|
Onderhavig plangebied ligt binnen Tongelresche Akkers aan de oostzijde van Eindhoven. Tongelresche Akkers heeft een totale oppervlakte van ongeveer 45 hectare waarbinnen circa 950 woningen worden ontwikkeld. Hiervan zijn reeds circa 600 woningen gerealiseerd.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan omvat de wijk Tongelresche Akkers exclusief een beoogde woonwagenlocatie ten zuiden van tennisvereniging de Doornakkers en deelplan 7 en 9 aan de kadezone naast het Eindhovensch Kanaal. De beoogde woonwagenlocatie en deelplan 7 en 9 hebben in totaal een oppervlakte van ongeveer 5 hectare waarmee het plangebied van onderhavig bestemmingsplan een oppervlakte heeft van circa 40 hectare.
Hierbinnen worden circa 720 woningen ontwikkeld, waarvan er reeds circa 600 zijn gebouwd. De bouw van de resterende circa 120 woningen binnen het plangebied past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling mogelijk te kunnen maken, is een gedeeltelijke bestemmingsplanwijziging in het kader van de Wro noodzakelijk.
Ter hoogte van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers’ zoals op 19 september 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven. In dit bestemmingsplan is nauwkeurig vastgelegd waar woningen en specifieke woningtypen gerealiseerd kunnen worden. In de afgelopen jaren zijn er verschillende uitgebreide WABO-procedures doorlopen om ondergeschikte afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan te repareren. Om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de bestaande situatie is een overwegend conserverend bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld. Alleen voor deelplan 10, 11 (gedeeltelijk) en 12 worden globale regels opgenomen welke een directe bouwtitel bieden.
Het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2019’ bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied is circa 40 hectare groot en ligt in de oostelijke stadsrand van Eindhoven in de wijk Tongelre. Aan de westzijde wordt het plangebied omringd door woonbebouwing (wijk Doornakkers) en bedrijventerrein. De spoorlijn Eindhoven-Weert vormt de oostelijke begrenzing. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door het Eindhovensch Kanaal.
Binnen het plangebied zijn twee gebieden te onderscheiden. Voor een deel is Tongelresche Akkers al bebouwd en bewoond of is er reeds een omgevingsvergunning (in het kader van artikel 2.12, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) verleend. Voor deze gebieden wordt de huidige situatie gedetailleerd vastgelegd.
Voor de nog onbebouwde gebieden is duidelijk binnen welke kaders de bebouwing mag worden gerealiseerd, maar is nog niet precies bekend waar en hoe exact gebouwd gaat worden. Deze gebieden krijgen een bestemming waarbij uitsluitend de hoofdlijnen zijn vastgelegd. Hierdoor bestaat een zekere flexibiliteit ten aanzien van de definitieve planuitwerking.
Zoals genoemd, maken de beoogde woonwagenlocatie ten zuiden van tennisvereniging De Doornakkers en deelplan 7 en 9 aan de kadezone naast het Eindhovensch Kanaal geen onderdeel uit van voorliggende bestemmingsplan. Op onderstaande afbeelding zijn de gronden rood gearceerd.
Het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2019’ vervangt het overgrote gedeelte van bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 19 september 2006 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij hun besluit van 1 mei 2007, nr. 1230845. Ten aanzien van het tegen dit plan ingestelde beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2008 uitspraak gedaan (uitspraak nr. 200704804), waarbij het ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover het plan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, is deze goedkeuring hiermee onherroepelijk geworden
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Binnen het plangebied bevonden zich thans het onderbezette Burgemeester van Engeland Sportpark, een voormalig grootschalig woonwagencentrum aan het Doolplein, een dierenasiel, alsmede de losse woonwagenstandplaatsen aan de Quinten Matsyslaan en de Kanaaldijk Noord, alsmede een bedrijvenstrook langs het Eindhovensch Kanaal.
Het min of meer driehoekige plangebied bestaat voor een deel uit gerealiseerd woongebied en voor een deel uit bouwrijp en braakliggend terrein, in afwachting van woningbouw. In totaal zijn binnen het plangebied circa 720 woningen voorzien, waarvan reeds circa 600 gerealiseerd. In het noorden is een dierenasiel aanwezig. In het zuiden zijn twee sportvoorzieningen gevestigd: een tennis- en een voetbalaccommodatie.
Westelijke rand
Aan de westzijde sluit het plangebied aan op de wijk Doornakkers. Tussen het plangebied en de Doornakkers bevindt zich het voorzieningencentrum “De Toeloop” met winkels en maatschappelijke voorzieningen voor beide buurten.
Zuidelijke rand
Aan de zuidzijde sluit het plangebied aan op het Eindhovensch Kanaal. De noordelijke oeverzone wordt ingericht als ecologische verbindingszone, als schakel tussen de Urkhovense- en de Gijzenrooische Zegge. Over het kanaal is een langzaam verkeersbrug gerealiseerd die in het plangebied, over het aanwezige leidingtracé, via de doorgang onder de spoorlijn Eindhoven-Weert haar vervolg krijgt in oostelijke richting. Direct ten zuiden van het kanaal bevinden zich bedrijventerreinen waar onder andere DAF Trucks N.V. is gevestigd.
Noordoost rand
Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan de spoorweg Eindhoven-Weert. Een geluidsscherm dat aanwezig is over de gehele lengte van het plangebied zorgt voor de afscherming van het spoorweggeluid ten behoeve van de woningen. De foto op de volgende pagina verbeeldt het geluidsscherm.
Geluidsscherm tussen het plangebied en spoorweg Eindhoven-Weert aan de oostzijde van het plangebied
Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van Tongelresche Akkers is de oostwest structuur die gebaseerd is op bestaande, volwassen bomenlanen en het aanhaken op de ruimtelijke structuur van de Doornakkers. De bomenlanen zijn een relict van het sportcomplex dat binnen het plangebied aanwezig was, voor de functiewisseling naar woongebied.
In de groen-, bebouwings- en ontsluitingsstructuur van de Tongelresche Akkers is de rechthoekige structuur van het voormalige sportcomplex herkenbaar. Op twee punten wordt deze orthogonale opzet doorbroken:
Deze scheve doorsnijdingen zijn in de stedenbouwkundige opzet aangegrepen voor afwijkende verkavelingen.
In 2005 is er voor de ontwikkeling van Tongelresche Akkers een beeldkwaliteitsplan opgesteld en door de raad vastgesteld. In het beeldkwaliteitsplan is een duidelijke jaren ’30 signatuur opgenomen. Ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het plangebied heeft Ballast Nedam het beeldkwaliteitsplan in 2017 geactualiseerd.
De ‘ontstarring’ is ook gewenst bij het bestemmingsplan om adequaat om te kunnen gaan met veranderende omstandigheden. Het motto voor de nog te ontwikkelen gebieden is: ‘vastleggen wat moet, vrijlaten wat kan’. De meest geëigende bestemmingsplanvorm hiervoor is die van een ontwikkelingsplan ofwel ‘globaal eindplan’.
Voor de reeds gerealiseerde deelgebieden binnen het plangebied en de deelgebieden waarvoor een buitenplanse afwijkingsprocedure is doorlopen/gestart wordt, is overeenkomstig de standaard in Nederland, de geëigende bestemmingsplanvorm toegepast in de vorm van een beheerplan.
Op onderstaande afbeelding is het nog te ontwikkelen gebied geel gearceerd. De gerealiseerde gebieden en de deelgebieden waarvoor een buitenplanse afwijkingsprocedure is doorlopen/gestart zijn niet nader gearceerd. De gronden welke buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen, zijn rood gearceerd. Daarnaast zijn een aantal foto’s van reeds gerealiseerde woningen opgenomen.
Plangebied met gerealiseerde delen en gebieden waarvoor een buitenplanse afwijkingsprocedure is doorlopen/gestart geel gearceerd
Geschakelde woningen in jaren '30 stijl zoals aanwezig aan de noordzijde van het plangebied
Vrijstaande woningen in jaren '30 stijl zoals centraal binnen het plangebied aanwezig
Geschakelde woningen in jaren '30 stijl zoals aanwezig aan de westzijde van het plangebied
Tongelresche Akkers kent drie deelgebieden, te weten de Kanaalzone, de Velden en de Spoorzone. Ieder deelgebied bevat specifieke kwaliteiten die de basis vormen voor de verschillende woonmilieus.
Kanaalzone
De Kanaalzone wordt begrensd door de Quinten Matsyslaan en het Eindhovensch Kanaal. De bebouwing aan het Eindhovensch Kanaal en de Quinten Matsyslaan bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen in 2 bouwlagen met kap. Het centrale gebied aan de kanaalzone (deelplan 7 en 9) wordt nog nader ontwikkeld en is geen onderdeel van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Andere functies die in de Kanaalzone voorkomen zijn de woonwagenlocatie in de zuidoosthoek nabij het spoor, de tennisvelden, de voetbalvelden en een ecologische verbindingszone.
De Velden
Het deelgebied de Velden is een verwijzing naar de bestaande sportvelden. De organisatie
van de woonvelden wordt in hoofdzaak bepaald door oost-west lopende formele bomenlanen
en noord-zuid lopende informele groenzones. De bebouwing bestaat overwegend uit eengezinswoningen
die gebouwd zijn in twee bouwlagen met kap.
De Spoorzone
De spoorzone ligt tegen het spoor. Een geluidsscherm zorgt voor de afscherming van het spoorweggeluid ten behoeve van de woningen die hier zijn voorzien. In het noordelijk deel is een dierenasiel gerealiseerd.
Onderstaande afbeelding verbeeldt de hierboven beschreven drie verschillende deelgebieden. de Kanaalzone, de Velden en de spoorzone zijn hierin respectievelijk rood, blauw en geel omlijnd. De gronden welke buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen, zijn rood gearceerd.
Ligging deelgebieden de Kanaalzone, de Velden en de Spoorzone
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte (en niet welke actuele regionale behoefte) aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit komt nagenoeg overeen met de voormalige eerste twee treden. De derde trede komt te vervallen
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens twee stappen:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Trede 1: bepalen actuele behoefte
De regionale behoefte in de regio Eindhoven is in het verleden reeds vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het totale grondgebied van Tongelresche Akkers welke voorziet in de realisatie van circa 950 woningen, waarvan er reeds circa 600 zijn gerealiseerd. De resterende te realiseren woningen maken onderdeel uit van de harde planvoorraad die bestemd is om deze regionale behoefte op te vangen.
Trede 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Tongelresche akkers ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen Tongelresche Akkers is voldoende ruimte beschikbaar om, in verschillende deelgebieden, in totaal nog circa 350 woningen te realiseren.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een gedeetelijke actualisatie van het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 19 september 2006. Omdat het totaal aantal woningen binnen Tongelresche Akkers destijds is vastgesteld op 950 woningen en onderhavig bestemmingsplan geen verruiming van dit aantal mogelijk maakt, blijft het totaal aantal te realiseren woningen onveranderd en dus ook het aandeel van Eindhoven in de regionale behoefte.
Conclusie
De invulling van Tongelresche Akkers past binnen de motiveringseis van de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Naast de SVIR is er het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen en zones van hoogspanningsleidingen. Voor de regio Eindhoven is alleen de zone van de 380 kV hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is het NNN een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de hoogspanningsleiding, de NNN en het beperkingengebied van de luchthaven. Ook heeft geen van de overige nationale belangen betrekking op dit plangebied.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en
uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Dit is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Zoals op onderstaande uitsnede van de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 te zien is, bevindt het plangebied zich binnen de structuur ‘stedelijk concentratiegebied’. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Uitsnede Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (Tongelresche Akkers rood omlijnd)
Conclusie
Het voorgenomen bouwplan is in lijn met de gewenste invulling voor gebieden met de aanduiding ‘Stedelijke concentratiegebied’ zoals beschreven in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014. In dit kader wordt tevens verwezen naar de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in de conclusie van paragraaf 3.2.2.
De Verordening ruimte Noord-Brabant geeft regels waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van ruimtelijke besluiten. Op 15 juli 2017 trad de provinciale verordening in werking. De verordening gaat in op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit, deelt het provinciale grondgebied in aan de hand van structuren, wijst aanduidingen toe en biedt rechtstreeks werkende regels waar bij het verlenen van vergunningen rekening mee moet worden gehouden.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening ruimte. Gezien de ontwikkeling en de locatie zijn voor onderhavig plangebied de themakaarten ‘stedelijke ontwikkeling’ en ‘natuur en landschap’ van belang.
Themakaart stedelijke ontwikkeling
Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Zoals op onderstaande uitsnede van de themakaart ‘stedelijke ontwikkeling’ te zien is, bevindt het plangebied zich geheel binnen de aanduiding ‘bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied’. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Themakaart natuur en landschap
Op deze themakaart staan het attentiegebied Natuurnetwerk Nederland, behoud en herstel watersystemen, ecologische verbindingszone en de groenblauwe mantel. Zoals op onderstaande uitsnede van de themakaart ‘natuur en landschap’ te zien is, bevindt het plangebied zich aan de zuidzijde gedeeltelijk binnen de aanduidingen ‘ecologische verbindingszone’ en ‘behoud en herstel watersystemen’ Het provinciale beleid is er op gericht om ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ ecologische verbindingszones te verwezenlijken, behouden, beheren en te beschermen. Ter plaatse van de aanduiding ‘behoud en herstel watersystemen’ is het provinciale beleid gericht op verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Hiertoe worden binnen beide zones beperkingen gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen.
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding ‘bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling’, dat primair is aangewezen voor stedelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. Binnen de aanduidingen ‘Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone’ en ‘behoud en herstel watersystemen’ voorziet onderhavig plan niet in onwenselijkheden zoals stedelijke, agrarische of recreatieve ontwikkelingen.
Omdat er in onderhavig bestemmingsplan geen extra woningen worden toegevoegd ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’, is er vanuit de Verordening ruimte Noord-Brabant geen plicht tot verantwoording of het plan past binnen de regionale afspraken en de plancapaciteit voor woningbouw.
Verder is het begrip 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening ruimte Noord-Brabant aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 en paragraaf 3.5. In deze paragrafen is ingegaan op de (treden van de) ladder voor duurzame verstedelijking. Uit voornoemde paragrafen blijkt dat er door ligging binnen bestaand stedelijk gebied sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Uitsnede kaart 'gebruik van de ruimte', Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009 (Tongelresche Akkers rood omlijnd)
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is op de kaart ‘gebruik van de ruimte’ uit de interimstructuurvisie 2009 aangeduid als ‘Wonen’. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten- en velden en buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dan ook onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan welke onder andere realisatie van woningen met bijbehorende functies zoals wegen, groen en sportvelden mogelijk maakt, past binnen de genoemde aanduiding ‘Wonen’. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de Interimstructuurvisie 2009.
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio’s. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het ‘Afsprakenkader Wonen 2017’ bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders- overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden.
Overleg coördinatieteam Wonen
Op 1 april 2019 is het huidige plan en de stand van zaken van Tongelresche Akkers gepresenteerd aan het coördinatieteam Wonen. In deze sessie is gereflecteerd op de bestuursopdracht (Resultaat bestuursopdracht negen majeure locaties, 18 april 2018).
In deze bestuursopdracht zijn door het coördinatieteam onderstaande aanbevelingen voor onderhavig plan opgenomen:
In de bijeenkomst met het coördinatieteam Wonen zijn tevens de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan besproken.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke actualisatie van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’. Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan is reeds verantwoord hoe de beoogde invulling zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De deels gerealiseerde en deels nog te realiseren woningen binnen het plangebied behoren dan ook tot de harde plancapaciteit.
Ingevolge de verkavelingsstudie zijn er binnen het plangebied mogelijkheden om circa 720 woningen te bouwen. Het merendeel bestaat uit eengezinswoningen. Er zullen voornamelijk woningen in het middelduur en duurdere koopsegment worden gebouwd. Daarnaast is in het zuidoostelijk deel van het plangebied voorzien in een woonwagenlocatie voor 23 standplaatsen. Deze zijn inmiddels al gerealiseerd.
Gelet op het bovenstaande voorziet onderhavig bestemmingsplan aldus in een actuele regionale behoefte. Zowel kwantitatief als kwalitatief is er behoefte aan eengezinswoningen in de koopsector.
Woonvisie 2015
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk gemaakt aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad. Drie pijlers zijn geformuleerd als kader voor de nieuwe opgave: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stand en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten verstaan. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
De gemeente Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Zij verwacht dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden. Tot 2030 wil de gemeente Eindhoven minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren.
Solidaire stad
De gemeente Eindhoven wil dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. Voor hen wordt gezorgd voor een vangnet.
Ook is er oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. De gemeente Eindhoven zal gaan inzetten op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven gaat partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder wil de gemeente Eindhoven in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente Eindhoven dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen.
Conclusie
De invulling van Tongelresche Akkers behoort tot de harde plancapaciteit. De wijzigingen in onderhavig bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ komen voort uit de wens om het woningaanbod beter af te stemmen op de huidige woningbehoefte en geven daarmee invulling aan het streven van de Woonvisie 2015 om bewoners ‘aan te trekken en te binden’ in een onderscheidende woonomgeving.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Onderstaande afbeelding verbeeldt de ligging van het plangebied in de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart Eindhoven (Tongelresche Akkers rood omlijnd)
Conclusie
Bovenstaande uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart toont aan dat het plangebied Tongelresche Akkers niet is gelegen in een gebied met de aanduiding ‘archeologisch waardevol of verwachtingsgebied’. Het aspect ‘archeologie’ levert dan ook geen belemmeringen op voor deze ontwikkeling.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van art. 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads-en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich het Eindhovensch kanaal met aan weerszijden een groenstructuur. Op de cultuurhistorische waardenkaart is dit kanaal aangeduid als ‘historische waterloop’ en het groen aan beide zijden van het kanaal als ‘groengebied met cultuurhistorische waarde’.
Historische waterloop en groengebied met cultuurhistorische waarde
Het Eindhovensch kanaal werd tussen 1843 en 1846 door de gemeente Eindhoven aangelegd als verbinding met de Zuid-Willemsvaart. In 1974 werd het kanaal voor de scheepvaart gesloten. De kaden aan weerszijden van het kanaal kenmerken zich door een gevarieerde beplanting. Tussen het jaagpad en het kanaal bevond zich oorspronkelijk geen begroeiing. Het geheel is een gave historische (groen) structuur en heeft ook ecologische waarde.
Voor de bescherming van ‘het groengebied met cultuurhistorische waarde’ is geen specifieke dubbelbestemming opgenomen. Het gebied waarop de dubbelbestemming voor de ecologische verbindingszone is gelegd, komt nagenoeg overeen met het groengebied met cultuurhistorische waarde. Gelet hierop kan hier bij de dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ worden volstaan met het opnemen van regels ter bescherming/instandhouding van de historisch waardevolle groenstructuur aan het Eindhovens kanaal.
Onderstaande afbeelding verbeeldt de ligging van het plangebied in de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.
Conclusie
Het onderhavige plan voorziet in beginsel in behoud van de bestaande situatie. Er zal dus op basis van het voorliggende plan geen aantasting van de cultuurhistorische waarden kunnen plaatsvinden. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling blijft de zone van het Eindhovensch kanaal ongewijzigd waardoor de cultuurhistorische waarden worden behouden. Het aspect ‘cultuurhistorie’ levert dan ook geen belemmeringen op voor deze ontwikkeling.
Door het plangebied is een centrale ontsluitingslus aangelegd. Deze hoofdontsluiting van de statistische buurt Tongelresche Akkers sluit aan op de Quinten Matsyslaan. Via deze gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) zijn het centrum van Eindhoven en de Ring te bereiken. De overige wegen in het gebied zijn ingericht als verblijfsgebied, waar een maximale snelheid geldt van 30 km/uur.
Naast langzaam verkeersverbindingen via woonstraten zijn recreatieve en utilitaire fietsverbindingen in de groenzones aangelegd. De langzaam verkeersverbindingen sluiten aan op en zijn deels onderdeel van het stedelijk fietsnetwerk, onder andere ook de fietsroute richting Geldrop. In het mobiliteitsbeleidsstuk “Eindhoven op de weg” (november 2013) is deze opzet vastgelegd.
Gemeente Eindhoven streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en –aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. In mei 2016 hebben burgemeester en wethouders de ‘Nota Parkeernormen 2016’ vastgesteld. Daarbij wordt in principe, conform de normen van het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur), gewerkt met een minimum- en een maximumnorm.
Voor de reeds ontwikkelde gebieden binnen het plangebied wordt geconcludeerd dat het aanwezig aantal parkeerplaatsen voldoet aan de parkeernormen zoals deze tijdens de ontwikkeling van kracht waren.
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de nog te ontwikkelen gebieden binnen het plangebied, dient te worden voldaan aan de dan actuele parkeernormen van de gemeente Eindhoven.
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen “het verhaal van de stad”, wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist, het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de strategie ‘Stad, rood beeldbepalend’ zijn ‘groenarme’ gebieden te onderscheiden. Dit zijn gebieden met een groenareaal onder de landelijke norm van 75 m² per woning. Hier wordt gestreefd naar een groei van het groenareaal, bijvoorbeeld bij herstructurering. Hierbij kan worden gedacht aan meer ruimte voor groen, vermindering van verharding en een hogere kwaliteit van het groen bij gebrek aan ruimte.
Structureel stadsgroen
Bij deze strategie gaat het om het netwerk van de binnenstedelijke groenstructuur. Het zijn bijvoorbeeld parken, plantsoenen en grote private tuinen. Daarnaast behoort ook de groenstructuur opgehangen aan het netwerk van wegen, beken en kanalen tot deze strategie.
Het groen heeft hier vooral de structurerende functie van een groene dooradering en geleding van de stad, maar doet ook dienst als ruimte voor ontmoeting, recreatie en ontspanning, natuur en waterberging. Als uitgangspunt wordt ingezet op een robuust en volledig groen netwerk. Dit is nodig om onder andere de netwerken van waterlopen, recreatieve routes en ecologische verbindingen goed te laten functioneren.
Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij. Het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven heeft tot doel een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te ontwikkelen dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Centraal hierbij staat het behoud en het versterken van een gezond, gevarieerd, duurzaam en kwalitatief hoogwaardig bomenbestand. Samen met de Nadere regels bomen vormt de Verordening Bomen 2015 het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven. Deze verordening biedt tevens handvaten voor het verlenen van vergunningen, toezicht en handhaving op het gebied van bomen.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Volgens de Groene Kaart staan in het plangebied vele basisbomen en 1 particulier waardevolle boom (eik nabij het spoor).
In het kader van het voorgaande bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ is reeds aandacht besteed aan de uitwerking van de groenstructuur. Hierin is tevens het als ecologische verbindingszone aangegeven Eindhovensch kanaal betrokken.
Bij de invulling van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met ontwikkeling van de
ecologische en recreatieve kwaliteiten van het kanaal. In de ‘Groen’ en ‘Water’ bestemming is door middel van een aanduiding aangegeven waar de ecologische verbindingszone zal worden aangelegd.
Aanvullend op deze ecologische verbindingszone is in Tongelresche Akkers ruimte gereserveerd voor het realiseren van een ecologische verbindingszone (een in het Groenbeleidsplan beschreven ambitie) tussen de Urkhovense- en Gijzenrooische Zegge. Met de gemeente Geldrop-Mierlo is de afspraak gemaakt de ecologische verbindingszone in het plan Tongelresche Akkers en de ecologische verbindingszone aan de westelijke grens van de gemeente Geldrop-Mierlo zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.
De in de Verordening ruimte Noord-Brabant beschreven noord-zuid lopende landschapsecologische zone vindt zijn beloop buiten Tongelresche Akkers om, namelijk via de oostelijk van het plangebied gelegen beekdalen van de Dommel en de Kleine Dommel. In het Groenbeleidsplan is aangegeven dat in deze gebieden de natuurfunctie en natuurontwikkeling voorop staan, gecombineerd met extensieve recreatie.
De groenstructuur in het stedenbouwkundig plan is afgeleid van aanwezige bomen(lanen) en groenelementen. De groenstructuur (groene frame) definieert de verschillende woonvelden in Tongelresche Akkers. Het groene frame sluit vervolgens aan op de aanwezige groenstructuur van de bestaande woonwijk Doornakkers. In de kanaalzone is rekening gehouden met de aanwezige en verder te ontwikkelen ecologische verbindingszone.
Het groen in Tongelresche Akkers is onderverdeeld in de volgende onderdelen:
Compensatie van groenelementen heeft in eerste instantie plaatsgevonden in het groene frame. Vervolgens zijn de compensatiemogelijkheden in de woonvelden zelf onderzocht.
Het gemeentelijk groenbeleid streeft bij uitbreidingen van woningen naar de toevoeging van 8 m² groen per woning. Binnen geheel Tongelresche Akkers worden in totaal 950 woningen gerealiseerd. Concreet is hiermee 7.600 m² (950*8) openbaar groen vereist. In totaal wordt er 95.500 m² aan openbaar groen gerealiseerd. Dit komt neer op ruim 100 m² per woning. Geconcludeerd wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan de gemeentelijke eis.
In de wijk Tongelresche Akkers bevinden zich tennisvereniging De Doornakkers en voetvalvereniging RKVV Tongelre. Tennisvereniging De Doornakkers is gelegen in de zuidwestzijde van de wijk en bestaat uit 9 openlucht tennisbanen. Voetbalvereniging RKVV Tongelre bevindt zich in de zuidoostzijde van Tongelresche Akkers en voorziet in 3 voetbalvelden. Beide sportaccommodaties zijn voorzien van bijbehorende voorzieningen zoals kleedlokalen, materialenbergingen en een clubhuis met kantine. De kantines zijn als ondergeschikte nevenfunctie ten dienste van de sportfunctie toegelaten.
In de sport- en bewegingsvisie zijn onder meer ‘Van sport naar vitaliteit en gezondheid’ en ‘Van accommodaties naar activiteiten’ als uitgangspunten genoemd. Samen met de betrokken partners wordt beoogd daaraan invulling te geven door stimuleren van multifunctioneel gebruik van (sport)accommodaties. Dit kan worden bereikt door de inzet van het maatschappelijk vastgoed dat gemeente Eindhoven toebehoort. Daartoe behoren de sportaccommodaties in het plangebied Tongelresche Akkers. Door de accommodatie van de voetbalvereniging Tongelre te ontwikkelen tot een breed sportpark kan een gevarieerd sport- en beweegaanbod worden ontwikkeld voor veel doelgroepen in de wijk/buurt. Het gebruik van het sportpark zal hierdoor worden geïntensiveerd. Verruiming van de gebruiksmogelijkheden voor sport in de ruimste zin van het woord en voor sportgerelateerde activiteiten en evenementen zal uiteindelijk er toe leiden dat het sportpark ook zichtbaar en bereikbaar wordt voor anderen dan de leden van de sportvereniging. Hiermee wordt door de sportvereniging en de buurt een positieve impuls gegeven aan het sociaal welzijn van de omgeving.
Gelet op deze doelstelling wordt de verruiming van de sportfunctie in de planregels mogelijk gemaakt.
Aan de noordzijde van de wijk bevindt zich aan de Doornakkersweg 51 Dierenopvangcentrum De Doornakkers. Binnen het overige gebied van de wijk bevinden zich geen bedrijven en/of kantoren.
Aan de zuidzijde van het plangebied is een aardgasleiding gelegen. Het betreft een leiding met een ontwerpdruk van 40 bar en een diameter van 12”. De leiding ligt op een diepte van 1 meter beneden maaiveld. De leiding heeft een aftakking naar het gasontvangststation van DAF (40 bar, diameter 6”, 1,8 m –mv; oostelijk van de Fernhoutstraat). Een tweede leiding loopt in oostelijke richting (40 bar, diameter 12”, 1,8m–mv).
Milieu is een aspect dat in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Dit is in relatie tot het toekennen van functies aan een gebied van belang. Door een goede ordening van verschillende functies en voldoende ruimtelijke scheiding tussen functies met verschillende kwaliteiten wordt een belangrijk basisniveau voor de leefbaarheid gegeven.
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en natuur.
De wijk Tongelresche Akkers is gedeeltelijk ontwikkeld. Daarnaast zijn er voor verschillende deelgebieden reeds omgevingsvergunningen verleend. Zowel de ontwikkelde gebieden alsmede de deelgebieden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, worden hiertoe gezien als gerealiseerde situaties. In onderstaande paragrafen wordt dan ook alleen ingegaan op de nog te ontwikkelen deelgebieden.
Het in het plangebied beoogde plan voor de bouw van woningen is aan te merken als een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in het bij het Besluit m.e.r. als bijlage opgenomen D-lijst, onder de categorie D 11.2. Volgens de Wet milieubeheer (artikel 7.17, eerste lid) moet op basis van de aanmeldings-/beoordelingsnotitie een beslissing worden genomen: “(…)omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.” Door de initiatiefnemer is een aanmeldings-/beoordelingsnotitie opgesteld voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze notitie is hier als bijlage 7 opgenomen. Hieruit blijkt dat met de gewenste ontwikkeling geen significant negatieve effecten gepaard gaan zodat geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden. Bij de afweging van eerdergenoemde milieuaspecten is dit ook bevestigd.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld
gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r.
geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Bij het Besluit milieueffectrapportage
(hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht
(onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht
houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen.
Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief.
Voor dit bestemmingsplan is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
van belang: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject
met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Op basis van deze wetgeving worden voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren die beneden de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijven. Waar tot de wetswijziging het voor activiteiten die onder de drempelwaarde uit de D-lijst bleven geen besluit nodig was voor de m.e.r. (vormvrij), moet nu voor elke activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt, en er moet daarop worden besloten. Hierdoor is een aparte beoordeling nodig die voorafgaand aan de behandeling moet plaatsvinden. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan uiteindelijk tot twee conclusies leiden:
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
Het in het plangebied beoogde plan voor de bouw van woningen is aan te merken als een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in het bij het Besluit m.e.r. als bijlage opgenomen D-lijst, onder de categorie D 11.2. Het aantal woningen ligt echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. De voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied past aldus ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r wordt benoemd wat onder een gevoelig gebied wordt verstaan : gebieden die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is niet in een dergelijk gebied gelegen en is dusdanig ver verwijderd van de Ecologische hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.
Volgens de Wet milieubeheer (artikel 7.17, eerste lid) moet op basis van de aanmeldings-/beoordelingsnotitie een beslissing worden genomen: “(…)omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.” Door de initiatiefnemer is een aanmeldings-/beoordelingsnotitie, Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. 'Bestemmingsplan Tongelresche Akkers 2019', opgesteld voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze notitie is hier als bijlage 8 opgenomen. Hieruit blijkt dat met de gewenste ontwikkeling geen significant negatieve effecten gepaard gaan zodat geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden. Bij de afweging van eerdergenoemde milieuaspecten is dit ook bevestigd. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen (17 september 2019).
Inmiddels is een nieuwe versie van de aanmeldnotitie (Aanmeldnotitie besluit m.e.r. Bestemmingsplan Tongelresche Akkers 2019 van 21 april 2020) opgesteld waarin ook andere aspecten van het milieu aan de orde zijn gekomen. Deze m.e.r.-aanmeldnotitie heeft tot dezelfde conclusie geleid. Een toets op de Natura 2000-gebieden, Aerius berekening Berckelbosch Eindhoven d.d. 16-03-2020, is daarbij toegevoegd. In het rapport zijn met behulp van de Aerius-berekening de eventuele effecten van de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied van het bestemmingsplan Tongelresche Akkers op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Op basis daarvan is geconcludeerd dat van een significant negatief effect op de beschermde natuurwaarden geen sprake is. De beslissing op basis van de geactualiseerde aanmeldnotitie besluit m.e.r. dat geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld is voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan genomen
Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten van bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het doel van milieuzonering is om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast kan milieuzonering bedrijven voldoende zekerheid bieden om hun activiteiten duurzaam uit te kunnen voeren. De handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft richtafstanden om de milieuzonering van bedrijven te kunnen bepalen.
Conclusie
Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat er bij de verantwoording van het voorgaande
bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2006’ reeds afstemming heeft plaatsgevonden tussen
de gevoelige functies (wonen) binnen de wijk Tongelresche Akkers en omliggende bedrijvigheid.
De invulling van het huidige plangebied is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan
weliswaar gewijzigd, echter is de afstand van gevoelige functies ten aanzien van bedrijvigheid
ongewijzigd gebleven waardoor nadere verantwoording omtrent het aspect ‘bedrijven
en milieuzonering’ achterwege kan blijven.
In de andere paragrafen van hoofdstuk 4 is beschreven hoe de woonfunctie in het plangebied
zich verhoudt tot de bedrijvigheid in de omgeving (o.m. DAF). Gelet op de bevindingen
bij de relevante milieuaspecten geluid, trilling externe veiligheid etc., gebaseerd
op de recente onderzoeken, kan worden bevestigd dat de woningbouwontwikkeling in het
plangebied niet leidt tot (vergaande) beperking van de bedrijfsactiviteiten in de
omgeving. Voor de onderbouwing van de conclusie bij de milieuzonering dat hier sprake
is van een goede ruimtelijke ordening kan hier worden volstaan met een verwijzing
naar de relevante milieuparagrafen.
In dit bestemmingsplan worden aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven toegelaten
die vallen in milieucategorie 1 van voornoemde VNG-brochure. In de bijlagen bij de
regels is een lijst toegevoegd met bedrijfsactiviteiten die bij een woning mogen worden
uitgeoefend.
Daarnaast is er in de bestaande situatie aan de noordzijde van het plangebied een dierenasiel aanwezig. Gelet hierop is deze (bedrijfs)functie ook in de Lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een omgevingsvergunning milieu aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Het bevoegd gezag dient te bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd.
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
Woningen dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen.
Agrarische bedrijven in de directe omgeving
In de nabijheid van de wijk Tongelresche Akkers is één relevante veehouderij gevestigd aan de Doolstraat 7 te Eindhoven. Het betreft een schapenhouderij met enkele zoogkoeien.
Toetsing geur – agrarisch
Om de wijk Tongelresche Akkers te kunnen realiseren is op 13 april 2017 door Van Dun Advies B.V. onderzocht of de realisatie van de woningen invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf aan de Doolstraat 7 te Eindhoven. Daarnaast is onderzocht of ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geuronderzoek is als bijlage opgenomen.
Op basis van de geurbelasting afkomstig van de schapenhouderij aan de Doolstraat 7 te Eindhoven wordt het volgende geconcludeerd:
Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven
In de rapportage is een geurcontour vastgesteld op basis van de wettelijke geurnorm van 3 OUe. Deze geurcontour is gelegen op een afstand van tenminste 93 meter van de rand van de planologische mogelijkheden binnen het bouwvlak. Daar alle woningen buiten deze geurcontour dienen te worden gerealiseerd, is verzekerd dat de geurnorm ter plaatse niet wordt overschreden. Omdat er is gerekend ten opzichte van de maximale planologische mogelijkheden, welke de ontwikkelingsmogelijkheden en de vergunde rechten van het bedrijf vertegenwoordigen, kan gesteld worden dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf aan de Doolstraat 7 te Eindhoven niet worden beperkt. De veehouderij kan slechts uitbreiden tot de geurcontour van 3 OUe, welke niet tot de beoogde woningen reikt (daar deze buiten de contour dienen te worden gebouwd).
Voor de vergunde dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld geldt een minimale afstand van 100 meter tot woningen van derden. De afstand van 100 meter is bepaald vanaf de maximale planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de reeds vergunde rechten. Binnen de contour van 100 meter bevinden zich geen woningen of bouwvlakken waar woningen mogen worden gerealiseerd. Hiertoe wordt geconcludeerd dat onderhavig initiatief geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Omdat de Doolstraat 7 het enige relevante bedrijf betreft en de achtergrondbelasting derhalve nihil betreft, is het woon- en leefklimaat bepaald aan de hand van de voorgrondbelasting (individuele belasting) van het bedrijf. De milieukwaliteit ter plaatse van de rekenpunten in het plangebied kan minimaal gewaardeerd worden als ‘goed’ en kan oplopen tot ‘zeer goed’, daar buiten de geurcontour van 3 OUe zal worden gebouwd.
Conclusie geur – agrarisch
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het agrarische bedrijf aan de Doolstraat 7 te Eindhoven niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Daarnaast is ter hoogte van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘geur – agrarisch’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsing geur – industrieel
Binnen het plangebied zijn reeds woonfuncties toegelaten. In beginsel kan daarmee worden gesteld dat binnen het plangebied reeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het kader van zorgvuldigheid is, gelet op de nabije ligging van de relevante fabriek van het bedrijf DAF, het aspect geur beoordeeld in het kader van onderhavige herziening. De DAF-fabriek ligt op een dermate korte afstand van het plangebied dat deze potentieel een geuremissie heeft die overlast kan veroorzaken binnen het plangebied. In de geldende vergunning op grond van de Wet milieubeheer worden geen knelpunten aangegeven met betrekking tot het aspect geur. De geuruitstoot van DAF trucks, afkomstig van bedrijfsactiviteiten zoals het tankstation, de lakstraten en de toegepaste grondstoffen is normaliter niet buiten het terrein waarneembaar. Ten behoeve van geurreductie beschikt de DAF-fabriek over een naverbrander. Gelet op de stoffen (geuremissie) zullen bij het goed werken van de naverbrander er (nagenoeg) geen emissies worden uitgestoot en derhalve geen geuroverlast op onderhavige ontwikkeling veroorzaken.
Conclusie geur – industrieel
Een nader onderzoek naar het aspect geur is daarmee niet relevant. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘geur – industrieel geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is.Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming. Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Wegverkeerslawaai
Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder kennen wegen een nader aangeduide zone
die aan weerszijden van de weg een bepaalde breedte heeft. Artikel 76 van de Wet geluidhinder
bepaalt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigingsplan-
of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet
ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen
een dergelijke zone, een onderzoek dient te worden ingesteld naar de te verwachten
geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor onder andere woningen. Echter,
indien het wegen betreft waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan hoeft
er niet op geluidhinder ten gevolge van wegverkeer onderzocht te worden.
Conclusie
Het gehele plangebied is ingericht als 30 km/uur gebied en de voormalige doorgaande
weg, de Jozef Israëlslaan, is afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Geconcludeerd
wordt dat het aspect ‘wegverkeerslawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen
ontwikkeling.
Railverkeerslawaai
De nabijgelegen spoorlijn Eindhoven-Weert is weergegeven op de geluidplafondkaart.
Het geluidplafond bedraagt 68,1 dB. De zone bedraagt derhalve 600 meter. Een groot
deel van het plangebied valt hiermee binnen de zone van het spoor. Ten behoeve van
de beoogde woningen binnen het plangebied dient hiertoe akoestisch onderzoek railverkeerslawaai
te worden uitgevoerd.
Toetsing
Tritium Advies heeft op 21 april 2017 akoestisch onderzoek railverkeerslawaai uitgevoerd.
In het akoestisch onderzoek zijn de geluidbelastingen bepaald ter plaatse van de langs
het spoor gelegen deelplannen. Voor nog niet-geprojecteerde woningen geldt een voorkeursgrenswaarde
van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Het akoestisch onderzoek railverkeerslawaai
is als bijlage opgenomen.
Conclusie
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat uitsluitend de “eerstelijns bebouwing” geluidbelast
zal zijn ten gevolge van het railverkeer. De maximale ontheffingswaarde wordt niet
overschreden. De achtergelegen bebouwing is volledig geluidonbelast. Indien het bevoegd
gezag ontheffing verleend, wordt geconcludeerd dat het aspect ‘railverkeerslawaai’
geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Industrielawaai
Het plangebied is nagenoeg geheel gelegen binnen de wettelijke geluidzone van industrieterrein
DAF/Kanaaldijk Noord. Ten behoeve van de beoogde woningen binnen het plangebied dient
hiertoe akoestisch onderzoek industrielawaai te worden uitgevoerd.
Toetsing
Bij het geactualiseerde Akoestisch onderzoek industrielawaai van Tritium van 7 mei
2020, dat is opgesteld op basis van de gegevens over de actuele situatie van DAF,
is uitgegaan van de situatie zonder de deelplannen 7 en 9. Het akoestisch onderzoek
industrielawaai is als bijlage opgenomen.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat zonder de aanwezigheid van de deelplannen 7 en 9 bij al de genoemde deelplannen 4, 6, 8 en 10 t/m 12 aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) kan worden voldaan. Bij de deelplannen 10B, 10C, 11C en 12 wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. Voor de overige deelplannen is sprake van overschrijding. Nu de woningbouwplannen voor de deelplannen 4, 6 en 8 reeds onherroepelijk zijn vergund, kan hier worden volstaan met hogere grenswaarden voor het nog te ontwikkelen deelplan 10A. Krachtens mandaat is voor dit deelplan besloten hogere genswaarden vast te stellen. Dit deelplan kan zonder nadere maatregelen worden gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'industrielawaai' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op ruime afstand van Eindhoven Airport waardoor luchtverkeerslawaai
geen rol speelt in dit plan.
Wettelijk Kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m3.
Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien. In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan beoogt een planologische regeling te scheppen om circa 720 overwegend grondgebonden/eengezinswoningen te kunnen realiseren, alsmede op twee locaties sportvelden te kunnen aanleggen ter vervanging van het bestaande Gemeentelijke Burgemeester van Engeland Sportpark. Het project valt onder het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen’. Luchtkwaliteit staat op dit onderdeel het plan niet in de weg. Daarnaast worden geen voor lucht gevoelige functies mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan ondervindt dan ook geen belemmeringen vanuit luchtkwaliteit.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt, april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.Plaatsgebonden Risico (PR)Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'. Groepsrisico (GR)Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
De gemeente Eindhoven heeft de “Visie externe veiligheid Eindhoven 2009 - Risico’s de maat genomen”. Met de visie geeft Eindhoven concreet richting en uitwerking aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt duidelijk gemaakt waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid (domein fysieke stad) en onder welke veiligheidsverhogende condities (domein risicobron) dat mogelijk is. Tongelresche Akkers is aangewezen als een woongebied in de visie.
Bij de inventarisatie van de risico’s is gebruik gemaakt van het de Risicokaart. Hierbij zijn alle relevante risicobronnen in beeld gebracht.
Uit de inventarisatie is gebleken dat in en rond het plangebied de volgende risicobronnen gesitueerd zijn:
Gas Las Centrum
Gas Las Centrum Eindhoven aan de Quinten Matsyslaan 33 is een inrichting die valt onder de werkingssfeer van het Bevi (artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen).
De inrichting beschikt over een vergunning (19 december 2007) met een veranderingsvergunning d.d. 30 september 2010. Bij deze vergunning hoort een risicoanalyse (QRA) d.d. maart 2010. In deze QRA wordt het plaatsgebonden risico en groepsrisico vastgesteld. Het invloedsgebied van Gas Las Centrum reikt grotendeels over het bestemmingsplan Tongelresche Akkers. Het plaatsgebonden risico blijft hierbij buiten het plangebied. Aangezien het invloedsgebied over het bestemmingsplan reikt dient het groepsrisico te worden verantwoord op grond van artikel 13 van het Bevi.
DAF Trucks
De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Er is voor deze inrichting geen plaatsgebonden risico en aangezien DAF trucks niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt is er geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Boma Coating
Nabij het plangebied bevindt zich het bedrijf Boma Coating. De inrichting valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, aangezien het bedrijf beschikt over een galvanische straat met procesinstallaties met toxische vloeistoffen. Het betreft hier een cyanide-houdend bad en een bad met chroomtrioxide. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour die of invloedsgebied dat over het plangebied is gelegen.
Gasdrukregel- en meetstations
Aan de Kanaaldijk 129 zijn twee gasdruk meet- en regelstations gelegen, namelijk:
Omdat beide stations in hetzelfde gebouw zijn ondergebracht, moet rondom het gebouw een veiligheidsafstand worden aangehouden van 25 meter tot woningbouw. De veiligheidsafstand reikt niet over het plangebied.
De inrichtingen vallen niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het plan.
Spoortraject Eindhoven-Weert
De spoorlijn Eindhoven-Weert bevindt zich direct ten oosten van de wijk Tongelresche Akkers. Over deze spoorlijn vindt conform Basisnet transport plaats van gevaarlijke stoffen. Het traject beschikt over een plaatsgebonden risicocontour van 1 meter, een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter en er wordt volgens de “Visie externe veiligheid Eindhoven 2009 – risico’s de maat genomen” een invloedsgebied gehanteerd van 200 meter. Aangezien dit invloedsgebied gedeeltelijk loopt over het plangebied dient het groepsrisico verantwoord te worden op grond van artikel 8 van het Bevt.
In de visie externe veiligheid is daarnaast opgenomen dat nieuwe kwetsbare objecten geweerd moeten worden binnen het PAG. In het plangebied zijn geen woningen gesitueerd binnen het PAG.
Hogedruk aardgasleidingen
Aan de zuidzijde van de wijk Tongelresche Akkers bevinden zich twee hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. Het betreft onderstaande leidinggegevens.
Beide leidingen hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Wel geldt er voor beide leidingen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijde vanaf het hart van de leiding. De belemmeringenstrook is gelegen binnen het plangebied en heeft een dubbelbestemming leiding. De leiding is gelegen binnen de bestemming groen. Het invloedsgebied van de leidingen ligt ook over het plangebied. Door de gedeeltelijke ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleidingen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) verplicht.
Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes te worden verantwoord. Dat houdt in dat ingegaan moet worden op, de hoogte van het groepsrisico, eventuele maatregelen, de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 18 juni 2017 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Het advies van de Veiligheidsregio luidt als volgt:
Advies Veiligheidsregio
Over het bestemmingsplan hebben wij geen op- of aanmerkingen. Het groepsrisico verandert niet. De invloedsgebieden liggen niet over bestemmingen waar groepen verminderd zelfredzame personen zich kunnen bevinden. De bestrijdbaarheid voor de hulpdiensten blijft daarom hetzelfde. In 2012 (kenmerk P006618) en in 2016 (P023294) hebben wij over de deelgebieden van het bestemmingsplan Tongelresche Akkers geadviseerd.
Verwerking advies Veiligheidsregio
In het advies van de Veiligheidsregio van 18 juni 2017 wordt met betrekking tot beheersbaarheid en bestrijdbaarheid verwezen naar eerdere adviezen. De verwerking van deze adviezen is reeds opgenomen in eerdere plannen. In het kader van dit bestemmingsplan wordt daarom hier niet nader op ingegaan.
Verantwoording Gas Las Centrum
Aan de Quinten Matsyslaan 33 ligt de inrichting Gas Las Centrum Eindhoven. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze inrichting, waardoor er een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Dit wordt gedaan op grond van artikel 13 lid 1 onder a t/m i van het Bevi.
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. De populatiedichtheid wordt hiermee niet verhoogd.
Bepaling van het groepsrisico
Het groepsrisico is berekend in de QRA van Gas Las Centrum Eindhoven uit maart 2010. Hierbij is geconcludeerd dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. De GR-Curve is weergeven in onderstaande afbeelding.
Maatregelen aan de risicobron
In de vigerende vergunning van 19-12-2007 is rekening gehouden met de best beschikbare techniek (BBT).
Voor- en nadelen van andere mogelijkheden met lager groepsrisico Het plangebied is
grotendeels conserverend van aard en maakt geen uitbreiding van het aantal wooneenheden
mogelijk.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Het aantal mensen neemt niet toe en er zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen verblijven in het plangebied. Er zijn binnen het plangebied voldoende mogelijkheden om in geval van een calamiteit bij Gas Las Centrum in een veilige richting te vluchten.
Verantwoording spoortraject Eindhoven – Weert
Het groepsrisico, zoals hieronder wordt aangegeven, is niet hoger dan 0,1*oriëntatiewaarde. Hiermee zal worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico op grond van artikel 8 lid 2 onder a van het Bevt.
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. Hiermee zijn er geen wijzigingen met betrekking tot de dichtheid van personen in het invloedsgebied van het spoortraject.
De hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico ter hoogte van de Tongelresche Akkers is berekend op 21-02-2017. Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico 0,002*oriëntatiewaarde is. Aangezien er geen wijzigingen zijn in de dichtheid van de populatie zal de hoogte van het groepsrisico hieraan gelijk blijven.
Zelfredzaamheid
Het aantal mensen neemt niet toe en er zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen verblijven in het plangebied. Er zijn binnen het plangebied voldoende mogelijkheden om in geval van een calamiteit bij het spoor in een veilige richting te vluchten.
Verantwoording hogedrukaardgasleidingen
Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de buisleiding Z-514-06 en Z-514-11 van Gasunie is gelegen, dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Het maatgevend rampscenario voor hogedruk aardgastransportleidingen, een fakkelbrand, kan ontstaan wanneer de leiding beschadigd wordt door graaf- en onderhoudswerkzaamheden. Door de beschadiging ontsnapt het aardgas dat vervolgens kan ontsteken. Hierdoor ontstaat de fakkelbrand die intense hittestraling veroorzaakt. Dodelijke effecten en secondaire branden kunnen optreden tot op 60 meter (100%-letaliteitscontour van de leiding).
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgelegd dat de bestemming (wonen) en de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. Gezien het groepsrisico niet hoger is dan 0,1*oriëntatiewaarde, wordt volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico op grond van artikel 12 lid 3 van het Bevb.
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. Hiermee zijn er geen wijzigingen met betrekking tot de dichtheid van personen in het invloedsgebied van het spoortraject.
De hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico ter hoogte van de Tongelresche Akkers is berekend op 13-07-2015. Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico 0,026* oriëntatiewaarde is.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Er zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen verblijven in het plangebied. In het algemeen kan over zelfredzaamheid worden opgemerkt dat op de internetsite van de gemeente Eindhoven informatie opgenomen is over risicobronnen. Hierin wordt onder meer verwezen naar de risicokaart. Hierop wordt per risicobron een handelingsperspectief gegeven bij calamiteiten. De zelfredzaamheid wordt hiermee bevorderd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
Voor het plangebied zijn sinds de jaren negentig meer dan 25 onderzoeken gedaan inzake de bodem. Een scheiding valt te maken tussen het noordelijke terreindeel en het zuidelijke terreindeel. Het noordelijke terreindeel omvatte het gehele sportcomplex inclusief tennisbanen. De bodem van het noordelijke terreindeel is in het verleden voor de woonbestemming geschikt gemaakt en reeds grotendeels ontwikkeld. Op onderstaande afbeelding is het noordelijke terreindeel aangeduid met de cijfers 1, 2 en 9.
Binnen het zuidelijke terreindeel bevonden zich de industriestrook en een voormalige
woonwagenlocatie langs het Eindhovensch kanaal. Het zuidelijke terreindeel is op onderstaande
afbeelding aangeduid met de letters A t/m D. Ter plaatste van dit gedeelte van het
plangebied zijn verontreinigingen geconstateerd welke gedeeltelijk zijn gesaneerd.
Op onderstaande afbeelding zijn de nog te saneren verontreinigingen rood gemarkeerd.
Plangebied met nog te saneren verontreinigingen rood omlijnd
Saneringsgeval A
Dit betreft de locatie van tennisvereniging De Doornakkers aan de westzijde van het zuidelijke terreindeel. Dit gedeelte is, op de zone met aanduiding 5A na, geheel gesaneerd en gereed gemaakt voor de beoogde sport-, groen- en woonbestemmingen. Ter hoogte van de aanduidingen 5B en 5C is vervuilde grond bijeen gebracht waarna de grond is afgedekt met een folie en een schone leeflaag. Een (interim)saneringsverslag is opgesteld en goedgekeurd door Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: Omgevingsdienst).
Saneringsgeval B
Deze locatie is gelegen ten oosten van tennisvereniging De Doornakkers. Op deze locatie is geen verontreiniging geconstateerd.
Saneringsgeval C
De locatie aangeduid met de letter C is reeds gesaneerd en geschikt gemaakt voor de beoogde groen- en woonbestemming. Een saneringsverslag is nog niet ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst overlegd.
Saneringsgeval D
Deze locatie is gelegen aan de oostzijde van het zuidelijke terreindeel. Binnen deze zone bevindt zich woongebied, voetbalvereniging RKVV Tongelre en een woonwagenlocatie. Op de voormalige woonwagenlocatie aan de Joost de Momperstraat (aangeduid met cijfer 3) en het hoofdveld van de voetbalvereniging na, is het gehele terrein gesaneerd en gereed gemaakt voor de beoogde sport-, groen- en woonbestemmingen. Ter hoogte van de voetbalvereniging is vervuilde grond bijeen gebracht waarna de grond is afgedekt met een folie een schone leeflaag. Een saneringsverslag (en nazorgplan) is nog niet ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst overlegd.
Conclusie
De op bovenstaande afbeelding rood omlijnde gebieden dienen nog te worden gesaneerd. Dit geldt ter hoogte van aanduiding 5A (saneringsgeval A), aanduiding 3 en het hoofdveld van voetbalvereniging RKVV Tongelre (saneringsgeval D). Alleen saneringsgeval D valt binnen onderhavig plangebied. De bodemkwaliteit van het overige gedeelte van het plangebied voldoet in beginsel aan de kwaliteit zoals vereist voor de betreffende bestemmingen. Echter, de beschikbare bodemonderzoeken zijn veelal gedateerd (> 5 jaar). Dit betekent dat voorafgaand aan het verkrijgen van een omgevingsvergunning in de meeste gevallen een actualisatie van de bodemkwaliteit noodzakelijk is.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming tegen trillingshinder door personen. Er kan ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen.
Wettelijk kader
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.
Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt:
SBR-richtlijn
Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken.
Beoordeling trillingshinder
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijd gemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden. Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.
Beoordeling schade
Voor schade aan gebouwen zijn grenswaarden opgenomen. Overschrijding van deze waarden wordt beoordeeld als een onacceptabele kans op schade. Daarmee is niet gezegd dat er ook schade optreedt. Evenmin is gegarandeerd dat er geen schade op zal treden wanneer de metingen onder de grenswaarden blijven.
Beleidsregel trillinghinder spoor
De ‘Beleidsregel trillingshinder spoor’ heeft tot doel vast te stellen hoe omgegaan wordt met enkele aspecten van trillingshinder. De beleidsregel richt zich op de vaststelling van een tracébesluit tot aanleg, wijziging of hernieuwde ingebruikneming van een landelijke spoorweg, als bedoeld in de Tracéwet.
Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening
Paragraaf 6.3.4 van de ‘Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening’ bevat een toetsingskader voor de beoordeling van trillingshinder door industriële activiteiten. De handreiking richt zich op de verlening van een omgevingsvergunning Milieu. Dit toetsingskader is net als de SBR-richtlijn gebaseerd op het maximale trillingsniveau en het energetisch gemiddelde trillingsniveau.
Toetsing
Er vindt geen directe vertaling plaats van het aspect trilling in de juridische regeling van het bestemmingsplan (verbeelding en regels). Wel moet in de planvorming rekening worden gehouden met het aspect trilling in relatie tot toegelaten functies. Hierbij worden de volgende stappen doorlopen:
Stap 1: vaststellen trillingsbronnen
Stap 2: vaststellen trillingsgevoelige functies
Stap 3: vaststellen of wordt voldaan aan de beoordelingskaders
Als uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de richtlijnen, dan kan de trillingsbron en de trillingsgevoelige functie opgenomen worden in de juridische regeling van het bestemmingsplan. Als uit het onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de richtlijnen van de SBR is een volgende stap noodzakelijk.
Stap 4: vaststellen of maatregelen technisch mogelijk zijn
Stap 5: afweging maken of maatregelen betaalbaar (maatschappelijk haalbaar) zijn
Stap 6: borging van de maatregelen
Onderzoek trillingshinder spoor en industrie
LBP Sight heeft op 25 maart 2019 een quickscan trillingshinder afkomstig van spoorlijn
Eindhoven-Weert en de bedrijfslocatie van DAF Trucks uitgevoerd.
Van andere trillingsbronnen is geen sprake. De quickscan trillingshinder is als bijlage
opgenomen. Van deze quickscan ttrillingshinder is het onderdeel trillingshinder Bedrijfslocatie
van DAF Trucks vervallen.
Inmiddels heeft LBP Sight trillinghinder onderzocht veroorzaakt door de persen van
de nabijgelegen DAF fabriek. Het onderzoek is vastgelegd in de rapportage Trillingen
onderzoek Berckelbosch Eindhoven d.d. 12 mei 2020 dat als bijlage is opgenomen bij
deze toelichting. Uit de berekeningen samengevat in tabel 7.1 van deze rapportage
blijkt, dat bij beide als uitgangspunt genomen scenario's de te verwachten trillingen
minder zijn dan de streefwaarde die de richtlijn SBR-B (A2 = 0,2 en A3 = 0,05) hiervoor
stelt. Hiermee wordt aan de streefwaarde uit de SBR-B richtlijn die geldt voor goede
ruimtelijke ordening voldaan.
Met deze rapportage zijn eerdergenoemde stappen doorlopen, dat zijn:
- Stap 1: De bron is de (nieuwe) pers van de DAF.
- Stap 2: In conserverende deelplan 4, 6, 8 zijn de trillinggevoelige functies van woningen op circa 270 m van de bron gelegen. In deelplan 10, 11, 12, zijn de trillinggevoelige functies van woningen op circa 300 m van de bron gelegen.
- Stap 3: Op basis van zowel extrapolatie van de trillingemissie vastgelegd in de milieuvergunning, als op basis van metingen in vergelijkbare woningen, blijft de hinder onder de richtlijn SBR-B.
Een goede ruimtelijk ordening is gewaarborgd, vervolgstappen zijn voor onderhavige deelplannen niet benodigd.
Conclusie
Ten aanzien van trillingshinder door treinverkeer zijn de te verwachten trillingen hoger dan de voorkeurswaarde die de SBR hiervoor stelt. Om te bepalen hoe de woningen kunnen voldoen aan de SBR richtlijn dienen metingen uit te worden gevoed bij bestaande, nabij het spoor gelegen, woningen. Op deze manier kan aan de hand van exacte getallen worden bepaald welke maatregelen kunnen worden toegepast om te voldoen aan de SBR-richtlijn.
Wat betreft de trillingen industriële activiteiten door het DAF-complex kan worden geconcludeerd dat ter hoogte van het plangebied geen voelbare trillingen optreden. Aanvullende voorzieningen hoeven niet te worden getroffen en een goede ruimtelijke ordening op het gebied van trillingen is hierdoor gewaarborgd.
Juridisch kader Wet natuurbescherming (Wnb)
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortenbescherming
Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden
bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden
en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland
.
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheer-plan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Onderzoeksresultaten
Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux op circa 3 km afstand. Het plangebied maakt verder geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 400 m afstand van het plangebied en is hiervan gescheiden door het spoor en agrarische percelen.
Gezien de aard van de ingrepen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, is een direct, negatief effect van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op de in deze beschermde gebieden aanwezige, beschermde soorten niet aannemelijk. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet op voorhand uit te sluiten en kan nader onderzocht worden middels een AERIUS berekening. Er is geen sprake van significante, negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, uitgezonderd mogelijke effecten van toegenomen stikstofemissie.
Het ontwikkelingsgerichte deel van het bestemmingsplan Tongelresche Akkers 2019 (de deelplannen 10, 11 en 12) voorziet in de realisatie van 145 woningen. Het huidige projectgebied bestaat uit braakliggend bouwterrein met grote hoeveelheden opgeslagen grond en een aantal funderingen van gebouwen. Het projectgebied bestaat verder uit grasland, struikgewas, bomen en ondiepe waterplassen. Voor het realiseren van de woningen zal de huidige vegetatie grotendeels worden verwijderd. Bovengenoemde ruimtelijke ingreep resulteert mogelijk in een verandering van stikstofemissie en -depositie. Om te onderzoeken of inderdaad sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, is een berekening van verandering in stikstofemissie en -depositie vereist.
Met de Rapportage AERIUS berekening 145 wonngen Berckelbosch Eindhoven d.d. 16 maart 2020 zijn de eventuele effecten van de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied van het bestemmingsplan Tongelresche Akkers op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt.
Deze effecten zijn berekend met behulp van de AERIUS Calculator. Er zijn 2 berekeningen gemaakt:
Uit de rekenresultaten volgt dat voor beide fases sprake is van een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar ter plaatse van de omliggende Natura 2000-gebieden
Met berekeningen met behulp van de AERIUS Calculator wordt de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend. Vervolgens wordt getoetst of er sprake is van een significant negatief effect op de beschermde natuurwaarden als gevolg van de aanleg en/of het toekomstig gebruik.
Zowel de aanleg als het toekomstig gebruik genereren geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden. Zowel de aanleg als de toekomstige gebruiksfase vormen daarmee geen bedreiging voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden. Op basis daarvan is geconcludeerd dat van een significant negatief effect op de beschermde natuurwaarden geen sprake is.
Genoemd rapport en de Aerius berekening aanlegfase 2021 Berckelbosch Eindhven d.d. 13 maart 2020 en de Aerius berekening gebruiksfase 2022 Berckelbosch Eindhoven d.d. 13 maart 2020 zijn als bijlagen aan de Bijlagen bij de Toelichting op het bestemmingsplan toegevoegd
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren.
De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Toetsing
Gras Advies heeft op 31 januari 2019 een quickscan uitgevoerd voor het nog te ontwikkelen gebied van de wijk Tongelresche Akkers. Het doel van het onderzoek is om te bepalen of er met de voorgenomen plannen mogelijk een conflict ontstaat in het kader van natuurwetgeving. Beoordeeld is of er binnen het plangebied beschermde soorten of vaste rust- en verblijf plaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. De quickscan flora en fauna is als bijlage opgenomen.
Onderzoeksresultaten
Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux op circa 3 km afstand. Het plangebied maakt verder geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 400 m afstand van het plangebied en is hiervan gescheiden door het spoor en agrarische percelen.
Gezien de aard van de ingrepen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, is een direct, negatief effect van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op de in deze beschermde gebieden aanwezige, beschermde soorten niet aannemelijk. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet op voorhand uit te sluiten en kan nader onderzocht worden middels een AERIUS berekening. Er is geen sprake van significante, negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, uitgezonderd mogelijke effecten van toegenomen stikstofemissie.
Amfibieën
Het gehele plangebied is met open zandgrond en ondiepe (tijdelijke) poelen geschikt als leefgebied voor rugstreeppadden en bevat poelen die geschikt zijn als broedbiotoop. De aanwezigheid van rugstreeppadden in het plangebied kan niet uitgesloten worden. Een nader onderzoek naar deze soort en/of een ontheffingsaanvraag is noodzakelijk.
Vogels
Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Advies/aanbevelingen
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek naar de rugstreeppad noodzakelijk is. Hiervoor worden 3 locatiebezoeken verdeeld over de periodes 15 april – 1 juni en 15 juni – 1 augustus uitgevoerd. Indien er geen rugstreeppadden worden aangetroffen, is geen verdere actie nodig. Indien er wel rugstreeppadden worden aangetroffen, is een ontheffing op de Wet natuurbescherming vereist.
Het nader onderzoek naar de rugstreeppad dient voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet uitwijzen dat er geen rugstreeppadden zijn aangetroffen danwel dat er een ontheffing op de Wet natuurbescherming is verleend. Inden dit niet het geval is, zijn ter plaatse geen (graaf)werkzaamheden toegestaan totdat wordt voldaan aan voorgaande. Indien nodig wordt dit vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting.
Een groene leefomgeving voor mens en dier
In de ontwikkeling van woonwijken is een gezonde verhouding tussen bebouwing en groen essentieel. Daarom is bij de ontwikkeling van Tongelresche Akkers uitgegaan van een maximale inpassing van openbaar groen. Dit draagt bij aan het welzijn van de bewoners van de wijk, zorgt daarnaast voor CO2-vastlegging én voorkomt het ontstaan van hittestress. Effectief wordt er meer dan 100 m2 aan openbaar groen per gebouwde woning gerealiseerd.
Het openbare groen is ook bedoeld als ontwikkeling van biotopen. Zo worden er o.a. voorzieningen getroffen om de insecten- en bijenstand te bevorderen; bijvoorbeeld de plaatsing van bijenhotels. Ook de geplande erfafscheidingen met groene hagen maken onderdeel uit van de biotoopvorming. In de erfafscheidingen worden doorgangen gecreëerd zodat het hele gebied toegankelijk blijft voor kruipende zoogdieren. De erfscheidingen zorgen ook voor nestgelegenheid voor verschillende diersoorten.
Energiezuinige woningen en openbare ruimte
Een aanzienlijk deel van de huidige energieconsumptie in Nederland is het gevolg van verwarming van woningen. De woningen binnen Tongelsche Akkers worden daarom (zeer) energiezuinig. Daarmee sluit dit plan aan op de opgave die er landelijk en lokaal ligt om een aanzienlijke reductie in het energieverbruik en in de uitstoot van CO2 te realiseren. Ook de openbare verlichting wordt energie-efficiënt ingericht. Daarbij wordt vooral gekeken naar de toepassing van energiezuinige armaturen.
Duurzame mobiliteit
Mobiliteit is een gemaksproduct. Dit geldt met name voor het bezit van een tweede auto binnen een huishouden. Uit onderzoek blijkt dat het een verhuizing voor mensen het natuurlijke moment is om hun mobiliteit te heroverwegen. Om in te haken op dat natuurlijk moment worden er in Tongelresche Akkers tenminste twee elektrische deelauto’s beschikbaar gesteld. Daarmee wordt bewoners een herkenbare en duurzame vervoersmogelijkheid geboden, juist op een moment dat zij daarvoor open staan.
Hergebruik en circulariteit
De kansen voor hergebruik van grondstoffen zitten vooral in de inrichting van de openbare ruimte. De inzet is om, waar mogelijk, bestaande materialen te hergebruiken. De verwachting is dat dit vooral in de vorm van recycling zal zijn; dus bestaande materialen weer terugbrengen tot grondstoffen en opnieuw in het productieproces brengen. Een bekend voorbeeld daarvan is het hergebruik van beton. Waar mogelijk wordt ook het directe hergebruik van materialen toegepast.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium ‘hydrologisch neutraal’ conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het ‘Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren’ van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits ‘vasthouden bergen-afvoeren’. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Op 13 november 2018 is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2022 vastgesteld. Het GRP 2019-2022 verwoordt de ambities en bijbehorende maatregelen om invulling te geven aan de gemeentelijke zorgplichten. Het gaat hier om de volgende wettelijke zorgplichten:
Het GRP 2019-2022 geeft aan hoe de maatregelen worden gefinancierd en wat de gevolgen zijn voor de ontwikkeling van de rioolheffing. Daarnaast geeft het GRP antwoord op en invulling aan de wateropgave in de stad in verband met het veranderende klimaat. Het GRP levert een belangrijke bijdrage aan een gezonde, duurzame en leefbare stad. Daarvoor zijn door de raad vastgestelde, uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het Klimaatplan 2016-2020 en de Beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwerpen opgenomen en nader uitgewerkt.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het ‘Visiedocument’ (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen ‘Taken en Bevoegdheden’ en ‘Maatregelen’ zijn achterhaald.
Bij de inrichting van het infiltratie- en drainagesysteem speelt de bodemopbouw en het grondwaterregime een belangrijke rol. De doorlatendheid van de bodem, aanwezigheid van kleilagen of leemlenzen of andere slecht doorlatende materialen bepalen in hoeverre infiltratie mogelijk en drainage noodzakelijk is. In de huidige situatie infiltreert vrijwel alle neerslag die in het plangebied valt. Door het landgebruik (wonen, braakliggend terrein en sportvelden) is de totale infiltratiecapaciteit voldoende om vrijwel al het hemelwater in de bodem te laten wegzijgen. Aanwezige drainagevoorzieningen (sloten en een enkel buisdrainagesysteem) staan dan ook over het algemeen droog. In het oostelijk deel van het plangebied kan het lokaal zeer nat zijn. Dit heeft te maken met hoge grondwaterstanden bij een relatief laag maaiveldniveau. Ten behoeve van de besproeiing van de sportvelden wordt lokaal grondwater onttrokken.
Door de infiltratie draagt het plangebied bij aan de grondwaterstroming in de richting van de Kleine Dommel. In het dal van de Kleine Dommel ligt de Urkhovense Zegge. Een natuurgebied waar, op het gebied van de flora en fauna, diverse bijzondere soorten voorkomen.
Een inventarisatie van de ondiepe bodemopbouw laat een zeer grillig beeld zien. Lagen van fijn zand en leem wisselen elkaar af. Hier en daar zijn ook enkele veenlagen gesignaleerd. De infiltratiecapaciteit wisselt sterk en is niet erg hoog.
Aan de voet van de spoordijk bevindt zich een watergang, die periodiek watervoerend is. Overtollig water uit het plangebied wordt naar deze sloot afgevoerd, die door middel van een duiker onder de spoordijk voor verdere afvoer in de richting van de Kleine Dommel zorgt.
Voor het plangebied Tongelresche Akkers is een waterhuishoudkundig plan gemaakt. Dit plan voorziet in de aanleg van een gescheiden riolering en waterberging. In het plan is eveneens rekening gehouden met situaties met extreme neerslag, waarbij het water over het maaiveld naar het buitengebied kan lopen. In de rapportage Waterberging en Waterafvoer Berckelbosch/Tongelresche Akkers is een beschrijving gegeven van de inrichting en het functioneren van dit systeem in extreme situatie en de vormgeving van de afvoer richting Kleine Dommel.
De woonwagenlocatie maakt deel uit van het watersysteem van Tongelresche Akkers. Daarmee gelden de afspraken op het gebied van de waterhuishouding voor Tongelresche Akkers ook voor de woonwagenlocatie. Uitzondering daarop is de afwatering van de weg binnen het plangebied. Deze dient te worden aangesloten op het gemengde riool dat door het plangebied loopt. De watervergunning is op 3 januari door waterschap De Dommel verleend. Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage opgenomen.
Voor het gebied is een gescheiden rioolstelsel ontworpen waarbij het hemelwaterstelsel afvoert naar de spoorsloot en de te graven waterpartijen in de zuidoosthoek van het terrein. Vanuit deze waterpartij wordt het water afgevoerd richting Kleine Dommel via een duiker onder de spoordijk of een duiker ter plaatse van het Viaduct Doolstraat. Het hemelwaterriool maakt deel uit van een totaal watersysteem met bovengrondse bergingen. Het is het principe van ‘bergen’, ‘vasthouden’ en ‘langzaam afvoeren’ volgens een door het Waterschap gehanteerd debiet van afvoer.
Het vuilwatersysteem wordt door middel van een tweetal gemalen op het, door het gebied lopende stamriool van Waterschap de Dommel, geloosd. Voor de bedrijfszekerheid zijn beide rioolgemalen uitgevoerd met een dubbel pompgemaal waarbij de pompen elkaars reserve zijn.
Het plangebied ligt in een verlaging tussen de aanliggende wijk De Doornakkers, het spoor en het kanaal. Door klimaatverandering neemt het risico op wateroverlast toe. De capaciteit van het riool is beperkt (ontwerpcapaciteit eens per 2 jaar). Doordat de ontwikkeling al geruime tijd loopt, zijn de mogelijkheden om de bergingscapaciteit in het gebied nog veel aan te passen beperkt. Toch is het gelukt om deze capaciteit te vergroten ten opzichte van het oorspronkelijke plan (zie de tabel in paragraaf 2.1 van de als bijlage opgenomen waterrapportage). Om het risico op wateroverlast te minimaliseren is besloten om op een andere manier naar het functioneren van de waterhuishouding in extreme situaties te kijken.
Voor deze situaties is gekeken naar de mogelijkheden om het water over maaiveld naar het landelijk gebied af te voeren. Dit heeft geleid tot het aanpassen van de vloerpeilen van enkele woningen en het lokaal aanpassen van het maaiveld. Niet in de laatste plaats zal bij de onderdoorgang onder het spoor in de Doolstraat het maaiveld worden verlaagd. Onder andere zullen de volgende maatregelen worden getroffen:
Met deze maatregelen moet het mogelijk zijn een robuust watersysteem te realiseren waarbij het hemelwater bij extreme neerslag in noordelijke richting kan worden afgevoerd. De werking van het watersysteem is schematisch weergegeven bij punt 2.2 van de als bijlage opgenomen rapportage ‘Waterberging & Waterafvoer’.
Het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2019’ is te typeren als een gedetailleerd plan met globale elementen. Daar waar bouwplannen ten tijde van het opstellen van dit plan verleend zijn wordt dit gedetailleerd opgenomen op de verbeelding. Voor de nog te ontwikkelen gebieden wordt een bestemming met meer flexibiliteit opgenomen. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Conform de Wro voorziet onderhavig bestemmingsplan in een verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. De verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In ‘Artikel 1 Begrippen’ wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In ‘Artikel 2 Wijze van meten’ worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Bestemmingsregels
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming ‘Bedrijf’ (artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van het dierenopvangcentrum zoals gelegen in het noordelijk deel van het plangebied.
Bestemming ‘Groen’ (artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de groenstructuur van het ontwikkelde en het nader te ontwikkelen woongebied. Binnen de groenvoorzieningen zijn verhardingen voor fiets-/voetpaden en doorsteken voor auto’s toegelaten.
Bestemming ‘Sport’ (artikel 5)
De sportaccommodaties van tennisvereniging De Doornakkers en voetbalvereniging RKVV Tongelre hebben de bestemming ‘Sport’ gekregen. Gelet op het sportbeleid waarin onder meer als uitgangspunt is opgenomen om het gebruik van sportaccommodaties te verruimen en te intensiveren, zijn de gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming uitgebreid. Door een gevarieerd aanbod van sport- en aan sportgelieerde en sportgerelateerde activiteiten en evenementen kan de omgeving worden aangetrokken om de accommodaties te gebruiken. Deze functies zijn verwerkt in de bestemmingsregels.
Bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’ (artikel 6)
De spoorweg Eindhoven-Weert heeft de bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’ gekregen.
Bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (artikel 7)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming ‘Water’ (artikel 8)
Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.
Bestemming ‘Wonen – 1’ (artikel 9)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met bestaande woningen met bijbehorende voor- en achtererven alsmede in aanbouw zijnde c.q. vergunde woningen met bijbehorende voor- en achtererven. Ter hoogte van de bouwaanduiding (bg) zijn bijgebouwen toegestaan.
Bestemming ‘Wonen – 2’ (artikel 10)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden voor nader te ontwikkelen woningen met bijbehorende voor- en achtererven. In de regels zijn bepalingen opgenomen gericht op de (toekomstige) beheersituaties
Bestemming ‘Wonen – Woonwagenstandplaats’ (artikel 11)
Deze bestemming is gelegd op de gronden van de bestaande woonwagenlocatie aan het Orgelplein in de zuidoostzijde van het plangebied. Deze bestemming geeft een regeling voor de inrichting van de woonwagenstandplaatsen. De bestaande legale bebouwing is hier vastgelegd.
Dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ (artikel 12)
De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor leidingen in de vorm van hogedruk aardgastransportleiding. In de regels is een zogenaamde aanlegvergunningstelsel opgenomen om de bescherming van deze leidingen te borgen.
Dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ (artikel 13)
Deze dubbelbestemming is gelegd op de gronden die conform de provinciale verordening zijn aangeduid als ‘ecologische verbindingszone’ en ‘behoud en herstel watersystemen’. In de regels is een zogenaamde aanlegvergunningstelsel opgenomen om de bescherming van ecologische waarden en de watersystemen te borgen.
Algemene regels
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
In de algemene aanduidingsregels zijn specifieke eisen/bepalingen opgenomen die van toepassing zijn binnen de zones die zijn aangeduid als geluidzone - industrie, geluidzone – spoor , milieuzone – geurzone veiligheidszone – plasbrand aandachtsgebied en veiligheidszone – invloedsgebied spoor en buisleidingen.
De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de ‘nota Handhaving Leefomgeving 2018- 2021’. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico’s en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2019’ is een plan dat gedeeltelijk al uitgewerkt en ontwikkeld is en gedeeltelijk nog nader ontwikkeld moet worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. In onderhavige situatie is het kostenverhaal geregeld in een tussen Ballast Nedam Ontwikkeling en de gemeente Eindhoven gesloten vaststellingsovereenkomst.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 27-06-2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er geen rijks belangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met (diensten van) het rijk. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de provincie voorgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft de provincie geen opmerkingen gemaakt. Met waterschap De Dommel heeft afstemming plaatsgevonden over de watreparagraaf van dit bestemmingsplan.
Per 1 oktober 2008 is de ‘Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008’ in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Op 6 mei 2019 is een bewonersavond georganiseerd voor alle omwonenden van de wijk Tongelresche Akkers. Het conceptontwerp voor onderliggende ontwikkeling en het concept ontwerbestemmingsplan en de bijbehorende procedure is gepresenteerd aan de bewoners en iedereen is in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en bevindingen te uiten. Van deze avond is een verslag gemaakt waarin de ingediende reacties van de bewonersavond zijn weerlegd.
Over het bestemmingsplan c.q. de daarin voorgenomen ontwikkeling heeft met Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) afstemming plaats gevonden. TGE staat positief ten aanzien van het plan. In de reactie op het concept ontwerp bestemmingsplan heeft TGE dit nogmaals bevestigd en geconcludeerd dat er geen conflicten zijn tussen de belangen van TGE en de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. TGE heeft daarbij enkele opmerkingen gemaakt. De opmerkingen zijn niet gericht op de inhoud/planvorming en procedure. Deze hebben betrekking op de uitvoeringsfase van het beoogde ontwikkelingsproject in het plangebied en betreffen de integratie van faunavoorzieningen in de nieuwbouw, anticipatie op de gevolgen van klimaatverandering door maximalisatie van het waterbergend vermogen (halfverharding, wadi's, groen) en geen activiteiten in het broedseizoen. Deze aspecten hebben de aandacht van de ontwikkelaar en gemeente en zullen worden betrokken bij de uitvoering van het plan, i.c. de realisatie van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte.
Nadat het college van Burgemeester & Wethouders akkoord zijn gegaan met het ontwerpbestemmingsplan wordt de zienswijzenfase opgestart. Het ontwerpbestemmingsplan zal op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor eenieder ter inzage worden gelegd en tegelijkertijd elektronisch beschikbaar worden gesteld via de gemeentelijke website (www.eindhoven.nl) en de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl). Voorafgaand hieraan zal hiervan mededeling worden gedaan in de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven.
Vervolgens zal het plan al dan niet gewijzigd worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het vaststellingsbesluit wordt met het vastgestelde bestemmingsplan na de vaststelling ter inzage gelegd. Gedurende zes weken kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerp hebben ingediend kunnen beroep in stellen. Tegen onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld, kan elke belanghebbende beroep instellen.
Het bestemmingsplan treedt in werking op de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en er geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als er door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.
het bestemmingsplan ‘Tongelresche Akkers 2019’ met identificatienummer NL.IMRO.0772.80259-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
Wet van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied
van de externe veiligheid zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het
ontwerp van dit bestemmingsplan.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand
vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder
één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met uitzondering van:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende Inrichting;
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een muur om de druk van een hoger geleden bodem of van het water te weerstaan, bijvoorbeeld bij een heuvel of een dijk.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in bijlage 1 ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie’ behorende bij deze regels.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
gebruiksruimte voor het vervoer = de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidszone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
personen aanwezig in basisscholen, kinderdagverblijven, bejaardentehuizen, ziekenhuizen en gevangenissen.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein. .
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclame aanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in artikel 3 lid 1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor ‘Verkeer – Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, gelden de volgende regels:
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van en passende binnen de bestemming worden gebouwd, met een maximale hoogte van 5 m.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 8 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
De in artikel 8 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundige belang niet onevenredig wordt aangetast.
De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor ‘Wonen – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Ter plaatse van de bestemming ‘Wonen – 2’ zijn graafwerkzaamheden pas toegestaan zodra, conform de op 31 januari 2019 door Gras Advies uitgevoerde quickscan, aanvullend onderzoek naar de rugstreeppad is uitgevoerd en hieruit blijkt dat er geen rugstreeppadden zijn aangetroffen danwel dat er een ontheffing op de Wet natuurbescherming is verleend.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor ‘Wonen – Woonwagenstandplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het plaatsen van woonwagens of het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan-/uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in artikel 11 lid 1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
In geval van strijdigheid van de regels in dit bestemmingsplan gaan de regels van
dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen die op de desbetreffende
gronden van toepassing zijn.
In afwijking van het bepaalde bij de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mogen op of in de gronden binnen het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak behorende bij deze bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend Indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in artikel 12.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
De in artikel 12.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de betreffende leiding zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2 en het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemmingen toe te staan, mits daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied en/of aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en/of landschappelijke (groen) waarden. Daarbij zijn de regels van de betreffende bestemming van toepassing.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Ecologie' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
Het in artikel 13 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
De in artikel 13 lid 4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en/of landschappelijke (groen) waarden en van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied en nadat advies is ingewonnen bij het Waterschap.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functieaanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functieaanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe gevoellige gebouwen toegelaten, tenzij wordt aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en als sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarvoor door het bevoegd gezag ontheffing is verleend.
Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – spoor’ zijn uitsluitend nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan na vaststelling van een hogere waarde, waarbij als ontheffingscriterium geldt dat de woningen een afschermende functie vervullen en een geluidluwe zijde kennen.
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – geurzone’ mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals vermeld in artikel 18 lid 1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 19 lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 19 lid 1 met maximaal 10%.
artikel 19 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 19 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
artikel 19 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.