direct naar inhoud van 2.4 Provinciaal beleid
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Provinciale Structuurvisie (2010)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 van kracht werd, heeft een nieuw tijdperk ingeluid. Op basis van deze wet moeten gemeenten, provincies en rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben ervoor gekozen een integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland vast te stellen, Visie op Zuid-Holland genoemd. Deze structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen die voorheen voor het grondgebied van Zuid-Holland golden. De provinciale structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De provincie Zuid-Holland heeft een grote ruimtelijke opgave. De provincie wil voor de huidige en toekomstige inwoners een goede en veilige woon-, werk- en leefomgeving bieden. Met de provinciale structuurvisie wordt de koers gezet om de verschillende belangen af te wegen en keuzes te maken.
De kern van Visie op Zuid-Holland is een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap.

De provinciale structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en Verordening Ruimte. Aangegeven wordt hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. In de Verordening Ruimte staan de regels opgenomen, die doorvertaald dienen te worden in de gemeentelijke bestemmingplannen. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Voor het buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg is vooral hoofdopgave 'Stad en Land verbonden' van belang. Deze is in de uitvoeringsstrategie van de structuurvisie vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • ontwikkelen van een volledig en gevarieerd recreatieaanbod binnen en buiten de stad;
  • beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad;
  • verbeteren van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het landschap nabij de stad;
  • ontwikkelen en compleet maken van een aantrekkelijk en veilig recreatief netwerk (fiets- en wandelpaden, wegen, waterwegen, recreatietransferia) dat zowel stad en land als groengebieden onderling verbindt;
  • stimuleren van duurzame, op de stedelijke vraag gerichte landbouw;
  • tegengaan van versnippering en verrommeling van het landschap;
  • versterken van culturele en toeristische voorzieningen;
  • wateropvang in stadsranden als onderdeel van de groenstructuur.

Provinciale landschappen

De provincie heeft 6 provinciale landschappen benoemd. Het 'Land van Wijk en Wouden' en 'Duin, Horst en Weide' zijn de 2 landschappen die binnen het grondgebied van de gemeente liggen. De Provincie voert de regie binnen deze landschappen.

Land van Wijk en Wouden

Een grote kwaliteit van het Land van Wijk en Wouden ligt in de tegenstelling tussen dit open landschap en de verstedelijking daaromheen. Typerend is de begrenzing door infra-structuur (A4 en N11). Het landschap behoort voor een deel tot het Groene Hart. Het noordelijk deel bestaat vooral uit veenpolders en het zuidelijk deel uit droogmakerijen. Wijk en Wouden is hét voorbeeldgebied voor verbreding van de landbouw: grondgebonden melkveehouderij met neven- dan wel deeltijdfuncties voor natuur, landschap, water en recreatie.

Gebiedsopgaven zijn:

  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Wijk en Wouden en naar om liggende steden, regioparken en provinciale landschappen;
  • herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit;
  • duurzaam waterbeheer door minimale verdroging van veengebieden en inrichting van waterbergingsgebieden;
  • bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel);
  • behouden en versterken snelwegpanorama A4 en OV-panorama tussen Zoeterwoude en Alphen.

Duin, Horst en Weide

Duin, Horst en Weide is bij uitstek een kustlandschap. Met een unieke en gave opeenvolging van jonge duinen, beboste strandwallen, open strandvlakten en de Vliet, parallel aan de kustlijn is de ontstaansgeschiedenis nog zeer herkenbaar. Deze landschapsstructuur wordt in hoge mate versterkt door de omvangrijke landgoederenzone tussen Den Haag en Leiden. Het gebied vormt ecologisch en landschappelijk een belangrijke verbinding tussen de kustzone en het Groene Hart. Ondanks de nabijheid van de stad is de invloed van het stedelijk gebied relatief beperkt. De zone tussen de Vliet en de A4 is ingericht als natuur- en recreatiegebied. Ten westen daarvan tussen Vliet en Spoorlijn ligt tussen de kernen Leidschendam en Voorschoten de Duivenvoordecorridor. In deze corridor wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering door het opruimen van verouderd glas. Deze transformatie vindt plaats op basis van de zevende herziening (2008) van het streekplan West.

Gebiedsopgaven zijn:

  • bescherming en versterking van het duingebied en de landgoederenzone (EHS, topgebied en kroonjuweel cultuurhistorie);
  • sanering verspreid glas;
  • goede inpassing van de bouwlocatie Valkenburg en de Rijnlandroute, er vanuit gaand dat de ontwikkeling van de bouwlocatie start in het noorden (N206). Indien er onvoldoende behoefte is aan woningen in het topmilieu, zal het niet ontwikkelde zuidelijke deel van de locatie toegevoegd worden aan de groene bufferzone tussen Valkenburg en Wassenaar. In dat geval moet het appartementengebouw Landmark meer naar het noorden gesitueerd worden;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Duin, Horst en Weide naar de
  • omliggende steden en Wijk en Wouden, met de Vliet als belangrijke drager;
  • opruimen van de verrommeling in de Duivenvoordecorridor.

De provincie heeft voor het behalen van deze doelstellingen het voornemen deze te ontwikkelen middels het opstellen van visies. De visie 'Recreatie en Vrije tijd' en de visie 'Agenda Landbouw' zijn hier belangrijke richtlijnen voor. Vooral binnen de agenda landbouw wordt op een duurzame toekomstvisie geschetst. Hierin is aan de hand van een zonering een verdeling ontstaan in typen agrarische gebieden. Duin, Horst en Weide vallen binnen de zonering 'Gebieden onder invloed van de Stad'. De inzet van de provincie voor deze gebieden is gericht op het vergroten van de toegankelijkheid tot de lokale en regionale markt. Het gaat hier om het binden van de stad als directe klant voor recreatie, educatie, zorg, kinderopvang en directe verkoop. Het vergroten van afzetmogelijkheden in de stad en de organisatie van de keten is van belang. Hierdoor kan een aanzienlijke verbetering van het inkomen per bedrijf gerealiseerd worden. Zo ontstaat er een gezond toekomstperspectief, waarin ook ruimte is voor bedrijven die dicht bij de primaire landbouwactiviteit blijven. De provinciale landschappen bieden daarmee een divers palet aan plattelandsondernemers. Voor behoud van het agrarische karakter en rust op de grondmarkt hanteert de provincie bebouwingscontouren en beperkt de mogelijkheden tot functieverandering op vrijvallende agrarische bebouwing.

De provincie wil een agenderende rol vervullen, gericht op vergroting van het weerstandsvermogen van de landbouw tegen verdringing door de stad. De ondernemers zullen dit wel zelf moeten doen, maar de provincie kan - naast agendering van het probleem - helpen. Enerzijds door een sterke ruimtelijke regie te voeren, die gericht is op handhaving van de agrarische functie, op het tegengaan van verrommeling, op het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, die passen bij landbouwbedrijven met het oog op diensten voor de stad. Anderzijds door het stimuleren van innovaties van slimme product-marktcombinaties en structuurverbetering. Daarnaast wilt de provincie de recreatieve ontsluiting optimaliseren.

2.4.2 Verordening Ruimte

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van het Rijk, de zogenaamde AMvB Ruimte, van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de provinciale verordening vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.

2.4.3 Cultuurhistorische hoofdstructuur (2002)

Deze nota geeft de inventarisatie weer van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Binnen de 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' (CHS) zijn de landschappen, de archeologische waarden en de nederzettingen geïnventariseerd en gewaardeerd. Voor het plangebied is het volgende van belang.

  • Het landschap van de Zoetermeerse Meerpolder, de Drooggemaakte Geer en de Kleine Blankaartpolder hebben een redelijk hoge tot hoge cultuurhistorische waarde.
  • De bebouwingslinten in het gebied zijn hoog gewaardeerd, met uitzondering van het Oosteinde.
  • Ter bescherming van de windvang is om de molens een windvangzone aangegeven.

In de CHS is het plangebied, met uitzondering van het deel van het plangebied tussen de Vliet - A4, Leiden en Leidschendam-Zuid, aangewezen als topgebied cultureel erfgoed (Zoeterwoude/Stompwijk).

2.4.4 Regels voor Ruimte (2005, geactualiseerd 2007 en 2011)

Ruimte voor Zuid-Holland is het centrale thema voor de provincie Zuid-Holland. Om die ruimte ook daadwerkelijk te realiseren moeten we niet gehinderd worden door onnodige en overbodige regels. Met als uitgangspunt 'minder regels, meer ruimte' is daartoe de Nota planbeoordeling fundamenteel herzien. De Nota Regels voor Ruimte vormt samen met de streekplannen het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. In de streekplannen zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In de nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken.

Het provinciaal beleid is erop gericht de kaders te scheppen waarbinnen de vitalisering van het platteland en realisatie van nieuwe groene gebieden mogelijk worden gemaakt en waarmee de beoogde landschappelijke kwaliteit, zoals deze is verwoord in de provinciale Nota Landschap, zal worden bereikt. Voor het waarborgen van de kwaliteit van het Zuid-Hollandse landschap worden/zijn de kwaliteitswaarden en bedreigingen in beeld gebracht. Binnen dat kader zal het effectief voorkomen van verrommeling van het landschap op gemeentelijk niveau moeten worden vastgelegd. Dit houdt in dat beperkingen worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen die geen relatie hebben met de ontwikkeling van de hoofdfuncties van het gebied.
Mogelijkheden worden geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector, zoals het verruimen van de mogelijkheden waar het gaat om de schaalvergroting van en het ontwikkelen van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.

Nieuwe economische dragers zijn mogelijk als ze bijdragen aan de vitalisering van het landelijk gebied. Daarom worden voorwaarden gesteld aan nieuwbouw ten behoeve van de vestiging van deze nieuwe dragers. Gedacht moet worden aan nieuwe woningen die kunnen worden gerealiseerd op grond van de Ruimte voor Ruimteregeling dan wel andere Rood-voor-Groenconstructies, zoals nieuwe landgoederen. Ten slotte kunnen, onder voorwaarden, voormalige agrarische bedrijfscomplexen worden hergebruikt.

Daarnaast is de inzet vooral gericht op realisering van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur en investeringen in Groen in en om de Stad. Dit houdt in dat gebieden die in het provinciaal beleid een dergelijke functie hebben gekregen, gevrijwaard moeten blijven van functies die daarvoor een belemmering kunnen vormen.

In het kader van 'Ruimte voor Ruimte' mogen ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of kassen (verspreid liggende kassen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw, met uitzondering van 'papieren glas'), onder voorwaarden één of meer burgerwoningen worden gebouwd, in afwijking van de bepaling in de nota 'Regels voor Ruimte' dat niet-agrarische nieuwbouw in het buitengebied dient te worden geweerd. Compensatie kan zowel ter plekke als elders. Daarbij moet echter aan diverse voorwaarden worden voldaan.

Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op (delen van) het landelijk gebied, zal gekeken worden naar de wijze waarop de plannen passen binnen de ruimtelijke doelstellingen, zoals hiervoor omschreven. In 2011 is de Ruimte voor Ruimte-regeling herzien, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om fysieke sanering te combineren met een financiële bijdrage in een fonds. Het oprichten van een fonds is een bevoegdheid van gemeenten en kan individueel of in regionaal verband worden ingevuld. Als ondergrens geldt dat minimaal 50% fysieke sanering moet plaatsvinden. Voor het resterende deel wordt een bijdrage ter grootte van de ontbrekende vierkante meters (een normbedrag) gestort in het (inter)gemeentelijke fonds. Het fonds kan worden benut om elders alsnog bebouwing, verharding en dergelijke te saneren. De wijze van instelling van een 'compensatiefonds' dient ter instemming te worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.