direct naar inhoud van 3.7 Landbouw
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

3.7 Landbouw

De landbouw is voor de gemeente Leidschendam-Voorburg in economische en ruimtelijke zin een belangrijke functie. In deze paragraaf wordt ingegaan op de huidige landbouwkundige situatie en de te verwachtten ontwikkelingen in de gemeente. Daarbij is gebruik gemaakt van de meest recente gegevens uit de Statline-database van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gegevens hebben betrekking op de gehele gemeente en zijn daarom niet specifiek voor het plangebied.

3.7.1 Huidige situatie

Aantal agrarische bedrijven, bedrijfstypen en veestapel
Het aantal agrarische bedrijven in Leidschendam-Voorburg is, volgens de gegevens van het CBS (figuur 3.11), in de periode 1998-2007 sterk afgenomen van 133 naar 85 agrarische bedrijven. In vergelijking met de provincie neemt het aantal bedrijven in de gemeente iets meer af dan in de rest van de provincie.

Gebied   Aantal bedrijven   Percentage afname  
  1998   2003   2007    
Leidschendam-Voorburg   133   99   85   37%  
Zuid-Holland   12.217   9.501   8.069   34%  

Figuur 3.11: Aantal agrarische bedrijven


De graasdierbedrijven vormen het grootste deel van het totale aantal agrarische bedrijven in de gemeente Leidschendam-Voorburg (figuur 3.12). De graasdieren in de gemeente zijn voornamelijk koeien en paarden. Naast de economische functie kunnen graasdierbedrijven ook een landschappelijke functie hebben. Grondgebonden agrarische bedrijven beheren en onderhouden het karakteristieke open landschap met weidegronden.

  Totaal   Tuinbouw en blijvende teeltbedrijven   Akkerbouw   Graasdieren   Hokdieren  
1998   133   39   0   86   5  
2003   99   23   0   75   1  
2007   85   17   9   70   3  
Verschil   -48   -22   +9   -16   -2  
Percentage afname   36%   56%   ---   19%   40%  

Figuur 3.12: Agrarische bedrijven naar type

Niet alleen het aantal bedrijven, maar ook het aantal dieren is afgenomen (figuur 3.13). Geconcludeerd kan worden dat het aantal dieren afneemt, en dat dit met name geldt voor de dieren die gehouden worden binnen intensieve veehouderijen.

  Koeien   Varkens   Kippen  
1998   3.951   4.169   47.480  
2003   2.924   1.336   26.000  
2007   2.480   1.283   22.000  
Verschil   - 1.417   -2.886   -25.480  
Percentage afname   36%   69%   54%  

Figuur 3.13: Veestapel


Bedrijfsgrootte
Naast dat het belangrijk is te weten hoeveel en welk type agrarische bedrijven er zijn, is het ook van belang te weten welke omvang de bedrijven hebben. Voor een aantal bedrijven is de omvang in ha van belang, zoals bij de akkerbouwbedrijven en de meeste graasdierbedrijven. Sommige bedrijven hebben minder eigen grond nodig, zoals intensieve veehouderijen en fruittelers. Ze kunnen ondanks weinig grond toch een volwaardig bedrijf hebben. Om de verschillende bedrijfstypen qua omvang met elkaar te kunnen vergelijken, is de nge-eenheid gebruikt4. In tabel 3.14 is een overzicht opgenomen van de bedrijfsgrootte in 1998 en 2003.

De agrariërs met een bedrijfsomvang van meer dan 70 nge hebben over het algemeen goede toekomstperspectieven ("blijvers"). Dit heeft te maken met het feit, dat deze ondernemers over het algemeen al de nodige investeringen hebben gepleegd en vaak manager zijn van sterk gespecialiseerde bedrijven. In 2003 waren dit 43 bedrijven binnen het plangebied. Het zijn voornamelijk deze bedrijven, die in de toekomst aan schaalvergroting kunnen gaan doen. Opvallend is dan ook dat met name de bedrijven in deze categorie in aantal is afgenomen.

Voor de tussenliggende categorieën van 40 tot 70 nge kunnen de perspectieven onzeker zijn. De perspectieven zullen grotendeels worden bepaald door ondernemerschap, vakmanschap en financiële uitgangssituaties. Een gedeelte van deze bedrijven zal wijken en een gedeelte zal tot de blijvers behoren.

Voltijdse agrarische bedrijven met een omvang van minder dan 40 nge zullen waarschijnlijk op korte termijn problemen krijgen met de bedrijfsvoering. De noodzakelijke investeringen ten behoeve van het milieu en de diergezondheid zullen voor deze bedrijven (te) hoog blijken te zijn. Dit betekent niet dat kleinere bedrijven per definitie onrendabel zijn. In de praktijk blijkt dat een bedrijf tussen de 20 en 40 nge vaak nog als een volwaardig eenmansbedrijf kan functioneren, wanneer er bijvoorbeeld een relatief groot eigen vermogen is (weinig geleend geld). Daarnaast vallen in de categorie tot 40 nge ook veel nevenberoepsbedrijven, waar naast het inkomen uit het landbouwbedrijf ook inkomsten uit andere bronnen worden gehaald. Over het algemeen hebben deze nevenberoepers voldoende financiële middelen om met de landbouwbedrijfsvoering door te gaan. Het al dan niet stoppen met de bedrijfsvoering wordt hier met name bepaald door de opvolgingssituatie.

In de klasse tot 20 nge zitten veelal bedrijfjes, waar alleen nog hobbymatig wat vee wordt gehouden.

Uit figuur 3.14 blijkt, dat in het plangebied 46 van de 99 agrariërs in 2003 een bedrijf had met een geringere omvang dan 40 nge.

  0-20 nge   20-40 nge   40-50 nge   50-70 nge   >70 nge   totaal  
1998   38   16   10   11   58   133  
2003   35   11   6   4   43   99  
Verschil   -3   -5   -4   -7   -15   -34  
Percentage afname   8%   31%   40%   64%   26%   26%  

Figuur 3.14: Aantal bedrijven naar bedrijfsomvang in nge

Paardenfokkerijen
In het plangebied komt een diversiteit aan activiteiten voor waarbij paarden zijn betrokken. In die situaties dat er sprake is van het voortbrengen van agrarische producten door middel van het (op)fokken van eigen dieren, is er sprake van een agrarisch bedrijf. Paardenfokkerijen vallen dus onder de definitie van agrarische bedrijven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een manege.

Glastuinbouw
De glastuinbouw is in het buitengebied rond Stompwijk een belangrijke economische sector en levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid. Van bijzondere betekenis is daarbij het glastuinbouwconcentratiegebied in de Meeslouwerpolder, waar thans circa 13 tuinbouwbedrijven zijn gevestigd met een uiteenlopende bedrijfsgrootte. Het beleid van de gemeente is gericht op een herstructurering van dit kassengebied, zodat het voldoende ruimte kan bieden aan grotere glastuinbouwbedrijven met een omvang van 3 ha (en meer). Voor het glastuinbouwconcentratiegebied Meeslouwerpolder wordt een separaat bestemmingsplan opgesteld. Buiten het glastuinbouwconcentratiegebied komen verspreid nog enkele glastuinbouwbedrijven voor. Door toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling is een aantal van deze glastuinbouwbedrijven reeds gesaneerd. Het streven is om de overige glastuinbouwbedrijven met gebruikmaking van dezelfde regeling binnen de planperiode te saneren.

3.7.2 Toekomstige ontwikkelingen

Plattelandsvernieuwing
Agrarische bedrijven staan vaak voor een keuze: doorgaan via verdieping of verbreding, of beëindiging van het agrarisch bedrijf. Nu al zijn er bedrijven die zich op andere, niet-agrarische of agrarisch verwante activiteiten richten. In de toekomst zal in het landelijk gebied een grotere diversiteit aan functies ontstaan. Er zal moeten worden ingespeeld op deze ontwikkeling.

Onder verbreding van de landbouw wordt verstaan het bieden van ruimte aan agrarische bedrijven voor aan het landelijk gebied gerelateerde functies als natuur, recreatie en zorglandbouw. Het gaat om functies die een meerwaarde kunnen bieden aan het platteland. De verbreding kan een extra bron van inkomsten vormen. Voorbeelden van verbrede landbouw zijn bijvoorbeeld: kamperen bij de boer, verkoop aan huis van streekeigen producten, bed and breakfast en zorg. Deze functies verbeteren de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied.

Onder verdieping van de landbouw wordt verstaan specialisatie, ontmenging en/of schaalvergroting. Onder verdieping wordt ook verstaan de overschakeling op biologische, biologisch-dynamische en/of ecologische landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling is de regionale landbouw. En het leveren van toerisme en recreatie enerzijds en behoud van het landschap ook door middel van groen / blauwe diensten anderzijds. Hierbij speelt zonering een belangrijke rol om zo grip te hebben op de impact van de veranderende rol van de landbouw op het buitengebied.

In hoofdstuk 4 van dit plan worden de toekomstige ontwikkelingen verder uiteengezet. In de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf zal richting worden gegeven op de manier waarop de verbreding mag plaatsvinden.

Vrijkomende agrarische bebouwing
Wanneer een agrarisch bedrijf stopt, verliezen de bedrijfsgebouwen hun functie, met het gevaar van verpaupering. Het bestemmingsplan kan dit voorkomen door ruimte te bieden voor een vervolgfunctie. Gedacht kan worden aan een paardenhouderij, landelijk bedrijf of een woonfunctie. Om de bedrijfsgebouwen, die vaak ook een cultuurhistorische waarde hebben, functionaliteit te geven kan bij een woonfunctie ruimte worden geboden voor recreatief medegebruik en/of kleinschalige bedrijvigheid aan huis. In het hoofdstuk 6 van de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf worden hier richtlijnen voor gegeven.

3.7.3 Aanbevelingen voor visie en juridische vormgeving vanuit landbouw
  • Het bestemmingsplan zal ruimte moeten bieden voor de noodzakelijke schaalvergroting in de vorm van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.
  • De boer als producent van natuur, landschap en recreatie.
  • Het bestemmingsplan dient in het kader van verbrede landbouw (plattelandsontwikkeling) ruimte te bieden aan deeltijdactiviteiten.
  • De ontwikkeling van de landbouw kan zich meer gaan richten op verbreding ten gunste van recreatief medegebruik van de stedeling.
  • Inzetten (gezamenlijk) op regionale landbouw met de stedeling als directe afnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0015.jpg"