direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cereswijk en Dideldom, Schoolstraat 63
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2304-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2019 is basisschool de Badde in Musselkanaal gehuisvest in MFA de Schakel. De voormalige basisschool aan de Schoolstraat 63 te Musselkanaal is sindsdien niet meer in gebruik en is onlangs gesloopt. Het slopen van de school leidt tot een ongewenste onderbreking in het bestaande bebouwingslint. Het planvoornemen betreft het geschikt maken van de locatie van de voormalige school voor woningbouw en het uitgeven van twee bouwkavels om een ongewenst gat in het bebouwingslint te voorkomen.

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Cereswijk en Dideldom' (vastgesteld op 27 januari 2014). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Er gelden in dit bestemmingsplan verder geen dubbelbestemmingen.

Tevens is er ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal', ontwerp ter inzage gelegd op 11 januari 2023. In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen, waarin het plangebied globaal is aangegeven.

In het ontwerpbestemmingsplan geldt voor het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Tevens geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ook gelden er in het ontwerpbestemmingsplan een aantal aanduidingen in het plangebied. Zo gelden er de gebiedsaanduidingen: 'luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied', 'overige zone - algemene afwijkingregels', 'overige zone algemene gebruiksregels', 'overige zone - anti-dubbeltelregel', 'overige zone - overige regels', 'overige zone - regels met betrekking tot bomen', 'overige zone - regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg', 'overige zone - regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg', 'overige zone - regels met betrekking tot reclame-uitingen', 'overige zone - slopen', 'overige zone - welstandsgebied algemeen', 'overige zone - welstandsgebied kanaalbebouwing', 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2.' Tevens wordt het plangebied aangeduid met een bouwvlak en maatvoeringsvoorwaarden. De maximum bouwhoogte bedraagt 11 meter en de maximum goothoogte bedraagt 4 meter.

Binnen deze geldende maatschappelijke bestemming is de invulling van het plangebied met twee bouwkavels voor woningen niet mogelijk. Om de beoogde invulling mogelijk te maken zal er voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld, waarin de locatie een woonbestemming krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0001.png"
Figuur 1.1. Uitsnede 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.2 Leeswijzer

In het vervolg van dit bestemmingsplan wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het plan en de motivering ervan. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Als laatste wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het dorp Musselkanaal aan de Schoolstraat 63. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het kanaal 'Stadskanaal'. Verder wordt het plangebied aan alle kanten begrenst door bebouwing. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen OWD00-C-14820, OWD00-C-14583 en OWD00-C-14582.

In het plangebied stond basisschool de Badde. Deze is in 2019 verhuist naar MFA de Schakel. Sindsdien stond de voormalige basisschool in het plangebied leeg. Onlangs is de voormalige basisschool in het plangebied gesloopt, sindsdien is het plangebied onbebouwd. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied (rode lijn) weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0002.png"
Figuur 2.1. Begrenzing plangebied, de basisschool is in bovenstaande luchtfoto nog niet gesloopt (bron: Google Map)

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0003.png"
Figuur 2.2. Huidige situatie plangebied

2.2 Nieuwe situatie

Onlangs is de voormalige basisschool in het plangebied gesloopt. Een onderbreking in het bestaande bebouwingslint is ongewenst. Daarom wordt met dit planvoornemen het plangebied geschikt gemaakt voor woningbouw, om een gat in het bebouwingslint te voorkomen.

Op basis van stedenbouwkundige en cultuurhistorische motieven en passend binnen de aanwezige ruimtelijke structuur (situering van de woningen aan de straat) is gekozen voor de nabije ligging aan de Schoolstraat, ter hoogte van het oorspronkelijke schoolgebouw. In het kader van het bouwplantraject kan nog worden bezien of de woningen nog iets naar achteren kunnen worden geschoven. In de regels is dan ook bepaald dat de woningen in de voorgevellijn of middels een afwijking van de bouwregels maximaal 3 m achter de voorgevellijn (onder voorwaarden) gerealiseerd mogen worden.

Er is ter plaatse sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van wegverkeerslawaai als gevolg van het verkeer op de Schoolstraat. Er moet derhalve een hogere (geluid)waarde worden aangevraagd. In de betreffende hogere waarde-procedure wordt een motivatie ter afweging van de aanvraag voor een hogere waarde opgenomen, samenhangend met de ruimtelijke structuur van het gebied en de bijbehorende stedenbouwkundige inpassing.

In de nieuwe situatie worden er in het plangebied twee bouwkavels geschikt gemaakt waarop twee vrijstaande woningen gerealiseerd kunnen worden. In de toekomstige situatie wordt een smalle strook aan de noordwestkant van het plangebied overgedragen aan de buren door verjaring.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.

Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op de realisatie van slechts twee woningen, mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het initiatief geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.

Conclusie
Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten en maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het plan is ingevuld voor de komende zes jaar en voor de zes jaar daarna op hoofdlijnen. Het biedt ook een doorkijk tot 2050. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het jaarlijkse Deltaprogramma. Hierin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk het proces van ruimtelijke adaptatie willen versnellen en intensiveren. Daarvoor zijn zeven ambities in dit deltaplan opgenomen (hieronder uitgelicht). Het deltaplan geeft aan welke doelen de partijen nastreven, hoe ze daaraan gaan werken en hoe ze de resultaten in beeld brengen. Bij het deltaplan hoort een actieplan met concrete acties en maatregelen. De overheden werken met elkaar samen in 45 werkregio's.

De werkregio Groningen en Noord-Drenthe heeft een Regionale Klimaatadaptatie Strategie opgesteld en in maart 2022 hebben de partijen hiermee ingestemd. Dit is een gezamenlijke, gebiedsgerichte aanpak om de regio voor 2050 klimaat- en waterbestendig in te richten en daarmee voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. De strategie moet nog worden voorgelegd aan Provinciale Staten van Groningen. In de strategie wordt onder meer gesproken over het vasthouden en tijdelijk opslaan van regenwater en het bestrijden van hitte.

De Regionale Klimaatadaptatie Strategie werkt niet door in voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

1. Ruimte:

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

2. Natuur en landschap:

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

3. Water:

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

4. Mobiliteit:

  • Bereikbaarheid.

5. Milieu:

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Op 15 november 2022 is de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven. Er is één artikel die betrekking heeft op het voornemen, deze wordt hieronder aangehaald:

Woningbouw (afdeling 2.4)
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie.

Voorliggend plan is getoetst aan de Woonvisie Stadskanaal 2015-2025. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de toetsing van het plan aan de Woonvisie. Conclusie is dat de nieuwbouw in overeenstemming is met de Woonvisie en daarmee voldoet het plan aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.

Overige thema's die geen invloed hebben op het voornemen, worden niet aangehaald.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2025

Onder de naam 'De hoofdstad van de Veenkoloniën, pionieren in de proeftuin' heeft Stadskanaal in 2009 de Toekomstvisie voor de periode tot 2025 vastgesteld. Deze Toekomstvisie 2025 betreft een actualisering van de eerdere Toekomstvisie 2000.

De Toekomstvisie 2025 bevat wensbeelden, ambities en doelen, op basis van kansen die trends en ontwikkelingen bieden. Stadskanaal is als 'de metropool van de Veenkoloniën' de onbetwiste centrumplaats van dit gebied met een compleet pakket aan voorzieningen. En ook de proeftuin voor pioniers. Als strategie - de manier waarop de doelen werkelijkheid worden - kiest de gemeente voor een regierol waar initiatieven niet vanzelf tot stand komen. De gemeente wil een doe-mentaliteit, gericht op projecten en initiatieven met een meerwaarde voor allen. Zo worden combinaties gecreëerd van identiteit, sterke punten en mogelijkheden.

Stadskanaal stelt verschillende doelen qua ontwikkeling van economie, werken en leren. Dit betreft onder meer het stimuleren van (startend) ondernemerschap in de hele gemeente en het scheppen van ruimte voor bedrijvigheid.

3.3.2 Stadskanaal Koersvast

In 2017 heeft de gemeente dit koersdocument opgesteld onder de noemer 'Nait soezen, moar doun'. In dit document wordt gesproken over een gemeente waar het goed wonen en leven is en waar behoefte is aan kwalitatief goede voorzieningen. Voor wat betreft Musselkanaal wordt aangegeven dat gebouwd wordt aan een vitaal dorp met goede, betaalbare, energiezuinige, maar vooral gewilde woningen.

3.3.3 Woonvisie Stadskanaal 2015-2025

In 2015 heeft de gemeente de woonvisie vastgesteld. Door het kantelen van de woningmarkt en vanwege de voorspelde bevolkingsdaling is de gemeente de afgelopen jaren terughoudend omgegaan met menig bouwinitiatief. Met ‘minder’ wil de gemeente een goede en betaalbare woonkwaliteit in stand te houden. De belangrijkste ontwikkelingen betreffen de betaalbaarheid van het wonen; krimp; het opvangen van de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg; de kerntakendiscussie omtrent corporaties; het energieakkoord; en tot slot aanspraak maken op de burgerkracht.

Uit onderzoek blijkt dat het aantal inwoners in 2025 met ruim 9% zal afnemen ten opzichte van 2013. Uitgegaan wordt van een afnemend inwonersaantal na 2018. De gemeente zet in op behoud en versterking van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Dit wil de gemeente onder meer bereiken door verdunning van de woningvoorraad, te combineren met beperkte nieuwbouw. Beide ontwikkelingen moeten ervoor zorgen dat er een duurzame ruimtelijke structuur in tact blijft, gekoppeld aan voldoende sociaal-economisch draagvlak. Nieuwbouw dient primair ter vervanging van de bestaande voorraad en met vervangende nieuwbouw kan ook een kwaliteitsslag worden gemaakt.

Nieuwbouw en vervangende nieuwbouw moeten een bijdrage leveren aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en/of het versterken van het sociaal-economische draagvlak. De lintbebouwing langs het kanaal is een belangrijke (stedenbouwkundige) drager in de gemeente. Vervangende nieuwbouw is een mogelijkheid om de kwaliteit van de linten te versterken. Het accent van het versterken ligt bij de centra van de kernen. Bovendien is de behoefte aan eengezinswoningen groot, mede doordat de beschikbaarheid van eengezinswoningen kan teruglopen door een toenemend aantal ouderen dat niet doorstroomt.

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van twee eengezinswoningen. Het initiatief voorziet daarmee in de behoefte voor eengezinswoningen. Ook betreft het initiatief een versterking van de kwaliteit van de lintbebouwing langs het kanaal. Met het planvoornemen wordt een ongewenst geachte onderbreking in het bestaande bebouwingslint weer opgevuld. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past bij de ambities uit de woonvisie van de gemeente.

3.3.4 Welstandsnota Stadskanaal 2015

Het plangebied is opgenomen in de op 1 maart 2015 door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota Stadskanaal 2015. In deze welstandsnota behoort het plangebied tot het welstandsgebied 'Kanaalbebouwing'. In dit welstandsgebied gelden onder andere de volgende voorwaarden:

  • In de Kanaalbebouwing is voor grotere gebouwen een andere richting en hoofdvorm mogelijk, indien de voorgevel verder van de straat af wordt geplaatst en het gebouw voldoende afstand heeft tot de zijdelingse perceelsgrenzen;
  • In de Kanaalbebouwing moet een enkelvoudige hoofdvorm worden toegepast;
  • In de Kanaalbebouwing is een grote mate van vrijheid in bouwstijl toegestaan, mits voldaan wordt aan de overige welstandscriteria en het ontwerp voldoende kwaliteit heeft;
  • In de Kanaalbebouwing moeten roodachtige baksteen en keramische pannen worden toegepast.

Voor de toetsing van bouwplannen aan de Welstandsnota vraagt de gemeente advies aan de welstandscommissie. De welstandsadviezen worden in de gemeente Stadskanaal verzorgt door Libau. De werkwijze, de samenstelling en taakomschrijving van de welstandscommissie is vastgelegd in de Bouwverordening. De welstandscommissie werkt in volle openbaarheid. Het advies van de welstandscommissie is één van de aspecten die een rol spelen bij de beslissing van burgemeester en wethouders om de bouwvergunning al dan niet te verlenen.

Met de uitvoering van het planvoornemen worden de welstandseisen in acht genomen. De te realiseren bouwwerken zullen door de welstandscommissie worden beoordeeld.

3.3.5 Centrumvisie Musselkanaal

De centrumvisie Musselkanaal (zoals deze is vastgesteld op 20 april 2020) is onder andere opgesteld naar aanleiding van een grote brand in het hart van het dorp. Een visie op het centrum is noodzakelijk om tot een uitwerking te komen van de nieuwe kansen om het dorp te versterken. In onderstaande afbeelding is het centrum van Musselkanaal opgenomen.

De hoofdlijnen van de visie zijn:

  • Versterken van het lint als drager van de stedenbouwkundige structuur van het dorp;
  • Versterking van het winkelaanbod met nieuwe aanbieders in het compacte centrumgebied;
  • Een goede invulling van de brandlocatie in het centrum van Musselkanaal met detailhandel en overige centrumfuncties;
  • Hoofdentrees van de winkels georiënteerd op Marktstraat en Willem Diemerstraat;
  • Waar mogelijk winkelfuncties in het transformatiegebied omzetten naar dienstverlening of wonen (stimuleringsregeling);
  • Sanering van leegstaande winkelpanden buiten het centrumwinkelgebied;
  • Waar mogelijk toevoegen van ondersteunende daghoreca in het centrum;
  • Ontsluiting met de auto van het centrum en parkeercapaciteit verbeteren;
  • Looproute Willem Diemerplein - Spoordok versterken door nieuwe recreatieve en maatschappelijke functies toe te voegen aan het Spoordok;
  • Het realiseren van aanlegsteigers in het kanaal.

Het bestemmingsplan voorziet niet rechtstreeks in het vertalen van deze opgaven, maar is hier ook niet mee in strijd. Van belang is met name de eerste hoofdlijn, het versterken van het lint als drager van de stedenbouwkundige structuur van het dorp. Door woningbouw toe te voegen wordt het lint als drager van de stedenbouwkundige structuur versterkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Onderzoek
Het plangebied is gelegen in de wettelijke geluidszone van de Schoolstraat. Er is daarom door NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Schoolstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting op de woningen bedraagt 59 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB voor stedelijk gebied.

Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier niet mogelijk en wenselijk geacht. Voor de nieuw te bouwen woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 59 dB in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van deze woning.

In de regels is bepaald dat de woningen in de voorgevellijn of middels een afwijking van de bouwregels maximaal 3 m achter de voorgevellijn (onder voorwaarden) gerealiseerd mogen worden. In de betreffende hogere waarde-procedure wordt een motivatie ter afweging van de aanvraag voor een hogere waarde opgenomen, samenhangend met de ruimtelijke structuur van het gebied en de bijbehorende stedenbouwkundige inpassing.

Conclusie
Voor het aspect geluid zijn hogere waarden aangevraagd voor een overschrijding van de voorkeurswaarden voor wegverkeer en verkregen op 4 maart 2024 (Bijlage 3). Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt voorafgaand aan indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen verricht. Het aspect geluid vormt vooralsnog geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Archeologie

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.3. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek
De gemeente Stadskanaal heeft, in samenwerking met Libau, op 17 februari 2017 de 'Beleidsnota archeologie en cultuurhistorie' uitgebracht. Hierin is een Waardekaart archeologie opgenomen. Het plangebied ligt op grond van deze 'Waardekaart archeologie gemeente Stadskanaal' voor het overgrote deel in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Alleen de oostelijk gelegen hoek van het plangebied kent op basis van de Waardekaart archeologie gemeente Stadskanaal een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 4.1). Dit blijkt ook uit het ontwerpbestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal' waarin voor de meest oostelijk gelegen hoek van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt (zie figuur 4.2). Voor de hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat indien meer dan 200 m2 en dieper dan 0,40 meter grond wordt geroerd, er een archeologisch (inventariserend) onderzoek uitgevoerd moet worden.

De hoge archeologische waarde ligt voor minder dan 200 m2 op het toekomstige bouwvlak waar met het planvoornemen bebouwing gerealiseerd mag worden. Met het planvoornemen wordt dus niet meer dan 200 m2 grond geroerd in een zone met een hoge archeologische waarde. Vanuit archeologisch oogpunt gelden er geen beperkingen. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0004.png"
Figuur 4.1. Waardekaart archeologie gemeente Stadskanaal (bron: Beleidsnota archeologie en cultuurhistorie, gemeente Stadskanaal)

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0005.png"
Figuur 4.2. Uitsnede ontwerpbestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en initiatieven. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek
In de 'Beleidsnota archeologie en cultuurhistorie' van de gemeente Stadskanaal is een 'Waardekaart historische (steden)bouwkunde' voor de gemeente Stadskanaal opgenomen. Een uitsnede hiervan is hieronder weergegeven. Uit deze waardekaart blijkt dat er in het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Wel wordt de lintbebouwing aan het kanaal in de waardekaart als een historisch-(steden)bouwkundig waardevolle zone beschouwd.

Het planvoornemen betreft een versterking van de kwaliteit van de lintbebouwing langs het kanaal. Met het planvoornemen wordt een ongewenst geachte onderbreking in het bestaande bebouwingslint weer opgevuld. Hiermee wordt de historisch-(steden)bouwkundig waardevol geachte lintbebouwing versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0006.png"
Figuur 4.3. Waardekaart historische (steden)bouwkunde gemeente Stadskanaal (bron: Beleidsnota archeologie en cultuurhistorie, gemeente Stadskanaal)

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek
Het planvoornemen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Het voornemen voorziet derhalve in een gebouw of bouwwerken, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Bodemonderzoek is daarom noodzakelijk. Door Sigma Geo & Milieutechniek is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De conclusies worden hieronder kort beschreven.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk overschrijdingen t.o.v. resp. de achtergrondwaarde en de streefwaarde. De licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de tussenwaarde/ bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Conclusie
Op grond van het bodemonderzoek kan het plan uitvoerbaar worden geacht. Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd, zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.

4.5 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Onderzoek
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Hunze en Aa's. De aanvraag digitale watertoets heeft op 2 mei 2023 plaatsgevonden. De watertoets is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.

De watertoets heeft ertoe geleid dat de korte procedure is doorlopen. Het planvoornemen heeft geen directe gevolgen voor het aspect water voor het plangebied en de directe omgeving.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

4.6.2 Onderzoek

Voor dit plan is op 12 juni 2023 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Een ontheffing van de Wnb is niet nodig, mits (licht)verstoring op de potentiële vliegroute langs het water en de bomenrij aan de overzijde van de Schoolstraat voorkomen kan worden. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 1.

Soortenbescherming
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen geen verblijfplaatsen, jaarrond beschermde nesten of leefgebied van beschermde soorten verloren gaat. Het aanvragen van een ontheffing van de Wnb in het kader van soortbescherming is niet nodig.

Wel moet verstoring op de potentiële vliegroute langs het kanaal en de bomenrijen aan de overzijde van de Schoolstraat voorkomen worden. Verstoring van vleermuizen wordt voorkomen door in de realisatie- en gebruiksfase gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling veroorzaken op de omringende bomen of op het water. Als verstoring van de potentiële vleermuisvliegroute niet voorkomen kan worden, dan is nader onderzoek en eventueel een ontheffing van de Wnb nodig.

Zorgplichtmaatregelen
Voor andere beschermde soorten is geen ontheffing van de Wnb nodig, mits bij uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht van de Wnb in acht wordt genomen.

Negatieve effecten op broedende vogels worden bij voorkeur voorkomen door bij de werkzaamheden buiten het broedseizoen te werken, dus buiten de periode (half februari) half maart tot half juli (eind september).

Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.

Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te laten inventariseren op broedgevallen door een broedvogeldeskundige. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Vanwege de algemene zorgplicht van de Wnb is het nodig om eventueel te kappen opgaande beplanting ten minste een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden te kappen. Circa een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet de te verwijderen vegetatie worden weggehaald. Op die manier hebben algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor de algemene zorgplicht geldt, voldoende tijd om zich te verplaatsen naar een locatie buiten de invloedsfeer van de aanlegwerkzaamheden.

Gebiedsbescherming
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Dit blijkt ook uit de Aerius-berekening.

Het plan leidt niet tot aantasting van beschermde houtopstanden. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Groningen vanwege in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden is niet nodig. Het plan is tot slot niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Aerius-berekening
In het kader van het bestemmingsplan is de depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (24 mei 2023). De rapportage van de berekening is als Bijlage 6 aan dit plan toegevoegd.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het ecologisch onderzoek en de Aerius-berekening blijkt dat het planvoornemen uitvoerbaar is, mits voldaan wordt aan de zorgplichtmaatregelen zoals hierboven opgenomen. Een ontheffing van de Wnb is niet nodig, mits (licht)verstoring op de potentiële vliegroute langs het water en de bomenrij aan de overzijde van de Schoolstaart voorkomen kan worden.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0007.png"
Figuur 4.4. Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.

Buisleidingen
Op een afstand van circa 220 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een hogedrukgasleiding van de Gasunie. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 4,25 inch en een werkdruk van 40 bar. Een dergelijke leiding kent een inventarisatieafstand van 45 meter. Het plangebied is daarmee niet gelegen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.8 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Verkeersafwikkeling
Als gevolg van het voornemen zal de verkeersgeneratie toenemen. Het voornemen betreft de realisatie van 2 vrijstaande woningen. Volgens de normen van het CROW zorgt het toevoegen van 2 vrijstaande woningen, in een weinig stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom voor een maximale verkeersgeneratie van 17,2 verkeersbewegingen per etmaal. Vanwege de beperkte verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen, hoeven er geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.

Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het voornemen ook toe. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan van 1,7 parkeerplaats per woning. Uitgaande van de toevoeging van 2 vrijstaande woningen zal de parkeerbehoefte maximaal (1,7*2=) ruim 3 parkeerplekken bedragen. De parkeerbehoefte kan op eigen erf worden opgelost.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2.5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2.5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • 1. woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • 2. projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's, dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2.5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2.5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2.5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het planvoornemen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is er gebruikgemaakt van de kengetallen van het CROW van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.

Uitgaande van de realisatie van 2 vrijstaande woningen in een niet stedelijke gemeente in de rest van de bebouwde kom is berekend dat de verkeersgeneratie van het voornemen maximaal (2*8,6=) 17,2 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt.

Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan of initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0008.png"

Figuur 4.5. Nibm-tool (bron: InfoMil)

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het voornemen de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2021, welke in maart 2021 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen en initiatieven betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Luchtconcentratie     Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  
PM10   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Figuur 4.6. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.10 Milieuzonering

Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.

Onderzoek
Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Een woning leidt van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Nieuwe woningen kunnen wel een beperkende invloed hebben op de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven.

Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Ook zijn rondom het plangebied meerdere functies naast elkaar aanwezig. Er kan voor het plangebied daarom worden uitgegaan van een 'gemengd gebied'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. In de directe omgeving van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig:

  • Op circa 10 meter ten noordwesten van het plangebied is een perceel met de enkelbestemming 'Bedrijf' aanwezig (Schoolstraat 60). Op dit perceel is bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Hieraan kan worden voldaan.

In de verdere omgeving (op meer dan 40 meter afstand en verder) bevinden zich soortgelijke bedrijfsbestemmingen, ook hier wordt voldaan aan de richtafstanden. Bovendien is ter plaatse van Schoolstraat 61 nog een burgerwoning aanwezig. Deze ligt dichterbij het bovenbeschreven bedrijf op Schoolstraat 60 en is daarmee meer bepalend voor het voldoen aan de afstandsnormen. De ligging van de bedrijven is hieronder weergegeven op de kaart (paarse vlakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2304-vs01_0009.png"
Figuur 4.7. Locatie bedrijven (in paars) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.11 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie
Het project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. twee extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling slechts om de toevoeging van twee woningen gaat, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag niet wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridisch systeem

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Dit bestemmingsplan wordt nog onder het regime van de Wro vastgesteld, maar loopt alvast vooruit op de Omgevingswet, in het bijzonder het instrument omgevingsplan. De juridische vorm is zoveel mogelijk gelijk getrokken aan het ontwerp-bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan gemeente Stadskanaal' Door de pilotstatus van dit plan kan worden afgeweken van de standaarden, waaronder de SVBP 2012.

Er is in dit plan zoveel mogelijk aangesloten op de RO-standaarden 2012, het plan is daarmee goed raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. Wel wijkt het op onderdelen daarvan af, omdat alvast vooruitgelopen is op de systematiek van het omgevingsplan. De systematiek van de regels sluit namelijk aan op het Casco omgevingsplan van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De Omgevingswet gaat uit van activiteiten. De indeling in de regels van dit Chw bestemmingsplan gaat daar in hoofdzaak ook van uit. Daarnaast zijn een aantal regels opgenomen uit de APV en de Welstandsnota van de gemeente opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van het plan nader uitgelegd en onderbouwd.

5.2 Systematiek regels

De juridische regeling bestaat uit 7 hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de begrippen en wijze van meten.
  • Hoofdstuk 2 Gebruiksregels bevat de regels voor gebruiksactiviteiten die zijn toegestaan binnen het plangebied. Gebruiksactiviteiten die in ieder geval niet zijn toegestaan staan expliciet benoemd.
  • In hoofdstuk 3 staan de regels voor bouwactiviteiten in het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 staan de regels voor de dubbelbestemmingen, deze zijn niet activiteitgericht opgenomen.
  • In hoofdstuk 5 zijn de wijzigingsregels opgenomen
  • In hoofdstuk 6 zijn de algemene regels opgenomen. Hiertoe behoren onder meer ook een aantal regels uit de APV en de Welstandsnota en algemene bouw- en gebruiksregels.
  • De overgangs- en slotregels zijn opgenomen in hoofdstuk 7.

In paragraaf 5.4 wordt per hoofdstuk beschreven wat er in is opgenomen. Deze hoofdstukindeling wijkt af van de SVBP2012 en lijkt op de indeling die de VNG heeft gemaakt voor het toekomstige instrument omgevingsplan, het Casco omgevingsplan. Ook daarin wordt onderscheid gemaakt in verschillende activiteiten. Met het Chw bestemmingsplan wordt dus al voorgesorteerd op het toekomstige omgevingsplan voor de gemeente Stadskanaal.

5.3 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). In de regels wordt slechts voor een deel gebruik gemaakt van de traditionele bestemmingen. Uitgangspunt blijft wel dat bij een klik op de digitale verbeelding alle regels voor die locatie raadpleegbaar zijn. Ook hiermee wordt voorgesorteerd op het Digitaal Stelsel Omgevingswet dat uitgaat van eenzelfde benadering. Met het Chw bestemmingsplan is er al een goede basis voor het toekomstige omgevingsplan Stadskanaal. Voor wat betreft de analoge verbeelding is wel zoveel als mogelijk aangesloten op de SVBP 2012.

Het bestemmingsplan is op een digitale verbeelding (kaart) weergegeven. Het Chw bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar. Het plan is geen rapport dat zich leent om op papier beschikbaar te worden gesteld.

5.4 Planregels

5.4.1 Inhoud en opzet

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels (met bijbehorende bijlagen) en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel en de onderbouwing van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.4.2 Hoofdstuk 1 Begrippen en wijze van meten

In het eerste hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen die nodig zijn voor een goede uitleg van de regels. Een aantal begrippen is overgenomen uit de SVBP 2012, dit zijn de verplichte begrippen die in alle bestemmingsplannen worden opgenomen. Het overgrote deel uit de bestemmingsplannen en beheersverordeningen van de gemeente Stadskanaal en een aantal nieuwe die voortvloeien uit de regels voor het Chw bestemmingsplan.

5.4.3 Hoofdstuk 2 Gebruiksregels

Voor alle functies zijn bestemmingen opgenomen waarin de toegestane en niet toegestane gebruiksactiviteiten staan benoemd. De basis hiervoor het hierboven genoemde Chw bestemmingsplan.

Gebruiksactiviteiten per functie

Verkeer-verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden betreffen met name de openbare straten in het plangebied, met in hoofdzaak een functie voor bestemmingsverkeer.

Openbare paden die deel uitmaken van de woonomgeving en in feite alleen bedoeld zijn voor het gebruik van direct aanwonenden, zijn binnen de woonbestemming opgenomen. Het spreekt voor zich dat deze paden niet bebouwd mogen worden en toegankelijk moeten blijven.

Wonen
Alle gronden in de kernen en het buitengebied waar wonen in hoofdzaak is toegestaan zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Een aantal functies is toegestaan voor zover deze ondergeschikt en/of verbonden aan het wonen en zijn specifiek aangeduid.

5.4.4 Hoofdstuk 3 Bouwregels

Voor alle functies in het plangebied zijn bestemmingen opgenomen waarin de toegestane en niet toegestane bouwactiviteiten staan benoemd. Voor zover bestaande afmetingen en situeringen afwijken van de regeling, zijn deze opgenomen in hoofdstuk 5 Algemene regels (zie paragraaf 5.4).

Bouwactiviteiten per functie
Per functie zijn de bouwactiviteiten aangegeven. Het betreft een beknopte toelichting.

Verkeer - Verblijfsgebied bouwen
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd.

Wonen - Kern bouwen
Als hoofdgebouw zijn uitsluitend woonhuizen toegestaan en de daarbij behorende bouwwerken. Een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte van een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken is niet vastgelegd. Deze oppervlakte is gekoppeld aan een bebouwingspercentage. Het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen tot een maximum van 1.000 m².

Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor het gedeeltelijk bouwen van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak en dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens (indelingslijn) wordt gebouwd. Tevens is een verhoging van de goothoogte van het hoofdgebouw mogelijk en een verlaging van de dakhelling tot deels een plat dak van het hoofdgebouw. Voor bijbehorende bouwwerken kan de bouwhoogte worden vergroot.

Wonen - Tuinen bouwen
Alleen de bouw van erkers is toegestaan als gebouw.

5.4.5 Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen

De dubbelbestemmingen voorzien in een aanvullende bestemming op andere daar voorkomende basisbestemmingen.

Waarde - Archeologie 2
Onder meer in de paragraaf 4.2 is het belang van de archeologie aangegeven, waarbij van enkele terreinen van archeologische waarden, respectievelijk bestemd tot 'Waarde - Archeologie 2'.

De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen voor de gronden met hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen vanaf 200 m² als deze ingrepen dieper zijn dan 0,4 meter.

5.4.6 Hoofdstuk 5 Wijzigingsregels

Wijzigingsbevoegdheden (en uitwerkingsplichten) kunnen onder de Omgevingswet niet meer toegepast worden en worden enkel op verzoek van de gemeente nog beperkt opgenomen in dit Chw bestemmingsplan.

Onder de Omgevingswet kunnen de wijzigingsbevoegdheden nog wel toegepast worden als een specifieke (binnenplanse) vergunningsmogelijkheid waarop de beoordelingsregels van de wijzigingsbevoegdheid uit het (tijdelijke) omgevingsplan van toepassing zijn. Het Chw bestemmingsplan maakt van rechtswege onderdeel uit van het (tijdelijke) omgevingsplan. Dit geldt alleen wanneer de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een gecombineerde vorm van bouwen en gebruik betreft. Indien alleen sprake is van gebruik dan zal daarvoor gebruik moeten worden gemaakt van een vergunning voor afwijken van het omgevingsplan (buitenplanse omgevingsplanactiviteit) of een wijziging van het omgevingsplan.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2
De gronden gelegen binnen de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' worden gewijzigd in een woonbestemming. Dit zijn de gronden waar nog geen woonbestemming geldt en deze zijn gelegen binnen de kernen, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Het aantal woningen mag daarbij met niet meer worden uitgebreid dan in totaal 328.

5.4.7 Hoofdstuk 6 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen naar aanleiding van de verplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel houdt in dat een perceel niet twee keer mag worden gebruikt bij het bepalen van bijvoorbeeld een toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Dit voorkomt dat een perceel na een eventuele verkoop bij een ander perceel wordt gevoegd en op basis daarvan ineens meer mag worden gebouwd dan voorheen.

Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gelden voor het gehele plangebied. Deze bestaan uit nadere eisen, bestaande afmetingen en situering en overschrijving van de bouwgrenzen.

Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels gelden voor (nagenoeg) het hele plangebied van toepassing zijn. In deze regels is het gebruik opgenomen dat niet is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels geldende voor het gehele plangebied. Hierin is de 10%- regeling in opgenomen, het verhogen van overige bouwwerken tot 10 m en het bouwen van gebouwen en overigen bouwwerken ten behoeve van openbaar nut. Het verhogen van reclamemasten is beperkt tot een hoogte van 6 m.

Algemene aanduidingsregels
Deze regels gelden aanvullend op de reeds opgenomen regels in de bestemmingen.

Overige zone – regels met betrekking tot bomen
Voor gronden met houtopstand wordt met deze aanduiding bescherming geboden.

Overige zone – regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg  
Binnen deze gronden is het niet mogelijk om zonder een omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg, van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg en door verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. De vergunningplicht is uitgesloten in een aantal specifieke gevallen genoemd in de regels.

Overige zone – regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg
Het is verboden om binnen de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone – regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg' de weg of een weggedeelte voor het plaatsen van voorwerpen te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan is toegestaan.

Overige zone – welstandsgebied algemeen
Binnen deze gronden is het van belang dat bouwwerken voldoen aan de redelijke eisen van welstand behorend bij het gebied zoals ook is opgenomen in de Welstandsnota van de gemeente Stadskanaal.

Overige zone – welstandsgebied kanaalbouwing
Binnen deze gronden is het van belang dat bouwwerken voldoen aan de redelijke eisen van welstand behorend bij het gebied zoals ook is opgenomen in de Welstandsnota van de gemeente Stadskanaal.

Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied
De luchtvaartverkeerzone hoogtebeperkingsgebied geldt ter plaatse van de gronden rond het vliegveld. Hier geldt dat ter plaatse van de aanduiding dat de maximum bouwhoogte niet mag worden overschreden. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.

Regels reclame-uitingen, aanleggen of veranderen van een uitweg, voorwerpen op of aan de weg en bomen
Deze regels zijn vanuit de APV vertaald naar het Chw bestemmingsplan. Het betreffen regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en gelden voor het gehele plangebied. Inhoudelijk zijn ze niet gewijzigd, maar afgestemd op de systematiek van het Chw bestemmingsplan. De regeling bevat vergunningplichten, verbodsbepalingen, weigeringsgronden en uitzonderingen.

Welstandsregels
De welstandsregels zijn opgenomen met de daarbij behorende deelgebied. De regels zijn gekoppeld aan de deelgebieden op de verbeelding. Inhoudelijk zijn ze niet gewijzigd, maar afgestemd op de systematiek van het Chw bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 3.3.4.

5.4.8 Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht en de naam van het Chw bestemmingsplan zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Bij de inhoud van het overgangsrecht is aangesloten op de tekst die is opgenomen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op basis van deze artikelen moet het overgangsrecht overeenkomstig worden opgenomen in een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 van de Wro en 6.2.1 van het Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De kosten voor de nieuwe ontwikkeling komen ten laste van de ontwikkelaar. De gemeente is eigenaar van de gronden. De exploitatiekosten worden via de grondverkoop doorberekend aan de ontwikkelaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure is hieronder weergegeven.

PARTICIPATIE
De gemeente heeft voorafgaand aan de formele procedure de eigenaren van de nabijgelegen percelen geïnformeerd over de plannen en procedure.

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is een aantal reacties binnengekomen, die hieronder samengevat aan de orde komen. De volledige reacties zijn als Bijlage 7 aan dit plan toegevoegd.

Provincie
De provincie heeft het plan getoetst aan de provinciale Omgevingsvisie en de in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (hierna: verordening) opgenomen instructieregels. Deze regels hebben tot doel om de doorwerking van het provinciaal beleid in gemeentelijke ruimtelijke besluiten te borgen. Het voorontwerp geeft de provincie aanleiding om op te merken dat de koppeling van een aantal aanduidingen op de verbeelding met de regels ontbreekt. Dit kan worden hersteld door de aanduidingen van de verbeelding te verwijderen. Het betreft de aanduidingen ''overige-zone slotregel'', ''overige-zone overige regels'' en ''overige zone-overgangsrecht''.

Waterschap Hunze en Aa's
In het kader van de watertoets is met het waterschap gecommuniceerd en de waterparagraaf aangevuld.

Veiligheidsregio Groningen
De Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. Daarbij heeft de Veiligheidsregio de volgende conclusies getrokken:

  • Op de planontwikkeling zijn geen significante externe veiligheidsrisico's van invloed;
  • In relatie tot de planontwikkeling ziet de Veiligheidsregio geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied.

Op basis van deze beoordeling ziet de Veiligheidsregio geen aanleiding verder inhoudelijk advies te geven ten behoeve van het voorliggende ruimtelijke besluit.

De nieuwe ontwikkeling kan in het kader van de omgevingsvergunning later nog door de Veiligheidsregio beoordeeld moeten worden op de activiteit 'Bouwen'. Deze beoordeling vindt plaats op andere veiligheidsaspecten zoals brandcompartimentering, vluchtroutes, bluswater, bereikbaarheid en overige brandpreventieve voorzieningen.

Gasunie
Gasunie heeft het plan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Gasunie ziet daarmee af van een verdere inhoudelijke advisering.

6.2.2 Zienswijzen

Het plan heeft vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken ter visie gelegen. In deze periode heeft de direct aanwonende contact gezocht met de gemeente. Tussen gemeente en aanwonende is overleg geweest. Het verzoek van de aanwonende is om de voorgevelrooilijn verder naar achteren te leggen, zodat er meer zicht vanuit zijn woning naar de straat ontstaat. Zijn verzoek is om de voorgevelrooilijn van het voormalige schoolgebouw nr. 63 aan te houden, maar in ieder geval op zo'n 7 meter van de perceelsgrens aan de wegkant. De voorgevel van de voormalige school Schoolstraat 63 tot de perceelsgrens aan de weg is circa 10 meter.
Als de voorgevelrooilijn van de te bouwen woningen ook op circa 7 tot (na afwijking is 3 meter extra naar achteren toegestaan) 10 meter of minder van de perceelsgrens aan de wegkant wordt gebouwd, is sprake van een stedenbouwkundig gezien aanvaardbare situatie. De voorgevelrooilijn komt dan niet achter de achtergevel van de woningen 61A en 64, terwijl het zicht vanaf de woning nr. 64 naar voren toe duidelijk minder beperkt zal zijn dan in de nu beoogde situatie met een rooilijn op 0 tot 3 meter van de perceelsgrens van de weg.

Omdat er sprake blijft van een stedenbouwkundig aanvaardbare situatie wordt aan deze zienswijze tegemoet gekomen en wordt de voorgevelrooilijn op 7 meter in plaats van op 1 meter van de perceelsgrens aan de wegzijde geplaatst. Dit leidt tot aanpassing van de verbeelding.