Plan: | De Grienden, De Meenten en Oostrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0034.BP1FG08-vg01 |
Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.
Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de geldigheidsduur van bestemmingsplannen een periode van 10 jaar bedraagt. Als deze periode afloopt moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen of een verlengingsbesluit genomen worden door de gemeenteraad. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht is besloten voor onderhavig gebied een nieuw bestemmingsplan te maken. Het betreft het plan "De Grienden, De Meenten en Oostrand" .
De Grienden en De Meenten zijn de meest oostelijk gelegen wijken van Almere Haven. De naastgelegen Oostrand vormt de groene buffer tussen Haven en villawijk Overgooi.
Het nieuwe plangebied wordt globaal begrensd door:
Figuur 1: globale begrenzing plangebied
Met het nieuwe bestemmingsplan voor De Grienden, de Meenten en Oostrand worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:
Plannummer |
Plannaam | Vervalt geheel | Vervalt gedeeltelijk | Vaststellingsdatum | Onherroepelijk |
BP1FG07 | De Grienden en de Meenten | x | 19-12-2002 | 2003 | |
BP1FGHP01 | Oostrand | x | 24-01-1983 | 1983 | |
BP1FG02 | De Meenten en De Grienden 1982 | x | 28-03-1983 | 1984 | |
BP1A02 | Voorlanden en Begraafplaats 1982 | x | 28-04-1983 | 1984 | |
BP146alg01 | Gooi- en IJmeer | x | 20-06-1983 | 1984 | |
BP1A05 | Havenhoofd | x | 30-03-1995 | 1997 |
Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
De Meenten en Grienden zijn twee aan elkaar grenzende woonbuurten in het zuidoosten van Almere Haven, gelegen langs de Lange Wetering - Oosterdreef - Gooimeerdijk. Ze zijn in hoofdzaak in de periode t/m 1985 gerealiseerd. Met circa 47 % is het aandeel eengezinskoopwoning in de goedkope sector het grootst.
Figuur 2: ontsluitingsstructuur plangebied
Beide buurten zijn introvert opgezet. De twee autoaansluitingen op de Oosterdreef - voor respectievelijk de Grienden en de Meenten- vormen samen binnen het plangebied min of meer een acht; daardoor zijn de twee buurten onderling bereikbaar. Vanaf deze acht-vorm worden de woningen verder ontsloten; veel van deze ontsluitingen lopen dood. De (ontsluitings)structuur wordt ook wel geassocieerd met het begrip 'bloemkoolwijk'.
De bloemkoolwijken die sinds 1970 werden gebouwd kenmerken zich door kronkelende paden en hofjes. Het zijn woonmilieus opgebouwd uit buurten, wijken en stadsdelen met woonerven. De structuur van een bloemkoolwijk wordt ook wel de "boomstructuur" genoemd. De verkeersstromen zijn sterk hiërarchisch geordend. Het doorgaande verkeer wordt geleid over een beperkt aantal hoofdwegen of een ringweg, waar de bebouwing veelal van afgekeerd is. De straten en woonerven vormen aparte subwijkjes, die als bloemkoolroosjes op de hoofdwegen zijn "geplant" en doorgaans maar één toegang hebben. Deze subwijkjes zijn meestal niet door wegen met elkaar verbonden en bestaan dus veelal uit dood- of rondlopende straten. Dit concept zorgt voor autoluwe woongebieden. (Bron: nl.wikipedia.org, 23 oktober 2012).
Centraal door het gebied loopt de vrije busbaan met twee haltes, die het plangebied verbindt met het centrum en andere buurten van Almere Haven en met overig Almere, waaronder het stadscentrum. Naarmate men verder naar het oosten komt, verandert de bebouwing van gestapeld en rijwoning in meer rijwoning en vrijstaand. Langs de Gooimeerdijk en in het westelijke deel van de Meenten zijn meergezinswoningen gerealiseerd. Circa 75% van de woningen ligt binnen een hemelsbrede afstand van 400 meter van een bushalte.
Het gebied is 'ingepakt' door twee zones met een groen karakter (zie figuur 3). In het zuiden is dat de dijkzone langs het Gooimeer, waarin 9 kleinschalige appartementengebouwen staan. In het oosten ligt de z.g. oostrand, die vrij van bebouwing is.
Figuur 3: groene zones
Extern auto
De autoaansluiting van het plangebied op de omgeving wordt vooral verzorgd door de twee aansluitingen op de Oosterdreef, ter plaatse van de Jaagmeent/Kadegriend en de Rietmeent. De Oosterdreef is onderdeel van het drevensysteem van Almere. De Oosterdreef voert onder andere naar het centrum van Almere Haven en naar de A6 en verder.
Daarnaast verbindt de weg door de Rietmeent Almere Haven via de Manegeweg met de Gooimeerdijk Oost. Van daar voert de weg naar Overgooi en o.a. de A27. De Rietmeent heeft dan ook te maken met niet-bestemmingsverkeer.
Intern auto
Intern wordt het plangebied ontsloten door de twee ontsluitingswegen die van de Oosterdreef aftakken. De twee wegen zijn onderling verbonden. Er zijn geen doorgaande wegen door het plangebied (uitgezonderd de weg door de Rietmeent). Het gebied is daardoor autoluw.
Openbaar vervoer
Min of meer centraal door het gebied loopt de vrije busbaan, met een halte in de Jaagmeent en in de Kolkgriend-Oostgriend. De busbaan is onderdeel van de buslus door Almere Haven die sluit op bedrijventerrein de Steiger en verbinding geeft met busstation 't Oor en verder.
Langzaam verkeer
Alle straten zijn toegankelijk voor fiets en bromfiets (tot aan de aansluiting met de Oosterdreef). Binnen het gebied liggen ook kleine stukken fietspad.
De belangrijkste langzaam verkeer-verbindingen lopen door naar de omgeving, waarbij de Oosterdreef ongelijkvloers wordt gekruist. Het zijn met name het Kerhofpad (naar het centrum van Haven en Overgooi), Rietmeent-Achterwerf, Kolkgriend-de Marken, Klavergriend-de Marken, Starleypad en Fongerspad naar het buitengebied en o.a. Almere Stad. Ook aan de waterzijde van de Gooimeerdijk ligt een fietspad. Dit pad voert naar de Hollandsebrug in het westen en de Stichtsebrug in het oosten.
Zie voor de verkeerstructuur figuur 1.
De woningvoorraad van circa 2.000 woningen (circa 1.020 in Meenten, 980 in Grienden) bestaat voor het overgrote deel uit eengezinswoningen, namelijk 83 %. De 17 % meergezinswoningen liggen met name in de zone langs de Gooimeerdijk (Dijk- en Terpmeent). Verder kleine concentraties in de Jaagmeent en Rietmeent en bij de bushalte de Grienden.
Tussen de twee buurten bestaan duidelijke verschillen. Met 97% is het aandeel eengezinswoning in de Grienden het hoogst. Het aandeel meergezinswoningen is met 33 % het grootst in de Meenten.
Figuur 4: ligging meergezinswoningen
Maatschappelijk
De Meenten beschikt over een basisschool en een gymlokaal, de Grienden over twee basisscholen, op één plek geconcentreerd. Ze zijn alle in de woonbebouwing opgenomen. In de Meenten liggen een buurthuis en activiteitencentrum, in de Grienden een gezondheidscentrum en apotheek. Op de school in de Meenten na liggen alle genoemde voorzieningen ten westen/noorden van de busbaan.
Verder is ook sprake van enkele particuliere initiatieven, zoals fysiotherapie, homeopathie en kinderopvang. Deze worden in bedrijfsruimten of als beroep-aan-huis uitgeoefend.
Geheel in de westelijke hoek van het plangebied ligt de begraafplaats Almere Haven met aula. Kenmerkend zijn de terpen waarop de begraafplaatsen liggen.
Foto begraafplaats
In het zuidoosten van het plangebied, aan de Manegeweg, ligt een manege. Deze heeft een totale oppervlakte van circa 3 ha.
Foto manege
Detailhandel en horeca
De belangrijkste winkelvoorziening is de supermarkt aan de Jaagmeent/ Oosterdreef. Deze voorziening, die ook voor de omgeving een verzorgende functie heeft, is nu circa 830 m2 winkelvloeroppervlak groot en zal kunnen doorgroeien naar 1.200 m2 vvo. Zie verder onder 2.2 Nieuwe ontwikkelingen.
Er is incidenteel sprake van kleinschalige detailhandel in de Meenten, zoals in de Rietmeent. Deze is in de bouwblokken opgenomen.
Er is in beperkte mate horeca in het plangebied aanwezig. In de Kadegriend/aansluiting Oosterdreef ligt een partycentrum. Vanwege de aard van de voorziening wordt deze gerekend tot categorie 3, zware horeca. De overige horecavestigingen liggen in de Meenten. Een restaurant in de Rietmeent, een restaurant, pizzeria en snackbar in de Jaagmeent. Ze behoren tot categorie 1, lichte horeca.
Bedrijvigheid
Aan de entree Kadegriend ligt een gebouw met een gemengde bestemming. Het betreft hier het eerder genoemde partycentrum (horecacategorie 3), twee vestigingen met een maatschappelijke activiteit (waaronder fitness) en 7 vestigingen met overwegend zakelijke dienstverlening.
In het plangebied komt voorts een aantal zelfstandige bedrijfsruimten voor. Deze zijn bouwkundig geïntegreerd in de bouwblokken en hebben veelal de karakteristieke vorm van een eenlaagse aanbouw. Behalve voor de eerder genoemde horeca in de Jaag- en Rietmeent zijn deze ruimten in gebruik als matschappelijke voorzieningen (bv fysiotherapie, kinderopvang), rijschool, haarmode, kantoor). Het gaat om circa 30 ruimten.
Foto bedrijfsruimte in de wijk
Daarnaast vindt men er bedrijvigheid-aan-huis en beroep-aan-huis. Dit zijn geen activiteiten die specifiek geregeld hoeven te worden, dat wil zeggen ze zijn generiek toegestaan op grond van de nota kleine bouw. Het gaat in het plangebied om circa 250 in woningen opgenomen activiteiten. De activiteiten liggen vooral in de sfeer van administratie en advisering.
Werkgelegenheid
Bij afwezigheid van specifieke werklocaties is de werkgelegenheid in de Meenten en de Grienden beperkt. Er zijn circa 250 bedrijven in woningen, met ± 350 arbeidsplaatsen. Circa 45 vestigingen bevinden zich niet in een woning; deze tellen ± 300 arbeidsplaatsen. (Bron: Sociale Atlas 2011). Van deze 45 heeft een deel een maatschappelijke bestemming, zoals basisscholen, gezondheidscentrum, apotheek, buurthuis en activiteitencentrum.
Groen en water
Het plangebied kent een aanzienlijke hoeveelheid groen. Meest in het oog springend zijn de zone langs de Gooimeerdijk en de oostrand (westelijk van het Kollingpad). De Gooimeerzone en het zuidelijke deel van de Oostrand hebben een open karakter. Het noordelijke deel van de Oostrand is overwegend ingeplant met bospartijen.
Verder vindt men in het plangebied een aantal kleine groene ruimten (plantsoenen), omzoomd door woonbebouwing.
Direct ten oosten van de oostrand ligt een zone met nuts- en recreatietuinen; ten noord(west)en liggen het Waterlandse Bos en Sportpark de Maken.
In de Meenten en de Grienden is binnendijks weinig water aanwezig. Van belang is de Lange Wetering, onderdeel van de hoofdwaterstructuur en tevens recreatieve vaarroute tussen het Gooimeer en de Hoge Vaart. Deze Wetering vormt de grens met de aangrenzende buurt de Marken.
Buitendijks is er het Gooimeer. Dit grote water heeft de status van EHS waardevol gebied (Ecologische HoofdStructuur).
Zie voor groen en water ook het kaartbeeld onder 2.1.1 en paragraaf 5.6 Ecologie.
In het plangebied is slechts beperkt sprake van concrete nieuwe ontwikkelingen. Hiermee moet in het bestemmingsplan rekening worden gehouden. Veder is er sprake van mogelijk toekomstige ontwikkelingen of initiatieven. Deze zijn nog niet concreet, maar zullen zich mogelijk wel aandienen.
Detailhandel
In de detailhandelsvisie Almere 2012 (zie ook paragraaf 4.4.4 Werk in de stad) wordt –voor het eerst- in beperkte mate detailhandel in de woning toegestaan. Het gaat hier om een maximum van 25 m2 verkoopvloeroppervlak (vvo) per woning. Uit een eerder experiment in vijf wijken/buurten is gebleken dat hiervan maar beperkt gebruik werd gemaakt. Het is dan ook niet te verwachten dat deze regeling grote ruimtelijke gevolgen (verkeer, parkeren) zal hebben.
E-commerce als bedrijf-aan-huis was al toegestaan. Op grond van de detailhandelsvisie Almere 2012 wordt e-commerce waarbij ook sprake is van uitstalling of afhaalmogelijkheid beschouwd als detailhandel. In dat geval is de maximale oppervlakte 25 m2 vvo.
Daarnaast wordt het beleid voortgezet om bedrijfsruimten in woonwijken te realiseren die zijn bedoeld voor kleinschalige bedrijven en voorzieningen, waaronder detailhandel (richtlijn minimaal één bedrijfsruimte per 100 woningen). Het plangebied is al 'uitontwikkeld', maar het is de lijn van de detailhandelsvisie om ook de bestaande bedrijfsruimten voor detailhandel te mogen gebruiken.
In de detailhandelsvisie Almere 2012 is vastgelegd dat supermarkten in woonbuurten in Almere Haven een omvang tot maximaal 1.200 m2 vvo mogen hebben. De supermarkt in de Jaagmeent (nu circa 830 m2 vvo) mag daarom doorgroeien naar deze omvang. De extra parkeerplaatsen die hiermee gemoeid zijn, moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. Ook laden en lossen dient op eigen terrein te worden opgelost.
Op deze locatie (gelijkgesteld aan 'wijk- en buurtcentra') is op grond van de Detailhandelsvisie 2012 ook zogenoemde recreatieve detailhandel mogelijk, perifere detailhandel (pdv) is niet toegestaan.
Verkeer
De Gooimeerdijk Oost is ter hoogte van de Manegeweg (tot de Veerkade) afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Verkeer dat vanaf de A27 via de Gooimeerdijk naar (het centrum van) Almere Haven wil, of andersom, moet via de Rietmeent rijden, waardoor deze woonstraat extra belast wordt.
In het ontwerp bestemmingsplan was de openstelling van de Gooimeerdijk - Oost voor gemotoriseerd verkeer opgenomen. Mede naar aanleiding van de vele zienswijzen op dit onderdeel van het ontwerp bestemmingsplan is het belang van de openstelling nog eens nader onderzocht in relatie tot de actuele economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Centrum Haven. Gezien de huidige en de op korte termijn te verwachten ontwikkelingen is geconstateerd dat er onvoldoende urgentie bestaat om de openstelling van de Gooimeerdijk - Oost mogelijk te maken met dit bestemmingsplan.
Dit betekent dat de openstelling van de Gooimeerdijk - Oost voor gemotoriseerd verkeer uit het bestemmingsplan is verwijderd. De huidige bestemming "Groen" op de dijk wordt daarmee gehandhaafd. Daarnaast is het niet langer nodig een verkeersbesluit te nemen.
Mogelijk kunnen ontwikkelingen in Centrum Haven of Kustzone Haven in de toekomst alsnog aanleiding vormen voor de openstelling van de Gooimeerdijk - Oost. Indien deze ontwikkelingen inderdaad plaatsvinden en hier aanleiding toe geven, zal het proces voor de openstelling van de Gooimeerdijk- Oost opnieuw worden opgestart.
Mogelijke ontwikkelingen in de toekomst
Onderwijs
Momenteel beschikken de Meenten en de Grienden over een drietal basisscholen. Zoals in zoveel oudere buurten/wijken is ook hier sprake van veroudering van de bevolking. Daardoor wordt het draagvlak voor bepaalde voorzieningen voor jongeren wellicht kleiner. Mogelijk zal in de toekomst het aantal leerlingen te klein zijn voor het in stand houden van drie scholen. Er zal dan bezien worden welke functie een vrijkomend gebouw of grond zou moeten krijgen. Op dit moment is het nog niet aan de orde. Overigens hebben de betreffende locaties een globale maatschappelijke bestemming, waarbinnen naast onderwijs ook andere maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan alle bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. De digitale versie prevaleert. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2008, en er is tevens een digitaal plan.
Dit digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand (de plankaart, verdeeld over 2 kaarten voor het plangebied), regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de plankaart, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Verbeelding (plankaart)
Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 van de regels, de 'Inleidende regels' , worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel de in de regels gebruikte begrippen te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn de 'Bestemmingsregels' opgenomen. Deze regels hebben betrekking op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
De hoofdstukken 3 'Algemene regels' en 4 'Overgangs- en slotregels' omvatten een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. Het overgangsrecht en de antidubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
In een bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
De regels van een bestemming worden (voor zover van toepassing) als volgt opgebouwd en benoemd:
In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.
In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
Deze bestemming is gelegd op het als bos ingerichte deel van Oostrand. Instandhouding van de aanwezige bosbeplanting en bijbehorende natuurfunctie krijgt binnen de bestemming "Bos" meer nadruk dan de recreatieve functie. Neemt overigens niet weg dat de bestemmingen "bos" en "groen" in elkaars verlengde liggen. Binnen beide bestemmingen zijn - met uitzondering van nutsgebouwen binnen groen - geen gebouwen toegestaan en zijn zowel open terreinen, (bos)beplantingen, waterpartijen als ook voet-, fiets- en ruiterpaden mogelijk.
Ingeklemd tussen Kadegriend, Oosterdreef en de Lange Wetering bevindt zich een gebouwencomplex met uiteenlopende bedrijfsfuncties, waaronder fitness, dienstverlening, kantoren en een partycentrum. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging en ter plaatse zijn bedrijven Categorie A en B toegestaan, alsmede maatschappelijke voorzieningen, kantoren en ter plaatse van de nadere aanduiding horeca tevens horeca tot en met categorie 3 van de bij de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteitenten.
Deze bestemming is opgenomen voor de aan de Kadegriend en nabij entree vanaf de Oosterdreef gevestigde supermarkt (C-1000). Conform het geldende detailhandelsbeleid is hier een supermarkt met een verkoopvloeroppervlak tot maximaal 1200 m2 toegestaan. Bebouwing is mogelijk binnen het bouwvlak, waarbinnen nog enige uitbreidingsruimte is opgenomen tot zojuist genoemd maximum. Naast de feitelijk winkel zijn uiteraard de nodige magazijnen, sanitaire ruimten, kantoren en administratieve ruimten toegestaan.
In de plint van het gebouw is tevens kleinschalige buurtondersteunende detailhandel toegestaan alsmede dienstverlening.
Zowel het structureel groen in vorm van parken, groenzones langs (hoofd)wegen, busbanen en watergangen (inclusief langzaam verkeersroutes, oevers en kleinere waterpartijen) als gekoesterde groenlementen in woonbuurten hebben de bestemming "Groen" gekregen.
Binnen de bestemming zijn voet- fiets- en ruiterpaden, bruggen, speelvoorzieningen, kunstobejcten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen toegestaan.
Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, maar soms ook Groen. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Groen te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Conform beleid zal de wijziging worden doorgevoerd voor een gehele wijk en zo mogelijk in een keer voor het gehele plangebied.
De gronden met de bestemming “Maatschappelijk” zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het gaat om de buurt- en activiteitencentra aan de Jaagmeent, het gezondheidscentrum aan de Kolkgriend en voorts de scholen aan de Klipgriend en de Rietmeent en de gymzaal aan de Jaagmeent.
Verder zijn ook parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige- en nutsvoorziening en overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen toegestaan. Het is alleen toegestaan om in de aangewezen bouwvlakken te bouwen. Maximaal aangeduide bouwhoogte en bouwbouwingspercentage mogen hierbij niet worden overschreden.
Westelijk in het plangebied ligt aan de Oosterdreef de begraafplaats. Deze is voorzien van de specifieke bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats. Binnen het bouwvlak bevindt zich de bestaande bebouwing. Uitbreiding hiervan is slechts beperkt mogelijk.
De voor “Recreatie” aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor de stadsweiden met bijbehorende bebouwing, parkeervoorzieningen, etc. aan het Stadsweidepad binnen het groengebied aan de kant van de Gooimeerdijk. Bebouwing in de vorm van stallen, bergingen en kassen is uitsluitend toegestaan in de strook direct gelegen langs de ontsluitingsweg.
Artikel 10 Agrarisch - Paardenhouderij
Deze toegespitste bestemming geldt voor de manege gelegen aan de Manegeweg, nabij de Gooimeerdijk en grenzend aan plangebied Overgooi aan de oostzijde. Er gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en de te hanteren afstanden tot geurgevoelige functies, maar de regeling biedt toch enige uitbreidingsmogelijkheden of accentverschuiving binnen de context van een paardenhouderij annex manege.
De bestemming verkeer is toegekend aan de gebiedsontsluitingswegen en de busbanen in het plangebied. Diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan.
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan de erftoegangswegen (buurtontsluiting, woonstraten) en de overige openbare ruimte die niet binnen de bestemming Groen, Water of andere bestemmingen valt. Onder de noemer verblijfsgebied zijn diverse gebruiksvormen en objecten te rekenen, zoals parkeren, afvalinzameling, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen.
Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied te wijzigen in de bestemming Wonen-1, Wonen-2 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist.
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterberging, (extensief) recreatief medegebruik, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, steigers en (natuurvriendelijke) oevers. In deze bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Ligplaatsen voor (woon)schepen niet zijn toegestaan.
Artikel 15 Wonen - 1 en Artikel 16 Wonen - 2
Er zijn twee bestemmingen opgenomen voor de woningen in het plangebied, Wonen 1 en Wonen 2. Hieronder eerst de toelichting welke voor beide gelijkluidend is.
Het is mogelijk om tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing te gebruiken voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst:
Omschrijving | Voorwaarden/toelichting |
Vrije beroepen | bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant |
Uitgeverijen | Kantoren |
Grafische afwerking | |
Reproductiebedrijven opgenomen media | |
Vervaardiging van sieraden e.d. | |
Reparatie t.b.v. particulieren | bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder |
Reisorganisaties | |
Verzekeringsbedrijf/kantoor | |
Verhuur van en handel in onroerend goed | |
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | |
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | |
Hoveniersbedrijven | Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn |
Meubel- en woningstoffeerderijen | |
Cursussen | |
Workshops | |
Internetbedrijven / e-commerce | Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt |
Kantoor algemeen | |
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures | |
Bed&breakfast | Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. |
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven | Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie |
Wassalons en wasserettes | Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding |
Kappers | |
Detailhandel | Maximaal 25 m2 w.v.o. |
Buiten de hierboven genoemde gevallen | Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten |
Deze bestemming bevat een bestemmingsregeling voor de niet- vrijstaande woningen (tweekappers, geschakelde woningen, rijenwoningen). Ook gestapelde woningen vallen binnen deze bestemming. Het is mogelijk om - onder bepaalde voorwaarden - dakterrassen te realiseren.
Woningen met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1" en "specifieke vorm van bedrijf - 2" mogen op de begane grond een bedrijfsruimte hebben, gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Maximaal categorie A is toegestaan. Ook 'normale' beroepen-en bedrijven aan huis kunnen uiteraard als zelfstandig bedrijf worden gerealiseerd. Bij de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 2" is ten opzichte van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf -1" ook horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan.
De bouwregeling is in bepaalde opzichten globaler dan in het voorgaande bestemmingsplan. Zo zijn alleen nog bouwhoogtes opgenomen en geen goothoogtes. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans 4 meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen 7 meter en voor 3 bouwlagen 10 meter. Voor veel bouwblokken wordt een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Voor een aantal bouwblokken gold dit overigens ook al in het voorgaande bestemmingsplan.
Uiteraard is ook de regeling voor erfbouwing geactualiseerd en deels verruimd, waarbij is aangesloten op de gemeentelijke Nota kleine bouw en de regelingen op grond van de Wabo.
Op twee locaties zijn omwille van specifieke kenmerken en in navolging van het vigerende bestemmingsplan meer gedetailleerde bouwregels (bouwaanduidingen) opgenomen. Voor het cluster houtskeletwoningen aan de Oevergriend gelden enkele meer gedetailleerde regels (middels een specifieke bouwaanduiding) voor de bouwhoogte van hoofdgebouwen.
Voor het wooncluster aan de Grasmeent geldt dat er veel bebouwing aanwezig is aan de voorzijde van de woningen, terwijl aan de achterzijde veelal sprake is van relatief kleine erven. De eigen grond is aan de voorzijde daarom niet als 'tuin' bestemd, maar als 'wonen-1'. Hiermee is derhalve de mogelijkheid gegeven ook aan de voorzijde erfbebouwing te realiseren.
Ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn garages en/of bergingen toegestaan. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'onderdoorgang' dient een open doorgang gewaarborgd te blijven.
Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Deze zijn gelegen aan de Kadegriend. Hierbij wordt geen bouwblok aangegeven, zoals bij Wonen- 1 het geval is. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond erfbebouwing iets anders.
In uitzonderingssituaties mogen woningen aan elkaar worden gebouwd, dit is dan ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen".
Ook hier geldt dat is afgestapt van de regeling van goothoogtes. De maximale bouwhoogte voor alle vrijstaande woningen is gesteld op 10 meter.
Artikel 17 Waarde-Archeologie - 1 (dubbelbestemming)
Het selectiegebied zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere heeft in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van “Waarde - Archeologie 1”. Zie het onderstaande kaartje ter illustratie. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.
De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 2' en/of 'Waarde - Archeologie 3'. In dat geval kan de wijzigingsbevoegdheid in lid 17.5 worden toegepast. Mocht daarbij een bufferzone rond een vindplaats noodzakelijk blijken, dan moet daar de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 op worden gelegd. De tekst van die regel is opgenomen in bijlage 4 Optie wijzigingsbevoegdheid Archeologie - 2.
Figuur: Voorbeeld bestemmingsplankaart met verschillende aan archeologie gerelateerde bestemmingen.
Artikel 18 Waarde-Archeologie - 3 (dubbelbestemmingen)
Voor de behoudenswaardige archeologische vindplaatsen geldt de bestemming “Waarde-Archeologie 3”. Het gebied waar onderzoek verricht is en de archeologische waarden bekend zijn, wordt de kern van de vindplaats genoemd.
Doorgaans ligt hieromheen een minimaal 10 meter brede beschermingszone die ook wel de buffer wordt genoemd. In de buffer zijn tijdens het onderzoek geen archeologische waarden aangetroffen en we gaan er dus vanuit dat die hier ook niet voorkomen. Roering van de bodem van de buffer is om die reden in principe mogelijk, met dien verstande dat dit geen schadelijke effekten op de binnen de buffer gelegen kern van de vindplaats mag hebben. Voor de buffer geldt dan in principe de bestemming Waarde-Archeologie 2.
Rondom de aanwezige vindplaats in het plangebied, een klein scheepswrak, is een bufferzone niet nodig bevonden.
Aan deze bestemmingen, net als bij de bestemming Waarde-Archeologie 1, een bouwverbod gekoppeld. Daarnaast geldt een aanlegvergunningenstelsel ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt in beide bestemmingen een verplichting tot inpassing van de vindplaats.
Artikel 19 Waterstaat-Waterkering (dubbelbestemming)
De gronden die zijn aangewezen zijn voor “Waterstaat - Waterkering" zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen primair bestemd voor een waterkering: het gaat hier om de Gooimeerdijk die mede voor verkeer en groen is bestemd.
In Artikel 20 is de anti-dubbeltelregel opgenomen.
De algemene bouwregels (Artikel 21 ) geven (in aanvulling op de wijze van meten) aan in hoeverre ondergeschikte bouwdelen op gebouwen meetellen bij het toestaan van de maximale bouwhoogte en bevatten voorts een regel omtrent de toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies.
De algemene aanduidingsregels (Artikel 22 ) betreffen de vrijwaringszones aan weerszijde van de Gooimeerdijk. Met name de 20 meter brede binnenbeschermingszone is van belang voor de bescherming van de dijk.
In Artikel 23 zijn enkele algemene afwijkingsregels voor opgenomen voor maten en percentages zoals die in de bestemmingsregels zijn bepaald (de "10% regeling"). Voorts enkele afwijkingsregels voor bepaalde bouwwerken opgenomen.
In Artikel 24 is een algemene wijzigingsregel opgenomen met betrekking tot wijzigen van bestemmingen en de in de Bijlagen opgenomen lijsten.
In hoofdstuk 4 van de regels is in Artikel 25 en Artikel 26 het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht opgenomen. Dit artikel heeft ten doel de rechtstoestand tijdens de overgangsfase vast te leggen.
In het laatste Artikel 27 wordt de titel weergegeven waarmee de regels dienen te worden aangehaald, te weten 'regels van het bestemmingsplan De Grienden, De Meenten en Oostrand'.
Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:
Rijk:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Ladder duurzame verstedelijking
Provincie:
Provinciaal Omgevingsplan
Beleidsregel windmolens
Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
Verordening groenblauwe zone
Gemeente:
Structuurplan Almere 2010
Concept-structuurvisie Almere 2.0
Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere
Meerjarenplan startershuisvesting
Ecologisch Masterplan
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere"
Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk'
Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"
Sportnota 2009-2012
Cultuurnota 2009-2012
Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!"
Kaderplan bestaande stad
Stadsdeelvisie Almere Haven
Parkeernormen voor woningen
Parkennota 'Almere Parkstad' (2003)
Programmaplan Schaalsprong (2007)
Raadskader schaalsprong Almere (2004)
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(inwerkingtreding 30 december 2011)
In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.
De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:
Sinds 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):
Primaire dijken buiten het kustfundament
De per 1 oktober gewijzigde Barro bevat bepalingen voor primaire dijken buiten het kustfundament. Deze hebben betrekking op gronden waarop een primaire waterkering ligt en gronden die deel uitmaken van een beschermingszone. Het betreft hier begripsbepalingen en regels.
In Almere gaat het om de Gooimeerdijk, IJmeerdijk en Oostvaardersdijk.
Rijksvaarwegen
Voor rijksvaarwegen dienen vrijwaringszones te worden opgenomen, waarvan de breedte afhangt van de CEMT-klasse. Het Gooimeer behoort tot de CEMT-klasse IV. Hiervoor geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerzijden van de vaarweg.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met Barro.
Rarro 2012
Radarverstoringsgebied
Ingevolgde de per 1 oktober 2012 in werking getreden wijziging Rarro gelden nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden. Kern hiervan is dat tot 15 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar.
Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 15 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met Rarro.
Nationaal Waterplan (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Dit bestemmingsplan en de nieuwe ontwikkelingen die hierin zijn opgenomen, zijn in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het locatiebeleid (zie nadere uitwerking in paragraaf 4.4.
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008
In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.8.
Waterbeheerplan 2010-2015
De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.
Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Het
streven is om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's: De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunning verlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.
Waterkader 2007
Het Waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.
De watertoets voor dit plangebied is de tot stand gebracht conform het Waterkader 2009. Zie paragraaf 5.7.
Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.
Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.
In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.
Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030
(vastgesteld door de raad op 5 november 2009)
Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:
Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities
kunnen doorgaans zonder bestemmingsplanregels worden gerealiseerd. PO moet nog worden uitgewerkt.
Programmaplan Almere Haven
(vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)
In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.
Voor het plangebied ligt hier geen specifiek benoemde opgave. Een vergroting van de supermarkt aan de Jaagmeent en mogelijkheden voor detailhandel in de woning sluiten aan bij de genoemde doelstellingen.
Welstandsnota Almere 2014
(vastgesteld door de raad in januari 2015)
In de nieuwe Welstandsnota 2014 maakt Almere een radicale ommezwaai in het tot nu gevoerde welstandsbeleid. Was eerst vrijwel geheel Almere gebonden aan welstandsregels, nu is het uitgangspunt gekozen dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. De kwaliteit van bebouwing is bij de bewoners in goede handen en het stadsbeeld van Almere kan daarmee levendiger en verrassender worden. Overigens blijft Almere sturen op kwaliteit en actief blijven om een aantrekkelijk en eigen stadsbeeld te ontwikkelen. Instrumenten daarvoor zijn de kwaliteitsteams die planontwikkelingen begeleiden of afspraken met corporaties en ontwikkelende partijen. De welstandstoets blijft voor sommige gebieden en thema's gehandhaafd: groenblauwe raamwerk, (bebouwing langs) hoofdinfrastructuur, centrumgebieden, bijzondere gebieden en reclame.
Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.
Voor het plangebied betekent dit voor de woonwijk (woningen en voorzieningen) geen welstandseisen meer gelden. Dit leidt er toe dat de vergunningsvrije mogelijkheden worden verruimd, zoals bijvoorbeeld dakkapellen aan de voorzijde. Voor de hoofdinfrastructuur, de hieraan grenzende en vanaf die wegen zichtbare bebouwing en het groenblauwe raamwerk in het plangebied blijven wel welstandsregels van toepassing.
Nota kleine bouw 2008
(vastgesteld door college van B&W op 21 april 2009, partiële herziening vastgesteld op 31 augustus 2010)
In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.
Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:
Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en de verbeelding (plankaart).
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet
(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)
Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.
Het bestemmingsplan Meenten voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast, zoals hiervoor wordt bedoeld, te kunnen plaatsen.
Beleidslijn Gronduitgifte tuinvergrotingen
(laatst gewijzigd in 2012)
Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.
Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.
Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.
Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:
De gerealiseerde, legale, tuinvergrotingen zijn in het bestemmingsplan meegenomen. Er ligt momenteel geen projectmatige aanpak voor. Nieuwe gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)
De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.
Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. Een deel van de oevers langs de Lange Wetering zijn wel aangewezen als afmeeroever. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
Prostitutiebeleid Almere
(vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)
Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).
In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.
Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.
Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met in acht neming van de in de bestemmingsplannen opgenomen omschrijving 'beroepsuitoefening aan huis' wel toegestaan.
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013
(in werking getreden op 1 januari 2013)
Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.
Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.
Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:
Voor het plangebied betekent dit dat er geen coffeeshop gevestigd mag worden.
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten
(vastgesteld door het college van B&W op 18 juli 2000)
Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.
Voor het plangebied betekent dit dat geen benzineverkooppunten mogelijk zijn gemaakt.
Mobiliteitsplan Almere, Deel I De Hoofdlijnen
(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)
Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:
Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:
Het bestaande verkeerssysteem van De Meenten en de Grienden voldoet in principe aan de uitgangspunten uit
deze nota; er zijn geen ruimtelijke ingrepen voorzien.
Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV)
(vastgesteld door het college van B&W op 26 januari 2010)
Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:
De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).
Het plangebied behoort tot het “gemengde woonwerkmilieu”. Op grond daarvan zijn kantoorfuncties, maatschappelijke voorzieningen, en 'overige' voorzieningen als bedrijvigheid-aan-huis tot 50% van de woning toegestaan. Solitaire kantoren zijn in principe eveneens toegestaan.
Voor mogelijkheden voor detailhandel geldt de detailhandelsvisie Almere 2012.
Detailhandelsvisie Almere 2012
(vastgesteld door de raad op 15 maart 2012)
De Detailhandelsvisie Almere 2012 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.
De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het centrum van Almere Stad als hét centrale (winkel)centrum van Almere. Dit vindt zijn uitwerking in:
De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader en de kaart bevatten een verdere vertaling van het beleid. Ze vervangen het desbetreffende deel van (tabel 3 van) de Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid.
Van belang voor het plangebied zijn de solitaire supermarkt (hoek Jaagmeent/Oosterdreef), de regeling van maximaal 25 m2 vvo per woning voor detailhandel en de regeling voor e-commerce.
Horecanota Almere
(vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)
De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.
De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.
Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.
Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:
Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.
Woongebieden
Centra
Poort
Hout
Bedrijventerreinen en kantoorlocaties
Buitengebied, stadscorridors en parken
Omdat het plangebied een woongebied is, is hier alleen lichte horeca op aangewezen locaties toegestaan.
Een uitzondering vormt een specifieke locatie aan de Kadergriend, langs de Oosterdreef. Op deze voormalige kleinschalige bedrijvenlocatie is al geruime tijd een partycentrum, welke behoort tot de categorie zware horeca, gevestigd.
Werken in de wijk
(vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)
Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.
Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.
Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.
Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.
Voor het plangebied betekent dit dat de norm van maximaal 50% van het oppervlak van een woning ten behoeve van aan huis gebonden beroepen/bedrijfsmatige aciviteiten aan huis is opgenomen.
Waterplan Almere
(vastgesteld door de raad op 15 september 2005)
Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.
Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.
Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.
Almere Waterstad. Toeristisch recreatief beleidsplan
(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)
Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.
Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.
In dit verband is de Lange Wetering van belang, de verbinding tussen het Gooimeer (Havenkom Almere Haven) en de Hoge Vaart. Deze route blijft gehandhaafd.
Kleur aan Groen (2014)
De nota Kleur aan Groen geeft verder inhoud aan het derde principe van de Almere Principles (2009). Dit is het principe 'Combineer stad en natuur! Het principe luidt:
Om de stad betekenis te geven, zullen wij bewust streven naar unieke en bestendige combinaties van het stedelijke en het natuurlijke weefsel, en naar een verhoogd besef van de menselijke verbondenheid met de natuur.'
De basis van de nota is een kaart van het groenblauwe raamwerk.
Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.
Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in ‘de essentie’. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.
De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:
Het groenblauwe raamwerk:
In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.
Deze ontwikkelprincipes zijn:
De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingslan van toepassing op de Oostrand en de dijkzone ten zuiden van het woongebied.
Het zuidelijk deel van de Oostrand en de dijkzone zijn op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als 'voorzieningenpark'. De hier aanwezige voorzieningen, zoals de begraafplaats, de recreatieve stadsweiden en de manege passen binnen de kenmerken van dit type groen volgens de nota. Het noordelijk deel van de Oostrand is op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als bos. De aanwezige bospercelen hebben in hoofdzaak de bestemming bos gekregen in voorliggend bestemmingsplan.
Het geheel overziend is het bestemmingsplan met de gegeven bestemmingen en planregels in lijn met de nota Kleur aan Groen. Er zijn overigens (op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan) geen nieuwe initiatieven in beeld binnen de Oostrand en de dijkzone.
Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit
(vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.
De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.
Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.
Voor het plangebied betekent dit, dat geen vuurwerkopslag of -verkoop is toegestaan.
Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"
(vastgesteld door de raad op 19 mei 2005)
De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.
Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.
Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.
Voor het plangebied betekent dit dat bestaande locaties voor onderwijsvoorzieningen een bredere, maatschappelijke, bestemming hebben gekregen.
Inrichting schoolpleinen
Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.
Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet zijn toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".
Archeologienota 2009
(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)
Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op
De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.
Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.
De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelik beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.
Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.
Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan.
In de Archeologieverordening (zie hierna) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:
Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.
Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.
De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.
Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.
Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.
Gemeentelijke archeologieverordening
(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)
In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.
De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel. De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.
In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.
De twee locaties met een archeologische onderzoeksplicht (Schapenmeent en Wilgengriend) en de vindplaatsbuffer (scheepswrak Meentweg) zijn van een passend beschermingsregiem voorzien.
Voorzieningen binnendijkse waterrecreatie (1999)
De nota bevat voorstellen om te komen tot verdere concretisering van de recreatieve mogelijkheden van de Almeerse waterlopen en recreatieplassen. Er is geïnventariseerd wat voor water aanwezig is, welke watergebonden activiteiten er zijn, en welke maatregelen (voorzieningen) getroffen moeten worden om de aanwezigheid van water zo goed mogelijk te benutten. Genoemd kunnen worden gewenste waterdiepten, bereikbaar van het water, steigers, ligplaatsen, onderhoud.
Voor het plangebied is de Lange Wetering van belang, de vaarverbinding tussen het Gooimeer en de Hoge Vaart. Het water en de oever zijn mede bestemd voor recreatief gebruik.
Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
Algemeen
Volgens de Wet geluidhinder hebben bepaalde industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen een geluidszone. Met een geluidszone wordt het aandachtsgebied afgebakend waarbinnen regels van de Wet geluidhinder van kracht zijn. De Wet geluidhinder geldt alleen binnen deze geluidzones. Een akoestisch onderzoek richt zich dan ook altijd op woningen en 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' die binnen deze geluidszone aanwezig zijn of kunnen worden gerealiseerd.
Binnen het plangebied zijn de Busbaan, Manegeweg en Oosterdreef voorzien van een zone op grond van de Wet geluidhinder. Deze wegen hebben een zone van 200 m. Wegen waarop een 30 km/h-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder geen geluidszone. Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig waarvoor in het verleden een hogere waarde is verleend op grond van de Wet geluidhinder.
De opzet van het bestemmingsplan is globaal van aard, met een conserverend karakter. Vanwege de bestuurlijke wens tot globaal bestemmen is er sprake van een verruiming van de (bouw)mogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie. Zo worden bouwhoogten, bouwvlakken e.d. doorgaans globaler geregeld dan in de vigerende bestemmingsplannen en zijn de bestemmingsgrenzen op detailniveau gewijzigd. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied mogelijk gemaakt. Eventuele extra bouwlagen op bestaande woningen dienen te voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB volgens de Wet geluidhinder.
De Busbaan, Manegeweg en Oosterdreef worden niet gewijzigd, en er worden binnen de zones van deze wegen geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek voor deze wegen te worden uitgevoerd.
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden.
In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de gevolgen voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. De gevolgen hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. De verkeersaantrekkende werking van 1.500 woningen is 7.500 tot 9.000 verkeersbewegingen.
De vastgestelde grenzen voor woningen komt overeen met een maximale concentratietoename van 1,2 microgram/m3. Op basis daarvan kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt.
De opzet van het bestemmingsplan is globaal van aard, met een conserverend karakter. Vanwege de bestuurlijke wens tot globaal bestemmen is er sprake van een verruiming van de (bouw)mogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie. Zo worden bouwhoogten, bouwvlakken e.d. globaler geregeld dan in de vigerende bestemmingsplannen en zijn de bestemmingsgrenzen op detailniveau gewijzigd. Het is aannemelijk dat deze wijzigingen 'niet in betekenende mate' van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Algemeen
Voor de productie van veel consumentenproducten zijn gevaarlijke grondstoffen nodig. Dit zijn stoffen die schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.
Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar.
Naast de bescherming van het individu geldt er een ook verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een omgevingsbesluit moet worden onderbouwd én verantwoord. Hierbij is de oriëntatiewaarde een soort ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.
Inventarisatie van risicobronnen
Inrichtingen
In het plangebied (of in de omgeving) zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Het bestemmingsplan De Grienden, De Meenten en Oostrand maakt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen - of overige inrichtingen waarvoor veiligheidsafstanden gelden - niet mogelijk. Ook worden in het bestemmingsplan geen beperkt- en kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en/of binnen de veiligheidsafstand van overige inrichtingen geprojecteerd.
Met een risicovolle inrichting wordt gedoeld op een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
De veiligheidsafstand, is de afstand die in verband met externe veiligheid ten minste moet worden aangehouden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten.
Onder kwetsbare objecten vallen zaken zoals woningen, scholen, kinderdagverblijven, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1.500m2 bvo (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).
Onder beperkt kwetsbare objecten vallen zaken zoals bedrijfsgebouwen, kantoren met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 1.500 m2, (kleine) winkels, sporthallen, zwembaden, speeltuinen (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi))
Met het begrip ínvloedsgebied wordt verstaan het gebied waarin volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)). Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt als uitgangspunt bij de 1% letaliteitsgrens (uitgezonderd LPG tankstations). In de praktijk wordt voor transportroutes 200 m en voor LPG tankstations 150 m gehanteerd. Het 200 m criterium komt uit de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder circulaire RNVGS): 'Er hoeven in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 m van een route of tracé ligt'.
Risocokaart provincie Flevoland
Transport
Spoor
Op een afstand van ca. 3,5 km ligt de Flevolijn. Over de Flevolijn zal in de toekomst (na de nodige aanpassingen aan het spoor van de Hanzelijn) transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden.
Conform het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid (verder Btev) en de circulaire RNVGS, geldt het volgende. Indien het plangebied waarop het omgevingsbesluit betrekking heeft in zijn geheel op meer dan 200 m van de transportroute ligt, hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord, vanwege de verwaarloosbare invloed van een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling aan de hoogte van het groepsrisico.
Wel geldt, indien het plangebied binnen het invloedsgebied van de transportroute ligt, de verantwoording over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van mensen.
Over de Flevolijn worden volgens de 'Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor', van ProRail uit 2007 de onderstaande stoffen vervoerd (met bijbehorende invloedgebieden volgens de concept 'Handleiding risicoanalyse transport'):
Stofcategorie | Voorbeeldstof | Invloedsgebied (1% letaliteit) |
A, brandbare gassen | LPG, propaan | ca. 460 m |
B2, giftige gassen | Ammoniak | ca. 995 m |
C3, zeer brandbare vloeistoffen | Benzine | ca. 35 m |
D3, toxische vloeistoffen | Acrylnitril | ca. 375 m |
D4, zeer toxische vloeistoffen | Fluorwaterstof | > 4.000 m |
Het plangebied ligt dus alleen binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van een zeer toxische vloeistof.
Het plangebied ligt dus alleen binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van een zeer toxische vloeistof.
De beperkte ruimtelijke ontwikkelingen in het overwegend bestaande al ingevulde stadsdeel Almere-Haven en de grote afstand tot het spoor leiden naar verwachting tot een verwaarloosbare invloed:
Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen voor het scenario van het vrijkomen van zeer giftige vloeistoffen.
Weg
Op een afstand van ca. 840 m ligt de A6, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze weg heeft een veiligheidszone van '0 m'. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar.
Over het hier relevante wegvak van de A6 vindt transport van onderstaande stoffen* plaats:
Weg | DVS code | Scenario | LF1 | LF2 | LT1 | LT2 | GF2 | GF3 |
A6 | F039 | 2006/2007 | 1902 | 3291 | 17 | 33 | 0 | 872 |
*Bron: De Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat heeft op basis van uitgevoerde tellingen in 2006 en 2007, de voor risicoberekeningen benodigde jaarintensiteiten bepaald,
met bijbehorende invloedsgebieden**:
Stofcategorie | Invloedsgebied(1% letaliteit) [m] |
LF1, brandbare vloeistof | 45 |
LF2, zeer brandbare vloeistof | 45 |
LT1, zeer licht toxische vloeistof | 730 |
LT2, licht toxische vloeistof | 880 |
GF2, brandbaar gas | 280 |
GF3, zeer brandbaar gas | 355 |
** Bron: concept 'Handleiding risicoanalyse transport'.
Het plangebied ligt buiten de eerder genoemde 200 m van deze transportroute, en ook buiten het invloedsgebied (zie onderstaande tabel) van deze transportroute. Evenmin ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van overige wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Water
In het plangebied ligt een deel van het Gooimeer. Deze binnenvaartcorridor wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en maakt deel uit van het Basisnet water. Er liggen geen wacht- en ketelligplaatsen langs deze corridor.
De vaarroute door het Gooimeer is niet opgenomen in bijlage 3 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). Dit betekent volgens deze circulaire, dat het plaatsgebonden risico op het water kleiner is dan 10-6 per jaar. En dat het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord hoeft te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze vaarweg wordt vervoerd niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico.
Kaart Basisnet water. De route door het Gooimeer (groen) is een binnenvaartcorridor zonder toetsafstand [bron:
definitief ontwerp Basisnet water]
Buis
In of nabij het plangebied liggen geen buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (verder, Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (verder, Revb). Dit zijn buisleidingen voor aardgas met de functie van transportleiding met een druk boven 16 bar én een doorsnede van minimaal 5 cm. Aardgasleidingen met een lagere druk en kleinere diameter staan bekend als aardgasdistributieleidingen. Het besluit externe veiligheid buisleidingen is niet van toepassing.
In het plangebied aan de Manegeweg 10 ligt een manege. Deze manege heeft nog een milieu-vergunning maar valt naar verwachting onder het Besluit landbouw milieubeheer (in de nabije toekomst Activiteitenbesluit).
Ter voorkoming van nieuwe geurhinder en ter waarborging van een goed woon- en leefmilieu (dus een goede ruimtelijke ordening), geldt bij nieuwe situaties bij voorkeur een afstand van 100 m vanaf geurgevoelig objecten (woningen etc.) binnen de bebouwde kom, tot geurbronnen als: het dierenverblijf (overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren behoren eventueel met uitloop), de opslag van vaste mest/substraatmateriaal/afgedragen gewas of bloembollenaval, composthoop etc. Voor woningen buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 m.
Deze vrij constante lijn bestaat al vanaf de brochure Veehouderij en Hinderwet uit 1985 en de richtlijn Veehouderij en stankhinder uit 1995. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken (b.v. de uitzondering voor kinderboerderijen, omdat zij gelet op hun doel vaak in de bebouwde kom zijn gelegen en meestal niet aan deze afstanden kunnen voldoen). Dit leidt dan wel tot extra eisen t.a.v. bijv. de opslag van mest (in dichte container en afvoer ten minste 1 x per 2 weken. Het is een richtlijn, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Het bevoegd gezag komt een zekere beleidsruimte toe. Zo gelden volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', onderstaande aan te houden richtafstanden voor de genoemde activiteiten:
Omschrijving | Afstand in meters | Categorie | ||
Geur | Stof | Geluid | ||
Manege | 50 | 30 | 30 | 3.1 |
Paardenfokkerij | 50 | 30 | 30 | 3.1 |
Dierentuin | 100 | 10 | 50 | 3.2 |
Dierenasiel/pension | 30 | 0 | 100 | 3.2 |
(Kinderboerderij* | 30 | 10 | 30 | 2) |
* Niet meer in richtafstandenlijst opgenomen.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die 'milieubelastende functies' toestaat en anderzijds de uiterste situering van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is in een rustige woonwijk/rustig buitengebied.
De manege voldoet aan de minimale afstandseis van 100 meter. De dichtstbijgelegen woningen van de Terpmeent (nr. 71 t/m 82) liggen op een afstand van meer dan circa 140 m vanaf de stallen/binnenbak/buitenbak en de mestplaat. De dichtstbijgelegen woningen van Overgooi liggen op een afstand van ruim 100 m vanaf de stallen/binnenbak/buitenbak en de mestplaat.
Algemeen
Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.
Evenwijdig aan de busbaantracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.
In dit plangebied is geen stadsverwarming aanwezig.
Hoofdtransportelidingen
In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering. De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. In dit plangebied is geen hoogspanningslijn aanwezig. In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status.
De natuurbelangen worden landelijk geregeld in de Boswet, Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Daarnaast is het Ecologisch masterplan (Almere, 2006) van (lokaal) belang.
Boswet
Houtopstanden die buiten de bebouwde kom inzake de Boswet liggen, vallen - behoudens enkele uitzonderingen - onder de Boswet. Dit houdt in dat melding moet worden gedaan van voorgenomen vellingen en dat herplant van de houtopstanden verplicht is. De groengebieden vallen buiten de bebouwde kom Boswet. Indien houtopstanden verdwijnen, dienen zij dus volgens de regels van de Boswet te worden gecompenseerd. Met dit bestemmingsplan worden geen kapwerkzaamheden (anders dan reguliere dunningen) beoogd, zodat bepalingen uit de Boswet geen belemmering opleveren.
Flora- en faunawet
In 2008 is Almere Haven op beschermde planten en dieren onderzocht. Daarnaast beschikt de gemeente Almere over de mogelijkheid om de Nationale Database Flora en Fauna te raadplegen. Uit de inventarisatie en database blijkt dat diverse vleermuissoorten in of nabij het plangebied aanwezig zijn. De beoogde ontwikkelingen zijn niet van dien aard dat de 'gunstige staat van instandhouding' van deze soorten in het geding komt. Bij eventuele sloop van gebouwen dient wel rekening te worden gehouden met de kans dat in deze gebouwen vleermuizen verblijven. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn geen sloopwerkzaamheden voorzien.
Natuurbeschermingswet
De natuurbeschermingswet regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (internationaal belangrijke natuurgebieden). Slechts één Natura 2000-gebied ligt in de nabijheid: “Gooimeer-zuidoever en Eemmeer”. De beoogde ontwikkelingen met dit bestemmingsplan hebben echter geen effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van dit gebied. De overige Natura 2000-gebieden van (en rond) Flevoland zijn op zo grote afstand van het plangebied gelegen dat een negatief effect op de 'instandhoudingsdoelen' op voorhand kan worden uitgesloten.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied (afgezien van het Gooimeer) maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, maar grenst daar wel aan (Boswachterij Almeerderhout), overigens fysiek gescheiden door de Waterlandseweg. De beoogde ontwikkelingen zijn van dien aard dat effect op de 'Wezenlijke kenmerken en waarden' van dit gebied kunnen worden uitgesloten. Het Gooimeer valt wel onder de Ecologische Hoofdstructuur, echter worden hier geen ontwikkelingen voorzien.
Ecologisch Masterplan
Het plangebied behoort niet tot de in het Ecologisch Masterplan benoemde brongebieden maar grenst daar wel aan (Almeerderhout). Voor de waarden van het brongebied geldt hetzelfde als voor de Ecologische Hoofdstructuur (geen effect). In of nabij het plangebied zijn geen ecologische verbindingen gelegen of beoogd.
Watertoets en waterkader
De beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland is gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor het voorliggende plan de reguliere procedure niet gevolgd diende te worden. Deze waterparagraaf is opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.
Het voorliggende, consoliderende plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal geen ruimte voor waterberging doen verdwijnen. Daarnaast zal er geen verslechtering zijn van de chemische en ecologische waterkwaliteit.
De Dijk en de beschermingszones
De primaire waterkering, de dijk, omvat in het stedelijk gebied een aantal zones:
In de bovenstaande figuur is de omvang van de zones schematisch weergegeven. De regimes die in deze zones gelden, zijn doorvertaald in de Legger en de Keur. In de Keur (een verordening) wordt specifiek aangegeven wat er wel en niet mogelijk is in bovengenoemde zones. In de Legger, het dijkprofiel is hiervan een onderdeel, wordt deze Keur concreet gemaakt. Voor de veiligheid en onderhoud is het van belang dat er geen stijging van de grondwaterstand in het dijkprofiel plaatsvindt. Daarvoor is handhaven van het huidige peil en een goede afvoer van de kwel noodzakelijk.
De genoemde zones zijn conform de onderstaande figuur op de kaart van het bestemmingsplan weergegeven.
Watersysteem
Het watersysteem, het binnendijkse deel van het plangebied, is een onderdeel van het reeds bestaande watersysteem in Almere-Haven. Dit watersysteem is, omdat het al eerder is ontworpen, met andere richtlijnen tot stand gekomen dan een 'nieuw' watersysteem dat met de eisen die nu conform het Waterbeleid in de 21e eeuw aan een watersysteem worden gesteld.
Het stedelijk watersysteem in Almere-Haven is in de zeventiger jaren ontworpen met 3% van het bruto stedelijk gebied als open water bij een verhardingspercentage van 50%. Als norm werd een maximale peilstijging van 50 cm gehanteerd bij een situatie die zich eens in de 10 jaar voordoet. Het watersysteem loost via een 2tal stuwen ,onder vrij verval, op de Hoge Vaart.
De afwatering in het gebied zelf vindt plaats via de aan de westelijke rand gelegen watergang de Lange Wetering. Buiten deze wetering is, afgezien van enkele sloten in het noordoostelijk deel die afwateren op de Waterlandse tocht, binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. De Lange wetering vormt een directe verbinding tussen de Hoge Vaart en het Gooimeer. Het streefpeil van de Lange Wetering ligt, afgezien van peilfluctuaties, op -5.20 m NAP. De Lange Wetering maakt een onderdeel uit van de hoofdvaarroute is ca 25m breed met flauwe taluds en heeft een ontwerpdiepte van 1.5 m.
Het maaiveld heeft een hoogte van ca -3.00 m NAP. Op het te bebouwen gebied is het oorspronkelijke maaiveld, opgehoogd met 1 meter zand. De oorspronkelijke ondergrond, het holocene sediment, is circa 3 tot 5 meter dik en bestaat uit klei en veen . Onder deze laag bevindt zich een pleistoceen, watervoerend, zandpakket.
De grondwaterstroming in dit 1e watervoerende pakket wordt sterk bepaald door de lage polderpeilen en de hoge peilen van de Heuvelrug. Hierdoor is in het plangebied een kwelstroom aanwezig die zoet maar nutriënt- en ijzerhoudend kan zijn. Bij de aanleg van de grachten in Almere-Haven is de waterbodem met een afdichtende laag bedekt om deze kwel sterk te verminderen.
De dijkse kwel stroomt middels drainage uit in het HWA systeem (zie riolering) van dit deel van Almere Haven en zorgt naast een aanvulling van het systeem in droge perioden voor een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De Lange Wetering wordt veelal getypeerd als een blauw-groene ader wat betekent dat naast de gewenste hoofdvaarroute , de wetering ook een ecologisch verbindingszone van secundair belang vormt. De breedte van de wetering lijkt voldoende voor het gelijkwaardig samengaan van de functies natuur en recreatie.
In het waterplan Almere wordt geconcludeerd dat onder normale omstandigheden het watersysteem van Almere-Haven ruim voldoende gedimensioneerd is om neerslag af te voeren. Uit modelberekeningen, die voor het Waterplan zijn uitgevoerd, bleek dat ook in de nattere perioden met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar de capaciteit van het watersysteem voldoende is .
In recenter onderzoek (Stuwoptimalisatie Almere Haven) is nog een keer bevestigd dat het watersysteem dusdanig is gedimensioneerd dat bij een situatie die eens per honderd jaar voorkomt, Er geen wateroverlast zal optreden. Het watersysteem is dus voldoende gedimensioneerd om een wateroverlastsituatie te voorkomen.
Riolering
Er is in het plangebied een gescheiden stelsel conform de onderstaande figuur aangelegd.
.
Het gescheiden stelsel bestaat uit twee buizenstelsels: een stelsel (het DWA, zie de bovenstaande figuur) voert het afvalwater via vrijvervalleidingen en rioolgemalen af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI op de Vaart) van waar geloosd wordt op de Lage Vaart.
Het andere stelsel (HWA) voert afgestroomde neerslag plus drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater. Het komt via uitstroombakken van het regenwaterriool in het oppervlaktewater, de Lange Wetering terecht. Dit geldt tevens voor het door de neerslag meegevoerde vuil (diffuse bronnen!) die daarmee een bedreiging kan vormen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Cultuurhistorische waarden
Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.
Historische-Geografische en (Steden)bouwkundige waarden
In het plangebied De Grienden, de Meenten en Oostrand zijn geen beschermde monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien geen waardevolle historisch-geografische of stedenbouwkundige strukturen onderscheiden die in de toekomst een waardevolle rol zouden kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Ook zijn er geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.
Archeologische waarden
Algemeen
In de bodem van plangebied De Grienden, de Meenten en Oostrand kunnen zich archeologische resten uit de steentijd bevinden, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (10.000 - 4.900 v. Chr.). Aanvankelijk na het einde van de laatste ijstijd was het klimaat nog erg koud. Het grondgebied van Almere bestond uit een open dekzandlandschap waarin vooral rendierjagers actief waren. Met het stijgen van de temperatuur veranderde ook het landschap, en daarmee ook het landschapsgebruik. In de Midden Steentijd (8.800-4.900 v. Chr.) transformeerde het dekzandlandschap eerst in een bos met hoofdzakelijk berken- en dennenbomen (circa 7.000 v. Chr.) en vervolgens in een gemengd loofbos. In dat veranderende landschap leefden mobiele jagers- en verzamelaarsgroepen voor wie seizoensvariaties in het aanbod van voedsel en grondstoffen een belangrijke motor waren achter de dynamiek in hun samenlevingen.
Als gevolg van de zeespiegelstijging begonnen rond 6.000 v. Chr. de lagere delen van het Almeerse landschap te vernatten. De zeespiegelstijging zette zich gestaag door totdat Almere rond 3.800 v. Chr. was veranderd in een uitgestrekt moerasgebied dat onder invloed was komen te staan van de getijden van de zee. Hiermee kwam een einde aan circa 5.000 jaar steentijdbewoning in dit deel van Flevoland.
Rond het jaar nul was ter hoogte van het huidige Almere één groot meer ontstaan, dat in de Romeinse tijd het Mare Flevum of Lacus Flevum werd genoemd. Hieruit vormde zich het latere Aelmere dat vanaf de 14e eeuw de Zuiderzee werd genoemd. De Zuiderzee vormde lange tijd het economisch hart van Nederland. In heel Flevoland zijn 450 scheepswrakken aangetroffen uit de Zuiderzeetijd. Momenteel zijn in Almere 26 locaties met scheepsresten bekend, waarvan 22 scheepswrakken. Hiervan liggen er nog 17 bewaard in de bodem.
Scheepswrak in plangebied
In het bestemmingsplangebied De Grienden, de Meenten en Oostrand is één scheepswrak bekend. Dit scheepswrak, genaamd “De Bomenboot” en gelegen aan de Terpmeent / Kerkhofpad (Archismonumentnummer 12458), is geen wettelijk beschermd monument. Het wrak is beschermd door de bepalingen van de Archeologieverordening. Het betreft een vrachtscheepje uit de eerste helft van de 16e eeuw. De locatie is in het veld herkenbaar doordat de weg ter plaatse is verlegd en het wrak een klein heuveltje ernaast vormt. De locatie wordt gemarkeerd door een paal met scheepswraklogo en een bordje met uitleg over het wrak en het bomenkunstwerk dat direct aangrenzend in het veld is gerealiseerd. Het bomenkunstwerk verbeeldt het scheepswrak, maar dan omgekeerd. Kunstenaar is Nout Visser.
Scheepswraklocatie met markeringspaaltje, bordje en kunstobject
Stand van zaken archeologisch onderzoek plangebied
Het archeologisch vooronderzoek op drie verschillende locaties in het plangebied is volledig afgerond. Tijdens deze onderzoeken zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen.
Uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) van het plangebied De Grienden, de Meenten en Oostrand
Op de ABA staan in het plangebied drie onderzoeks- en vergunningplichtige gebieden (zogenoemde Selectiegebieden). Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen). Een aantal deelgebieden binnen deze Selectiegebieden zijn reeds jaren overbouwd met onderheide bebouwing. Op de bestemmingsplankaart zijn deze overbouwde gebieden niet meer aangeduid als Selectiegebied, maar vrijgegeven.
Binnendijks wordt binnen de Selectiegebieden gezocht naar Steentijdvindplaatsen, buitendijks naar scheepswrakken.
Er is in het plangebied, zoals gezegd, slechts één scheepswraklocatie bekend, maar de aanwezigheid van meer scheepswrakken en -restanten in de ondergrond is niet uit te sluiten (hoewel de kans daarop vrij klein is, want dan waren ze bij de bouw van de woningen van De Grienden, de Meenten en Oostrand wel gevonden).
Omgang met archeologische waarden
Gemeente Almere streeft in navolging van het Rijk en de provincie naar het behoud van archeologische waarden bij voorkeur in de bodem (in situ). Indien het behoud in situ door sterke stedenbouwkundige argumenten niet mogelijk is, zal er rekening gehouden moeten worden met maatregelen voor behoud door middel van een archeologische opgraving. Het behoud van de archeologische waarden wordt gewaarborgd door de vindplaatsen (in overeenstemming met de Archeologieverordening en het archeologiebeleid) in te passen en in te richten op een wijze die recht doet aan de archeologische waarde en betekenis, waarbij de archeologische waarden tevens toegankelijkheid moeten blijven voor onderzoek. Het bestuur heeft besloten tot een herkenbare en beleefbare inrichting (dus afwijkend van het andere groen) van steentijdvindplaatsen.
Omgangsregels en verandering in inrichting
De archeologische waarden worden planologisch beschermd in dit bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij zijn de bestemmingsplanregels voor bestemming Archeologie (zie bijlage). Hierbij onderscheid gemaakt tussen Waarde-Archeologie 1 (ter plaatse ter verwachten archeologische waarden), Waarde-Archeologie 2 (extra beschermingszône ter bescherming van de archeologische waarden die in Waarde -Archeologie 3 gelegen zijn) en Waarde-Archeologie 3 (ter plaatse aanwezige archeologische waarden). Totdat dit nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld, geldt de archeologieregeling uit het oude bestemmingsplan voor alle bodemverstorende ingrepen op deze terreinen.
Behalve resten uit de steentijd bevinden zich in Almere ook scheeps- en vliegtuigwrakken. Hoewel er slechts één scheepswrak in het plangebied bekend is en geen enkele locatie van een neergestort vliegtuig, moet in het geval van een toevalsvondst gehandeld worden conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53 lid 1, en Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 5 jo. artikel 13. De vondst moet onmiddellijk bij de stadsarcheoloog worden gemeld. De stadsarcheoloog doet dan melding bij de minister van OCW. Hetzelfde geldt voor (nog te ontdekken) resten van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Er vinden in het plangebied nagenoeg geen ontwikkelingen plaats waarbij de gemeente initiatiefnemer is.
Een mogelijke ontwikkeling die zich kan voordoen in de planperiode is een functiewijziging van een onderwijsgebouw (zie paragraaf 2.2). Mogelijk zal een van de drie in het plangebied aanwezige gebouwen voor basisonderwijs een verbouwing en functiewijziging ondergaan. Dit nieuwe bestemmingsplan continueert echter de vigerende globlale bestemming voor maatschappelijke functies en wijzigt derhalve niets voor deze locatie.
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Exploitatieplan
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht geworden. In deze wet is de Grondexploitatiewet integraal opgenomen. Doel van deze wet is om te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie en tot verbetering van de gemeentelijke regie met betrekking tot locatieontwikkeling.
Als het verhaal van kosten niet via het private spoor (gronduitgifte of (exploitatie)overeenkomst) kan worden verzekerd, dan verplicht de wet tot kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie via het spoor van het exploitatieplan en de bouwvergunning. Dit houdt - kort gezegd - in dat de gemeente, bij verlening van de omgevingsvergunning, de gemaakte kosten (welke onderdeel uitmaken van de inhoud van het exploitatieplan) op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze tot ontwikkeling / bebouwing van de gronden overgaat.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 en 2 stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van - onder andere - een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Het moet gaan om een bouwplan omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning.
In het Bro is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan. Bijvoorbeeld de bouw van één of meer woningen, de bouw van een of meer hoofdgebouwen, de uitbreiding van een hoofdgebouw met een of meer woningen of tenminste 1000 m2 en de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, voor dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt.
De gemeenteraad kan ook besluiten geen exploitatieplan te maken (6.12, lid 2 Wro). Dit kan in de volgende situaties:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de gronden anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering is niet nodig;
- het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels is niet noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan legt in hoofdzaak de bestaande situatie vast en creëert nauwelijks nieuwe bouwmogelijkheden in het licht van bovenstaande regeling (Wro, Bro) inzake het exploitatieplan, te weten geen nieuwe woningen of verbouwingen/uitbreidingen van tenminste 1000 m2. De eventuele functiewijziging van een onderwijsgebouw was in het voorgaande bestemmingsplan reeds mogelijk. Voorts zijn de verruimde bouwmogelijkheden voor woninguitbreidingen (dakopbouwen, e.d.) geen bouwplannen in bovenbedoelde zin. Het laatste geldt ook voor de eventuele vestiging van zelfstandige bedrijfsruimten (functiewijziging) in de wijk, gezien de geringe omvang ervan. Bovendien is er daabij geen sprake van kosten voor de gemeente.
Een eventuele uitbreiding van de het gebouw van de supermarkt aan de Jaagment kan een bouwplan in de zin van het Bro betreffen. Kostenverhaal is dan evenwel verzekerd via de precaroverordening of kunnen worden verhaald via gronduitgifte.
Conclusie is derhalve dat er geen aanleiding is een exploitatieplan vast te stellen ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Inspraak
De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelgd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor De Grienden, De Meenten en Oostrand is hoofdzakelijk een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen.
Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie zal worden gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Na verwerking van de (eventuele) zienswijzen wordt het bestemmingsplan vervolgens aan de gemeenteraad ter vaststelling voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:
Provincie Flevoland;
Waterschap Zuiderzeeland;
Rijkswaterstaat IJsselmeergebied;
Brandweer Flevoland.
Het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben inzake het ontwerp bestemmingsplan. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
Van ontwerp naar vaststelling
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met een coördinatiebesluit volgens artikel 3.30 Wro om een gecombineerde en aldus efficiënte en snellere procedure mogelijk te maken voor dit bestemmingsplan en het verkeersbesluit.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 24 september 2013 ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan en verkeersbesluit en met het ter inzage leggen daarvan.
Van maandag 7 oktober 2013 tot en met maandag 18 november 2013 (zes weken) heeft het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende stukken voor een ieder ter inzage gelegen.
Op 15 oktober 2013 heeft een informatieavond plaatsgevonden.
In totaal zijn er 61 zienswijzen ingediend. Het leeuwendeel daarvan betreft enerzijds de voorgestelde openstelling van de Gooimeerdijk - Oost en anderzijds het mogelijk maken van een auto-ontsluiting langs het Kollingpad (verlengde van de Manegeweg) en daarmee een rechtstreekse verbinding richting de Meentweg in Overgooi. In mindere mate zijn zienswijzen binnengekomen ten aanzien van andere onderwerpen.
Enkele brieven omvatten lijsten met handtekeningen. Zo is de zienswijze van de Belangenvereniging Dijkmeent-Terpmeent door ca 230 omwonenden ondertekend. Veel bewoners van de Grasmeent hebben een standaard brief namens de Bewonersvereniging Grasmeent ingediend en soms nog aangevuld. Een enkele reclamant heeft meer dan een reactie ingediend. Voorts heeft een enkele reclamant naast zijn schriftelijke reactie nog per email gereageerd, waarvan een email buiten de reactietermijn. Inhoudelijk wijken deze echter niet af van de wel binnen de termijn ingediende schriftelijke reacties. Er zijn derhalve geen reacties buiten behandeling gelaten, alle naar voren gebrachte argumenten zijn betrokken in de afweging bij de beantwoording.
In bijlage 3 is de Nota zienswijzen opgenomen. Deze bevat een geanonimiseerde lijst van de zienswijzen. In een overzicht zijn vervolgens per onderwerp de zienswijzen geïnventariseerd/samengevat en beantwoord. Aangegeven is in hoeverre aan de reacties is tegemoet gekomen. Tot slot is aangeven tot welke wijzigingen de zienswijzen hebben geleid in het definitieve bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp plan. De zienswijzen zijn grotendeels overgenomen.
Ambtshalve zijn enkele ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd. Zo is de bestemming maatschappelijk, artikel 7.1, gerepareerd na constatering van een fout in de redactie. In de bestemmingsomschrijving is nu (conform beleid) aangesloten op de globale begripsbepaling in artikel 1.
Voorts is in de Toelichting in hoofdstuk 4 'Relevante beleidskaders' de ingetrokken nota 'Toetsingskader bouwen in het groen' vervangen door de recent door de raad vastgestelde nota 'Kleur aan Groen' (2014). Bovendien is de nieuwe Welstandsnota Almere 2014 opgenomen.
Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging (bijlage 1 van de regels). Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:
Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
Categorie-indeling functiemenging
In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C
De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:
- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).
Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen. De functies horeca en detailhandel zijn niet opgenomen in de lijst. Verhuur aan particulieren is weer een uitzondering op het verbod op detailhandel; dit is wel toegestaan.
Er is overigens een aparte Staat van Horeca-activiteiten, die vooral van toepassing is op enkele zelfstandige bedrijfsruimten in de woonwijken.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is verondersteld. In Gemengd - 1 van de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen
1b. overige lichte horeca: restaurants;
1c. restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250m² bvo.
2. "middelzware horeca":
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.
2a. Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en/of daar door aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
2b. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo.
3. "zware horeca"
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken van de categorie-indeling uit de Staat van Horeca-activiteiten teneinde een dergelijk bedrijf één categorie lager te kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat burgemeester en wethouders ook bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken tot de laagste subcategorie (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen waarbij wordt afgeweken van de categorie-indeling van de Staat van Horeca-activiteiten moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan de vestiging van deze bedrijven eveneens mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de Staat van Horeca-activiteiten.
Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.