gemengd (+)). Een gemengd terrein is een bedrijventerrein of gezoneerde locatie voor bedrijven met een hindercategorie van 1 tot en met 3, bestemd voor reguliere bedrijvigheid van diverse aard. De plusvariant betreft een gemengd terrein met een of meerdere zones waar naast bedrijven in de hindercategorie 3, ook zwaardere bedrijven bij recht worden toegestaan tot in de categorie 4.2.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat er geen directe aanleiding is om van deze bestaande plusvariant af te stappen. Wel wordt geconstateerd, dat de zonering ruimer is dan nodig (zowel wat omvang betreft als vestigingsmogelijkheden van bedrijven in een lagere milieucategorie). Aangekondigd wordt dat de zonering op basis van een goede inventarisatie van de gevestigde bedrijven op termijn zal worden ingeperkt.
Uitgifte op Trekkersveld III vindt plaats vanaf 2007 en verloopt dermate voorspoedig, dat naar verwachting ook dit terrein tussen 2016 en 2020 volledig uitgegeven zal zijn. Per 1 januari 2019 is nog maar 1,1 hectare uitgeefbaar terrein over.

In de structuurvisie is medio 2013 aangegeven dan een verdere uitbreiding van formele werklocaties als bedrijventerreinen in Zeewolde naast het bestaande aanbod - zeker op de middellange termijn - voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Zeewolde niet noodzakelijk is. De destijds aanwezige mogelijkheden waren hiervoor voldoende.
Wel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst een eventuele groei van de sector Value Added Logistics in Zeewolde op te vangen. Of en in hoeverre dit zal leiden tot het op de markt brengen van een nieuw terrein is echter afhankelijk van het uitgifte tempo van Trekkersveld III in de komende jaren, de marktvraag en de afstemming op regionaal niveau.

Met de beoogde uitbreiding van Trekkersveld IV wordt ingespeeld op de vraag naar nieuwe kavels. In de laddertoets (zie paragraaf 2.4 ) wordt geconstateerd dat er binnen het verzorgingsgebied onvoldoende aanbod is voor de vraag van lokale bedrijven naar kavels vanaf 3.000 m² tot 3 hectare. In de laddertoets wordt geconcludeerd dat de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV voorziet in een behoefte.

3.3.4 Structuurvisie regioplan windenergie

In het Regioplan windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland (27 juli 2016) wordt het opschalen en saneren van windmolens binnen een aantal projectgebieden op land nader geconcretiseerd. Daarbij wordt uitgegaan van meer windenergie met minder windmolens. Het Regioplan heeft betrekking op het buitengebied van de gemeenten Dronten, Lelystad, Zeewolde en een klein deel van Almere. In het Regioplan staat een ontwikkelingsstrategie met bijbehorende (ruimtelijke) kaders met betrekking tot opschalen, saneren en participeren bij windenergieprojecten.

Gemeld wordt dat Zeewolde klimaatpositief is; er wordt meer groene energie opgewekt dan er aan energie gebruikt wordt door huishoudens en bedrijven. Het is de ambitie van de gemeente Zeewolde om de productie en consumptie van deze groene energie beter op elkaar aan te laten sluiten.

In de structuurvisie zijn plaatsingszones windmolens aangegeven. Binnen plaatsingszones mogen onder voorwaarden nieuwe windmolens worden geplaatst. Buiten deze plaatsingszones mogen geen windmolens worden gebouwd. Direct ten noorden van het voorliggende plangebied is een plaatsingszone aangegeven. Hier wordt windpark Zeewolde gerealiseerd.

Op Trekkersveld IV worden geen nieuwe solitaire windmolens mogelijk gemaakt. Hiermee wordt aangesloten op de structuurvisie.

3.3.5 Welstandsnota en beeldkwaliteitplan

In de Welstandsnota zijn regels opgenomen over de gewenste beeldkwaliteit en architectonische vormgeving van bouwwerken. De gemeenteraad van Zeewolde heeft in 2010 een nieuwe welstandsnota voor haar grondgebied vastgesteld.
De welstandsnota draagt bij aan het benoemen en versterken van de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten binnen de gemeente Zeewolde. De gemeente Zeewolde schrijft in de welstandsnota dat ze belang hecht aan een aantrekkelijke gebouwde omgeving.

Welstandscriteria kunnen de ruimte die het bestemmingsplan biedt, invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen loket-, object- en gebiedscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Gebiedscriteria  
Voor de bedrijventerrein in Zeewolde gelden gebiedscriteria die op alle bestaande bedrijventerreinen van toepassing zijn. Als algemeen criterium geldt dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat bij een bouwkundige toevoeging of verandering, de bestaande stedenbouwkundige structuur ervan als uitgangspunt neemt.
Verder zijn er criteria van toepassing in relatie met de omgeving, voor bebouwing en detaillering, kleur en materiaalgebruik waar vergunningsaanvragen aan getoetst worden.

Beeldkwaliteitplan
Omdat in het voorliggende bestemmingsplan nog geen sprake is van een bestaande situatie, wordt voor de uitbreiding van Trekkersveld IV een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten en de daar uit volgende beeldkwaliteiteisen voor de gebouwen, kavels en het openbaar gebied worden omschreven (zie paragraaf 2.3.5 ).

Het beeldkwaliteitplan gaat bij vaststelling deel uitmaken van de welstandsnota.

3.3.6 Beleidsvisie ruimtelijke inpassing zonne-energie

In de beleidsvisie is het provinciale beleid ten aanzien van zonne- energie uitgewerkt om zo op een passende wijze ruimte te bieden en richting te geven aan initiatieven voor het opwekken van zonne-energie.

In het bestaand stedelijk gebied zijn grondgebonden zonneparken in beginsel aanvaardbaar. Dit betreft de bebouwde gebieden van de gemeente waar vooral woon-, bedrijfs- en maatschappelijke functies voorkomen. Dit zijn de plekken waar naar verhouding veel energie verbruikt wordt en waar het voor de hand ligt om energie op te wekken. Omdat het tevens het gebied is waar veel inwoners wonen en werken, is het van belang een goede afstemming te vinden tussen deze functies en de uitstraling en

grootte van zonneparken.

In de beleidsvisie is de Zonneladder Zeewolde opgenomen. De zonneladder is een hulpmiddel om tot een afweging en prioritering voor de ontwikkeling van een zonnepark op een bepaalde locatie te komen. De zonneladder is opgesteld vanuit landschappelijk oogpunt én het uitgangspunt om de agrarische gronden in de gemeente zoveel mogelijk te ontzien:

  • 1. de gemeente heeft een voorkeur voor grondgebonden zon op niet landbouwgronden (trede 1). Deze gronden zijn op dit moment vrijgegeven.
  • 2. daarnaast zijn er mogelijkheden voor initiatieven op agrarische gronden, die op basis van een landschappelijke analyse de voorkeur (trede 2) hebben.
  • 3. overige agrarische gronden (trede 3) komen vooralsnog niet in aanmerking voor initiatieven.

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt uitgegaan van voorzieningen voor kleinschalige duurzame energiewinning. Gedacht wordt aan zonnepanelen op het dak, kleine warmtepompen, kleine windturbines of nieuwe vormen van windenergie, zoals windwokkels, op daken van gebouwen. Daarmee wordt voldaan aan de beleidsvisie. Vooralsnog is geen sprake van grondgebonden zon. Toetsing aan de zonneladder is in vooralsnog niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt, waar mogelijk, teruggevallen op de onderzoeken die eerder zijn uitgevoerd in het kader van het vernietigde bestemmingsplan 'Trekkersveld IV'. Het MER en de bijbehorende onderzoeken hielden rekening met de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV en het datacenter. De effecten van het bedrijventerrein voor de 35 hectare zijn apart onderzocht en beschreven. De onderzoeken zijn destijds beoordeeld door de m.e.r.-commissie en met aanvulling akkoord bevonden. De m.e.r.-commissie was van oordeel dat het MER met aanvulling tezamen de milieueffecten voldoende beschrijven en het MER zodoende de essentiële informatie bevat om het milieubelang volwaardig mee te kunnen laten wegen.

Een groot deel van de onderzoeken van het MER kan opnieuw gebruikt worden om de aanvaardbaarheid van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV aan te tonen. Ten behoeve van het MER is een nieuwe oplegnotitie opgesteld waarbij specifiek de uitbreiding van het bedrijventerrein beoordeeld is.

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Inleiding

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het doel van een m.e.r. is om al in de planfase het milieubelang en landschappelijke belangen volwaardig af te wegen ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming.

Het (oorspronkelijk) voornemen betreft het voornemen om ten behoeve van een datacentrum in Zeewolde het bedrijventerrein Trekkersveld uit te breiden met ruim 200 hectare. Een deel daarvan, 35 hectare direct grenzend aan het bedrijventerrein Trekkersveld III, wil de gemeente zelf ontwikkelen als regulier bedrijventerrein. Uitgangspunt is dat daar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogen worden gevestigd.

In het kader van het vernietigde bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV is in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) (zie paragraaf 4.1.2) destijds beoordeeld dat het opstellen van het bestemmingsplan ten behoeve van het bedrijventerrein en het datacenter planm.e.r.-plichtig was. Voor de ontwikkeling van Trekkersveld IV geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.- procedure in het kader van de ontgrondingsvergunning. Daarnaast geldt een (al dan niet vormvrije) m.e.r.- beoordelingsplicht voor het aanleggen van het industrieterrein, de bovengrondse of ondergrondse hoogspanningsverbinding, de warmtebuisleiding en de ontsluiting op de N305. Verder was het bestemmingsplan kaderstellend als gevolg van de benodigde ontgrondingsvergunning voor het destijds beoogde campus met datacenter, die m.e.r.-plichtig is. Als gevolg hiervan was het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig.

Gezien de samenhang van de totale ontwikkeling en uit te voeren ontgrondingen is daarop een gecombineerd plan/project-MER opgesteld waarin zowel de m.e.r.-plichtige als m.e.r.-beoordelingsplichtige planonderdelen werden meegenomen. Het gecombineerde plan/project-MER heeft destijds tezamen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen (zie ook paragraaf 1.1.2).

4.1.2 Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD)

Het doel van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau is om de onderzoekslast voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) te bepalen en vast te leggen. Waarop moet het onderzoek in het kader van het MER zich vooral gaan richten, wat is minder belangrijk, en wat kan zelfs helemaal buiten beschouwing blijven? In de NRD wordt een overzicht gegeven van de beschouwen milieuaspecten in het kader van de milieueffectrapportage.
De Notitie Reikwijdte en Detailniveau Trekkersveld IV Zeewolde (Arcadis, d.d. 20 mei 2020) is als bijlage 4 in deze toelichting opgenomen.

Advies Commissie voor de m.e.r.
De Notitie Reikwijdte en Detailniveau is samen met het voorontwerp bestemmingsplan gepubliceerd. De Commissie voor de m.e.r heeft op 15 juli 2020 advies uitgebracht over de reikwijdte en detailniveau van het op te stellen MER. In het advies van de Commissie voor de m.e.r. wordt aangegeven wat de commissie als essentiële informatie in het MER beschouwd. Het advies van de Commissie voor de m.e.r. is als bijlage 5 in deze toelichting opgenomen. Het advies van de Commissie is verwerkt in het MER.

Publicatie NRD
Naast de openbare kennisgeving en terinzagelegging zijn bij de planvorming betrokken bestuursorganen en wettelijk adviseurs geraadpleegd over de in deze kennisgeving en NRD geschetste reikwijdte en detailniveau van de milieueffectrapportage.

In een Nota Zienswijzen wordt ingegaan op de reacties van bovengenoemde partijen en van de ingediende zienswijzen (zie paragraaf 6.2.2). De Nota Zienswijze is als bijlage 26 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Waar mogelijk en zinvol is bij het opstellen van het milieueffectrapport rekening gehouden met de ingebrachte zienswijzen, reacties en advies.

4.1.3 Milieueffectrapport (MER)

Het milieueffectrapport (MER) bestaat uit twee delen. Beide zijn als bijlagen 6 en 7 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan:

Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. (zie paragraaf 4.1.4) is een Aanvulling MER Trekkersveld IV opgesteld. Deze is als bijlage 8 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.1.4 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

Het planMER zoals dat als onderdeel van de stukken terinzage heeft gelegen (zie paragraaf 6.2.4) heeft eind april 2021 een voorlopig toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. ontvangen (zie bijlage 9). Voorlopig omdat op enkele onderdelen een uitdieping van de onderzoeken noodzakelijk was. Dit resulteerde in een addendum op het planMER dat begin juli opnieuw aan de Commissie m.e.r. is voorgelegd (zie bijlage 8).
Uit de tweede beoordeling (zie bijlage 10) bleek dat er nog voor twee punten een aanvulling gewenst was. Deze aanvulling is verwerkt in het addendum op het planMER (zie bijlage 8) dat op 10 september 2021 opnieuw aan de Commissie m.e.r. is toegezonden.

Het definitieve advies van de Commissie m.e.r. is als bijlage 11 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. In het definitieve advies geeft de Commissie m.e.r. aan dat de informatie in het MER en de bijlagen uitgebreid, goed opgebouwd en duidelijk leesbaar is. De adviezen en aanbevelingen zijn goed verwerkt.
De Commissie m.e.r. is dan ook van oordeel dat het MER de essentiële informatie bevat om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen bij het besluit over het project.

4.1.5 Oplegnotitie MER t.b.v. uitbreiding bedrijventerreinTrekkersveld IV

Op basis van het oorspronkelijke MER van Arcadis (delen A en B, februari 2021), de aanvulling van september 2021 en het positieve eindadvies van de Commissie m.e.r. van 12 oktober 2021 is ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan een oplegnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 12 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

In de oplegnotitie is een beknopte samenvatting opgenomen van de milieueffecten (beschrijving en beoordeling) van het nieuwe reguliere bedrijventerrein van 35 hectare bruto op basis van de effecthoofdstukken in deel B van het MER.
Per milieuaspect wordt ingegaan op de effecten van de aanlegfase en de gebruiksfase. Toepassing van mitigerende maatregelen leidt tot beperking of het voorkomen van het negatieve effect. Indien van toepassing wordt aangegeven of (mitigerende) maatregelen nodig zijn of kunnen zijn, zo ja welke dat kunnen zijn en of de effectbeoordeling na toepassing van de (mitigerende) maatregelen verandert.

In de oplegnotitie zijn de effectscores voor de beoordelingscriteria behorende bij de aanleg- en gebruiksfase van Trekkersveld IV samengevat. In onderstaand overzicht zijn de effecten opgenomen na de noodzakelijke maatregelen zoals beschreven, deze zijn al vast onderdeel van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0020.png"

Uit de tabel en de beschrijving in de oplegnotitie blijkt dat de effecten van de realisatie van Trekkersveld IV beperkt zijn.

  • In de aanlegfase zijn tijdelijke effecten te verwachten op bodem, grondwater, recreatie en soorten, maar die zijn grotendeels te mitigeren. Het belangrijkste blijvende effect betreft archeologie, maar zoals beschreven wordt maar een zeer beperkt deel van het plangebied zodanig verstoord dat dit mogelijk effect op archeologische waarden heeft. Nader onderzoek moet dit uitwijzen, voor deze gebieden is bewaren in situ van eventuele vondsten niet mogelijk. Voor stikstofdepositie geldt dat extern salderen met de emissierechten van twee veehouderijen een negatief effect uitsluit. Dit is geborgd in het bestemmingsplan.
  • In de gebruiksfase zijn positieve effecten op water- en grondwateraspecten te verwachten. De effecten op stikstofdepositie zijn te voorkomen door extern te salderen, dit is ook geborgd. De belangrijkste negatieve effecten hangen samen met de zichtbaarheid in en effecten op het landschap, de toename van verkeer op de N305 en mogelijke geluidoverlast. Deze drie aspecten zijn ten behoeve van deze nieuwe procedure en oplegnotitie nader onderzocht:
    • 1. de landschappelijke inpassing is in het beeldkwaliteitsplan geoptimaliseerd;
    • 2. de effecten op verkeer (drukte op de weg en de daarmee samenhangende mogelijk effecten op verkeersveiligheid) zijn niet zodanig dat daadwerkelijk een doorstromingsprobleem of onveilige situaties ontstaan. Wel zijn aanbevelingen gedaan om deze aspecten te verkleinen.
    • 3. Voor geluid wordt een nieuwe geluidzone vastgesteld.

Om de bovenstaande conclusies te borgen zijn de benodigde mitigerende maatregelen als volgt samen te vatten:

Aanlegfase

  • Rekening houden met kwetsbare perioden van aangetroffen soorten:
    • 1. buiten broed- en kraamperioden;
    • 2. tijdelijke en permanente alternatieven aanbieden om naar uit te wijken;
    • 3. gefaseerd werken;
    • 4. natuurvrij maken plangebied.
  • Ruimte reserveren in bestemmingsplan voor nest- en verblijfsplaatsen
  • Maatregelen en acties borgen in ecologisch werkprotocol.
  • Opstarten van een karterend en waarderend veldonderzoek indien bodemingrepen plaatsvinden in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Gebruiksfase:

  • Inrichting conform beeldkwaliteitsplan.

Eindconclusie bruikbaarheid informatie
Geconcludeerd wordt dat het MER uit 2021 ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan waarin alleen het nieuwe bedrijventerrein Trekkersveld IV mogelijk wordt gemaakt nog goed bruikbaar is. Met een actualisatie van de onderzoeken geluid, ecologie (soorten en stikstofdepositie) is voldoende actuele informatie beschikbaar over de milieugevolgen van de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

In algemene zin geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

4.2.2 Bodemonderzoeken
4.2.2.1 Bedrijvenlocatie Trekkersveld IV

In het kader van het bestemmingsplan is een verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek verricht op de agrarische percelen behorende bij de Baardmeesweg 13 te Zeewolde. Onderzoek op het erf aan de Baardmeesweg 13 zelf is tot op heden achterwege gebleven aangezien de eigenaar destijds geen toestemming heeft gegeven.
Het verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek is als bijlage 13 opgenomen in de toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat, gezien de grootte van de onderzoekslocatie (35 ha), het gebruik van de locatie sinds de inpoldering (akkerland), het feit dat er geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en de Bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Zeewolde (ontgravingsklasse boven- en onderlaag: Landbouw/natuur), ervoor is gekozen om de onderzoeksinspanning te verminderen. Dit is in samenspraak met de gemeente Zeewolde en de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek gebeurd.
De aangehouden strategie van het bodemonderzoek is afgeleid van de NEN 5740+A1 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek, NEN, 2016). Het waterbodemonderzoek is conform de NEN 5720 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie, NEN, 2017) uitgevoerd.
Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het krijgen van inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ten behoeve van de geplande aankoop en de beoogde ontwikkeling van de locatie.

Conclusies
In het uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:

Verkennend bodemonderzoek

  • Bovengrond
    In de bovengrond is er een licht verhoogt gehalten aangetoond van PCB centraal ter plaatse van de onderzoekslocatie. Verdeeld over de locatie is in de bovengrond een overschrijding aangetroffen voor de landelijke achtergrondwaarde van het tijdelijk handelingskader PFAS (THK). Hierdoor voldoet de bodemfunctie aan de klasse 'wonen of industrie'. In een groot deel van de locatie zijn geen verhoogde waarde aangetroffen en krijgen hierdoor de indicatieve BBK-klasse 'altijd toepasbaar'. Daarbij wordt opgemerkt dat het THK op 2 juli 2020 is geactualiseerd, waarbij de achtergrondwaarden voor de landbodem zijn verruimd.
  • Ondergrond
    In de ondergrond zijn de parameters kobalt, bestrijdingsmiddelen en PCB verhoogd aangetroffen. Hierdoor krijgt een aanzienlijk deel van de ondergrond de indicatieve bodemkwaliteit 'industrie'. In geen van de ondergrondmonsters zijn PFAS verhoogd aangetroffen.
  • Grondwater
    In het grondwater is barium in een concentratie boven de streefwaarde aangetroffen. Dit wordt gezien als een van nature voorkomende parameter in het grondwater.

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdacht' ter plaatse van de agrarische percelen kan worden verworpen. Gezien de aangetroffen gehalten slechts licht verhoogd zijn, is er geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

Verkennend waterbodemonderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0022.png"
Afbeelding 4.1: overzicht ligging locaties waterbodemonderzoek Trekkersveld IV

Voor de verschillende deellocaties wordt het volgende geconcludeerd:

  • Sloot A vak 1
    Het slib wordt voor demping van de sloot vermoedelijk verwijderd. Voor toepassing op landbodem of afvoer naar een erkend verwerker geldt de kwaliteitsklasse industrie. Indien het slib elders in oppervlaktewater wordt toegepast geldt klasse A. Het onderliggende sediment voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse wonen. Gezien de functieklasse landbouw van het gebied dient voor demping toe te passen grond te voldoen aan de achtergrondwaarde. In zowel het slib als het onderliggende sediment zijn geen PFAS-verbindingen aangetroffen in concentraties gelijk aan of hoger dan de betreffende detectielimieten van de THK (2019). De toepassingsmogelijkheden zijn dan ook afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal op basis van andere stoffen en de specifieke toepassingseisen voor de voorziene toepassing. Daarbij wordt opgemerkt dat het THK op 2 juli 2020 is geactualiseerd, waarbij de achtergrondwaarden voor de landbodem zijn verruimd.
  • Sloot A vak 2
    Het slib heeft de kwaliteitsklasse wonen voor het toepassen op landbodem of afvoer naar een erkend verwerker. Indien het slib elders in oppervlaktewater wordt toegepast geldt klasse A. Er is een licht verhoogde PFOS-concentratie gemeten in het slib. Na de bodemtypecorrectie bleek het gestandaardiseerde gehalte PFOS kleiner dan de detectielimiet. Het onderliggende sediment voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse wonen. Gezien de functieklasse landbouw van het gebied dient voor demping toe te passen grond te voldoen aan de achtergrondwaarde. In zowel het slib als in het sediment zijn geen PFAS-verbindingen aangetroffen in concentraties gelijk aan of hoger dan de betreffende detectielimieten. Voor het slib en sediment gelden voor wat betreft PFAS dan ook geen toepassingsbeperkingen.

De onderzoeksinspanning 'normaal' voor het waterbodemonderzoek is juist gebleken. Aangezien in beide onderzochte vakken licht verhoogde concentraties zijn gemeten.

Aanbevelingen
In het rapport wordt aanbevolen om voorafgaand aan de herontwikkeling het erf aan de Baardmeesweg 13 te onderzoeken. Dit is in het voorliggend onderzoek nog niet meegenomen. Ter plaatse van dit erf kan sprake zijn van (potentieel spoedeisende) gevallen van (ernstige) verontreiniging. Indien blijkt dat ter plaatse sprake is van gevallen van (ernstige) verontreiniging dienen de verontreinigingen (gedeeltelijk) te worden gesaneerd.
Het saneren van gevallen van (ernstige) verontreinigingen door middel van ontgraving heeft een (sterk) positief effect op de bodemkwaliteit. Het saneren door middel van het aanbrengen van een afdeklaag of leeflaag en daarmee het voorkomen van blootstelling bij immobiele grondverontreinigingen wordt beoordeeld als 'geen effect', aangezien met deze methode geen verontreinigde grond wordt verwijderd.

Tevens dient vastgesteld te worden of er fundatiemateriaal aanwezig is onder de betonnen paden in het deelgebied. Wanneer fundatie aanwezig is, dienen de fundatie en de onderliggende bodem aanvullend te worden onderzocht.

4.2.2.2 Assemblageweg en Baardmeesvaart

In verband met de aanleg van een tijdelijke bouwweg, duiker en dam ter plaatse van de Baardmeesvaart en het aanbrengen van een hellingbaan om op brugniveau te komen ter plaatse van de Assemblageweg en bermen is aanvullend een verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek en verhardingsonderzoek verricht.
Het betreffende rapport is als bijlage 14 opgenomen in de toelichting. Daarbij wordt opgemerkt dat voor wat betreft de PFAS-verbindingen wordt getoetst aan de achtergrondwaarden uit het geactualiseerde tijdelijke handelingskader (2020).

Conclusies
In het uitgevoerde bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Verkennend landbodemonderzoek

  • Boven- en ondergrond
    Er zijn slechts licht verhoogde gehalten gemeten van minerale olie en PCB in de bovengrond en zware metalen in de ondergrond. Er zijn licht verhoogde concentraties PFAS gemeten in de boven- en ondergrond. Echter overschrijden deze gehalten, na het corrigeren van het organisch stofgehalten, de landelijk vastgestelde achtergrondwaarde niet. Gezien er slecht licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen wordt nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht en voldoet de bodem aan de toekomstige bestemming.
  • Grondwater
    In het grondwater wordt in alle peilbuizen barium en in peilbuis D46 xylenen in een licht verhoogde concentratie aangetoond (overschrijding van de streefwaarde). Gezien er slecht licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen wordt nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Verkennend waterbodemonderzoek

Het waterbodem deel is verdeeld over zes deellocaties:

  • Deellocatie BV_A - Nieuwe brug westelijke oever
    In de eerste halve meter is een dermate hoge concentratie arseen aangetroffen dat de kwaliteit niet toepasbaar is volgens de T1 toetsing (toepassen op landbodem), T3 toetsing (grond of baggerspecie op of in de waterbodem) en volgens de T5 toetsing (Verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel) nooit toepasbaar/verspreidbaar. Aangegeven wordt dat er een nader waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 dient te worden uitgevoerd om de verontreiniging met arseen verder af te perken. Overige monsters zijn volgens de T1- en T3 toetsing altijd toepasbaar en de T5 toetsing verspreidbaar.
    Voor wat betreft PFAS gelden geen toepassingsbeperkingen. De arseenverontreiniging is niet aangetroffen in een nabijgelegen landbodemmeetpunt. Om de verontreiniging met arseen ter plaatse van het talud (waterbodem) verder in te kaderen zijn er 3 aanvullende boringen geplaatst tot 1,0 m -mv (D19a,19b en 19c). Het gemeten gehalten in deze meetpunten overschrijdt de interventiewaarde niet. Hierbij kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een plaatselijke verontreiniging van arseen die zich beperkt tot de bovengrond.
  • Deellocatie BV_B - Baardmeesvaart nieuwe brug
    Zowel in de sliblaag als in de vaste bodem zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Conform de T1 toetsing en T3 toetsing is zowel het slib als de vaste bodem altijd toepasbaar. Conform de T5 toetsing voldoen de waterbodemmonsters aan verspreidbaar.
    Er is een licht verhoogd PFAS gehalte gemeten in het slib. Deze concentratie bevindt zich onder de toepassingseis. Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.
  • Deellocatie BV_C - Duiker en dam westelijke oever
    In de eerste halve meter zijn verhoogde gehalten van de zware metalen nikkel en chroom aangetoond. Echter voldoet de volgens de T1- en T3 toetsing de waterbodem aan de klasse altijd toepasbaar en is volgens de T5 toetsing verspreidbaar.
    Er is een licht verhoogd gehalte PFAS gemeten. Dit gehalte bevindt zich onder de toepassingseis. Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.
  • Deellocatie BV_D - Baardmeesvaart duiker en dam
    Zowel in de sliblaag als in de vaste bodem zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Conform de T1 toetsing en T3 toetsing is zowel het slib als de vaste bodem altijd toepasbaar. Conform de T5 toetsing voldoen de waterbodemmonsters aan verspreidbaar.
    Er zijn geen verhoogde PFAS gehalten gemeten (<detectielimiet). Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.
  • Deellocatie BV_E . Nieuwe brug oostelijke oever
    Zowel in de sliblaag als in de vaste bodem zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Conform de T1 toetsing en T3 toetsing is zowel het slib als de vaste bodem altijd toepasbaar. Conform de T5 toetsing voldoen de waterbodemmonsters aan verspreidbaar. Er is een licht verhoogd PFAS gehalte gemeten in het slib deze concentratie bevindt zich onder de toepassingseis. Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.
  • Deellocatie BV_F - Duiker en dam oostelijke oever
    Zowel in de sliblaag als in de vaste bodem zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Conform de T1 toetsing en T3 toetsing is zowel het slib als de vaste bodem altijd toepasbaar. Conform de T5 toetsing voldoen de waterbodemmonsters aan verspreidbaar.
    Er is een licht verhoogd PFAS gehalte gemeten in het slib deze concentratie bevindt zich onder de toepassingseis. Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.

Verhardingsonderzoek

  • Asfaltonderzoek
    De asfaltverharding bestaat uit verschillende lagen. De totale hoeveelheid asfalt betreft 897 m3 ofwel 2.243 ton. Er is geen fluorescerend gebied aangetoond maar er zijn wel verhoogde PAK-gehalten (anthraceen, fenanthreen en fluorantheen) gemeten. De gemeten concentraties overschrijden de norm voor warm hergebruik (< 75 mg/kg d.s) niet. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan het asfalt verwijderd en afgevoerd worden naar een erkend verwerker en/of (warm) worden hergebruikt. De resultaten van dit asfaltonderzoek geven geen aanleiding voor nader onderzoek.
  • Indicatief funderingsonderzoek
    Onder het asfalt van de Assemblageweg bevindt zich een zeer compacte puinverharding en is circa 30 cm dik. De indicatieve toetsing aan de maximale samenstellingswaarde bouwstoffen van de Regeling bouwstoffenbesluit 2012 geven geen verhoogd gemeten gehalten.
    De indicatieve toetsing aan het besluit bodemkwaliteit geeft de klasse wonen en industrie door verhoogde achtergrondwaarden van de parameters PAK en minerale olie.
  • Asbest in puin onderzoek
    Uit de boorprofielen ter plaatse van de Assemblageweg kan opgemaakt worden dat de nieuwe Assemblageweg in één werkgang is aangelegd. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden dat de oude weg nog aanwezig is onder de nieuwe Assemblageweg. Bij de gemeente Zeewolde zijn geen kwaliteitsgegevens van het fundatiemateriaal bekend. Uit dit verkennend asbest in puinonderzoek is gebleken dat er geen asbest wordt aangetoond boven de detectielimiet. De gemeten waarden voldoen na indicatieve toetsing aan de hergebruikswaarde RBK. In Bijlage D is de toetsing van de hergebruikwaarde toegevoegd.

Aanbevelingen
In het onderzoek wordt aangegeven dat bij toekomstige (her) ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met de sterke verontreiniging van arseen in de waterbodem ter hoogte van de oever ter plaatse van de nieuwe brug aan de westelijke oeverzijde.

Wanneer meer dan 1.000 m3 sterk verontreinigde baggerspecie (> inverventiewaarde) verwijderd wordt, dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd door een BRL SIKB 7000:7003 erkende aannemer in samenwerking met een BRL SIKB 6000:6003 erkend adviesbureau (milieukundige begeleiding).

4.2.2.3 Gooiseweg en Baardmeesweg

Ten behoeve van de beoogde aanleg van het datacenter is voor meerdere deellocaties aan de Baardmeesweg tussen huisnummers 1- 13 en de Gooiseweg te Zeewolde is een verkennend milieukundig onderzoek verricht voor het krijgen van inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, waterbodem, asfalt en fundatie.

Het onderzoek hing destijds samen met de plannen om ten behoeve van het datacenter een nieuwe ontsluitingsweg parallel aan de Baardmeesweg aan te leggen evenals een nieuwe verkeersverbinding op de Gooiseweg. Door het wegvallen van het datacenter zijn op dit moment alleen de resultaten met betrekking tot het perceel Baardmeesweg 13 (BS1 en BS2) relevant.

Het volledige onderzoek is als bijlage 15 in de toelichting opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat voor wat betreft de PFAS-verbindingen wordt getoetst aan de achtergrondwaarden uit het geactualiseerde tijdelijke handelingskader (2020).

Conclusies
In het uitgevoerde onderzoek wordt per deellocatie hoogte van onderzoeksgebieden BS1 en BS2 en het volgende geconcludeerd:

  • Landbodem,
    In geen van de verrichte grondboringen zijn waarnemingen gedaan die duiden op de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. In de bovengrond van BS1, BS3 en BS4 en ondergrond van BS3 is een verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Dit resulteert in de BBK-klasse 'wonen' voor de bovengrond van BS1 en de ondergrond van BS3.
    In de bovengrond BS3 is naast het verhoogde PAK-gehalte tevens een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. Dit resulteert voor de bovengrond van BS3 en BS4 in de klasse 'industrie'. De licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie voor de deellocaties zijn mogelijk te relateren aan het gebruik van de Baardmeesweg en de agrarische landbouwwerktuigbouwen die gebruikt worden voor het omliggende agrarisch gebied. De onder- en bovengrond van deellocatie BS2 en de ondergrond van BS1 en BS 4 hebben de klasse 'altijd toepasbaar'.
    Er zijn lichte concentraties PFAS gemeten in zowel de boven- als ondergrond. Echter zijn deze concentraties marginaal en hebben hierdoor geen invloed op de conclusies van dit onderzoek.
  • Grondwater
    In alle peilbuizen is een licht verhoogd gehalten gemeten aan barium. De gemeten gehalten worden als (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarden worden beschouwd. Gezien er slecht licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen wordt nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • Waterbodem
    De sloot naast de Baardmeesweg is verdeeld in drie deellocaties ter plaatse van de toekomstige duikers BS2. De waterdiepte van de sloot naast de Baardmeesweg was gemiddeld 0,1 m bij deellocatie BS2, 0,4 m. Er is geen slib aangetroffen in deellocatie BS2. In zowel het slib als het sediment is geen bodemvreemde bijmenging aangetroffen.
    Het sediment in BS2 is licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. Hierdoor krijgt het sediment voor de T1 toetsing 'klasse industrie' en T3 'klasse B'. Volgens de T5 toetsing is het sediment 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen. Bestrijdingsmiddelen zijn tevens aangetoond in nabij uitgevoerd onderzoek. Er is een licht verhoogd PFAS-gehalten gemeten in het sediment deze concentratie bevindt zich onder de toepassingseis. Voor wat betreft PFAS gelden dan ook geen toepassingsbeperkingen.
  • Verhardingsonderzoek- asfalt,
    De Baardmeesweg is in 2016 opnieuw aangelegd. Uit het certificaat van de fundatie blijkt dat de opgebrachte partij voldoet aan de eisen voor NV-Bouwstof. Omdat het certificaat van het asfalt van de Baardmeesweg ontbreekt, is enkel het asfalt van de weg onderzocht. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan het asfalt verwijderd en afgevoerd worden naar een erkend verwerker en/of (warm) worden hergebruikt.
    De resultaten van dit asfaltonderzoek geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

De gevonden gehalten in de bodem, waterbodem, asfalt, fundatie van de locaties vormen in milieutechnische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein.

Aanbevelingen
In het rapport wordt aangegeven dat bij toekomstige (her)ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met de kleeflaag op een diepte 0,19 m en 0,23 m van de zuidelijke weg van de Gooiseweg. Deze dient apart af te worden gefreesd en te worden verwerkt door een erkend verwerker.

4.2.2.4 Aanvullend bodemonderzoek

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van (ernstige) verontreiniging aanwezig. Er dient nog onderzoek te worden verricht op de nog niet eerder onderzochte locaties ter plaatse van het agrarisch perceel Baardmeesweg 13. Het nog uit te voeren onderzoek zal aantonen of er sprake is van een geval van (ernstige) verontreiniging en of er sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Indien dit het geval is zal de bodemkwaliteit verbeteren.
Deze onderzoeken zullen op een later moment alsnog uitgevoerd worden.

4.2.3 Beoordeling van de effecten op de bodem

In de oplegnotitie zijn ten behoeve van het voorliggende plangebied de effecten van de voorliggende plannen op de bodem als volgt samengevat:

  • Bodemkwaliteit
    Binnen het plangebied zijn geen gevallen van (ernstige) verontreiniging aanwezig. Er dient nog onderzoek te worden verricht op de nog niet eerder onderzochte locaties ter plaatse van het agrarisch perceel Baardmeesweg 13.
    Het nog uit te voeren onderzoek zal aantonen of er sprake is van een geval van (ernstige) verontreiniging en of er sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Indien dit het geval is zal de bodemkwaliteit verbeteren.
  • Grondbalans
    Er wordt in de aanlegfase meer grond aangevoerd dan afgevoerd, waardoor het effect op de grondbalans negatief is beoordeeld
  • Zetting
    Na het bouwrijp maken voldoet het plangebied aan de gestelde restzettingseis. De gebouwen worden onderheid of gefundeerd op het zandpakket onder de deklaag en zijn dus niet aan zetting onderhevig. Het effect is daarom neutraal (0) beoordeeld.

Aanlegfase
Het is wettelijk verboden om de kwaliteit van de bodem te verslechteren. De activiteiten die op het bedrijventerrein gaan plaatsvinden, mogen daarom geen negatief effect hebben op de bodemkwaliteit. Dit kan worden nagegaan dooreen eindsituatie vast te stellen na het gebruik van de locatie. Het effect is neutraal beoordeeld.

4.3 Cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden

4.3.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.3.2 Cultuurhistorische en landschappelijke waarden

Cultuurhistorische objecten en structuren verwijzen naar de inpolderings- en ontginningsfasen en zijn nog steeds als landschappelijke waarden herkenbaar.
De aanwezige agrarische bebouwing is niet aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0023.png"
Afbeelding 4.2: uitsnede provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (plangebied is in blauw globaal weergegeven)

Op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart worden de landschappelijke en cultuurhistorische 'kernkwaliteiten' en 'basiskwaliteiten' aangegeven.

Tot de kernkwaliteiten worden elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Tot de kernkwaliteiten worden gerekend: de dijken, vaarten, interne ontsluitingsstructuur, flankerende beplanting (laanbeplanting) bosranden, oude elementen en landschapskunstwerken. Daar waar langs de provinciale wegen laanbeplanting aanwezig is, die is aangewezen als kernkwaliteit, is het provinciale beleid gericht op behoud en versterking.

Tot de basiskwaliteiten behoren onder andere de openheid van het landschap, de verkavelingsstructuur, gemalen, hoge bruggen, erfbeplanting. In en rondom het plangebied worden de onderstaande elementen en structuren onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0024.png"
Afbeelding 4.3: overzichtskaart cultuurhistorische waarden (plangebied is in blauw globaal weergegeven)

De Hoge Vaart is op de waardenkaart gewaardeerd als kernkwaliteit. Het zijn kwaliteiten die belangrijk zijn voor 'het verhaal van Flevoland'. De Hoge Vaart is gesitueerd ten noordwesten van het plangebied. Samen met de Lage Vaart spelen deze kanalen een belangrijke rol bij de afwatering van de polder. Na het droogvallen van de polder zijn deze kanalen met elkaar in verbinding gebracht. Kenmerkend voor de waterhuishouding van de polder is de hiërarchie van brede vaarten met smallere tochten (sloten).

Sluizen en gemalen zijn ook belangrijke elementen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het sluiscomplex De Hoge Knarsluis.

De structuur van het verkavelingspatroon is nog hetzelfde en de ruimtelijke samenhang met rechte vaarten, tochten en polderwegen is herkenbaar. Het verkavelingspatroon in het plangebied is qua oriëntatie een voortzetting van het raster van Oostelijk Flevoland, zoals ontworpen door de Rijksdienst IJsselmeerpolders. Aansluiting bij het omringende landschap is maatgevend geweest voor de huidige ruimtelijke opbouw.
Het beplantingsprofiel van de Hoge Vaart en de Gooiseweg benadrukken het verkavelingspatroon en daarmee het polderconcept. Beide lijnelementen vormen visueel-ruimtelijke dragers van het gebied. De Gooiseweg kent dichte beplanting aan de zuidzijde. De laanbeplanting en erven langs de Baardmeesweg versterken het lijnelement van de Hoge Vaart, maar zijn niet gewaardeerd op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Deze cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden in de oplegnotitie (zie bijlage 12) nader toegelicht. Daarbij is aangegeven wat de invloeden van de verschillende activiteiten zijn op deze waarden. Het gaat daarbij met name om zichtbaarheid en beleving van het landschap. Ten aanzien van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt in het MER het volgende geconcludeerd:

  • De uitbreiding van het bedrijventerrein vormt een sterk contrast met het huidige open en agrarische karakter van het gebied. De verschijningsvorm en betekenis van het gebied verandert, waarmee de gebiedskarakteristiek van het huidige polderlandschap wordt aangetast. Vanwege de aantasting van het open agrarische polderlandschap is de invloed op de gebiedskarakteristiek voor het deelgebied 35 ha bedrijventerrein negatief beoordeeld.
  • De Hoge Vaart en de Knardijk zijn aangewezen als ‘kernkwaliteiten’ in provinciaal beleid. Deze worden door de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV niet fysiek aangetast. Door de voorgenomen activiteit verdwijnt het kenmerkende verkavelingspatroon met boerenerven met karakteristieke erfbeplanting. De invloed op landschappelijke en cultuurhistorische waarden en structuren is negatief beoordeeld.
  • De uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV komt aan de rand van het open agrarische polderlandschap te liggen en is vanuit de directe omgeving (de Gooiseweg en Hoge Vaart), ondanks de kleurkeuze van plaatmateriaal, goed zichtbaar door de hoogte en vorm van de gebouwen. Vanwege de (geplande beplanting) is het bedrijventerrein vanuit de wijdere omgeving nagenoeg niet zichtbaar. De invloed op zichtbaarheid en beleving is vanwege de invloed op lokaal niveau en vanaf de Knardijk negatief beoordeeld voor het deelgebied bedrijventerrein.

Langs een groot deel van het bedrijventerrein Trekkersveld III staat in de huidige situatie een bomenrij parallel aan de Gooiseweg (m.u.v. het tankstation). Het advies is om de bomenrij door te trekken langs het 35 hectare bedrijventerrein Trekkersveld IV.

4.3.3 Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016 2e herziening' ligt het plangebied binnen een zone met een Waarde - Archeologie 4 en 5. De ligging van deze zones zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische vrijstellingenkaart van Zeewolde, waarop dezelfde zones aangeduid staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0025.png"
Afbeelding 4.4: uitsnede archeologische vrijstellingenkaart (AVK) (plangebied is in blauw aangegeven)

Voor deze zones geldt dat er voor ontwikkelingen in die zones archeologisch onderzoek nodig is, indien deze groter zijn dan 500 m2 en respectievelijk dieper reiken dan 100 cm -Mv (Waarde - Archeologie 4) en 150 cm -Mv (Waarde - Archeologie 5) reiken. Gezien de omvang van de voorgenomen ingrepen is in het gebied een archeologisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de ruimtelijke onderbouwing van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3.1 Inventariserend (archeologisch) veldonderzoek (IVO)

Mede in het kader van het bestemmingsplan is binnen het plangebied een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied “Trekkersveld IV” in Zeewolde. De voorgenomen activiteiten (uitbreiding bedrijventerrein Trekkersveld IV) gaan gepaard met bodemingrepen, waardoor de oorspronkelijke bodemlagen en hiermee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Informatie over de exacte inrichting van het gebied waren ten tijde van het onderzoek nog niet bekend.

Het archeologisch onderzoek bestaat uitsluitend uit een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het doel van het onderzoek is om specifiek inzicht te krijgen in de aard en opbouw van de lokale geologische gelaagdheid en in hoeverre deze afzettingen invloed hebben gehad op de locatiekeuze van prehistorische samenlevingen.
Vanwege de omvang van het terrein en de verwachte erosie is daarom een splitsing gemaakt in een extensief verkennend onderzoek (fase 1a) en een intensief verkennend onderzoek (fase 1b). Het voorliggende onderzoeksrapport beschrijft de resultaten van onderzoeksfase 1a, die is uitgevoerd in de vorm van een (extensief) booronderzoek. De rapportage van het veldonderzoek is als bijlage 16 in de toelichting opgenomen.

Op basis van het onderzoek is in de rapportage vastgesteld dat het plangebied in een geërodeerd dekzandlandschap ligt. De oorspronkelijke top van het dekzand en een hierin voorkomende podzolbodem zijn als gevolg van de verspoeling door de vorming van het Almere en de latere Zuiderzee in de Middeleeuwen verdwenen.
Uitzondering hierop vormt het restant van een beekdal, waarvan de loop aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en het gereconstrueerde zanddieptemodel uit dit onderzoek valt af te leiden. Het beekdal is vermoedelijk een oude benedenloop van een beek, die afkomstig is van de Veluwe, ten oosten van het Nuldernauw. Op grond van de boringen is het dal naar schatting 100 m breed en ligt de basis op maximaal 4,7 m –Mv. De vulling bestaat uit veen met veel houtresten en vertoont een afwisseling met lagen matig fijn tot matig grof zand, detritus en gyttja.
Archeologisch gezien is als gevolg van de erosie in het gebied de verwachting op resten in het grootste deel van het plangebied naar laag bij te stellen. De kans dat in dit deel nog intacte nederzettingsresten uit de prehistorie gevonden zullen worden is zeer klein.

Wel is in het zuidwestelijk deel van het onderzoeksgebied (het voorliggende plangebied) de aanwezigheid van een voormalig beekdal vastgesteld, dat mogelijk al sinds het Mesolithicum hier gelegen heeft. Vanwege de aanwezigheid van veen kan in dit dal goed geconserveerd archeologisch materiaal aanwezig kan zijn, dat bijvoorbeeld afkomstig is van nederzettingen langs het dal, die nu geërodeerd zijn. Hierbij valt te denken aan water-gerelateerde resten, sporen van jacht, deposities of mogelijk resten van een oude infrastructuur. Hierop geldt een hoge archeologische verwachting. Ook het veen zelf is landschappelijk gezien waardevol. Het veen kan namelijk ecofacten bevatten die inzicht geven in paleogeografische, biologische en archeologische genese van het gebied ten oosten van Zeewolde. In de rest van het onderzoeksgebied en vermoedelijk de wijde omgeving ervan is alle informatie hierover als gevolg van grootschalige erosie verdwenen.

Advies
In een groot deel van het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachting. Hier is een met veen gevuld beekdal aanwezig, die archeologisch gezien nog relevante informatie kan bevatten (zie ook paragraaf 4.3.4).
Aanbevolen wordt daarom in dit deel van het plangebied een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase 1b, uit te voeren om de archeologische betekenis en de aardkundige en landschappelijke waarde van dit element in beeld te brengen. De ligging van het te onderzoeken gebied is weergegeven in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0026.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0027.png"
Afbeelding 4.5: advieskaart ten behoeve van nader onderzoek (het nieuwe plangebied is in blauw aangegeven)

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht in een klein deel van het voorliggende plangebied geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Het terrein is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen.

Wel geldt dat wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, men deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10, bij de gemeente dient te melden. Dit geldt in dit gebied in het bijzonder ook voor wanneer onvoorzien resten van scheepswrakken worden aangetroffen. Dergelijke resten zijn namelijk met behulp van regulier archeologisch onderzoek lastig op te sporen.

De conclusies uit de rapportage vormen een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag, de gemeente Zeewolde, een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Als gevolg van de resultaten van het onderzoek komt voor het grootste deel van het plangebied de geldende archeologische bestemming te vervallen. Ter plaatse van de gronden waarvoor nader onderzoek wordt geadviseerd, behouden de gronden de archeologische dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 3), zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016 2e herziening'.

4.3.3.2 Scheeps- en vliegtuigwrakken

Uit het MER blijkt dat rondom het plangebied scheepswrakken zijn aangetroffen (Archis Zaak-ID 3050851100, 3206088100, 3050843100, 3051012100) en tevens enkele vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog. Deze liggen buiten het plangebied.

Voor het gehele plangebied geldt de trefkans op scheeps- en vliegtuigwrakken. De werkzaamheden mogen pas worden uitgevoerd nadat hiervoor een Programma van Eisen en Meldingenprotocol Scheepswrakken zijn opgesteld.

4.3.4 Aardkundige waarden

Op basis van de geomorfologische kaart bestaat de Flevopolder uit een vlakte van getij-afzettingen, oftewel de drooggelegde Zuiderzeebodem. In de ondergrond bevinden zich sporen van vroegere landschappen die inzicht bieden in de ontstaansgeschiedenis van het gebied. De provincie Flevoland hecht waarde aan het behoud van deze waarden, als onderdeel van de bodemkwaliteit en een archief van de opbouw van de Flevolandse ondergrond.
In de Omgevingsprogramma Provincie Flevoland (paragraaf 2.1) is het stroomgebied van de oer-Eem aangemerkt als aardkundig waardevol gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0028.png"

Afbeelding 4.6: uitsnede provinciale kaart Aardkundig waardevolle gebieden (plangebied is in blauw aangegeven)

In het kader van de milieueffectrapportage (zie paragraaf 4.1 van deze toelichting) is vastgesteld dat het plangebied volgens de Aardkundige waardenkaart ligt binnen de eenheid: 'Dekzand hoogte, versneden, Eemsysteem, basisveen, Hauwertafzetting'. De actualisatie (2018) stelt dat de onderdelen “dekzandhoogte”, “basisveen” en “Hauwert-complex” niet specifiek kenmerkend zijn binnen deze begrenzing. De nadruk ligt daarom op de globale begrenzing van het stelsel van geulen behorende tot het stroomsysteem van de oer-Eem, dat op paleogeografische kaarten en het AHN zichtbaar is.
Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is deze aanduiding daarom vertaald naar 'Voormalig Eem-Stroomgebied'. Het betreft een pleistoceen afwateringsstelsel bestaande uit de beekdalen en de geulen die zich in het dekzand hebben ingesneden. Deze geulen zijn overwegend zuidoost-noordwest georiënteerd en onderzoek heeft uitgewezen dat op de flanken veelal archeologische waarden worden ontdekt.
Het archeologische veldonderzoek dat reeds is uitgevoerd heeft de ligging van geulen in de ondergrond aangetoond binnen de begrenzing van het bedrijventerrein (zie paragraaf 4.3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0029.png"
Afbeelding 4.7: uitsnede provinciale kaart Aardkundige waardevolle gebieden (Velthuis e.a. 2018)

In de oplegnotitie wordt ten aanzien van de aardkundige waarden geconstateerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV een groot oppervlakte betreft van het 'Voormalig Eem-Stroomgebied'. Bij deze ontwikkeling zal bodemverstoring beneden maaiveld optreden waarbij mogelijk aanwezige geulen van de oer-Eem worden aangetast of vernietigd.

In het MER is aangegeven (zie paragraaf 13.7.1. 'Leemten in kennis' van het MER, deel B; zie paragraaf 7) aangegeven dat het voor het plangebied kennis en informatie ontbreekt over het gebied voor het thema aardkundige waarden. Het plangebied is op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als aardkundig waardevolle gebied ´Voormalig Eem-stroomgebied´. Het betreft de globale begrenzing van het stelsel van geulen behorende tot het stroomsysteem van de oer-Eem.
Onbekend is waar deze geulen zich exact in de ondergrond bevinden. Dat zal nader onderzoek moeten uitwijzen. Deze leemte in kennis heeft invloed op de effectbeoordeling in het kader van het MER. De beoordeling is uitgegaan van worst case, waarbij elke vorm van bodemverstoring ter plaatse van deze aardkundig waardevolle zone als negatief is beoordeeld.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden, hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. Het gehele proces start met de digitale toets, daaruit volgt de te doorlopen procedure. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Op basis van de digitale toets volgt de normale procedure. De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water.

4.4.2 Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is in deze paragraaf opgenomen.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast streeft het naar een evenwichtig grondwatergebruik door de onttrekking van grondwater in evenwicht te brengen met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport: 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)'. De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van onder meer de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Nationaal Water Programma
Het Nationaal Water Programma bestaat uit het landelijke en regionale waterbeleid, vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en -beheer beschreven voor de periode 2022-2027. Het programma richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.Nationaal Waterplan.
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.

Het Waterkader en De Uitbeelding
Voor de beoordeling van ruimtelijke plannen heeft het waterschap (in samenwerking met de gemeenten) een zogenaamd Waterkader opgesteld en het document 'De uitbeelding' waarin de kaders en richtlijnen van het waterschap zijn opgenomen. De uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen zijn analoog aan het Waterbeheerplan onderverdeeld in de thema's veiligheid, voldoende water en schoon water. Water is mede ordenend in de ruimtelijke inrichting.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar dat alle wateraspecten - veiligheid (V), schoon water (S), voldoende water (W) en doelmatig beheer en onderhoud - een integraal onderdeel vormen van de ruimtelijke planvorming.

4.4.3 Waterhuishoudkundige uitgangspunten

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan en de milieueffectrapportage (zie paragraaf 4.1) wordt uitgebreid gekeken naar de relevante wateraspecten (thema's):

  • Veiligheid:
    • 1. primaire keringen;
    • 2. regionale keringen.
  • Voldoende water:
    • 1. wateroverlast;
    • 2. goed functionerend watersysteem;
    • 3. anticiperen op watertekort.
  • Schoon water:
    • 1. goede structuurdiversiteit;
    • 2. goede oppervlaktewaterkwaliteit;
    • 3. goed omgaan met afvalwater.
4.4.4 Uitbreiding Trekkersveld IV

In de waterparagraaf (zie bijlage 17 van deze toelichting) is de onderzoeksnotitie voor Trekkersveld IV als bijlage 2 opgenomen. Hierin wordt onder andere een geohydrologische gebiedsbeschrijving gegeven.

4.4.4.1 Thema Veiligheid

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing. Het plangebied ligt niet buitendijks. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing. Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een overige waterkering. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

4.4.4.2 Thema Voldoende Water
4.4.4.2.1 Wateroverlast

Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied. De netto toename in verharding binnen het plangebied is ongeveer 31,5 hectare (90% van 35 hectare ) en dus is watercompensatie noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0030.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0031.png"  

Afbeelding 4.8: huidige situatie plangebied (bron: Streetsmart by Cyclomedia) en concept verkavelingsplan Trekkersveld IV (bron: BKP)

De initiatiefnemer is voornemens om de compenserende waterberging te creëren binnen en buiten het plangebied.

Uitgaande van een compensatie eis van 5,5% - welke dient te worden gerealiseerd als open water - betekent dit dat er ten minste voor 1,89 hectare open water moet zijn voorzien. De watercompensatie wordt gevonden in:

  • de verbreding van de Baardmeestocht ten zuiden van de Gooiseweg als onderdeel van het Blauwe Diamant project (zie voor impressie navolgende afbeelding 4.9);
  • de verbreding van de Baardmees-D-tocht, ter plaatse van Trekkersveld IV, waarbij wordt gedacht aan het profiel als weergegeven in navolgende afbeelding 4.10.

Het waterschap gaat in 2024 haar compensatiebeleid actualiseren. Als gevolg daarvan is de verwachting dat de bergingsnormen op basis van het nieuwste klimaatscenario van de KNMI zullen ongeveer verdubbelen. Zodra het beleid is vastgesteld dient een initiatiefnemer zich daaraan te houden bij een aanvraag om een watervergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0032.png"
Afbeelding 4.9: Impressie verbreding Baardmeestocht ten zuiden van de Gooiseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0033.png"
Afbeelding 4.10: watercompensatie in Baardmees-D-tocht & dwarsprofiel ter hoogte van Trekkersveld IV

Binnen het project Blauwe Diamant wordt ten zuiden van de Gooiseweg, extra waterberging gecreëerd door de verbreding van de tocht van 8 naar 35 m over een lengte van circa 800 meter. Vanwege de complexiteit en lengte van de procedure is voorgesteld om deze waterberging te creëren binnen 5 jaar na ontwikkeling van het eerste kavel van Trekkersveld IV. Hiermee wordt, in overleg met het waterschap, afgeweken van de eis om de waterberging te creëren vóór aanleg van het nieuw verhard oppervlak.

In de huidige situatie is de Baardmees-D-tocht verbonden met de Baardmeesvaart door een duiker. In de nieuwe situatie wordt deze duiker verwijderd en wordt een open verbinding gecreëerd, wat de doorstroming verbeterd.

Bij grote plannen met een toename van de verharding die groter of gelijk is aan 250.000 m2 (25 hectare) wordt als onderdeel van de maatwerkberekening bepaald of het risico op inundatie binnen de Flevolandse normering voor wateroverlast blijft (watersysteemtoets). Hiervoor geldt een toetsing voor wateroverlast in stedelijk gebied en een toetsing op de overstromingskans in het aangesloten landelijk gebied. Hierbij dient rekening te worden gehouden met klimaatveranderingen.
De invulling van het plan Trekkersveld IV ligt nog niet definitief vast en dient nog nader te worden uitgewerkt. Navolgend op deze waterparagraaf wordt een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan opgesteld voor Trekkersveld IV, waarin dit plan technisch wordt uitgewerkt en onder andere de genoemde watersysteemanalyse en een stresstest wateroverlast wordt opgenomen. In dit kader vindt nadere afstemming plaats met het waterschap vóór indienen van een aanvraag om een vergunning.

4.4.4.2.2 Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld: Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.

In de huidige situatie wateren de agrarische percelen af op kavelsloten welke afwateren op de Baardmees-D- tocht. Tussen de Baardmees-D-tocht en de Baardmeesvaart is een duiker (Ø700) gelegen welke zorgt voor opstuwing.
In de nieuwe situatie wordt deze duiker in zijn geheel verwijderd om de doorstroming en afwatering in het gebied te verbeteren. Er wordt geen apart peilgebied gecreëerd.

Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw (stedelijk) water wordt het waterschap betrokken bij de uitwerking van het plangebied naar een definitief ontwerp van het watersysteem. Daarbij wordt bij het ontwerp van de uit te breiden watergang rekening gehouden met de ontwerprichtlijnen als gesteld in het Waterkader. Zo wordt de verbrede Baardmees-D-tocht gerealiseerd met een natuurvriendelijke oever (talud 1:5) aan de zijde van het bedrijventerrein.

4.4.4.2.3 Anticiperen op watertekort

In het plan zijn geen nieuwe watergangen voorzien, enkel de vergroting van de bestaande watergang ten behoeve van compenserende waterberging. Daarnaast wordt het gebied opgehoogd tot -2,75 m - NAP. Het plangebied is in de nieuwe situatie naar verwachting niet afhankelijk van wateraanvoer uit de omgeving, gezien de aard van de ontwikkeling.

4.4.4.3 Thema Schoon Water
4.4.4.3.1 Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld: Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

4.4.4.3.2 Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.

Het hemelwater van daken wordt schoon geacht en direct geloosd op oppervlaktewater in het geval van de kavels langs de Baardmeesvaart en de verbrede Baardmees-D-tocht. Daarbij wordt het gebruik van uitlogende materialen zoveel mogelijk voorkomen. De kavels langs de plangrens met het buitengebied lozen via een hemelwaterriool op de Baardmees-D-tocht aan de zuidzijde van het plangebied.
Vuil hemelwater wordt gezuiverd voor lozing op oppervlaktewater. Indien er meer dan 1.000 voertuigbewegingen per dag worden verwacht of meer dan 50 parkeerplaatsen, wordt een zuiverende voorziening gerealiseerd om regenwater van de weg te zuiveren voordat het op het oppervlaktewatersysteem wordt geloosd.

4.4.4.3.3 Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zo nodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Bij nieuwbouwgebieden (bijvoorbeeld woonwijk, industrieterrein) is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.

Afvalwater wordt gescheiden ingezameld. Het hemelwater wordt direct - of in geval van de weg en parkeerplaatsen mogelijk via een zuiveringssysteem - geloosd op het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt verzameld via een vuilwaterstelsel.

Om het vuilwater af te voeren naar de afvalwaterzuivering wordt een apart rioolgemaal gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied door de gemeente Zeewolde. Dit rioolgemaal pompt het vuilwater vervolgens naar het bestaande stelsel in industriegebied Trekkersveld III. Over de precieze uitvoering van het riool zijn de gemeente en het waterschap in overleg.

4.4.5 De Watertoets

Met betrekking tot de voorliggende plannen is ten tijde van het eerdere (vernietigde) bestemmingsplan uitvoerig overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Het waterschap heeft, bij brief van 30 september 2020, destijds laten weten dat de waterparagraaf de relevante wateraspecten, streefbeelden en uitgangspunten van de beleidsthema's Veiligheid, Voldoende water en Schoon water dient te beschrijven. De (separaat) opgestelde waterparagraaf met referentie: D10011928:33, is vervolgens getoetst op deze thema's. De waterparagraaf is middels drie commentaarronden, volledig en correct opgesteld. De brief van 30 september 2020 betreft daarom een positief wateradvies en is als bijlage 18 in de toelichting opgenomen.

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan heeft in samenwerking met het waterschap een actualisatie van de waterparagraaf plaatsgevonden op basis van nieuwste wet- en regelgeving en beleid. De gemeente is momenteel nog in overleg met het waterschap over de nadere uitvoering van de watercompensatie en dan met name met betrekking tot de uitvoering van de Baardmees D-tocht.

Uit de nog uit te voeren toetsing inzake het waterhuishoudingsplan wordt uiteindelijk bepaald of uitgangspunten voor compensatie zoals in deze toelichting kunnen worden aangehouden.

4.5 Grondwater

In de MER zijn de effecten van de voorgenomen planontwikkeling voor het aspect grondwaterkwantiteit in het freatisch vlak (ondiep) beoordeeld. Daarbij is gekeken naar grondwateroverlast, kwel en opbarsting.

4.5.1 Grondwateroverlast

De aanlegwerkzaamheden hebben een tijdelijk negatief effect op grondoverlast vanwege de tijdelijke ontgrondingen en het verwijderen van het bestaande drainagestelsel. Door het terugbrengen van het moedermateriaal en het ophogen van (delen van het terrein) is uiteindelijk een positief effect voor grondwateroverlast te verwachten voor het bedrijventerrein.

4.5.2 Kwel

Als gevolg van de aanlegwerkzaamheden is ook een tijdelijk negatief effect (-) op kwel vanwege het afgraven ten behoeve van de benodigde ondergrondse infrastructuur. Om tijdelijke negatieve gevolgen van kwel te voorkomen of te beperken, wordt aangeraden om graafwerkzaamheden in het plangebied zoveel als mogelijk te beperken Na het afgraven worden de sleuven opgevuld en het deelgebied opgehoogd, zodat geen negatief effect van kwel meer optreedt. Het permanente effect van de aanlegfase voor kwel is neutraal beoordeeld.

4.5.3 Opbarsting

Het effect op opbarsting is een tijdelijk negatief effect vanwege de graafwerkzaamheden ten behoeve van de benodigde ondergrondse infrastructuur. Met deze de graafwerkzaamheden neemt de kans op opbarsting tijdelijk toe ten opzichte van de referentiesituatie.
In een later stadium van de aanlegfase worden de sleuven weer opgevuld en het terrein (deels) weer opgehoogd, waardoor het permanente effect van de aanlegfase als neutraal is beoordeeld.

4.6 Natuurwaarden

4.6.1 Algemeen

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

4.6.2 Soortenbescherming

4.6.2.1 Quickscan natuurwetgeving

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) opnieuw een ecologische quickscan uitgevoerd ter plaatse van Baardmeesweg 13, Zeewolde. De Ecologische quickscan Baardmeesweg 13, Zeewolde (Silvavir ecologisch advies, 2023-0901, d.d. 11 oktober 2023 ) is als bijlage 19 in deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied mogelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn voor beschermde diersoorten. Het woonhuis en de schuren zijn potentieel geschikt voor vleermuizen, vogels en zoogdieren. De sloot die door het terrein loopt is mogelijk geschikt voor (groene) kikkers. Als gevolg van de aanlegwerkzaamheden worden in het plangebied beschermde soorten en hun leefgebieden verstoord:

  • Nader onderzoek naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen wordt geadviseerd.
  • Nader onderzoek naar rust- en voorplantingsplaats van kleine marters en boom/steenmarter wordt geadviseerd.
  • Nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten van boerenzwaluw, huismus, kerkuil, steenuil en gierzwaluw wordt geadviseerd.
  • Om te voldoen aan de zorgplicht zal er voorafgaand aan het dempen van de watergang een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld. Het feitelijke dempen van de watergang zal vervolgens moeten geschieden onder ecologische begeleiding.

Voor alle plant- en diersoorten, dus ook degenen die niet worden beschermd onder bepaalde natuurbeschermingsrichtlijnen geldt de zorgplicht. De zorgplicht stelt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Er moet tijdens de werkzaamheden rekening worden gehouden met diverse algemeen aanwezige soorten. Dit betekent dat dieren die op eigen gelegenheid het plangebied kunnen verlaten, hier de kans toe krijgen. Soorten die dit niet kunnen, dienen te worden verplaatst naar een geschikte omgeving buiten het plangebied.

In de bebouwing en de rest van het plangebied, is de aanwezigheid van algemeen beschermde broedende vogels niet uit te sluiten. Er wordt geadviseerd om werkzaamheden uit te voeren in de voor plant- en diersoorten minst kwetsbare perioden.

Door buiten de kwetsbare perioden te werken, kan een groot deel van de verwachte verstoring en schade worden beperkt. Het betreft hier de voortplantingsperiode en overwinteringsperiode van dieren. Deze perioden zijn afhankelijk van weersinvloeden, daarom zijn hier enkel richtdata over te geven.

Er wordt geadviseerd werkzaamheden niet tijdens het broedseizoen uit te voeren, broedende vogels en hun nesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Hiervoor is geen ontheffing mogelijk. De broedperiode is afhankelijk van weersomstandigheden maar loopt in ieder geval van 15 maart tot en met 15 augustus maar kan ook eerder beginnen en langer doorlopen. Omdat alle broedende vogels beschermd zijn, vallen ook broedgevallen buiten deze globale periode onder het verstoringsverbod.

Wanneer ervoor wordt gekozen om toch binnen het broedseizoen werkzaamheden uit te voeren, dan moet er voorafgaand aan de werkzaamheden een vogeldeskundige vaststellen of er broedende vogels aanwezig zijn. Indien dit het geval is, zal een inschatting moeten worden gemaakt van de mate waarin de werkzaamheden voor verstoring zouden zorgen. De uitkomst van deze inschatting kan gevolgen hebben voor de uitvoer en projectplanning indien broedsels worden aangetroffen.

4.6.2.2 Nader onderzoek

In 2024 wordt een veldonderzoek uitgevoerd. Op grond van het beleid van de provincie Flevoland kan voor de kleine marterachtigen ook zonder nader onderzoek direct tot het treffen van mitigerende maatregelen worden overgegaan. Op grond van dit nader onderzoek worden mitigerende maatregelen bepaald in een mitigatieplan ten behoeve van de ontheffing Wnb. In het bestemmingsplan wordt ruimte gereserveerd voor nestplaatsen en het aanbrengen van verblijfplaatsen.

4.6.3 Gebiedsbescherming

4.6.3.1 Natuurnetwerk Nederland

In de oplegnotitie (zie bijlage 20) is gekeken naar de effecten van de voorgenomen activiteiten op de omliggende gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied voor de uitbreiding van Trekkersveld IV grenst direct aan twee NNN-gebieden:

  • Het plangebied is aan de zuidkant door de Gooiseweg (N305) gescheiden van de NNN-verbindingszone Horsterwold Harderbroek.
  • Aan de noordzijde valt het plangebied deels in NNN-verbindingszone Hoge Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0034.png"
Afbeelding 4.11: liggen NNN-gebieden ten opzichte van het plangebied (plangebied is in blauw globaal aangegeven)

Effecten op beschermde NNN-gebieden kunnen op verschillende manieren optreden. Zo kan er sprake zijn van oppervlakteverlies van leefgebieden of groeiplaatsen en van versnippering van deze leefgebieden en groeiplaatsen. Ook kan verstoring van soorten door activiteiten buiten het plangebied in zulke mate optreden dat het NNN-gebied zijn waarde als geschikt leefgebied voor de kenmerkende soorten verliest. Wanneer deze effecten leiden tot een grote aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden, of tot een vermindering van het oppervlak van of samenhang tussen die gebieden wordt van een significant effect gesproken.

4.6.3.2 Beoordeling van de effecten op NNN-gebieden

Ten aanzien van de effecten vanwege de uitbreiding van enkel het bedrijventerrein Trekkersveld IV op de omliggende NNN-gebieden wordt in de oplegnotitie gemeld dat het NNN-gebied verbindingszone Hoge Vaart dicht langs het bedrijventerrein loopt.

De toename van geluid, licht en optische prikkels zal in de gebruiksfase vergelijkbaar zijn met Trekkersveld I, II en III, waardoor dit niet zal leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden of kenmerken of vermindering van (geschikt) oppervlakte van of samenhang tussen NNN-gebieden. Ook in de aanlegfase van het bedrijventerrein is de verstoring door geluid, licht en optische prikkels neutraal beoordeeld.
Ruimtebeslag op NNN-gebieden is uitgesloten. Er worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld.

4.6.3.3 Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich niet binnen of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Veluwerandmeren op 1,6 km afstand van het plangebied. Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen bevindt zich op 10 km, Natura 2000-gebied Arkemheen op 11 km en Natura 2000-gebied Veluwe op 8 km.
Gezien de afstand tot de diverse Natura 2000-gebieden wordt in het MER voor de referentiesituatie alleen rekening gehouden met Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. In verband met de reikwijdte van stikstofeffecten is ook een beschrijving van Natura 2000-gebied Veluwe opgenomen. In het MER (MER, deel B zie bijlage 7) is een nadere beschrijving van beide gebieden opgenomen.

4.6.3.3.1 Onderzoek stikstofdepositie

Nieuwe ontwikkelingen die een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben, kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen.
Effecten van een plan of een project op de stikstof-depositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan deze stikstofdepositie op de stikstof-gevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden worden berekend.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV zijn de effecten tijdens de bouwfase en gebruiksfase van het plan op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden opnieuw inzichtelijk gemaakt. De rapportage Trekkersveld IV Zeewolde onderzoek stikstofdepositie (Sweco, nr. NL23-648800269-65034, d.d. 22-11-2023) is als bijlage 20 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Omdat de realisatie van het Trekkersveld IV in Zeewolde leidt tot een toename van de stikstofdepositie en intern salderen niet voldoende is, zijn de mogelijkheden van mitigatie door extern salderen onderzocht. Extern salderen is een (mitigerende) maatregel die de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden kan voorkomen. Bij extern salderen wordt maximaal 70% van de stikstofdepositieruimte overgenomen van een ander (extern) bedrijf dat permanent met een emissieveroorzakende activiteit stopt.

De gemeente heeft daartoe in de buurt van het plangebied twee veehouderijen aangekocht. In het rapport is onderzocht of door het beëindigen van de activiteiten van deze veehouderijen er voldoende ruimte vrijmaakt wordt om te compenseren voor de depositietoename ten gevolge van de planontwikkeling.

Wanneer extern salderen met de veehouderijen OKW5 en OKW9 (met 30% afroming) wordt ingezet als mitigerende maatregel, worden de depositietoenames die ontstaan tijdens de bouw- en gebruiksfase volledig gecompenseerd. De resultaten van alle onderzochte situaties zijn in het onderzoek samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 4.1: Resultaten onderzochte resultaten (bron: Trekkersveld IV Zeewolde, Onderzoek stikstofdepositie (zie bijlage 20))

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0035.png"

Geconcludeerd wordt dat extern salderen met de emissierechten van de bedrijven Ossenkampweg 5 (OKW5) en Ossenkampweg 9 (OKW) een gepaste mitigerende maatregel is om te compenseren voor de toename ten gevolge van de planontwikkeling. De uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV leidt voor zowel de bouw- als gebruiksfase niet tot negatieve effecten voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden.

Voor het bestemmingsplan zijn dus vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen.

4.6.3.3.2 Passende beoordeling stikstofdepositie

Extern salderen als mitigerende maatregel dient conform artikel 6, lid 3 Habitatrichtlijn plaats te vinden in het kader van een passende beoordeling. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is een passende beoordeling uitgevoerd. De Passende beoordeling stikstofdepositie - Trekkersveld IV (Sweco, nr NL23-648800269-65380, d.d. 27-11-2023) is als bijlage 21 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de passende beoordeling blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling een toename aan stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuur binnen het Natura 2000-gebied Veluwe en het gebied Naardermeer. Voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW wordt overschreden, is onderzocht of de berekende toename aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van het stikstofgevoelige areaal.

Na extern salderen bedraagt de maximale toename 0,00 mol N/ha/jaar. Significante negatieve gevolgen door de toename aan stikstofdepositie door de ontwikkeling zijn daarmee met zekerheid uitgesloten. De emissierechten van de veehouderijen Ossenkampweg 5 en Ossenkampweg 9 (de saldogevende partijen OKW 5 en OKW 9) zijn bovendien niet nodig voor het behalen van de emissiereductiedoelstellingen ten behoeve van natuurverbetering op Natura 2000-gebieden.

Op basis van de Passende Beoordeling kan worden geconcludeerd dat, wanneer gebruik wordt gemaakt van extern salderen, de berekende stikstofdepositie ten gevolge van het Trekkersveld IV met zekerheid niet zal leiden tot effecten op de aanwezige habitattypen en leefgebieden. Het plan staat hiermee niet in de weg aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden door het voorgenomen plan, ook in cumulatie met andere plannen en projecten, zijn daarom uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming kan hiermee worden verleend.

4.6.3.3.3 Vertaling in het bestemmingsplan

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting (artikel 9.1.1) opgenomen die waarborgt dat er met bouwrijpmaken, bouwen en gebruiken van de gronden als bedrijventerrein begonnen kan worden nadat beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten op de percelen aan de Ossenkampweg 5 en de Ossenkampweg 9 en de bijbehorende agrarische percelen is geëffectueerd door intrekken van toestemmingen en/of vergunningen die in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wet milieubeheer zijn afgegeven en/of verleend.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijk plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd.
De grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht opgenomen van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10/PM2,5), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP) zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2.5), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijnstof en stikstofdioxide bepalen daarmee in belangrijke mate of er rond de planontwikkeling sprake is van een luchtkwaliteitsprobleem.

Niet in betekenende mate
Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als het project maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de heersende concentratie.

4.7.2 Onderzoek luchtkwaliteit

In het kader van het bestemmingsplan dient het aspect luchtkwaliteit vanwege de toename in bedrijvigheid en de verkeersaantrekkende werking in beeld te worden gebracht. Onderzocht moet worden of en in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling in betekenende mate bedraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Het onderzoek is als bijlage 22 in de toelichting opgenomen.

Uitgangspunten
In het onderzoek wordt ervan uitgegaan dat het industriegebied Trekkersveld IV wordt ingericht met maximaal milieucategorie 3.2. Als gevolg van de realisatie van het industrieterrein, treedt emissie van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2.5).

Het industrieterrein Trekkersveld IV heeft een verkeersaantrekkende werking. Het verkeer dat door het industrieterrein gegenereerd wordt, draagt bij aan de emissie NO2, PM10 en PM2.5. De emissiebronnen voor het industrieterrein en de verkeersaantrekkende werking vormen de basis van het luchtkwaliteitsonderzoek in de gebruiksfase. Ook is het effect van de realisatiefase beoordeeld, waarin de emissie vanwege mobiele werktuigen en werkverkeer opgenomen is.

Voor de realisatiefase blijkt uit de berekeningsresultaten dat de tijdelijke bijdrage ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen voor stikstofdioxide en (zeer) fijnstof minder dan 0,4 µg/m3 bedraagt en wordt de verandering van de luchtkwaliteit als gevolg van de realisatiefase beoordeeld als neutraal.

Niet in betekenende mate
Uit de berekeningsresultaten voor de gebruiksfase blijkt dat de concentraties voornamelijk nabij de provinciale weg N305 in meer of mindere mate toenemen. De bijdrage van de bronnen op het industrieterrein zelf is zeer klein. Als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het industrieterrein, neemt de concentratie stikstofdioxide op en direct rond het industrieterrein met meer dan 1,2 µg/m3 toe. Echter, op die locaties waar voldaan wordt aan het toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium en waar hierdoor getoetst dient te worden, neemt verandert de concentratie met minder dan 0,4 µg/m3.

Omdat op locaties waar getoetst dient te worden geen toename is van de concentraties NO2 van meer dan 1,2 µg/m3, draagt het project ‘niet in betekenende mate’ bij. Derhalve hoeft geen toetsing aan de grenswaarden uit bijlage 2 bij de Wet milieubeheer plaats te vinden en is de verandering van de luchtkwaliteit in het kader van de MER beoordeeld als neutraal (0).

De jaargemiddelde concentraties die optreden als gevolg van het project, zijn in het kader van het bestemmingsplan wel in beeld gebracht.

Toetsing aan de grenswaarden uit bijlage 2 Wm
Voor het rekenjaar 2025 bedraagt maximaal berekende jaargemiddelde concentratie NO2 ter hoogte van nabijgelegen woningen in de referentiesituatie 12,5 µg/m3 en 12,6 µg/m3 in de plansituatie. Voor PM10 bedraagt de maximaal berekende jaargemiddelde concentratie 18,1 µg/m3 voor de referentiesituatie en 18,1 µg/m3 voor de plansituatie. Voor PM2.5 zijn deze concentraties gelijk aan respectievelijk 8,5µg/m3 en 8,6 µg/m3.

Daar waar getoetst dient te worden wordt, met de hiervoor genoemde concentraties, voor zowel NO2, PM10 als PM2,5 nergens een grenswaarde of richtwaarde voor de jaargemiddelde concentratie overschreden. Ook de norm voor de uurgemiddelde concentraties NO2 of 24-uursgemiddelde concentraties PM10 worden nergens overschreden. Omdat in de jaren na 2025 de emissiefactoren voor verkeer vanwege scherpere emissie-eisen en een schoner wordend wagenpark verder zullen dalen, zal ook in latere jaren naar verwachting ruimschoots voldaan worden aan de grens- en richtwaarden.

Voor alle rekenjaren voldoen de (jaargemiddelde) concentraties NO2, PM10 en PM2.5 niet alleen aan de grenswaarden volgens de Nederlandse wetgeving. Ook aan de normen die gesteld zijn door de WHO wordt voldaan. Omdat de luchtkwaliteit ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen niet verandert, worden betreffende luchtkwaliteit ook geen effecten op de volksgezondheid verwacht.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering in de planvorming.

4.7.3 Beoordeling van de effecten op luchtkwaliteit

In de MER is de beoordeling van de effecten voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd voor de aanleg en het gebruik van het 35 hectare bedrijventerrein.

Aanlegfase
Voor de aanlegfase geldt dat op en rond de bouwroute een toename is van 1,2 µg/m3 NO2. Buiten de bouwroute en -plaats, neemt het effect snel af naar 0,4 µg/m3 ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen. Het effect bedraagt hier minder dan 0,4 µg/m3 per jaar. Het effect in de aanlegfase is om deze reden neutraal beoordeeld.

Voor wat betreft fijnstof (PM10 en PM2.5) geldt dat het effect van de aanlegfase 0,1 µg/m3 bedraagt. Ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen verandert de jaargemiddelde concentratie fijnstof niet als gevolg van de aanlegfase. Het effect op fijnstof is daarom neutraal beoordeeld.

Gebruiksfase

  • Verandering in concentratie stikstofdioxide (NO2)
    Uit de berekeningsresultaten voor de gebruiksfase blijkt dat de concentraties voornamelijk nabij de provinciale weg N305 toenemen. De bijdrage van de bronnen op het bedrijventerrein zelf is zeer klein. Als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein neemt de concentratie stikstofdioxide op en direct rond het terrein met meer dan 1,2 µg/m3 toe.
    De toename neemt buiten het terrein snel af en ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen, daar waar getoetst dient te worden, is de concentratieverandering kleiner dan 0,4 µg/m3. Het project draagt hierdoor 'niet in betekenende mate' bij. Derhalve hoeft geen toetsing aan de grenswaarden uit bijlage 2 bij de Wet milieubeheer plaats te vinden en is de verandering van de luchtkwaliteit beoordeeld als neutraal.
  • Verandering in concentratie fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2.5)
    Het bedrijventerrein zijn de maatgevende bronnen voor de luchtkwaliteit. Voor het rekenjaar 2025 bedraagt maximaal berekende jaargemiddelde concentratie PM10 ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen zowel voor de referentiesituatie als de plansituatie maximaal 18,1 µg/m3.
    Voor PM2.5 zijn deze concentraties gelijk aan respectievelijk 8,5 µg/m3 en 8,6 µg/m3. Ter hoogte van woningen en gevoelige bestemmingen, daar waar getoetst dient te worden, word, met de genoemde concentraties PM10 en PM2,5 nergens een grenswaarde of richtwaarde voor de jaargemiddelde concentratie overschreden. Ook de norm voor de 24-uursgemiddelde concentraties PM10 worden nergens overschreden. De effecten als gevolg van fijnstof zijn neutraal beoordeeld.

Gezondheid
Zoals bovenstaand samengevat verandert als gevolg van het project de luchtkwaliteit als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van het 35 hectare bedrijventerrein ter hoogte van woningen of gevoelige bestemmingen niet.

In de oplegnotitie wordt aangegeven dat echter niet meer wordt voldaan aan de door de WHO gestelde advieswaarden voor luchtverontreinigende stoffen. In 2021 stelde de Wereldgezondheidorganisatie (WHO) nieuwe advieswaarden op. De WHO verlaagde de advieswaarden naar 10 µg/m³. De advieswaarde is nu veel lager dan de Europese grenswaarde.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel om een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaat men het aanhouden van voldoende afstand tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De onderlinge afstand moet groter worden naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) is een bedrijvenlijst opgenomen waarop alle type bedrijven vermeld staan die voor kunnen komen op bedrijventerreinen. Aan de verschillende type bedrijven is een milieucategorie gekoppeld. Een milieucategorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoever deze milieuhinder reikt. Het betreft hier de hinder van de milieuaspecten 'geluid', 'stof', 'geur', en/of 'externe veiligheid'. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden of zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

Er wordt bij het toepassen van de afstanden een onderscheid gemaakt tussen afstanden met betrekking tot een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied':

Milieucategorie   Richtafstand t.o.v.
rustig woongebied
c.q. buitengebied  
Richtafstand t.o.v.
gemengd gebied  
Categorie 1   10 m   0 m  
Categorie 2   30 m   10 m  
Categorie 3.1   50 m   30 m  
Categorie 3.2   100 m   50 m  
Categorie 4.1   200 m   100 m  
Categorie 4.2   300 m   200 m  
Categorie 5.1   500 m   300 m  
Categorie 5.2   700 m   500 m  

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk.

  • Rustige woonwijk
    Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
  • Gemengd gebied
    Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies en/of een gebied dat is gesitueerd aan de drukke weg. Gezien de aanwezige functies of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.

Milieuzones algemeen
Op basis van de hiervoor genoemde milieucategorieën kunnen bedrijventerreinen in het bestemmingsplan worden opgedeeld in milieuzones. Daarbij wordt gekeken naar de afstand tot aan de omliggende gevoelige bestemmingen (burgerwoningen en maatschappelijke functies). Met het opdelen van bedrijventerreinen in verschillende milieuzones wordt geregeld dat gevoelige bestemmingen zo min mogelijk overlast ondervinden van de aanwezige bedrijvigheid.
Deze zogenaamde 'inwaartse milieuzonering' hanteert het principe dat in de zone die het dichtst bij de gevoelige bestemmingen ligt maximaal bedrijven toegelaten worden uit de lichtste milieucategorie. Achter deze zone komt een zone te liggen waar bedrijven uit een hogere milieucategorie toelaatbaar zijn. Naarmate de afstand tot de omliggende gevoelige bestemmingen groter wordt, kunnen telkens bedrijven uit een hogere milieucategorie worden toegestaan. Bij de inwaartse zonering worden de eerdergenoemde richtafstanden aangehouden.

Als bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie vallen dan wat de inwaartse zonering mogelijk maakt, dan wordt dit bedrijf planologisch ingepast door ter plaatse van die gronden een aanduiding op te nemen voor specifiek die bedrijfscategorie, mits aannemelijk is dat door dit bedrijf geen onaanvaardbare milieusituatie is ontstaan.

4.8.2 Uitbreiding Bedrijventerrein Trekkersveld IV

Op basis van de hiervoor beschreven werkwijze wordt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV uitgegaan van bedrijven tot en met milieucategorie 3.2, met een bijbehorende richtafstand van 100 m ten opzichte van omliggende woningen. De meest nabij gelegen agrarische bedrijfswoning (buiten het bedrijventerrein) ligt op meer dan 300 m vanaf het plangebied.
Op basis van de interne milieuzoneringssystematiek is op (delen van) het uitgebreide bedrijventerrein in theorie bedrijvigheid in zwaardere milieucategorieën mogelijk. Dit is vanwege de beoogde lokaal verzorgende aard van het bedrijventerrein niet wenselijk.
Gemeente Zeewolde wil op bedrijventerrein Trekkersveld IV als recht geen ruimte bieden aan zwaardere bedrijvigheid.

4.8.3 Geur

Op het bedrijventerrein van 35 ha kunnen zich geuruitstotende (emitterende) bedrijven vestigen, die mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor de omgeving. Om mogelijke hinder van bedrijven voor omwonenden te voorkomen, wordt de eerdergenoemde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt.

Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn in eerste instantie gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een “rustig buitengebied”. Binnen dit omgevingstype geldt voor het bedrijventerrein een richtafstand van 100 m (categorie 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0036.jpg"
Afbeelding 4.12: richtafstand 100 m geur Trekkersveld IV vanaf de bestemmingsgrens

In voorgaande afbeelding 4.12 zijn de VNG-richtafstanden voor geur van het bedrijventerrein (100 meter) weergegeven. Binnen deze contouren liggen geen geurgevoelige objecten, zoals woningen. Er worden geen negatieve effecten als gevolg van geurhinder verwacht, de beoordeling is neutraal.

4.9 Geluid

4.9.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidsbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.

4.9.2 Industrielawaai

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV is vooral het aspect met betrekking tot industrielawaai van toepassing.

4.9.2.1 Bestaande geluidzone industrielawaai

De bestaande bedrijventerreinen Horsterparc en Trekkersveld I, II en III vormen een geluidgezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Dat betekent dat op het aangewezen industrieterrein inrichtingen zijn toegestaan zoals opgenomen in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van het geldende bestemmingsplan Horsterparc en Trekkersveld 2011 en de beheersverordening Trekkersveld III worden bedrijven en inrichtingen toegestaan die als een geluidzoneringsplichtige inrichting worden beschouwd. In 2006 is door de gemeenteraad van Zeewolde voor Trekkersveld en Horsterparc op basis van een paraplubestemmingsplan een nieuwe geluidzone vastgesteld. Bijgaande afbeelding geeft de ligging van deze geluidzone weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0037.png"
Afbeelding 4.13: ligging oorspronkelijke geluidzone industrielawaai (bron: bestemmingsplan Horsterparc en Trekkersveld 2011)

Vanwege de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV en de beoogde vestiging van een datacenter is de oorspronkelijke geluidzone industrielawaai vanwege Horsterparc en Trekkersveld I, II, III en IV en het datacenter verruimd. In de volgde afbeelding is de uitbreiding van de geluidzone zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0038.png"

Afbeelding 4.14: ligging uitbreiding geluidzone industrielawaai (bron: parapluplan verruiming geluidzone Trekkersveld)

De geluidzone is op dit moment vastgelegd in de bestemmingsplannen Buitengebied 2016 en Vestingveld en aanvullend in het Parapluplan Verruiming Geluidzone Trekkersveld. Op de buitengrens van de vastgestelde geluidzone mag de cumulatieve geluidbelasting van alle op het industrieterrein gevestigde inrichtingen niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor de bestaande woningen aan de Baardmeesweg 13 en Bosruiterweg 6 zijn hogere waarden vastgesteld van respectievelijk 54 en 55 dB(A).

4.9.2.2 Aanpassen geluidzone industrielawaai

Als gevolg van voorliggende plannen dient de nu geldende geluidzone industielawaai te worden ingeperkt. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt in het kader van dit bestemmingsplan bij recht bedrijven mogelijk gemaakt tot maximaal milieucategorie 3.2. Er worden op de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV geluidzoneringsplichtige inrichting toegestaan. In de praktijk zal een geluidzoneringsplichtige inrichting zich echter niet kunnen vestigen, omdat dergelijke bedrijven in hogere milieucategorieën vallen.

Als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV wordt de woning aan de Baardmeesweg 13 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0039.jpg"

Afbeelding 4.15: overzicht van bestaande en nieuwe geluidzone industrielawaai

In de basis wordt de nieuw vast te stellen geluidzone gebaseerd op de berekende 49 dB(A) etmaalwaarde-contour vanwege het bestaande industrieterrein plus de uitbreiding met Trekkersveld IV.

In onderstaande afbeelding is de nieuwe grens van het geluidgezoneerde industrieterrein weergegeven (arcering). Het gaat daarbij om het bestaande industrieterrein Horsterparc en Trekkersveld met de uitbreiding Trekkersveld IV.

In onderstaande afbeelding is tevens de verruimde buitengrens aangegeven van de vast te stellen 'geluidzone - industrielawaai'. In het akoestisch onderzoek, dat als bijlage 23 in deze toelichting is opgenomen, wordt ingegaan op de uitbreiding van het industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0040.png"

Afbeelding 4.16: voorstel buitengrens [49 dB(A)] voor de nieuwe geluidzone (de nieuwe grens van het geluidgezoneerde industrieterrein is gearceerd weergegeven)

4.9.2.3 Akoestisch onderzoek

Door de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld te Zeewolde met Trekkersveld IV zal de geluidemissie toenemen. Op basis van een invulling met maximaal milieucategorie 3.2 bedrijven en een geluidemissie van 60 dB(A)/m2 is in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting vanwege de nieuwe situatie na uitbreiding berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0041.png"
Afbeelding 4.17: berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour na uitbreiding met Trekkersveld IV (rood) en geluidzone voor uitbreiding (roze) (bron: Akoestisch onderzoek)

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat de geluidzone aan de noordoostzijde moet worden gewijzigd, ten minste tot aan de berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour. Door de gemeente Zeewolde/OFGV is aangegeven enige marge (werkruimte) in te bouwen bij het vaststellen van de nieuwe geluidzone, gebaseerd op de berekende 49 dB(A) etmaalwaardecontour.

De nieuwe geluidzone zoals in het voorliggende bestemmingsplan 'Parapluplan Geluidzone Bedrijventerrein Trekkersveld' wordt geborgd is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0042.png"

Afbeelding 4.18: nieuwe geluidzone “Parapluplan Geluidzone Bedrijventerrein Trekkersveld”

In het akoestisch onderzoek is een overzicht opgenomen van de berekende geluidbelastingen op de in het zonemodel opgenomen toetspunten en de woning Baardmeesweg 9. In onderstaande tabel is een samenvatting gegeven voor de meest relevante woningen.

Tabel 4.2: berekende geluidbelasting woningen in de omgeving van Trekkersveld en eerder vastgestelde hogere waarden (deels vernietigd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0043.png"

Hogere waarde vanwege industrielawaai
Omdat het bestemmingsplan “Parapluplan verruiming geluidzone Trekkersveld” niet is vernietigd, komen er geen extra woningen binnen de nieuw vast te stellen geluidzone te liggen, maar dienen er wel opnieuw hogere waarden te worden vastgesteld. Dit zijn dezelfde woningen als waarvoor in het kader van het nu geldende bestemmingsplan 'Parapluplan verruiming geluidzone Trekkersveld' al hogere waarden zijn vastgesteld. De hogere grenswaarden zijn echter vernietigd.

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de berekende geluidbelasting voor deze woningen 1 dB(A) onder de vastgestelde hogere waarden ligt. Omdat de 49 dB(A) etmaalwaardecontour als nieuwe zonegrens wordt vastgelegd (dus 1 dB meer ruimte dan berekend), zijn de eerder vastgestelde (en vernietigde) hogere waarden opnieuw passend.
Hoewel de woning Baardmeesweg 9 net binnen de nieuwe geluidzone ligt, bedraagt de berekende geluidbelasting 49 dB(A) etmaalwaarde. Inclusief de werkruimte van 1 dB(A) bedraagt dit 50 dB(A) etmaalwaarde en is voor deze woning geen hogere waarde nodig.

Hogere waarde
Als gevolg van de voorliggende plannen dient een vanwege het industrielawaai op het bedrijventerrein Trekkersveld een hogere grenswaarde te worden vastgesteld voor bestaande (bedrijfs)woningen op de percelen:

- Helling 1   tot een hoogte van maximaal 52 dB(A) etmaalwaarde;  
- Ossenkampweg 12   tot een hoogte van maximaal 53 dB(A) etmaalwaarde;  
- Ossenkampweg 16   tot een hoogte van maximaal 53 dB(A) etmaalwaarde;  
- Ossenkampweg 20   tot een hoogte van maximaal 51 dB(A) etmaalwaarde.  

Voor Baardmeesweg 9 is een hogere grenswaarde niet nodig omdat de geluidbelasting vanwege het geluid op Trekkersveld niet hoger mag zijn dan 50 dB(A).

Op grond van artikel 110a Wgh geldt bij de vaststelling of verhoging van hogere waarden de voorwaarde dat maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein onvoldoende doeltreffend zullen zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Voor de uitbreiding Trekkersveld IV geld dat maatregelen in de vorm van geluidschermen of een aarden wal vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig niet gewenst zijn . Daarnaast kan het effect van geluidafscherming pas worden bepaald wanneer er sprake is van concrete invulling van het bedrijventerrein (hoogte van de geluidbronnen).

Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld dient op grond van artikel 111b, lid 1 onder b te worden voldaan aan een binnenniveau van 35 dB(A). Op basis van de minimale waarde (Bouwbesluit 2012) voor de geluidwering van 20 dB(A) wordt aangenomen dat hieraan wordt voldaan.

Vertaling naar het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trekkersveld IV' worden de gronden ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV in de planregels en op de verbeelding aangemerkt als 'overige zone - geluidgezoneerd industrieterrein'. Ter plaatse is de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan.

De gronden die vallen binnen de geluidzone, dat wil zeggen het gebied tussen het geluidgezoneerde industrieterrein en de buitenzijde van de geluidzone, (de 49 dB(A)-contour) worden in het paraplubestemmingsplan vastgelegd als 'geluidzone - industrie'. Deze gronden worden mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting voor geluidgevoelige objecten vanwege de geluidzoneringsplichtige inrichtingen op het geluidgezoneerde industrieterrein.
Geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen), of de uitbreiding daarvan, mogen slechts binnen dit gebied worden gebouwd als de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevel van dit geluidgevoelige gebouw niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een daarvoor vastgestelde hogere grenswaarde.

In het 'Parapluplan Geluidzone Bedrijventerrein Trekkersveld' wordt de nieuwe geluidzone verwerkt. Dit bestemmingsplan wordt tegelijk met het voorliggende bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Conclusie
Het aspect industrielawaai vormt, met in achtneming van het bovenstaande, geen belemmering in de planvorming.

4.9.3 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder omschrijft geluidzones (onder andere langs wegen). Artikel 76 en 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) legt een koppeling met de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit betekent dat een ruimtelijke ontwikkeling met nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied, moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. Bedrijven zijn geen geluidgevoelige bestemming, bedrijfswoningen wel.

Akoestisch onderzoek
In het kader van het MER (MER, deel B zie bijlage 7) is aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai. Daarbij is gekeken naar het wegverkeer op de Baardmeesweg op het bedrijventerrein en het wegverkeer op de provinciale weg N305 (Gooiseweg) tot aan de aansluiting in noordoostelijke richting met de provinciale weg N302 (Ganzenweg) en tot aan de aansluiting in zuidwestelijke richting met de provinciale weg N705 (Spiekweg).
Voor de woningen langs deze wegen is de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bepaald voor de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en voor de realisatie het bedrijventerrein en campus met datacenter. Hierbij is geen rekening gehouden met een aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder.

In navolgende afbeelding zijn de geluidscontouren vanwege wegverkeer voor de plansituatie weergegeven, het gaat daarbij om de autonome ontwikkeling plus de voorgenomen activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0044.png"
Afbeelding 4.19: geluidcontouren in Lden, wegverkeer autonome ontwikkeling plus ontwikkeling bedrijventerrein Trekkersveld IV (inclusief datacenter)

Uit het MER blijkt dat, ten opzichte van de referentiesituatie, door de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV en destijds ook het datacenter geen extra woningen met een geluidsbelasting van meer dan 48 dB Lden (de voorkeurgrenswaarde) worden belast.
De hoogste geluidsbelasting treedt op een woning aan Futenweg 20. Deze woning aan de Futenweg (Futenweg 20) ondervindt in de huidige situatie al een geluidsbelasting van 59 dB Lden; in de autonome ontwikkeling 60 dB Lden. Deze woning bevindt zich dicht bij de N305 op circa 2 kilometer van het plangebied.
Uit het aanvullende akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 23 wordt aangegeven dat nn het akoestisch onderzoek behorend bij het vernietigde bestemmingsplan “Trekkersveld IV” is aangegeven dat het akoestisch effect niet meer bedraagt dan 1 dB en daarmee binnen de algemene aanvaardbaarheidsgrens van 1,5 dB.

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is enkel nog sprake van uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV. De vestiging van een datacenter is niet meer aan de orde. Dit betekent dat sprake zal zijn van een reductie van de berekende toename van het wegverkeer en daarmee een afname van de berekende geluidsbelasting. De geluidscontouren (Lden) vanwege het wegverkeer, zoals weergegeven in afbeelding 4, zullen dichter bij de geluidsbron komen te liggen.
Door de uitbreiding van het bedrijventerrein zullen geen extra woningen met een geluidsbelasting van meer dan 48 dB Lden (de voorkeurgrenswaarde) worden belast.

Conclusie
Omdat in het nieuwe bestemmingsplan het datacenter niet meer is opgenomen, vormt het aspect wegverkeer geen belemmering in de planvorming.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken.

Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
De Gasunie heeft in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 6.2.1) bij e-mailbericht laten weten dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de meest nabijgelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

4.10.2 Trekkersveld IV

Plaatsgebonden risico (PR)
In de oplegnotitie (zie bijlage 12) is gekeken naar het bedrijventerrein. Daarbij is onder andere gekeken naar het plaatsgebonden risico van het ten zuiden gelegen bedrijventerrein Trekkersveld (I, II & III).

Het huidige bedrijventerrein Trekkersveld III kent een aantal objecten die een extern risico vormen, waaronder PGS 15-opslagvoorzieningen, enkele gevaarlijke stoffen tanks en een tankstation. De 10-6 per jaar PR-contouren zijn in navolgende afbeelding 4.35 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0045.png"
Afbeelding 4.20: uitsnede risicokaart met bestaande 10-6 PR-contouren op bestaande bedrijventerrein Trekkersveld (I, II en III)

In voorgaande is te zien dat de aanwezigheid van deze objecten geen invloed heeft op het te ontwikkelen bedrijventerrein. Op het te ontwikkelen bedrijventerrein (35 ha) worden risicovolle inrichtingen uitgesloten en zal geen extern risico aanwezig zijn die tot aan het huidige bedrijventerrein reikt.
Op het terrein van Trekkersveld IV is, zoals al eerder is aangegeven (zie paragraaf 2.2), één solitaire windmolen aanwezig (zie navolgende afbeelding). Deze windmolen dient, net als de overige solitaire windmolens in de omgeving, vanwege de realisatie van nabijgelegen windpark Zeewolde voor 2026 te zijn gesaneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0046.png"
Afbeelding 4.21: bestaande windturbines met PR 10-6-contouren (paarse cirkels) en voorziene windturbines van het Windpark Zeewolde (zwarte vierkanten)

Aangezien er in de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein geen extern veiligheidsrisico reikt buiten het plangebied, is er geen toename van het risico op Trekkersveld IV en is er dus ook geen sprake van cumulatie van risico op Trekkersveld.

Groepsgebonden risico (GR)
Naar verwachting zal Trekkersveld IV voornamelijk lokale tot regionale bedrijvigheid - zoals productie, transport, logistiek, groothandel en industrie trekken, dit is de primaire doelgroep. Daarnaast zijn incidentele grootschalige (XL)-ruimtevragers. Risicovolle inrichtingen worden uitgesloten op het bedrijventerrein. Dit betekent dat geen toename van het groepsrisico wordt voorzien. Het criterium is in de oplegnotitie MER met de huidige inzichten opnieuw neutraal beoordeeld.

4.10.3 Gooiseweg (N305)

Naast het plangebied ligt de provinciale weg N305. Deze weg is niet onderdeel van het basisnet, wat inhoudt dat gevaarlijke stoffen voornamelijk voor regionale activiteiten worden vervoerd over deze weg. Gevaarlijke stoffen die vervoerd worden over de N305 betreffen voornamelijk vervoersbewegingen ten behoeve van bestemmingsverkeer.
Aangezien geen sprake is van een basisnetweg, zijn ook geen jaarlijkse monitoringsrapporten beschikbaar. Het risico wordt in het MER kwalitatief beschouwd voor deze ontwikkeling.

Door de zeer beperkte toename van de populatie, lage bevolkingsdichtheid en goede ontsluiting nabij de N305,wordt dit criterium in het kader van het MER neutraal beoordeeld.

4.11 Mobiliteit

4.11.1 Ontsluiting

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de verkeerstoets die destijds ten behoeve van het bedrijventerrein Trekkersveld IV en het datacenter is opgesteld.

In de verkeerstoets is nagegaan wat de verkeerskundige consequenties (verkeersdruk en verkeersveiligheid) zijn als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV en de destijds nog beoogde vestiging van het datacenter. Daarbij wordt gekeken naar de capaciteit van de bestaande wegen en de gevolgen van de aanleg van de nieuwe wegen en aansluitingen. De verkeerstoets is als bijlage 24 opgenomen in deze toelichting.

Verkeersgeneratie en afwikkeling
In de verkeerstoets is op basis van kencijfers de verkeersgeneratie van Trekkersveld IV bepaald. Daarbij wordt voor Trekkersveld IV uitgegaan een gemengd bedrijventerrein. Een dergelijk type bedrijventerrein kent een verkeersgeneratie van 170 motorvoertuigen per etmaal per netto hectare bedrijventerrein op een weekdag en 226 motorvoertuigen per etmaal per netto hectare bedrijventerrein op een werkdag. Het percentage vrachtverkeer bedraagt 22%. De omvang van Trekkersveld IV bedraagt 35 ha bruto (dit is 26,95 ha netto) wat resulteert in een verkeersgeneratie van afgerond 4.600 en 6.100 motorvoertuigen per etmaal op respectievelijk een week- en werkdag.

Vervolgens zijn de verkeersintensiteiten verdisconteerd over de omliggende wegen. Daarbij is uitgegaan van de bestaande situatie, de autonome ontwikkeling in 2030 en de autonome ontwikkeling in combinatie met Trekkersveld IV.
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling sprake is van een toename van het verkeer op de omliggende wegen. In het bijzonder de N305 krijgt door de realisatie van het bedrijventerrein Trekkersveld IV meer verkeer te verwerken.

Uitbreiding bedrijventerrein Trekkersveld IV
Geconcludeerd wordt dat de omliggende wegenstructuur voldoende capaciteit heeft om de toename van de verkeersintensiteiten te verwerken. De planontwikkeling resulteert niet in congestievorming op wegvakniveau.
In het verkeersonderzoek zijn kruispunten in de omgeving geanalyseerd. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de toename van het verkeer de gemiddelde wachttijd toeneemt, met name op de kruispunten N302 - N305 en N305 - Assemblage weg. In het bijzonder op het kruispunt N302-N305 is in de avondspits sprake van lange wachttijden.
De gemiddelde wachtrij neemt toe, maar de toename resulteert niet in nieuwe knelpunten. Op het kruispunt N302-N305 na, is op alle kruispunten nog steeds sprake van een voldoende tot goed kwaliteitsniveau van de verkeersafwikkeling.

Dit verhelpen kan onder meer door een extra 'rechtsaffer' te realiseren op het kruispunt (N302-N305) en mobiliteitsmanagement te faciliteren. De maatregelen leiden vanwege de verkeerstoename in de oplegnotitie echter niet tot een andere effectbeoordeling.

Een andere optie om het aantal autoverplaatsingen te verminderen om is het aanbieden van mobiliteitsmanagement. Daarbij kan worden gedacht aan onder andere het instellen van een pendeldienst tussen de treinstations Lelystad, Almere en/of Harderwijk, het stimuleren van fietsverkeer middels e-bikes en dergelijke.

Verkeersveiligheid

In de oplegnotitie MER (zie bijlage 12) is aanvullend aandacht besteed aan het aspect van de verkeersveiligheid. Vastgesteld wordt dat de wegenstructuur op Trekkersveld IV ontworpen conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Door het wegvallen van het datacenter is geen extra aansluiting op de N305 meer nodig.

Als gevolg van de toename van de verkeersintensiteiten veroorzaakt door de voorgenomen ontwikkeling, neemt de verkeersveiligheid op de onderzochte wegen af. Dit effect wordt vooral veroorzaakt door het nieuwe bedrijventerrein Trekkersveld IV. Wel wordt geconstateerd dat de 'streefwaarde van de verkeersintensiteit per wegcategorie' niet wordt overschreden. Het bedrijventerrein Trekkersveld IV maakt daarentegen gebruik van de bestaande aansluiting N305 - Assemblageweg waardoor geen nieuwe conflicten ontstaan als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Gezien het bovenstaande is het effect op de verkeersveiligheid ten opzichte van de referentiesituatie voor het bedrijventerrein in de oplegnotitie MER als negatief beoordeeld.

Conclusie
Het aspect verkeersdruk en verkeersveiligheid vormt geen belemmering voor de planvorming. Voor het aspect verkeer zal een aanvullend onderzoek worden uitgevoerd; de resultaten daarvan zullen aan de toelichting worden toegevoegd.

4.11.2 Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De toetsing van de gemeentelijke parkeernormen zijn planologisch geborgd in het Bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren, zoals dat op 12 december 2013 is vastgesteld. Voor wat betreft de gemeentelijke parkeernormen wordt verwezen naar de kencijfers, zoals die zijn opgenomen in de nu geldende CROW-uitgave.
Uitgangspunt is dat bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid er geen bestaande tekorten hoeven te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet op eigen terrein voldoende zijn voor een nieuw bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht. Buiten het eigen terrein wordt niet voorzien in een algemene parkeervoorziening voor auto- en vrachtverkeer. Er is geen indicatie dat verkeer in de toekomstige situatie, als gevolg van het planvoornemen, in openbaar gebied gaat parkeren.

In het kader van het voorliggend bestemmingsplan is in de eerdergenoemde verkeerstoets (zie bijlage 24 van deze toelichting) een inschatting gegeven van de benodigde parkeerplaatsen.

Trekkersveld IV
Het parkeren ten behoeve van Trekkersveld IV vindt plaats op eigen terrein, hier dient in de verdere planvorming rekening mee te worden gehouden. De typische invulling gemengd bedrijventerrein gaat uit van opslag / groothandel of transportbedrijf.
Een dergelijke invulling kent een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Hierbij is nog geen rekening gehouden met het eventueel parkeren van vrachtwagens.

Effecten op parkeren
Omdat het parkeren op het bedrijventerrein in overeenstemming met het gemeentelijk parkeerbeleid op eigen terrein wordt opgelost, wordt in de oplegnotitie het criterium parkeren als neutraal beoordeeld.

4.12 Niet gesprongen explosieven

In het kader van het bestemmingsplan en het MER (deel B zie bijlage 7) is een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE). Het betreffende rapport is als bijlage 25 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de aanwezigheid van conventionele explosieven. Dit betreft de locaties die tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de periode 1945-1963 zijn getroffen tijdens schietoefeningen vanaf de schietbaan Horst in de gemeente Ermelo. Het gaat daarbij om geschutmunitie en klein kaliber munitie.
Het gehele plangebied is nagenoeg volledig aangewezen als verdacht gebied op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE). Geadviseerd wordt om een gedegen detectie-onderzoek te laten uitvoeren waarbij alle verdachte objecten worden opgespoord en vastgelegd. Aangetroffen objecten worden vervolgens geïdentificeerd en indien nodig veiliggesteld.

Omdat bij aanwezigheid van NGE deze geruimd dienen te worden zijn in de oplegnotitie de effecten voor onder andere het bedrijventerrein positief tot zeer positief beoordeeld. Het bedrijventerrein is hierin niet onderscheidend beoordeeld.

4.13 Klimaat en energie

De gemeente Zeewolde kent doelen en ambities inzake de Energietransitie en Duurzaamheid. Deze zijn verwoord in de Energievisie, het Energie Uitvoeringsprogramma 2019-2022, de Duurzaamheidsvisie en het Uitvoeringsplan Duurzaamheid.
Wat betreft energie en energietransitie wil de gemeente in 2030 200% energie besparen ten opzichte van 2015 en wil dat bereiken door in te zetten op energiebesparingen, windenergie en zonne-energie op daken en land. Wat betreft duurzaamheid wil de gemeente waarde toevoegen aan mens, leefomgeving en economie door samen met maatschappelijke partijen in te zetten op sociale cohesie, lokale kringlopen, natuurbeleving en duurzaamheidseducatie.

In de oplegnotitie (zie bijlage 12) wordt ingegaan op de wijze waarop in de voorgenomen planontwikkeling invulling wordt gegeven aan duurzaamheid.

4.13.1 Duurzame energie

Met de ontwikkeling van Trekkersveld IV neemt de lokale energievraag toe. Het bedrijventerrein gaat echter zo efficiënt mogelijk met energie om. Op het reguliere bedrijventerrein (35 ha) zijn voorzieningen met betrekking tot kleinschalige duurzame energiewinning mogelijk. Gedacht kan worden aan zonnepanelen op het dak, warmtepompen, kleine windturbines of nieuwe vormen van windenergie, zoals windwokkels, op daken van gebouwen. Dit wordt niet als eis opgelegd aan de bedrijven, maar als principe meegegeven in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 2).

4.13.2 Afvalstoffen en circulariteit

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling nemen de afvalstromen in zowel de realisatiefase als in de gebruiksfase toe. Er worden maatregelen getroffen om dit effect zoveel mogelijk te beperken. Voor het bedrijventerrein geldt dat afvalstromen gescheiden worden opgehaald.

Met een afvalbeheerplan worden daarnaast de afvalstromen zoveel mogelijk beperkt en hergebruikt.

4.13.3 Optimalisatie

Ten behoeve van duurzaamheid op het gebied van energie en afval worden in de oplegnotitie (zie bijlage 12) optimalisaties benoemd die mogelijk zijn.

Optimalisatiemogelijkheden op gebied van energie zijn:

  • Gebruik van efficiënte LED-verlichtingssystemen met bewegingscontrole in de gebouwen.

Optimalisatiemogelijkheden op gebied van afval zijn:

  • Gebruik van lokale materialen en gerecyclede componenten waar mogelijk en haalbaar.
  • Bevorderen en ondersteunen van duurzaam beheerde bossen door de aankoop van Forest Stewardship Council (FSC) -gecertificeerde producten.
  • Materiaal inkopen van fabrikanten die voor hun producten transparant over milieu en gezondheid rapporteren.

Tijdens de bouwfase:

  • Strategieën voor het beheer van bouwafval die gericht zijn op het minimaliseren van restafval.
  • Monitoring van afvalstromen in de bouw en waar mogelijk efficiëntiemaatregelen doorvoeren.

4.14 Overige ruimtelijke functies

In de oplegnotitie (zie bijlage 12) wordt een aantal aanvullende ruimtelijke aspecten beoordeeld. Het gaat daarbij om de ontwikkeling van het nabijgelegen Windpark Zeewolde, de luchtvaart vanwege de nabijheid van het vliegveld Lelystad Airport, magnetische velden in relatie tot kwetsbare functies, landbouw, recreatie en drinkwaterwinning. Een aantal daarvan wordt hieronder in het kader van het bestemmingsplan nader benoemd.

4.14.1 Landbouw

Voor het bouwrijp maken van het plangebied wordt het aanwezige landbouwbedrijf gesloopt en agrarische activiteiten in het gebied beëindigd. Daarnaast wordt de aanwezige agrarische grond verwijderd en vervangen door grond die geschikt is voor de bouw. Het bouwrijp maken heeft een negatief effect op de landbouwfunctie van het gebied.
De effecten op de landbouwfunctie kunnen niet worden gemitigeerd; de aanwezige agrarische bedrijven worden uitgekocht en de panden worden gesloopt.

4.14.2 Windmolens

Aan de overzijde van de Hoge Vaart, buiten het plangebied, worden in het kader van Windpark Zeewolde nieuwe windmolens geplaatst. Hierover heeft al besluitvorming plaatsgevonden. Zoals al eerder is aangegeven dient als gevolg hiervan de bestaande solitaire windmolen bij het agrarische erf aan de Baardmeesweg 13 voor 2026 te worden gesloopt.

4.14.3 Luchtvaart

Op circa acht kilometer van de planlocatie ligt Lelystad Airport. Sinds de overname van het vliegveld door Schiphol worden plannen gemaakt voor de uitbreiding naar groot commercieel vliegverkeer. Op 12 maart 2015 is het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad vastgesteld en op 1 april 2015 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn beperkingengebieden aangewezen en regels opgenomen over hoogtebeperkingen in verband met vliegveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0047.png"
Afbeelding 4.22: hoogtebeperkingen rond Lelystad Airport: uitsnede van ruimtelijkeplannen.nl. (plangebied is in blauw globaal aangegeven)

De gebieden met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid zijn weergegeven op voorgaande afbeelding 4.22. Het betreft gebieden, de zogenaamde obstakelvlakken, die in verband met het veilig gebruik van de voor de luchthaven Lelystad geldende aan- en uitvliegroutes en noodgebieden vrijgehouden moeten worden van (nieuwe) hoge obstakels. Op die manier wordt voorkomen dat deze routes onbruikbaar raken omdat bijvoorbeeld te hoge gebouwen of bomen een veilig gebruik ervan onmogelijk maken.

Het plangebied ligt buiten de hoogtebeperkingen van Lelystad Airport. Luchtvaart vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen activiteit van het bedrijventerrein. Er worden in het voorliggende bestemmingsplan geen aanvullende hoogtebepalingen opgenomen. Dit criterium is in het MER dan ook neutraal beoordeeld. Dat geldt ook voor de overige planonderdelen.

4.14.4 Drinkwaterwinning

In de Omgevingsverordening Flevoland is het gebied aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied met een boringsvrije zone. Het doel van de boringsvrije zones is het diepe grondwater beschermen zodat dit water kan worden gebruikt voor de openbare drinkwatervoorziening. Het is verboden in de boringsvrije zone de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan de op de kaart 'Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland' aangegeven diepte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBTveldIV-ON01_0048.png"
Afbeelding 4.23: Uitsnede van de kaart 'Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland' (plangebied is in blauw globaal aangegeven)

In het plangebied geldt een zone van maximaal NAP -17 m diepte (licht oranje). De effecten op de drinkwaterwinning in het gebied zijn in het MER en de oplegnotitie beoordeeld in het kader van de aanlegfase van het bedrijventerrein. De maximale diepte van het bouwrijp maken reikt tot 6 m onder maaiveld. Dat betekent dat niet in de boringsvrije zone wordt gegraven.

Voor de fundering van de gebouwen geldt dat wanneer rekening wordt gehouden met een maximale diepte van 17 m beneden maaiveld er geen effecten in het grondwaterbeschermingsgebied plaatsvinden.

4.15 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn uitgezonderd de in paragraaf 4.10 benoemde hoogspannings- en gasleiding, geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels van dit bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

5.2.1 Bedrijventerrein

Toegestaan gebruik

De gronden met de globale bestemming Bedrijventerrein zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze bedrijvenlijst is als bijlage 1 opgenomen in de planregels. In de planregels is de vestiging van m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijven op het bedrijventerrein specifiek niet toegestaan. Daardoor zijn op de uitbreiding Trekkersveld IV geen bedrijven mogelijk die in het kader van dit bestemmingsplan niet zijn onderzocht.
Het bedrijventerrein gaat in aansluiting op het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III en het datacenter deel uit maken van het gezoneerde industrieterrein. De gronden zijn daarom voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.

Op de bedrijfspercelen zijn, naast nutsvoorzieningen, ook vormen van kleinschalige duurzame energiewinning toegestaan. Het gaat bij het laatste om kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte.

Om de interne ontsluiting van het bedrijventerrein mogelijk te maken zijn de gronden ook bestemd voor wegen, straten en paden en nutsvoorzieningen. Onder nutsvoorzieningen vallen ook de aansluiting op de warmteleidingen. Daarnaast zijn ook groenvoorzieningen en water toegestaan. Tot slot zijn parkeervoorzieningen mogelijk, zowel op eigen terrein als in het openbare gebied.

Ondergeschikte kantoren zijn in de planregels toegestaan mits deze ten dienste staan van de aanwezige bedrijven. Detailhandel is niet toegestaan; productiegebonden detailhandel is onder voorwaarden enkel met afwijking mogelijk.
M.e.r.(beoordelings)-plichtige bedrijven, datacenters, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan. Hetzelfde geldt ook voor bedrijfsverzamelgebouwen, horeca, sport- en maatschappelijke voorzieningen.

Bouwregels

Bedrijfsgebouwen en overkappingen zijn binnen de globale bestemming overal binnen het ingetekende bouwvlak toegestaan. In de planregels is de oppervlakte gemaximeerd tot 70% per bouwperceel. De bouwhoogte wordt gemaximeerd en sluit aan op de toegestane bouwhoogte op bedrijventerrein Trekkersveld III. De afstand van de bedrijfsgebouwen tot de wederzijdse perceelsgrenzen dient groter te zijn dan 4 meter.
Als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de brandveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen tot op de achterste en zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat erf- en terreinafscheidingen (hekwerken en schuttingen) niet hoger mogen zijn dan 2,5 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals vlaggenmasten, kranen liften, silo's e.d.) wordt eveneens gemaximeerd.

Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen op het bedrijventerrein bedrijven toestaan die niet in de bedrijvenlijst worden genoemd, mits deze naar aard en invloed op de omgeving (milieubelasting) gelijk te stellen zijn aan de bedrijven die wel in de lijst worden genoemd onder de milieucategorieën 1 t/m 3.2. Hetzelfde geldt ook voor bedrijven die in de bedrijvenlijst worden genoemd in een hogere milieucategorie, maar die in een individueel geval een lagere milieubelasting blijken te hebben. Hiervoor kan een omgevingsvergunning worden verleend.

5.2.2 Verkeer

De Baardmeesweg is bestemd als 'Verkeer'. De Baardmeesweg zal in de nieuwe situatie dienst gaan doen als doorgaande fietsroute en voor een deel als ontsluitingsweg van het lokale (agrarische) verkeer.

5.2.3 Water

De in het plangebied voorkomende hoofdwaterlopen zijn onder de bestemming 'Water' gebracht. Het gaat daarbij om op de Baardmeesvaart, de vaarweg tussen Trekkersveld III en het Trekkersveld IV en de nieuwe watergang langs de Gooiseweg (N305)

De bestemming ziet toe op de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van natuurlijke en landschappelijke waarden, het scheepvaartverkeer en de recreatievaart. Dagrecreatief medegebruik van het water en de oevers is toegestaan. Er mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Binnen deze bestemming zijn bruggen overal als recht mogelijk, met een minimale doorvaarthoogte van 3,5 meter.

5.3 Dubbelbestemmingen

5.3.1 Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is een-op-een overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied, aangevuld met de bepalingen uit het Reparatieplan Buitengebied 2016.
Zoals in paragraaf 4.3.3 is aangegeven is deze bestemming enkel nog van noodzakelijk voor die gronden waarvoor, op basis van het uitgevoerde Inventariserend (archeologisch) veldonderzoek (IVO; zie paragraaf 4.3.3.1), nader onderzoek nodig is. Voor de overige gronden is de archeologische bestemming komen te vervallen.

Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is. Wanneer tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten die ouder zijn dan 50 jaar bij de gemeente Zeewolde gemeld moeten worden.

Voor de betreffende gronden wordt nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. Mocht blijken dat er geen archeologische waarden zijn in het gebied, dan kunnen deze dubbelbestemmingen worden verwijderd in het bestemmingsplan.

5.4 Overige regeling

5.4.1 Gezoneerd bedrijventerrein

Het bedrijventerrein wordt een gezoneerd industrieterrein en is daarom voorzien van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.

5.4.2 Voorwaardelijke verplichtingen

In artikel 9 lid 9.1 zijn een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die voorafgaand of na de realisatie van het bedrijventerrein moeten plaatsvinden.

Beëindiging agrarische bedrijfsactiviteiten op percelen Ossenkampweg 5 en 9
Zoals al in paragraaf 4.6.3.3.3 is aangegeven, is een voorwaardelijke verplichting (lid 9.1.1) opgenomen die voorkomt dat ter plaatse van de gronden die als 'Bedrijventerrein' zijn bestemd, aanleg- of bouwactiviteiten plaatsvinden voordat de agrarische bedrijfsactiviteiten op de percelen aan de Ossenkampweg 5 en de Ossenkampweg 9 en de bijbehorende agrarische percelen zijn beëindigd. Beëindiging van deze activiteiten moet tevens zijn geëffectueerd door intrekken van toestemmingen en/of vergunningen die in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wet milieubeheer zijn afgegeven en/of verleend.

Het gaat hierbij om alle mogelijke activiteiten die ten behoeve van de voorbereiding of uitvoering van het bedrijventerrein kunnen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld het bouwrijp maken. Omdat bouwrijp maken in overeenstemming met de bestemming niet vergunningplichtig is, wordt met deze voorwaardelijke verplichting geregeld dat deze activiteit niet kan plaatsvinden voorafgaand aan de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten op de twee hiervoor genoemde percelen.

Landschappelijke inpassing
Verder is voor het borgen van de landschappelijke inpassing in lid 9.1.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In de planregels is vastgelegd dat de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en duurzaam in stand gehouden overeenkomstig de beeldkwaliteiteisen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. De landschappelijke inpassing moet uiterlijk binnen 8 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd zijn.

5.4.3 Parkeernormen

Er moet op eigen terrein sprake zijn van voldoende parkeergelegenheid. Op dit moment wordt 'voldoende parkeergelegenheid' bepaald door de parkeerkencijfers uit de CROW-uitgave 2018 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381). Omdat deze normen in de planperiode mogelijk kunnen wijzigen, is opgenomen dat 'indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging'. Hiermee wordt voorkomen dat de in 2018 vastgelegde normen blijven gelden als er bijvoorbeeld in 2028 nieuwe beleidsregels en normen worden vastgesteld.

Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren kan worden afgeweken via een binnenplanse afwijking. Daar waar parkeergelegenheid en parkeerbehoefte niet op elkaar aansluiten kan dit zinvol zijn. Door af te wijken kan een functie met een parkeerbehoefte toch worden toegelaten zonder dat er op eigen terrein of in de omgeving voldoende parkeerplaatsen zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Trekkersveld IV' wordt in bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Doordat voor het plangebied met de 35 hectare aan bedrijventerrein het kostenverhaal plaatsvindt via gronduitgifte is voor het voorliggende bestemmingsplan het kostenverhaal anderszins verzekerd. Dit betekent dat bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan nodig is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Bij bestemmingsplannen is het voeren van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening verplicht. Het voorontwerp van het oorspronkelijke bestemmingsplan Trekkersveld IV (ten behoeve van bedrijventerrein Trekkersveld IV en datacenter) is naar diverse instanties gestuurd. Er zijn vijf vooroverlegreacties ontvangen, te weten van:

  • Provincie Flevoland
  • TenneT
  • Gasunie
  • Waterschap Zuiderzeeland
  • Veiligheidsregio Flevoland

Naar aanleiding van de vooroverlegreacties is destijds het bestemmingsplan aangepast en aangevuld.

Het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV heeft uitsluitend betrekking op de uitbreiding van het bedrijventerrein Trekkersveld IV. Aangenomen wordt dat de betreffende instanties opnieuw in kunnen stemmen met de voorliggende plannen voor wat betreft Trekkersveld IV.

De provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland zijn betrokken geweest bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Beiden hebben op de concept-versie van het ontwerp-bestemmingsplan gereageerd. Hun reacties zijn kort samengevat en van een beoordeling voorzien in bijgevoegde reactienota vooroverleg (zie bijlage 27).

6.2.2 Inspraak

Ten behoeve van het oorspronkelijke bestemmingsplan ten behoeve van Trekkersveld IV en datacenter heeft inspraak plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zijn de plannen aangepast en verwerkt in het bestemmingsplan. De opmerkingen hadden voornamelijk betrekking op het onderdeel datacenter.

Het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Trekkersveld IV heeft enkel betrekking op de uitbreiding van Trekkersveld IV en wordt direct als ontwerp-bestemmingsplan gepubliceerd. Hier kunnen zienswijzen tegen worden ingediend.

6.2.3 Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Tegelijk met het oorspronkelijke voorontwerpbestemmingsplan voor Trekkersveld en het datacenter is ook de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegd. In deze periode is ook advies gevraagd van de Commissie m.e.r. De zienswijzen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn opgenomen in een aparte nota (zie bijlage 26) en verwerkt in het milieueffectrapport. Het advies van de Commissie m.e.r. is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan en is eveneens verwerkt in de milieueffectrapport (zie paragraaf 4.1 van deze toelichting).

6.2.4 Zienswijzen

[...]