direct naar inhoud van 2.3 Rijksbeleid
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

2.3 Rijksbeleid

Lopende het proces van dit bestemmingsplan heeft het Rijk nieuw beleid geformuleerd voor ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Dit beleid is opgenomen in het ontwerp 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte', dat het Rijk vanaf augustus 2011 ter visie heeft gelegd. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 26 april tot en met maandag 6 juni 2011 ter inzage gelegen. Als beleidskader voor dit bestemmingsplan geldt nog het vigerende Rijksbeleid, zoals verwoord in de volgende paragrafen.

2.3.1 Nota Ruimte (2006)

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de periode tot 2020. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Over de volgende punten die voor het plangebied relevant zijn, doet de Nota Ruimte een uitspraak.


Nationaal Landschap / Groene Hart
Het plangebied maakt deel uit van het Groene Hart, met uitzondering van het gebied Leidschendammerhout en Vlietland. Het Groene Hart is aangewezen als Nationaal Landschap. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor Nationale Landschappen. Op basis van de globale begrenzing uit de Nota Ruimte nemen de provincies een gedetailleerde begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen. Daarin worden de per nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uitgewerkt. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling. Voor het Groene Hart wordt gestreefd naar een ontwikkelingsgerichte en gebiedsgerichte benadering. Verstedelijking van het Groene Hart dient te worden tegengegaan.


Een duurzame en vitale landbouw
Voor de landbouw heeft het Rijk de voorwaarde gesteld dat een economisch perspectief aanwezig is. Voor de agrarische bedrijven zijn de volgende handelingsperspectieven opgesteld:

  • concurreren op de wereldmarkt;
  • werken onder specifieke natuurlijke handicaps;
  • economisch verbreden door andere economische of maatschappelijke diensten te leveren of een combinatie daarvan.


Uitgangspunt is om de mogelijkheden en potenties van de landbouw te benutten binnen de maatschappelijke eisen die worden gesteld. Voor behoud van de concurrentiepositie van Nederland ligt de prioriteit bij goede vestiging- en productieomstandigheden voor alle schakels in de agroketen. Niet-grondgebonden, kapitaalintensieve landbouw en daaraan gerelateerde bedrijvigheid wordt gebundeld in landbouwontwikkelingsgebieden.


Ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied
Na beëindiging van een agrarisch bedrijf kunnen de opstallen worden gesloopt. Een andere optie is het hergebruik van de opstallen, bijvoorbeeld ten behoeve van een bedrijfsmatige functie. Onder voorwaarden kan na sanering medewerking worden verleend aan de bouw van een extra woning. Provincie en gemeente hebben dit beleid gespecificeerd.

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)
Het rijk wil de mogelijkheden om vrijkomende bebouwing te gebruiken voor niet-agrarische functies verruimen. Provincie en gemeente bepalen, op basis van algemene richtlijnen van provincies, welke veranderingen wel en welke niet mogelijk zijn. Uitbreiding van het ruimtebeslag van deze bebouwing is niet toegestaan.


Toegankelijkheid en bereikbaarheid
De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte moeten worden verbeterd en vergroot, zowel door het wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerk te verbeteren als door belemmeringen weg te nemen. Het rijk stimuleert provincies om samen met waterschappen en andere grondeigenaren lijnvormige elementen, zoals dijken, oevers en houtwallen, toegankelijker te maken voor wandelen, fietsen en varen (waterrecreatie). Tevens worden provincies gestimuleerd om de toegankelijkheid van natuurgebieden en landbouwgrond verder te vergroten.


Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Enkele delen van het plangebied liggen binnen de begrensde EHS. Hier geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. De provincie is in dit kader verantwoordelijk voor de aanwijzing en uitwerking van de EHS-gebieden.


Toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte
Het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen voldoet onvoldoende aan de recreatiewensen van de samenleving (zowel kwalitatief als kwantitatief). De samenstelling van de bevolking en het toenemende belang van vrijetijdsbesteding vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod.


Recreatiewoningen
Het Rijk wil nieuwe recreatiewoningen toestaan. Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt tegengegaan. Omdat het plangebied gedeeltelijk in het Nationaal Landschap Het Groene Hart ligt, gelden nadere voorwaarden om de recreatieve functie van huidige recreatiewoningen te kunnen veranderen in een woonfunctie.


Glastuinbouw
De gemeente maakt geen deel uit van de gebieden die zijn aangewezen om de extra behoefte aan glastuinbouw op te vangen. Regionale locaties moeten qua omvang afgestemd zijn op de aantoonbare regionale behoefte. Glastuinbouwlocaties voor de regio moeten zodanig gelokaliseerd zijn, dat het verspreide glas in de regio gesaneerd kan worden en dat een bundeling van het glas in de regio gerealiseerd kan worden.

2.3.2 Nota Belvedère (1999)

De Nota Belvedère is opgesteld om de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te maken voor de inrichting en ontwikkeling van de ruimte. In gebieden die zijn aangewezen als Belvedèregebieden wordt hier met een voorgestelde beleidsstrategie concreet invulling aan gegeven. Het plangebied maakt deel uit van het Belvedèregebied "Zoeterwoude-Weipoort".

Het gebied Zoeterwoude-Weipoort behoort tot het veenpolderlandschap met karakteristieke boerderijlinten, een uitwaaierende veenverkaveling, droogmakerijen en kerkpaden. Het landschap bij Weipoort en Zoeterwoude-dorp is sinds de Middeleeuwen niet veel meer veranderd. Vanuit drie ontginningsassen werd het land in cultuur gebracht; de lintdorpen Weipoort, Zoeterwoude-Zuidbuurt en Westeinde. Weipoort is zowel vanaf het land als vanaf het water ontwikkeld. De polders vertonen het karakteristieke beeld van een veenontginning met lange en smalle kavels. Het gebied is helemaal als grasland in gebruik. Ten zuidoosten van Weipoort is de landscheidingsweg nog goed herkenbaar. De Zoetermeerse Meerpolder is duidelijk als eigen poldereenheid herkenbaar.

In contrast met het open polderland hebben de dorpen een vrij besloten karakter door erf- en wegbeplantingen. De dorpen zijn ontstaan langs een gekanaliseerde veenstroom of gegraven wetering. De boerderijen staan op de kop van de kavels. In het vlakke landschap zijn de dorpslinten en kerken de enige opvallende elementen. Dwars door de weilanden loopt een kerkpad van Weipoort naar het gehucht Gelderswoude en naar Zuidbuurt lopen er twee: het Lange en het Korte Kerkepad. Ook de windmolens zijn markante punten in het landschap. Ze stammen allemaal uit de 17e eeuw.

Het gebied rond Weipoort is een kreekruggenlandschap dat wordt gekenmerkt door een sterk vertakt systeem van zijtakken van de Rijn, dat in zijn geheel goed bewaard is. Bewoning en exploitatie van dit systeem was mogelijk sinds de IJzertijd. Hoewel nog weinig vindplaatsen bekend zijn, is de archeologische verwachtingswaarde van dit gebied hoog, mede doordat de bewaarde resten evenals het gebied zelf in een goede conserveringstoestand verkeren.

De fysieke dragers van het Belvedèregebied zijn:

  • het veenpolderlandschap met kenmerkende strokenverkaveling, openheid en weidsheid, oude veenstromen, vaarten en sloten;
  • de karakteristieke ovale vorm van de Zoetermeerse Meerpolder;
  • de ontginningsassen met de dorpslinten met een besloten karakter door aanwezige erf- en wegbeplantingen;
  • het gave boerderijlint van Weipoort;
  • oude boerderijen met erfbeplanting;
  • de molendriegang van Stompwijk, windmolens en bruggen;
  • de kerken en kerkpaden;
  • het kreekruggenlandschap bij Weipoort waarop bewoningsresten vanaf de IJzertijd (kunnen) voorkomen.


Aangaande de kansen voor het beleid worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • beter beschermen van de cultuurhistorische waarden (met name openheid) in het streekplan;
  • beter handhaven van het aanlegvergunningenstelsel van bestemmingsplannen (met name het dempen van sloten);
  • landinrichtingsprojecten in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden;
  • het beeldkwaliteitplan Zoeterwoude uitbreiden voor het buitengebied;
  • verstedelijking van de Grote Polder inpassen binnen cultuurhistorische structuren;
  • kwaliteitsbewaking bij sluipende ontwikkelingen die het totale landschapsbeeld kunnen aantasten.


In de Nota Belvedère zijn met betrekking tot de beleidskansen de volgende beleidsinstrumenten voorgesteld voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische kwaliteiten:

  • met inzet van streek- en bestemmingsplannen;
  • door continuering van bestaande PKB-bescherming;
  • aansluiten bij bestaande initiatieven, met name het ontwikkelingsprogramma Groene Hart en landinrichting;
  • inspelen op bestaande ontwikkelingen, met name glastuinbouw.


2.3.3 Agenda Vitaal Platteland (2004)

De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. De plattelandssamenleving is al lang niet meer overwegend agrarisch. Hoewel de landbouw nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap bepaalt, is deze in veel regio's niet meer de belangrijkste economische drager. Voor niet-agrarische functies is het platteland steeds meer een aantrekkelijke vestigingsplaats geworden. Soms biedt bestaande bebouwing ruimte aan nieuwe activiteiten. Een zorgvuldige combinatie van nieuwe impulsen met bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden draagt bij aan een vitaal en aantrekkelijk platteland. De provincie zal meer dan nu regie gaan voeren bij de vernieuwing van het landelijke gebied. Straks dient elke provincie voor een periode van zeven jaar een contract te sluiten met het Rijk, waarin afspraken staan over de te leveren prestaties en bijbehorende rijksmiddelen.

2.3.4 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

In het adviesrapport Waterbeleid voor de 21e eeuw wordt geconcludeerd dat de waterhuishouding anno 2000 vaak niet op orde is. Er kunnen zich onveilige situaties voordoen en steeds vaker is sprake van overlast en schade. De problemen en knelpunten in het huidige watersysteem van Nederland zullen ten gevolge van klimatologische veranderingen sterk toenemen. Verwacht wordt dat de regenval per bui zal intensiveren, de buien frequenter vallen en de perioden van droogte langer zullen zijn. De zeespiegelstijging vergroot de problemen bij, op en achter de kust. Een verdere bodemdaling zorgt voor een groeiend hoogteverschil tussen water en land.
Het rapport stelt dat er geen ruimte meer mag worden onttrokken aan water. Water wordt mede sturend bij de ruimtelijke inrichting en water kan meervoudig gebruikt worden. In de Nota Ruimte is sprake van een beleidsvernieuwing met betrekking tot water: "meebewegen met water". Ter voorkoming van wateroverlast zet de Nota Ruimte in op maatregelen om het water beter vast te houden. In aanvulling daarop wordt waar nodig het areaal oppervlaktewater vergroot. Wanneer ook dat onvoldoende soelaas biedt, worden maatregelen getroffen om water af te voeren.

De Kaderrichtlijn Water is in 2000 van kracht geworden en heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen.

Deze kaderrichtlijn en overige wateraspecten aspecten zijn op nationaal niveau neergedaald in de beleidsnotities:

  • Nationale Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Op Provinciaal niveau zijn deze notities vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015.

2.3.5 Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond (2010)

Het Rijk heeft op 9 april 2010 de rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond vastgesteld. In de Nederlandse ondergrond wordt het steeds drukker. De ondergrond biedt kansen voor verbetering van de kwaliteiten van de bovengrondse leefomgeving en het behalen van verschillende kabinetsdoelstellingen, bijvoorbeeld ten aanzien van energie en klimaat. Maar tegelijkertijd heeft de ondergrond unieke eigenschappen (zoals buffer- en herstelvermogen) en levert zij functies (“ecosysteemdiensten”, zoals drinkwatervoorziening) die bescherming behoeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0003.png"

Figuur 2.1: uit Rijksvisie op het duurzaam gebruik van de ondergrond

Vanuit het geformuleerd uitgangspunt van decentralisatie heeft hierbij het decentrale bestuur een belangrijke initiatief- en regiefunctie bij ruimtelijke ontwikkeling. Alleen bij zaken van nationaal belang is het Rijk aan zet. Het kabinet streeft naar een meer duurzaam gebuik van de ondergrond. Dit impliceert dat niet alleen huidige maar ook toekomstige generaties de potenties van de ondergrond kunnen benutten. Een bestemmingsplan strekt zich in beginsel uit naar de ondergrond wanneer dit relevant is. Dit gebeurt wanneer daar vanuit een sectoraal belang noodzaak toe is (zoals drinkwater, energie of verkeer). Het bestemmen van de ondergrond als gebruiksruimte, het toekennen van functies daarin en de samenhang aangeven tussen de boven- en ondergrondse ruimte (een volwaardig driedimensionaal bestemmingsplan) heeft nog niet plaatsgevonden. Het convenant bodemontwikkelingsbeleid vormt het kader waarin de interbestuurlijke samenwerking verder wordt uitgewerkt. Zie verder onder provinciaal beleid.

2.3.6 Nationaal Snelwegpanorama Wijk en Wouden (2009)

De minister van VROM heeft in november 2008 de structuurvisie voor de snelwegomgeving "Zicht op mooi Nederland" (de structuurvisie) aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin zijn negen Nationale Snelwegpanorama's aangewezen. Voor deze gebieden zal in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte geregeld worden dat de gebiedskwaliteiten en de zichtbaarheid en herkenbaarheid hiervan vanaf de snelweg beschermd worden. De gebieden worden planologisch niet op slot gezet, het zogenaamde "ja, mits"-afwegingskader is hier van toepassing. Van de AMvB Ruimte is inmiddels een ontwerp opgesteld.

Het Nationaal Snelwegpanorama Wijk en Wouden ligt in het Nationaal Landschap Groene Hart en in de rijksbufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer, tussen de stedelijke gebieden Den Haag/Leidschendam en Leiden/Leiderdorp. Het snelwegpanorama biedt zicht vanaf één zijde van de snelweg A4 op open veenweidelandschap met kernen en transparante bebouwingslinten en enkele watermolens. Het snelwegpanorama vormt een groene schakel tussen het landschap van de kust en binnenduinen ten oosten van de A4 en de polders en droogmakerijen in het Groene Hart westelijk van de A4.

De gebiedskwaliteiten van het snelwegpanorama zijn:

  • Karakteristiek open veenweidelandschap met een herkenbare landschappelijke en cultuurhistorische structuur bestaande uit smalle langgerekte graslandpercelen afgewisseld door sloten (strokenverkaveling), in de Damhouderpolder en de Groote Westeindsche Polder; deze polders zijn geheel of gedeeltelijk omsloten door een polderdijk met boezemwater die tevens drager is van de hoofdontsluiting;
  • Transparante (agrarische) bebouwingslinten, met name van Stompwijk en Westeinde, van cultuurhistorische betekenis, die waardevolle doorzichten bieden op het achterliggende landschap;
  • de groene begeleiding middels opgaand groen langs als ondersteuning van het panorama.
  • Dorpen en kernen met herkenbare kerktorens van Stompwijk, Zuidbuurt en Zoeterwoude;
  • Beplantingsrand van recreatiegebied Vlietland in contrast met het open landschap;
  • De stadsranden van Leidschendam en Zoeterwoude Rijndijk/Leiden in contrast met het open landschap;
  • De Driemolengang bij Stompwijk en de windmolen bij Zoeterwoude (Zelden van Passe) als herkenbare, cultuurhistorisch belangwekkende, markante elementen in het landschap;
  • De Nieuwe Vaart en de Meerburgwatering als opvallende watergangen, van betekenis voor recreatie en natuur;
  • De landbouw, in het bijzonder de melkveehouderij, als belangrijke drager en beheerder van het weidelandschap, van betekenis van het (agrarische weide-) landschap voor recreatief medegebruik -in samenhang met het recreatiegebied Vlietland- en voor natuur, in het bijzonder de weidevogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0005.jpg"

Figuur 2.2: Nationaal Snelwegpanorama Wijk en Wouden