direct naar inhoud van 3.6 Natuur
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

3.6 Natuur

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van planten- en diersoorten in het plangebied. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek samengevat weergegeven. Er is gebruik gemaakt van provinciale gegevens en informatie van de vogelwerkgroep Vlietland. Daarnaast zijn eigen waarnemingen uitgevoerd en is gebruik gemaakt van gegevens van instellingen die zich specifiek op een diersoort richten. Tenslotte is ook gebruik gemaakt van de resultaten van het natuuronderzoek dat voor het bestemmingsplan Vlietland Noordoost 2005 is uitgevoerd.

3.6.1 Huidige situatie

Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming wordt ingegaan op de beschermenswaardige natuurgebieden. Daarbij is gekeken naar Natura 2000, beschermde natuurmonumenten en de Ecologische Hoofdstructuur. In figuur 3.9 is dit weergegeven voor het plangebied.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. In of nabij het plangebied liggen geen Natura 2000 gebieden.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt plaats door de minister van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor elk gebied zijn de te beschermen waarden beschreven in een aanwijzingsbesluit.
Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend. De Natuurbeschermingswet is van toepassing. In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.


Ecologische hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Delen van het plangebied vallen binnen de EHS (zie figuur 3.9).

Weidevogelreservaat Westeindepolder

Vanuit het verleden zijn er ook andersoortige "natuurgebieden" in het plangebied aanwezig, zoals het weidevogelreservaat in de Westeindepolder. Echter, uitsluitend de bovenvermelde gebieden kennen een beschermingsregime op basis van wet- en regelgeving (zoals de Natuurbeschermingswet).

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0013.jpg" Figuur 3.9: Provinciale ecologische hoofdstructuur

Groenblauwe Slinger
De Groenblauwe Slinger is de S-vormige open ruimte tussen de Haagse en de Rotterdamse agglomeratie en verbindt het Groene Hart met Midden-Delfland. De intentie is dat dit gebied gaat uitgroeien tot een waterrijk natuurgebied van ongeveer 200 km². Een gebied met een ecologische en recreatieve taak voor ruim twee miljoen omwonenden dat voorkomt dat de Haagse en Rotterdamse regio's samenklonteren tot één verstedelijkt gebied.


Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten.


Flora en vegetatie
De enige wettelijke beschermde soort in het plangebied is de Zwanebloem. Daarnaast komen er vier Rode lijstsoorten voor, te weten Kamgras, Brede waterpest, Veldgerst en Wilde Gagel voor. Kamgras en Veldgerst komen alleen in oude opnamen (< 1987) voor.

De meest wijd verspreide aandachtsoorten Groot moerasscherm, Waternavel en Moeraszoutgras zijn karakteristiek voor graslanden op natte, matig voedselrijke bodem en komen voor langs slootkanten. Ook de meeste andere aandachtsoorten groeien in sloten of langs oevers. Sommige soorten als Lidsteng, Aardbeiklaver, Moeraszoutgras en Zittende zannichelia wijzen op licht brakke omstandigheden. Deze laatste subgroep komt zeer verspreid in de droogmakerijen voor. Een andere subgroep van de slootplanten is juist indicatief voor zacht water. Dit betreft Moerasstruisgras, Zwarte zegge en Waternavel. De verspreiding van deze plantensoorten concentreert zich in de Westeindepolder. Reuzenzwenkgras, Groot springzaad en Bosandoorn groeien in de verspreide bosjes van het plangebied zoals die bij de woningen aan de Meer- en Geerweg.

De vegetatie van de Vogelplas Starrevaart is nog jong. Pioniersoorten als Moerasandijvie en Klein hoefblad worden verdrongen door overblijvende soorten als Riet en Grote brandnetel en opslag van Wilgen. Bijzondere vaatplantsoorten zijn onder andere Heelblaadjes, Wilde kamperfoelie, Koningsvaren en Veenpluis. Deze beperken zich tot een enkele plek met een zandige, vochtige en zwak zure bodem (duinvallei-achtig). Hier zijn ook enkele bijzondere (lever)mossoorten als Sphagnum subnites en Lophozia capitata gevonden1.

Fauna

Vogels:   De broedvogels in de Westeindepolder zijn in het kader van het provinciale meetnet geïnventariseerd2. De weidevogelkwaliteit is hier relatief hoog, maar ook in dit gebied is sprake van achteruitgang van een typische weidevogel als de Grutto en een toename van moerasvogels als Slobeend, Visdief, Canadagans, Nijlgans en Kleine karekiet.

Aan de oevers van de waterplas in de Meeslouwerpolder en langs Vogelplas Starrevaart broeden veel bedreigde en zeldzame moerasvogels. Het betreft onder andere Dodaars, Geoorde fuut, Wintertaling, Zomertaling, Bruine kiekendief, Waterral, Kluut, Kleine plevier, Bontbekplevier, Tureluur, Visdief, Sprinkhaanzanger en Rietzanger. In de Wilgenstruwelen en jonge bossen broeden onder andere Ransuil, Groene specht, Spotvogel, Blauwborst en Nachtegaal3. Op grond van dichtheid en aanwezigheid van bijzondere soorten onderscheiden de gebieden, zoals op figuur 3.10 is aangegeven, zich als (zeer) goede weide- en moerasvogelgebieden.

De Westeindsepolder, de Meeslouwerpolder, Vlietland en Starrevaart zijn voor wintervogels belangrijk. Hier worden regelmatig relatief grote aantallen (> 0,1 of 1 % van de Noordwest-Europese populatie) Smient, Fuut, Wilde Eend, Kuifeend, Kokmeeuw, Meerkoet, Dodaars, Krakeend, Stormmeeuw, Slobeend, Spreeuw, Zilvermeeuw, Grauwe gans, Kleine zwaan, Wintertaling, Kievit, Kolgans en Wulp geteld. Andere bijzondere wintergasten (in kleine aantallen) zijn Geelpootmeeuw, Roodhalsfuut, Kwak, Visarend, Grauwe franjepoot, Grote zilverreiger, Nonnetje, Slechtvalk, Goudplevier en Lepelaar. De Zoetermeerse Meerpolder-West is eveneens een belangrijk wintervogelgebied door de aanwezigheid van hoge aantallen Zilvermeeuw, Kievit, Kramsvogel en Smient.  
Vleermuizen:   De waarnemingen van Watervleermuis zijn beperkt tot de westrand van het gebied. Watervleermuizen foerageren bij voorkeur boven beschutte waterpartijen. De kolonies zijn gehuisvest in het binnenduingebied in oude holle bomen.
De waarnemingen van Rosse vleermuizen hebben voornamelijk betrekking op dieren die heen en weer pendelen tussen de kolonies in het bosrijke binnenduingebied en grote plassengebied zoals Kagerplassen, Vlietland en Noord-Aa, waar de dieren foerageren.
Het agrarische gebied van Leidschendam wordt vooral bewoond door Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Meervleermuis. Eerstgenoemde twee soorten hebben ook kraamkolonies in huizen in het plangebied. Zij foerageren vooral in de omgeving van water en bomen in de bebouwde kom en bewoningsstroken. Bij geschikte weersomstandigheden (weinig wind) vliegen met name de Laatvliegers ook deels het poldergebied in. De Meervleermuis beperkt zich vooral tot de brede watergangen, onder meer langs de A4. Er is een vliegroute langs de Nieuwe Vaart en Ommedijksche Watergang. Deze is in 1986 ontdekt en nog steeds in gebruik.
Ruige dwergvleermuizen ontbreken nagenoeg in de zomermaanden maar zijn talrijk in de nazomer en herfst. Het betreft vooral dieren op migratie uit landen ten noordoosten van Nederland.
De aanwezigheid van de Grootoorvleermuis is beperkt tot een kerkzolder, waar enkele dode dieren zijn aangetroffen.
 
Overige zoogdieren:   Buiten de streng beschermde vleermuissoorten komen geen andere beschermde zoogdiersoorten voor. Van Waterspitsmuis, een bijzonder streng beschermde soort, zijn geen sporen aangetroffen. Hoewel het niet is uit te sluitend dat deze soort voorkomt, is uit ander onderzoek in het westelijk deel van Zuid-Holland bekend dat de soort uitermate schaars is geworden.  
Amfibieën en reptielen:   De sloten van het plangebied zijn belangrijk als voortplantingsbiotoop en leefgebied voor de volgende amfibiesoorten: Gewone pad, Grote Groene kikker, Middelste groene kikker, Bruine kikker en Kleine watersalamander. Deze (algemene) beschermde diersoorten komen in het plangebied verspreid voor.  
Libellen:   In totaal zijn 17 libellensoorten aangetroffen. Dit zijn Watersnuffel, Variabele waterjuffer, Lantaarntje, Kleine en Grote roodoogjuffer, Gewone- en Houtpantserjuffer, Grote keizerlibel, Paardenbijter, Blauwe glazenmaker, Gewone oeverlibel, Viervlek en vijf soorten Heidelibellen. De waarnemingen van Heidelibellen hebben veelal betrekking op verdrifting. Het gebied heeft zeer voedselrijk water en is lichtbrak en daarom tamelijk arm aan soorten.
Boven de plassen van Starrevaart en Vlietland zijn een aantal soorten algemeen aangetroffen. Dit zijn Lantaarntje, Grote en Kleine roodoogjuffer, Houtpantserjuffer, Paardenbijter, Grote keizerlibel, Blauwe glazenmaker en Gewone oeverlibel. In de kleine poldersloten zijn vooral Lantaarntje en af en toe Gewone oeverlibel en Kleine roodoogjuffer te vinden. Boven de brede watergangen komen vooral Grote roodoogjuffer, Paardenbijter, Gewone oeverlibel en af en toe Grote keizerlibel voor. Houtpantserjuffer en Paardenbijter komen hier en daar voor in de bebouwde kom. De meest geschikte biotopen betreffen sloten of slootjes met een hoge bedekking aan Grote egelskop en andere helofyten. Van de overige soorten is niet aannemelijk dat deze zich voortplanten in het gebied.  
Vlinders:   De intensieve landbouwgronden op kleibodems zijn soortenarm. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat de wegbermen over het algemeen tamelijk smal en soortenarm zijn. Er zijn waarnemingen van 19 vlindersoorten bekend, waaronder Klein en Groot koolwitje, Klein geaderd witje, atalanta, Kleine vos, Dagpauwoog, Icarusblauwtje, Boomblauwtje, Argusvlinder en Citroenvlinder. Waarnemingen van Koninginnepage en Oranje luzernevlinder hebben betrekking op toevallige trekwaarnemingen. Soorten als Zwartsprietdikkopje, Bruine zandoog, Argusvlinder, Kleine vuurvlinder, Hooibeestje en Icarusblauwtje komen in de omliggende agrarische graslanden nauwelijks of niet voor. In de recreatiebossen zijn Gehakkelde aurelia en Landkaartje aangetroffen.  

3.6.2 Waardering natuurwaarden

De waardering is gebaseerd op zogenaamde 'expert judgement', dat wil zeggen niet exact. Bij de beoordeling worden begrippen gehanteerd als uniciteit, zeldzaamheid, gaafheid, representativiteit, mate van bedreiging, diversiteit en dergelijke. Er worden verschillende niveaus onderscheiden: lokaal, regionaal en landelijk belang.

Gebiedsbescherming
In het plangebied liggen geen Natura 2000 of natuurbeschermingsgebieden. De ecologische hoofdstructuur dient wel in de regels en op de verbeelding te worden vertaald. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan. De natuurwaarde van het weidevogelreservaat zal, naast andere aanwezige (agrarische) waarden, mede bepalend zijn voor de ter plaatse op te nemen bestemming. Daarnaast dient het bestemmingsplan ontwikkelingen in het kader van de Groenblauwe Slinger mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0014.jpg"

Soortbescherming
Onder de Flora- en faunawet zijn als beschermde soorten aangewezen:

  • een aantal inheemse plantensoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren (met uitzondering van Zwarte rat, Bruine rat en Huismuis);
  • alle van nature binnen Europa voorkomende vogelsoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën- en reptielensoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende vissoorten (met uitzondering van de soorten in de Visserijwet 1963);
  • een aantal overige inheemse diersoorten is aangewezen als beschermde soort;
  • ook is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen.


Als bij werkzaamheden in de openbare ruimte een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing of vrijstelling nodig van artikel 75 van de Flora- en faunawet. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan deze ontheffing verlenen. Daarnaast kunnen planten en dieren ook op de "Rode Lijst" voorkomen. Hert betreft soorten die in hun voortbestaan worden bedreigd, maar niet wettelijk zijn beschermd, tenzij ze ook in de Flora- en faunawet zijn opgenomen.

In het plangebied komen relatief weinig bijzondere plantensoorten voor. De waarnemingen van plantensoorten van de Rode Lijst zijn spaarzaam en relatief oud. Alleen Brede waterpest is wijder verspreid, met een zwaartepunt in de Zoetermeerse Meerpolder. In het noordwestelijk deel van het plangebied komen de meeste aandachtsoorten voor. Dit gebied maakt onderdeel uit van de EHS en herbergt soorten als Groot moerasscherm, Zwanebloem, Zwarte zegge, Slanke waterbies, Holpijp, Echte koekoeksbloem en Waternavel. Deze soorten zijn van regionaal belang. Dat geldt ook voor de bosplanten Reuzenzwenkgras en Bosandoorn in de Zoetermeerse Meerpolder. Deze polder en het noordwestelijk natuurgebied hebben floristische waarde van regionaal belang.

De hiervoor onderscheiden weidevogelgebieden zijn van nationaal belang. De weidevogelkwaliteit voldoet aan landelijke normen. Verder broeden in deze gebieden verschillende vogels die op de nieuwe en oude rode lijst staan zoals Slobeend, Visdief, Graspieper, Grutto, Tureluur, Patrijs, Veldleeuwerik, en Zomertaling. De weidevogelgebieden zoals aangegeven in figuur 3.10 zijn daarmee van nationaal belang. De andere polders (met uitzondering van het kassengebied in de Meeslouwerpolder-West) zijn van regionaal belang.

Wat betreft de wintervogels is de Vogelplas Starrevaart van internationaal belang. Het vogelreservaat Westeinde en de plassen van de Meeslouwerpolder en Vlietland zijn van nationaal belang. De andere polders zijn van regionaal belang.

Voor wat betreft overige fauna is de trekroute van Meervleermuis over de Nieuwe Vaart en de Ommedijkse wetering van belang. Deze soort heeft grote kraamkolonies (vermoedelijk is de dichtstbijzijnde in Aarlanderveen) waarvandaan zogende vrouwtjes elke avond op jacht gaan.

De Vogelplas Starrevaart trekt een groot aantal bijzondere vogelsoorten aan. De plas moet worden aangemerkt als natuurgebied van nationaal belang.

3.6.3 Toekomstige ontwikkelingen

In het de toekomst spelen er twee ontwikkelingen: realisatie van de ecologische hoofdstructuur en de Groenblauwe Slinger. Beide ontwikkelen maken onderdeel uit van de herinrichting Leidschendam. In hoofdstuk 2 is het herinrichtingsplan aan bod gekomen.

3.6.4 Aanbevelingen voor visie en juridische vormgeving vanuit natuur

Aanbevelingen voor visie en juridische vormgeving vanuit natuur

  • Gebieden met actuele natuurwaarden van Europees, nationaal, regionaal of lokaal belang dienen beschermd te worden.
  • Het plan dient de realisatie van de EHS en de Groenblauwe Slinger mogelijk te maken.