direct naar inhoud van Regels
Plan: Cereswijk en Dideldom, Schoolstraat 63
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2304-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Cereswijk en Dideldom, Schoolstraat 63 met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2304-vs01 van de gemeente Stadskanaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.7 bed en breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.8 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.9 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, zoals aangegeven in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan;

1.11 bestaande:
  • a. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 dakvoet:

het laagste punt van een schuin dak;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;e-commerce, zonder dat sprake is van een showroom en toonbankfunctie, daaronder niet begrepen;

1.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.26 erf:

het binnen de woonbestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het perceel;

1.27 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 huishouden:

de samenlevingsvorm van één gezin, waaronder mede wordt begrepen de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen en met een gezin gelijk te stellen samenlevingsvormen;

1.31 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter;

1.32 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.33 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.34 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.35 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.36 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen bijbehorend bouwwerk zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.38 peil:

de hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Daarbij wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkte terrein het hoogst is;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een seksclub of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten;

1.43 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot de (zijdelingse) perceelgrens.

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, alsmede het plaatsen van een nieuwe muur om een bestaande gevel en het verlengde daarvan, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden mogen worden gebruikt voor:

  • a. voet- en fietspaden;
  • b. terrassen, erven en terreinen;

met de daarbijbehorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. wegen, paden en verhardingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 8 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 15 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met de volgende bij het wonen toegestane functies:
    • 1. bed & breakfast voor ten hoogste 4 personen;
    • 2. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 2;

met de daarbijbehorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. wegen, paden en verhardingen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. erven en terreinen.
4.2 Nadere eisen

Niet toegestaan gebruik
De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte in het hoofdgebouw meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle gebouwen in totaal niet meer bedraagt dan 90 m²;
  • 2. de aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet worden uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • 3. de woonsituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig worden aangetast;
  • 4. onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • 5. het milieuvergunning- of meldingsplichtige inrichtingen betreft;
  • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbrengen van reclame-uitingen met een oppervlakte van meer dan 0,5 m²;
  • b. het wonen en daaraan gerelateerde vormen van huisvesting in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bed & breakfast,
  • d. meer dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen ten hoogste het in de aanduiding aangegeven aantal bedraagt;
  • e. bedrijfsdoeleinden anders dan genoemd in 4.1;
  • f. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als nevenactiviteit bij aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover de verkoop van producten een relatie hebben met de aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 5 Wonen - Kern bouwen

5.1 Algemeen

Bouwwerken zijn toegestaan binnen 'Wonen - Kern bouwen' ten behoeve van het in artikel 4 toegestane gebruik.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen tot een maximum van 1.000 m², tenzij het bestaande bebouwingspercentage en/of de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt het bestaande percentage en/of de bestaande oppervlakte als maximum.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel in de gevellijn moet worden gebouwd;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse grens van het bouwvlak bedraagt ten minste 2 m;
  • e. de goothoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • f. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • g. een hoofdgebouw mag uitsluitend zijn voorzien van een kap met een minimale en maximale dakhelling van 10° en 60°.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. wanneer de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m bedraagt, wordt het dak wordt gevormd door een of meer schuine dakvlakken met een hellingshoek van ten hoogste 55;
  • e. voor zover de bijbehorende bouwwerken zijn gelegen binnen een strook van 2 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrens geldt: daknokhoogte [m] = (afstand daknok (evenwijdig gemeten) tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.
5.2.4 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1 bedraagt;
  • b. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2 sub b in die zin dat hoofdgebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 4,5 m bedraagt;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2 sub c in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en de aanduiding 'gevellijn' wordt gebouwd, mits rekening wordt gehouden met de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de hoofdgebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat een hogere goothoogte van het hoofdgebouw wordt toegestaan ten behoeve van verspringen in de gevel (krimpen) en variaties in de gootlijn over ten hoogste 25% van de lengte van de gevel, waarbij:
  • 1. de maximale toegestane afwijking van de goothoogte wordt bepaald door de afstand van het gebouw tot aan de bouwperceelsgrens gedeeld door drie;
  • 2. de maximale afwijking bedraagt nooit meer dan 1,5 m;
  • d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  • e. het bepaalde in lid 5.2.3 sub c in die zin dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk wordt vergroot.

Artikel 6 Wonen - Tuinen bouwen

6.1 Algemeen

Bouwwerken zijn toegestaan binnen 'Wonen - Tuinen bouwen' ten behoeve van het in artikel 4 toegestane gebruik.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. als gebouw mogen uitsluitend erkers worden gebouwd;
  • c. een erker mag aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin bedraagt, met dien verstande dat de diepte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 2. de breedte van een erker ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 3. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste dan 1 m bedraagt, tenzij sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woningen;
  • d. een erker mag aan de zijgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een erker ten hoogste 1 m bedraagt, gemeten vanaf de gevel waaraan de erker is gebouwd;
    • 2. de breedte van een erker ten hoogste twee derde van de breedte van de zijgevel bedraagt, tenzij het een hoekgevel betreft, in welk geval de lengte ten hoogste 2,5 m, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw, bedraagt;
    • 3. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 2 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van een erker is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
6.2.2 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m² die de bodem dieper dan 0,4 m verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,4 m;
  • b. het graven of dempen van watergangen;
  • c. het graven van sleuven dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. zijn gelegen in een gebied waarvoor op basis van een eerder onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
  • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • 3. een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden kan een ter zake deskundige instantie om advies worden gevraagd. Bij negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti - dubbeltelregel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - anti-dubbeltelregel' geldt de volgende regel:

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene bouwregels' gelden de volgende regels:

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het bebouwings- en/of landschapsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de natuurlijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de watersituatie;
  • i. de woonsituatie.
9.2 Bestaande afmetingen en situeringen
  • a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  • b. In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, bouw- en goothoogten, inhoud, oppervlakten en/of gevelindelingen afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
  • c. In die gevallen waar wordt afgeweken van de ingevolge de bouwregels vereiste situering van bouwwerken, wordt de bestaande situering van een bouwwerk als toelaatbaar aangehouden.
9.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming genoemd in Artikel 7;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits:
  • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
  • 2. de gronden niet zijn voorzien van een dubbelbestemming genoemd in Artikel 7.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene gebruiksregels' gelden de volgende regels:

10.1 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. het storten van puin en afvalstoffen;
  • b. de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. een seksinrichting;
  • e. kamperen en kampeermiddelen, voorzover niet toegelaten op grond van de geldende bestemming.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - algemene afwijkingsregels' gelden de volgende regels:

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in de van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande:
  • 1. dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte van windturbines ten hoogste 15 m bedraagt;
  • b. de regels ten behoeve van het vergroten van overige bouwwerken, tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • c. de regels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' gelden de volgende regels:

12.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte hoogtebeperkingsgebied (m)' aangegeven bouwhoogte niet mag worden overschreden. De geldende bouwhoogte dient tussen de op de verbeelding aangegeven aanduidingingslijnen door lineaire interpolatie te worden bepaald.

12.1.2 Niet toegestaan gebruik

Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - hoogtebeperkingsgebied' wordt begrepen het aanleggen en instandhouden van opgaande beplanting hoger dan de ter plaatse aangegeven 'maximum bouwhoogte hoogtebeperkingsgebied (m)'.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen van de binnen de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' voorkomende bestemmingen, in 'Wonen'' en 'Wonen - Kern bouwen', indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal woningen mag met niet meer dan in totaal 328 worden uitgebreid;
  • b. de te realiseren woningen passen binnen het gemeentelijk woonbeleid;
  • c. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen; en
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld. De ruimtelijke opzet en vormgeving van de woonhuizen dient aan te sluiten bij het bebouwingspatroon van de omgeving;
    • 2. de woonsituatie van aangrenzende gronden;
    • 3. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de verkeersveiligheid in de nabije omgeving.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Regels met betrekking tot reclame-uitingen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot reclame-uitingen' gelden de volgende regels:

14.1.1 Omgevingsvergunning hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

14.1.2 Uitzondering

Het verbod in 14.1.1 is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen soorten handelsreclame of objecten waarop handelsreclame wordt aangebracht.

14.1.3 Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Weigering
Een vergunning als bedoeld in 14.1.1 kan worden geweigerd:

  • a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen met welstand;
  • b. in het belang van de verkeersveiligheid;
  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Uitzondering
De weigeringsgrond als bedoeld in lid 14.1.3 geldt niet:

  • a. voor bouwwerken;
  • b. voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
14.2 Regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg' gelden de volgende regels:

14.2.1 Omgevingsvergunning voor een uitweg

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. een uitweg te maken naar de weg;
  • b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
  • c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

14.2.2 Uitzondering vergunningplicht

De vergunningplicht in lid 14.2.1 geldt niet indien:

  • a. sprake is van directe aansluiting, zonder (verhoogd) trottoir aan de weg en/of
  • b. sprake is van doorsnijding van een groenstrook, zonder (verhoogd) trottoir aan de weg en/of
  • c. geen sprake is van het vervallen van een parkeerplaats en/of
  • d. geen belemmeringen zoals bomen, kolken, lichtmasten of ander straatmeubilair zijn;
  • e. sprake is van ten hoogste één uitweg per perceel en de maximale breedte van de uitweg drie meter bedraagt, tenzij het perceel waarvoor de uitweg is bedoeld breder is dan zestien meter, dan bedraagt de maximale breedte 5 m.
14.2.3 Meldingplicht

Indien het voornemen bestaat tot aanleg van een uitweg, zoals bedoeld in lid 14.2 stelt de gerechtigde burgemeester en wethouders in kennis door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier, zes weken voor aanvang van de werkzaamheden.

14.2.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het maken en veranderen van een uitweg.

14.2.5 Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in 14.2.1 kan worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bruikbaarheid van de weg;
  • b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
  • c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
  • d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
14.2.6 Uitzondering weigering

Het bepaalde in lid 14.2.1 geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

14.3 Regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg' gelden de volgende regels:

14.3.1 Verbod plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

Het is verboden de weg of een weggedeelte voor het plaatsen van voorwerpen te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan is toegestaan.

14.3.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod onder 14.3 mits:

  • a. het beoogde gebruik:
  • 1. geen schade toebrengt aan de weg;
  • 2. geen gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; dan wel;
  • 3. geen belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
  • b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
  • c. geen sprake is van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
14.3.3 Uitzondering
  • a. Het verbod als bedoeld in 14.3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement.
  • b. De vergunningplicht als bedoeld in 14.3.2 geldt niet voor:
    • 1. evenementen;
    • 2. standplaatsen.
14.3.4 Nadere voorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan het plaatsen van objecten op of aan de weg om het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel het doelmatig beheer en onderhoud van de weg te bevorderen.

14.4 Regels met betrekking tot bomen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot bomen' gelden de volgende regels:

14.4.1 Algemeen
  • a. In dit artikel wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
  • b. In dit artikel wordt onder bebouwde kom van de gemeente verstaan: de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
14.4.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstanden te vellen of te doen vellen.

14.4.3 Uitzondering

De vergunningplicht onder 14.4.2 geldt niet voor:

  • a. alle hagen;
  • b. alle soorten naaldbomen (waaronder coniferen, dennen en sparren);
  • c. alle soorten fruitbomen;
  • d. meidoornbomen;
  • e. berken;
  • f. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
  • g. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • h. kweekgoed;
  • i. houtopstanden die bij wijze van dunning moeten worden geveld;
  • j. houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders.
14.4.4 Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren in het belang van onder meer:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
14.4.5 Aanvraag omgevingsvergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

14.4.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
  • a. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit Chw bestemmingsplan van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
  • b. Wordt een verplichting als bedoeld onder a opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze de niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • c. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in dit Chw bestemmingsplan van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  • d. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in onder lid a, b of c lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
14.4.7 Bestrijding van iepziekte

Begrippen
Dit lid verstaat onder:

  • a. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulimi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
  • b. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

Aanschrijving
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
  • b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
  • c. of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

Verbod
Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • a. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.
14.5 Welstandsregels
14.5.1 Redelijke eisen van welstand

Bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand. Of hiervan sprake is wordt per deelgebied beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria die zijn opgenomen in de volgende leden:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsgebied algemeen' gelden naast de gebiedsgerichte welstandscriteria de algemeen geldende welstandscriteria, zoals opgenomen in Bijlage 2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsgebied kanaalbebouwing' gelden de welstandscriteria behorend bij het gebied Kanaalbebouwing zoals opgenomen in Bijlage 2.
14.6 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen in de CROW-uitgave 2018 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381), met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Cereswijk en Dideldom, Schoolstraat 63'.