|
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie
Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het c
ultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.
Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2.
Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.
Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
Het bestemmingsplan Ginneken, Keermanslaan - Allerheiligenweg met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018212008-VG01 van de gemeente Breda.
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, muziekcentra, musea, ateliers, sauna's, galeries en yogastudio's. Hieronder worden niet verstaan casino's, speelautomatenhallen en seksinrichtingen.
Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest
voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte
wordt bepaald.
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorend(e):
Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien:
Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij de capaciteit van de waterbergingsvoorziening als volgt wordt berekend:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1:
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 11, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'nutsvoorziening' voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
Het perceel aan de Keermanslaan 70 in Breda was in het verleden in gebruik als basisschool en als sporthal. Inmiddels is de locatie niet meer als zodanig in gebruik. De gebouwen staan leeg en het perceel heeft een verloederde uitstraling. Voornemen is om de locatie te herontwikkelen tot woningbouwlocatie, met daarop 32 appartementen en 10 woningen.
Realisatie van woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, welke voorziet in een passende juridische en planologische regeling voor de woningbouwplannen.
De herontwikkelingslocatie bevindt zich in de woonwijk Ginneken in het zuiden van Breda; op de hoek van de Keermanslaan en de Allerheiligenweg. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn op de volgende figuur weergegeven. Het betreft het kadastrale perceel sectie M (GNK02), numer 2065, welke een oppervlakte heeft van 5.144 m2.
Luchtfoto plangebied + omgeving
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Ginneken’, dat door de gemeenteraad van Breda is vastgesteld op 15 maart 2012 en op 6 februari 2013 onherroepelijk geworden. De voormalige schoollocatie heeft een maatschappelijke bestemming, deels met bouwvlak, waardoor maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Woningen zijn door de aanvullende aanduiding ‘wonen uitgesloten’ niet toegestaan, waardoor een planologische wijziging noodzakelijk is. Aan de zuidwestzijde valt een strook binnen de bestemming 'Bedrijf'.
Uitsnede bestemmingsplan ‘Ginneken’ met in rood de ligging van het plangebied
Om de herontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een passende planologische regeling voor de realisatie van de woningen.
Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving, waarin de bestaande en toekomstige situatie wordt beschreven. Tevens wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid. De relevante beleidskaders worden beschreven in hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een verantwoording gegeven op de juridische planvorm. In hoofdstuk 6 wordt tot slot aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied bevindt zich in het zuiden van Breda, in de woonwijk Ginneken. Voorheen was het Ginneken een afzonderlijk dorp, dat in de loop van de tijd aan Breda is vastgegroeid. De locatie ligt aan de Keermanslaan, op de hoek van de kruising met de Allerheiligenweg. De Allerheiligenweg maakt onderdeel uit van de verbindende weg tussen Ulvenhout en het centrum van Breda. Aan deze weg is hoofdzakelijk woningbouw gesitueerd, op sommige locaties afgewisseld met bedrijvigheid. Ook aan de Keermanslaan zijn met name woningen gelegen.
Ten noorden, aan de overzijde van de Keermanslaan, zijn aaneengebouwde woningen en appartementen gesitueerd. Ook ten oosten, aan de overzijde van de Allerheiligenweg is dit het geval. De bebouwing aan de Marialaan betreft met name appartementencomplexen, welke starten op de hoeken met de Allerheiligenweg. Ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn, naast woningen, diverse bedrijven gesitueerd.
De noordelijke en de oostelijke begrenzing van het plangebied worden gevormd door respectievelijk de Keermanslaan en de Allerheiligenweg. Direct ten westen van het plangebied is een bedrijf met bedrijfswoning gelegen, waarvan de achterzijde grenst aan het plangebied. Direct ten zuiden van het plangebied grenst het perceel aan een bestaand onbemand tankstation met enkele bedrijfsgebouwen waarin een sportschool is gevestigd.
Op het plangebied zelf zijn in de huidige situatie twee gebouwen gelegen; een schoolgebouw en een gymzaal. Deze gebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.250 m2. De overige ruimte is in gebruik als groen en schoolplein. Er zijn diverse struiken en bomen aanwezig. Omdat de locatie niet meer in gebruik is, kent zowel de bebouwing als het overige terrein een verloederde uitstraling.
Aanzicht plangebied vanuit Keermanslaan Aanzicht plangebied vanuit Allerheiligenweg
Voornemen is om de voormalige schoollocatie te herontwikkelen tot een woningbouwlocatie met 10 aaneengebouwde woningen en 32 appartementen. Hiermee verdwijnt de huidige inrichting in zijn geheel; de gebouwen worden gesloopt. De woningen bestaan uit koopwoningen in het lage en middensegment.
Het appartementencomplex is gericht op de Keermanslaan en de woningen staan in twee rijen haaks op dit complex, parallel aan de Allerheiligenweg. Het appartementencomplex bestaat uit vier bouwlagen met een plat dak met een maximale hoogte van 15 meter. Onder het complex wordt een halfverdiepte parkeergarage gerealiseerd, die ruimte biedt voor 31 parkeerplaatsen. De aaneengebouwde woningen krijgen twee bouwlagen, met een kap.
Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan worden de maximum toegestane goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter gewijzigd in respectievelijk 6,5 en 11 meter. Deze verhoging is noodzakelijk gebleken in verband met een verrregaande vorm van industraliseren van het bouwproces met daarbij de overtuiging van initiatiefnemer dat de beste en meest duurzame woningen binnen, vanuit een fabriek, gebouwd worden.
Het innovatieve chassis zorgt voor vermindering van CO2-uitstoot door beperking van het betonvolume en de opslag van CO2 in de houten constructie. De damp-open gevelconstructie zorgt voor een gezond binnenklimaat. Tevens garandeert de fabrieksmatige productie de kwaliteit en realisatiesnelheid van een bouwproject. De modules worden nagenoeg compleet in de fabriek afgemonteerd waardoor een minimale realisatietijd op de bouwplaats haalbaar is. Op de bouwplaats worden de modules alleen nog tegen elkaar geplaatst, de naden afgewerkt en de al aanwezige installaties aan elkaar 'geklikt'.
Om dit alles te kunnen bereiken is een hogere verdiepingshoogte nodig dan traditioneel het geval is. Zo zijn de vloeren hoger en is de doorsnede hiervan ranker dan gebruikelijk om een minimaal betonvolume te verkrijgen bij voldoende constructieve en bouwfysische eigenschappen. Aanvullende hoogte is ook nodig omdat het horizontale leidingverloop deels in het vaste plafond verloopt. Het plafond met zijn installaties wordt al in de fabriek gemaakt zonder dat de vloer van de daarboven module aanwezig is. De bovengelegen module wordt immers pas op de bouwplaats er boven op geplaatst. Ook hier is dus voldoende hoogte nodig voor de draagstructuur van het plafond als de ruimtevraag voor de luchtinstallatie.
Van de oostelijke rij woningen is de voorzijde vrijwel direct aan de Allerheiligenweg gesitueerd. De voorzijde van de westelijke rij zijn gesitueerd richting het binnenterrein. Hierdoor zijn de achterzijden van de tuinen naar elkaar gelegen. Beide rijen bestaan uit vijf woningen.
Inrichtingstekening begane grond plangebied (BB architecten, 17 april 2020) + toegevoegde parkeerplaats zuidwestzijde
De ontsluiting van de te realiseren woningen wordt gerealiseerd via de Keermanslaan. Op het plangebied wordt een nieuwe weg gerealiseerd, die de verbinding vormt tussen de Keermanslaan, de parkeerkelder en de parkeerplaatsen in de buitenruimte. In totaal worden aan de westzijde van het plangebied 41 algemene parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd voor het plan. In totaal worden hiermee, inclusief parkeerkelder, 72 parkeerplaatsen gerealiseerd voor het plan. Daarnaast worden in de openbare ruimte 6 parkeerplaatsen voor toekomstige ontwikkelingen gerealiseerd. Door de inrichting van de overige buitenruimte met gras en bomen/struiken krijgt het plangebied een groene uitstraling. Onderstaande tekening geeft de inrichting van de begane grond binnen het plangebied weer.
Impressie plangebied (BB architecten, februari 2020)
De wijk Ginneken is in hoofdzaak een woonwijk, lokaal afgewisseld met kleinschalige bedrijvigheid en overige voorzieningen. Diverse locaties met kleinschalige bedrijvigheid en voorzieningen zijn in de loop der tijd verdwenen en herontwikkeld tot woningbouw. Ook dit plan betreft een dergelijke herontwikkeling, waarmee een voormalige schoollocatie wordt omgevormd tot een woningbouwlocatie. Gezien de ligging in de woonwijk is woningbouw functioneel inpasbaar.
In de woonwijk zijn diverse typologieën aan woningen gesitueerd. In de straten rondom het plangebied komen diverse woningtypen voor. Het betreft hoofdzakelijk rijwoningen, afgewisseld met tweekappers en incidenteel een vrijstaande woning. De bebouwing aan de Marialaan, die in het verlengde van de Keermanslaan is gelegen, wordt gekenmerkt door appartementen met vier bouwlagen. De appartementen zijn georiënteerd op de Marialaan. In de straten die op de Marialaan uitkomen bestaat de bebouwingsvorm uit twee bouwlagen met kap. Ook aan de Allerheiligenweg ten noorden van het plangebied zijn rijen met appartementenwoningen gelegen. Al deze appartementen bestaan uit vier bouwlagen met een plat dak. Kenmerken zijn tevens de balkons die aan de voorzijde van de appartementen aanwezig zijn.
Voorliggende woningbouwontwikkeling sluit aan op de bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. De appartementen die op de hoek van de Keermanslaan en Allerheiligenweg worden gerealiseerd bestaan uit vierlaagse bebouwing, met een plat dak. Ook krijgen de appartementen een balkon aan de voorzijde. Hiermee sluit deze structuur aan op de appartementencomplexen in de omgeving. De rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met kap. Ook dit sluit aan op het merendeel van de woningen die in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.
Door de sloop van de bestaande schoolgebouwen en de ontwikkeling van het beeldbepalende appartementencomplex in combinatie met eigentijdse rijwoningen, resulteren de plannen in een opwaardering van de ruimtelijke kwaliteit.
Dit hoofdstuk gaat in op het beleid dat de verschillende overheden voor ruimtelijke ontwikkelingen hebben opgesteld. Ten eerste het rijksbeleid, vervolgens het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijke beleid. De relevante beleidsstukken zijn beschreven, waarna is toegelicht welke/in hoeverre onderdelen hiervan betrekking op voorliggende ontwikkeling.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Beoordeling
De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit is het enige onderdeel dat relevant is voor voorliggende locatieontwikkeling en wordt in de volgende paragraaf beschreven.
Toetsingskader
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 juli 2017 is het besluit ruimtelijke ordening geactualiseerd. In de nieuwe 'ladder' is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient het bestemmingsplan te voorzien in een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Beoordeling
De ladder moet worden doorlopen indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De realisatie van 12 woningen wordt op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 32 appartementen en 10 woningen, waarmee sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is hierna getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De behoefte aan appartementen en woningen wordt voorzien binnen het bestaand stedelijk
gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering
en transformatie. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiele herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt geheel binnen de stedelijke structuur. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik moeten nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen binnen de stedelijke structuur worden gerealiseerd. Daarbij wordt eerst gekeken naar mogelijkheden voor intensivering of herstructurering.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. In de Verordening ruimte is dit beleid verder uitgewerkt in bindende regels, die in acht genomen moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
Toetsingskader
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 inwerking getreden. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, maar is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
Beoordeling
Het plangebied ligt binnen het in de interim omgevingsverordening aangewezen 'Stedelijk gebied'. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen in het Stedelijk gebied bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken en dat het gaat om een duurzame stedelijke ontwikkeling.
De gemeente Breda is gelegen binnen de regio West-Brabant van het Regionaal Ruimtelijk Overleg. Deze regio heeft in 2016 de Regionale Agenda Wonen vastgelegd. Uit de beoordeling van de hierin vastgelegde afspraken (zie paragraaf 3.3.1), blijkt dat de beoogde ontwikkeling past binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve afspraken die hierover zijn gemaakt.
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen voor een duurzame stedelijke ontwikkeling vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent onder andere dat de ruimte binnen het stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. De herstructurering van de voormalige schoollocatie naar woningen en appartementen, resulteert in een opwaardering van het stedelijk gebied ter plaatse en voldoet daarmee aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De bestaande, verloederde, bebouwing wordt immers gesloopt en vervangen door in de omgeving passende nieuwbouw. De bebouwing wordt binnen het geldende bouwvlak gerealiseerd, waarmee geen sprake is van toename van het toegestane ruimtebeslag. In het plangebied wordt een groenzone gerealiseerd met bomen en er is voldoende ruimte voor waterberging, hiermee wordt rekening gehouden met klimaatverandering. Met het plan wordt voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de interim omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de regels die in de Interim Omgevingsverordening zijn gesteld.
Toetsingskader
De Regionale Agenda Wonen 2017 van de regio West-Brabant is opgesteld door de provincie samen met de regio-gemeenten. In deze agenda wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de regionale woningvoorraad, de verwachtingen op basis van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, alsook de kwantitatieve en kwalitatieve samenstelling van de gemeentelijke woningbouwprogramma’s. Daarnaast zijn de regionale woningbouwafspraken voor de actuele 10-jaarsperiode weergegeven. De regionale woningbouwopgave biedt gemeenten in de regio een kader en de ruimte om hun woningbouwambities via de gemeentelijke woningbouwprogrammering en –planning nader in te vullen.
Beoordeling
Volgens de actuele prognose groeit de regionale bevolking nog met ruim 17.000 personen, tot ruim 710.000 inwoners in 2030. Vergeleken met de prognose uit 2011 ligt de bevolkingsgroei iets hoger en ligt het omslagpunt van groei naar krimp wat later in de tijd. Verwacht wordt dat er in West-Brabant rond 2030 ruim 333.000 woningen staan, circa 33.000 meer dan aan het begin van 2015. Tot 2030, en met name in de eerste 10-jaarsperiode, ligt er daarmee nog een behoorlijke bouwopgave voor de regio. Daarbij komt wel een groot deel van deze opgave terecht in de steden, met een accent op Breda.
In de Regionale Agenda is de woningbouwprognose voor de gemeente Breda voor de periode 2016 t/m 2025 gesteld op 8.275 woningen. Voor de periode tot 2025 kan 70% hiervan worden voorzien in de zogenaamde harde plancapaciteit (vastgestelde bestemmingsplannen).
Naast afspraken over de kwantitatieve woningvoorraad zijn er ook afspraken gemaakt over de kwalitatieve woningvoorraad. In de afgelopen jaren was er een mismatch tussen de kwaliteit van het programma (teveel dure koopwoningen, teveel appartementen) en de woonwensen. Naar verwachting zal de vraag zich voornamelijk richten op betaalbare en goedkope koop- en huurwoningen. De opnamecapaciteit van appartementen hangt samen met het huidige aandeel appartementen in de woningvoorraad, prijs, locatie en omvang van het plan.
In de samenstelling van het woningbouwprogramma blijft variatie overigens gewenst en is een eenzijdige samenstelling niet raadzaam.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal 42 woningen. Dit aantal past binnen de regionale woningbouwafspraken. Ook kwalitatief voldoet het plan aan de regionale woningbouwafspraken.
Toetsingskader
De gemeenteraad van Breda heeft in september 2013 de 'Structuurvisie Breda 2030' vastgesteld. De structuurvisie dient onder andere als regie- en toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en aanpassingen van de bestaande stad. De stad is onderverdeeld in diverse delen, waarvoor opgaven zijn geformuleerd. Daarnaast is per thema de beleidsvisie weergegeven.
Beoordeling
Wat betreft de functie wonen wordt benadrukt dat sprake is van een bevolkingstoename. Met name alleenstaanden en eenoudergezinnen. Daarbij vindt een verschuiving plaats van koop naar huur. In de bestaande woningvoorraad is verduurzaming van groot belang. Met aandacht voor jonge huishoudens, studenten en geschikt wonen voor iedereen, kiest Breda voor de differentiatie in woonmilieus. Daarbij worden functieveranderingen (kantoren, winkels, scholen e.d.) gezien als een mogelijkheid om bij te dragen aan huisvestingsmogelijkheden. Daarbij voert de gemeente de regie op het woningbouwprogramma; samen met andere partijen en bewoners wordt richting gegeven aan projecten. In de Woonvisie Breda (zie hierna) wordt nader op de relatie van de plannen met het woningbouwprogramma ingegaan.
Conclusie
Voorliggend plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Breda 2030. Door middel van herstructurering/ functieverandering wordt immers bijgedragen aan de huisvestings- mogelijkheden in het goedkope- en middensegment, waarin de woningen en appartementen zich bevinden.
Toetsingskader
De gemeenteraad van Breda heeft in december 2013 de 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' vastgesteld. Hierin geeft de gemeente richting aan wat zij op gebied van wonen willen bereiken; een complete woongemeente met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus. De koers uit de Woonvisie is nader uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Woonvisie Breda'. De volgende vier kernopgaven staan centraal:
Elke kernopgave is uitgewerkt in bijbehorende doelen, welke zijn vertaald in prestaties en acties.
Beoordeling
Het plan voorziet in 32 appartementen en 10 woningen ter plaatse van een oud schoolgebouw
en een sportzaal. De woningbouw bestaat uit koopwoningen in het goedkope en middensegment.
Het plan voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat een voormalige
schoollocatie binnen het stedelijk gebeid wordt hergebruikt. Daarnaast worden de woningen
gebouwd conform de huidige duurzaamheidseisen.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeentelijke woonvisie.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
Toetsingskader
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden; hiervoor is een m.e.r.-beoordeling of plan-m.e.r. noodzakelijk). In dit kader zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien de activiteit onder de drempelwaarde van de D-lijst valt, is een informele m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Het bevoegd gezag dient na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De informele mer-beoordeling voor activiteiten beneden de grenswaarde is vervangen door de mer-beoordelingsplicht. De mer-beoordelingsplicht is van toepassing indien:
Beoordeling
De realisatie van woningen valt onder een stedelijk ontwikkelingsproject zoals genoemd in categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. en er is sprake van een besluit zoals genoemd in kolom 4. De drempelwaarde uit onderdeel D 11.2 voor woningen ligt op 2.000 woningen of meer. De realisatie van 42 woningen, ligt ver onder de drempelwaarden van de D-lijst, waardoor kan worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling.
In de 'Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling Keermanslaan 70 te Breda' d.d. 16 augustus 2019 is onderzocht of er belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten zijn. Er is geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een mer-plicht. Door middel van een m.e.r.-beoordelingsbesluit besluit het bevoegd gezag voorafgaand aan de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan, of er al dan niet een MER moet worden opgesteld.
Conclusie
Voor het plan is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een MER-plicht.
Toetsingskader
Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, dient een bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden verricht om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen.
Beoordeling
Door AGEL adviseurs is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de actuele milieuhygienische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of er op de locatie verontreinigende stoffen in de grond of het freatisch grondwater aanwezig zijn. Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 2 opgenomen.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt het geconcludeerd:
In het plangebied is een ondergrondse olietank en leidingwerk aanwezig. Ter plaatse van deze locatie is aangegeven dat zowel zintuigelijk als analytisch in de grond en het grondwater geen verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten is aangetoond.
Middels het verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygienische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek.
Er vindt vooralsnog geen verplaatsing van grond plaats. Een onderzoek naar PFAS is vooralsnog niet aan de orde.
Conclusie
De milieuhygienische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten.
Toetsingskader
Voor de sloop van een gebouw, het verwijderen van asbesthoudend materiaal tijdens een verbouwing of renovatie is een sloopmelding nodig. Bij het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest moet ook altijd een asbestinventarisatierapport aanwezig zijn. Deze verplichting volgt uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Bouwbesluit 2012.
Beoordeling
Door CSI Asbestinventarisatie is een onderzoek uitgevoerd naar de voormalige basisschool en gymzaal in het plangebied. De gehele basisschool met de gymzaal zijn licht destructief onderzocht. Naar aanleiding van deze inventarisatie is er geen reden voor een aanvullend onderzoek.
Er is wel asbesthoudend materiaal aangetroffen. Er wordt geadviseerd het asbesthoudend materiaal te laten verwijderen door een erkend en deskundig sloopbedrijf, gecertificeerd conform het processchema asbestverwijdering. Het rapport is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Er is asbesthoudend materiaal aangetroffen, dit moet worden verwijderd voor de sloop. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn onderstaande richtafstanden opgenomen.
In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG brochure gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd.
Beoordeling
Conform de VNG brochure dient getoetst te worden of woningbouw nabij deze bedrijvigheid haalbaar is. Van belang hierbij is of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en zo ja, onder welke voorwaarden en of bestaande bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad. Voor het beantwoorden van deze vragen worden de volgende stappen doorlopen:
Gemengd gebied
Om de juiste richtafstanden te bepalen dient te worden bepaald of het plangebied in
een rustige woonwijk of in een gemengd gebied ligt. Het plangebied is gelegen in de
nabijheid van een hoofdinfrastructuur (Allerheiligenweg) en diverse bedrijfsfuncties
(zuid- en westzijde van het perceel), zie hiervoor onderstaande afbeelding. In het
gebied tussen de Keermanlaan, de Allerheiligenweg aan de oost- en zuidzijde en de
Kerkhofweg, waar het plangebeid onderdeel van uitmaakt, is derhalve sprake van een
gemengd gebied. Aan de westzijde en aan de zuidzijde bevinden zich bedrijfsbestemmingen.
Richtafstanden bedrijven rondom plangebied
Relevante bedrijven
Nabij het plangebied zijn 3 percelen bestemd als 'Bedrijf', het gaat om Keermanslaan 66, Allerheiligenweg 100 en het braakliggende perceel GNK02 M 2845. Op alledrie deze percelen zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Voor een gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter. Op bovenstaande afbeelding zijn de richtafstanden van de verschillende bedrijfspercelen weergegeven. De richtafstanden overlappen de woningbouwontwikkeling. Onderstaand is per bedrijfsperceel een toelichting op stap 3 en 4 opgenomen.
Keermanslaan 66
Op basis van het geldende bestemmingsplan is op dit perceel een maximale milieucategorie 2 toegestaan. Gezien de ligging in een gemengd gebied, is de bijbehorende richtafstand 10 meter. Het bouwvlak van het appartementengebouw ligt buiten de richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging van het appartementengebouw ten opzichte van het bedrijfsperceel en de activiteiten op het perceel zelf (kantoorfunctie), kan worden gesteld dat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied kan worden gerealiseerd en dat het bestaande bedrijf niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad.
Braakliggend perceel GNK02 M 2845
Ten zuiden van de ontwikkellocatie, achter de Allerheiligenweg 100, is een braakliggend perceel met een bedrijfsbestemming gelegen. Ook hier zijn bedrijfsactiviteiten met een milieucategorie van maximaal 2 geoorloofd en is de bijbehorende richtafstand 10 meter. Gezien dit een braakliggend terrein is, zijn hier geen milieubelastende activiteiten. Het perceel is inmiddels in eigendom van de ontwikkelaar van het plangebied. Milieubelastende activiteiten die een gezonde omgevingskwaliteit in het plangebied beperken worden dan ook niet verwacht.
Allerheiligenweg 100
Ter plaatse van de Allerheiligenweg 100 bevindt zich een tankstation met enkele bedrijfsgebouwen waarin een sportschool is gevestigd. Ook ter plaatse van dit perceel is op basis van het geldende bestemmingsplan maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Onderstaand is voor het tankstation en de sportschool het stappenplan uit de VNG-brochure doorlopen.
Tankstation
Het tankstation betreft een onbemand tankstation zonder LPG. Voor het tankstation geldt voor de aspecten geur en geluid een richtafstand van 30 meter, die vanwege de ligging in het gemengde gebied terug kan worden gebracht naar 10 meter. Voor het aspect gevaar geldt een richtafstand van 10 meter, deze kan niet verder worden teruggebracht. De afstand tussen het bedrijfsperceel en de nieuw te bouwen woningen is kleiner dan 10 meter.
In paragraaf 4.6 is een uitgebreide onderbouwing voor het aspect geur opgenomen. Voor het aspect geluid is een uitgebreid akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 4.5.1. In paragraaf 4.8 is een onderbouwing opgenomen voor het aspect gevaar.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er maatregelen noodzakelijk zijn om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te borgen. Het gaat om het plaatsen van een scherm tussen het bedrijfsperceel en de nieuwe woningen en het plaatsen van voorzetbeglazing bij een aantal woningen. Deze maatregelen zijn juridisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De te realiseren woningen leveren geen belemmeringen voor het tankstation.
Sportschool
Voor de sportschool geldt voor het aspecten geluid een richtafstand van 30 meter, die vanwege de ligging in het gemengde gebied terug kan worden gebracht naar 10 meter.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de sportschool. Dit onderzoek is in paragraaf 4.5.1 beschreven.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er maatregelen noodzakelijk zijn om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te borgen. Het gaat om het plaatsen van een scherm tussen het bedrijfsperceel en de nieuwe woningen en het plaatsen van voorzetbeglazing bij een aantal woningen. Deze maatregelen zijn juridisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De te realiseren woningen leveren geen belemmeringen voor de sportschool.
Conclusie
Door bij de planontwikkeling maatregelen te nemen zoals het plaatsen van een scherm tussen het bedrijfsperceel ten zuiden van het plangebied en de nieuwe woningen en het plaatsen van voorzetbeglazing bij een aantal woningen, zullen de te realiseren woningen geen belemmeringen leveren voor de omliggende bedrijven en zal sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Toetsingskader
De VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft afstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Deze afstanden gelden als een richtwaarde voor een goede ruimtelijke ordening. Overeenkomstig de publicatie is afwijking middels een milieukundig onderzoek en mede op basis van jurisprudentie mogelijk, mits dit gemotiveerd en onderbouwd plaatsvindt. Het is van belang dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Beoordeling
Door AGEL adviseurs is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd naar de milieuzonering als gevolg van de milieubelastende activiteiten van het zelftankstation Berkman en sportschool Rawfit aan de Allerheiligenweg 100(A) in relatie tot het bouwplan aan de Keermanslaan 70. De milieubelastende activiteiten met betrekking tot zelftankstation Berkman betreffen hoofdzakelijk voertuigbewegingen ten behoeve van het tanken. De milieubelastende activiteiten met betrekking tot sportschool Rawfit betreffen het weergeven van een muziekgeluidniveau in de bestaande en nieuw te bouwen sportruimte alsmede voertuigbewegingen. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de methoden uit de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", van 1999. Op basis daarvan is de geluidbelasting berekend ter plaatse van de dichtstbijgelegen gevels van de nieuwe woningen. Het onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Uit de resultaten blijkt dat geen overschrijding optreedt van de langtijdgemiddelde beoordelingsnormen in de representatieve bedrijfssituatie ten gevolge van de sportschool en het tankstation. Uit de resultaten blijkt dat verder dat geen overschrijding optreedt van de equivalente geluidnormen in de representatieve bedrijfssituatie ten gevolge van het tankstation.
Uit de resultaten blijkt dat overschrijding optreedt van de maximale geluidnormstellingen in de representatieve bedrijfssituatie ten gevolge van voertuigen ingevolge de sportschool en het tankstation. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn verschillende maatregelen doorgerekend waaronder de realisatie van een scherm op de perceelgrens met het tankstation en de parkeerplaats van de sportschool en het uitvoeren van de zijgevels van de woningen 1 en 10 als een dove gevel (geen te openen delen).
De gemeente heeft aangegeven dat de overschrijding van de maximale geluidnormstellingen in het plangebied zelf moet worden opgelost in plaats van het aanvragen van hogere maximale geluidniveaus voor de bedrijven en het extra geluidwerend uitvoeren van de gevels. AGEL adviseurs heeft hiervoor een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar mogelijk bouwkundige oplossingen. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Er wordt geadviseerd gebruik te maken van voorzetbeglazing ter hoogte van te openen delen bij geluidgevoelige ruimten waar overschrijdingen plaatsvinden. Op deze wijze wordt een geluidluwe zijde gecreëerd ter hoogte van het te openen deel alwaar getoetst wordt. Met de aangegeven voorzetbeglazing treedt ter hoogte van genoemde posities geen overschrijding meer op. Met (alle) genoemde akoestische maatregelen wordt een goed woon- en leefklimaat gecreëerd alsmede wordt voldaan aan de reguliere geluidnormen. De bestaande bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
De onderstaande maatregelen zijn door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van het bestemmingsplan:
Op onderstaande afbeelding zijn de rijwoningen weergegeven met nummers waarnaar in bovengenoemde maatregelen wordt verwezen. De voorzijden van de woningen 1 tot en met 5 zijn georiënteerd op het binnenterrein ten westen van de woningen. De voorzijden van de woningen 6 tot en met zijn georiënteerd op de Allerheiligenweg ten oosten van de woningen. De achterzijden van de woningen zijn gericht op de tuinen die tegenover elkaar liggen.
Rijwoningen genummerd
Conclusie
Met de genoemde akoestische maatregelen wordt een goed woon- en leefklimaat gecreëerd en er wordt voldaan aan de reguliere geluidnormen. De bestaande bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt. De maatregelen zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.
Daarnaast moet op gebied van geluid, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij worden aangesloten bij de normen van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.
Beoordeling Wet geluidhinder
De ontwikkelingslocatie is gelegen binnen de geluidzone van Allerheiligenweg en de Marialaan. Voor deze wegen is sprake van een maximum snelheid van 50 km per uur. Voor deze wegen dienen nieuwe woonfuncties te worden getoetst aan de normstelling van de Wet geluidhinder. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 6). Teneinde een flexibele indeling van het bouwplan mogelijk te houden is in het onderzoek uitgegaan van de bouwvlakken zoals die zijn vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Allerheiligenweg en de Marialaan wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting ter plaatse van de grondgebonden woningen bedraagt 60 dB en ter plaatse van de appartementen 59 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt bij geen van de woningen en appartementen overschreden.
Conform de Wgh zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren met betrekking tot stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn. Daarnaast blijkt dat ter plaatse van elke woning en appartement met een geluidbelasting hoger dan 53 dB, een gevelvlak dat aangemerkt kan worden als geluidluw (< 48 dB) aanwezig is dan wel technisch haalbaar is. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidsbeleid. De detaillering hiervan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouw. Voor de woningen waar sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB zal een hogere waarde vastgesteld moeten worden.
Beoordeling goede ruimtelijke ordening
Omdat sprake is van een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling is op grond van de Wro, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat ter plaatse van de ontwikkeling vanwege 30 km-wegen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Hierbij is ook de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegverkeersbronnen berekend (exclusief aftrek artikel 110 Wgh). Uit deze beoordeling blijkt dat het akoestisch klimaat binnen het plangebied varieert van "goed" tot "slecht". Gelet op de geluidbelasting in het kader van de Wgh in combinatie met de eisen uit het Bouwbesluit 2012, zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Verder eist het hogere waarden beleid van de gemeente Breda dat alle woningen en appartementen de beschikking hebben over een geluidluwe gevel. Hiermee kan worden gesteld dat ondanks de hoge cumulatieve geluidbelasting, als gevolg van de eis aan het binnenniveau en de geluidluwe gevel sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Ten behoeve van de planontwikkeling dient een ontheffing van hogere waarden te worden verleend. Middels een berekening van de geluidwering van de gevel dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de geluidweringseisen van het Bouwbesluit 2012.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de geluidwering van de gevels van onder andere woningen. Daarnaast dient te worden voldaan aan het hogere waarden beleid van de gemeente Breda dat eist dat alle woningen en appartementen de beschikking hebben over een geluidluwe gevel.
Beoordeling
Door AGEL adviseurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van de 10 grondgebonden woningen en de 32 appartementen. Er is een toetsing uitgevoerd aan de geluidvoorschriften volgens het Bouwbesluit 2012. Deze toetsing bestaat uit een beoordeling van de geluidwering gevel in verband met de vaststelling van een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder. Tevens dient het bouwplan te voorzien in geluidluwe gevels. Het rapport is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat bij alle verblijfsgebieden voldaan wordt aan de eisen betreffende de karakteristieke geluidwering van de gevels en binnenniveaus met de in het rapport omschreven typen beglazing en dubbele kierdichting met toepassing van suskasten of susroosters.
Conclusie
De geluidwering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en aan het hogere waarden beleid van de gemeente Breda.
Toetsingskader
De VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft afstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Deze afstanden gelden als een richtwaarde voor een goede ruimtelijke ordening. Overeenkomstig de publicatie is afwijking middels een milieukundig onderzoek en mede op basis van jurisprudentie mogelijk, mits dit gemotiveerd en onderbouwd plaatsvindt. Het is van belang dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Daarnaast gelden voor het bestaande tankstation de geurvoorschriften uit artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. Van belang hierbij is dat woningen die dichter bij bestaande geurbronnen worden gerealiseerd onaanvaardbare belemmeringen voor het bedrijf kunnen betekenen.
Beoordeling
De nieuw te realiseren woningen liggen wat betreft geur binnen een richtafstand van 10 van de inrichtingsgrens van het tankstation (zie paragraaf 4.4 voor een onderbouwing van deze richtafstanden). Echter in de onderhavige situatie liggen de afleverzuilen, die de geuremissie kunnen veroorzaken, op circa 15 meter van de voor- of achtergevel van de nieuwe woningen en dus verder dan 10 meter. De bestaande woningen aan de zuidzijde van het tankstation, die op circa 9 meter van de vulpunten zijn gelegen en op nagenoeg 5 meter van de grens van de inrichting, zijn bepalend voor het aspect geur. De bestaande woningen ten zuiden van het tankstation zijn bepalend voor de geuremissie. De nieuwe woningen leveren geen beperkingen ten aanzien van het aspect geur voor het tankstation.
Bij tankactiviteiten ontstaat verdringingslucht. Door middel van een dampretoursysteem wordt deze lucht afgezogen aan de vulopening. Bij de vulopening en de ontluchting van de brandstoftank kan verdringingslucht in kleine hoeveelheden vrij komen. Deze zijn echter vluchtig en nabij het plangebied niet of nauwelijks meer waarneembaar. Bij de bevoorrading vindt geen emissie naar de buitenlucht plaats omdat het een gesloten systeem betreft. Uitsluitend bij het aan-en afkoppelen kan incidenteel sprake zijn van emissies. Er kan worden geconcludeerd dat bij het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geur.
Conclusie
Met betrekking tot het aspect geur kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande bedrijven niet belemmerd worden door de nieuwe woningen.
Toetsingskader
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Beoordeling
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling
NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete
getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren.
De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen
zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd. In het voorliggend plan
is sprake van het toevoegen van 42 woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden
beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven.
Conclusie
Luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan de ter plaatse bestaande luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project zelf 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur onder andere bij een woning, school of sportterrein.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden.
De Monitoringstool is het instrument waarmee de stand van zaken in de uitvoering van de projecten en maatregelen in het NSL wordt gevolgd, en de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden berekend voor het achterliggende kalenderjaar en de toekomstige jaren die relevant zijn voor het NSL. De kaart van de monitoring van het NSL biedt de mogelijkheid om de verschillende resultaten van de monitoring zichtbaar te maken. Via de NSL-Monitoringstool zijn voorts de concentraties voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen.
Beoordeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Allerheiligenweg opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 nabij het plangebied weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2018.
Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peiljaar 2020 (NSL-monitoringstool 2018)
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 20 ìg/m3, 19 ìg/m3 en 7 ìg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en en PM2,5 (25 ìg/m3) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden. De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ter plaatse van het plan de jaargemiddelde
concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde
grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat
de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst
geen overschrijdingen verwacht.
Toetsingskader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Inventarisatie
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied de volgende relevante risicobronnen aanwezig zijn:
Onderzoek
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 42 woningen. Doordat een woningen in de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid als kwetsbare objecten worden beschouwd, speelt dit aspect een rol bij de haalbaarheid van het initiatief.
Inrichting tankstation Allerheiligenweg 100
Voorheen verkocht dit tankstation tevens LPG. De LPG-tank is echter reeds gesaneerd en de vergunning is ingetrokken. Door het vervallen van het LPG-verkooppunt gelden hier geen risicocontouren of invloedsgebieden die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Transportroute snelweg A27
De A27 maakt deel uit van het Basisnet waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd en ligt op circa 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Omdat het plangebied dus niet gelegen is binnen de 200 meter van deze transportroute, is voor deze risicobron het bepalen van de hoogte en toename van het groepsrisico niet aan de orde. Het plangebied is echter wel gelegen in het invloedsgebied van verschillende stofgroepen, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico evenwel wel benodigd is. Die verantwoording gaat in op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Beschrijving maatgevend scenario
Gelet op de afstand van het plangebied tot de risicobron en de vervoerde stofgroepen is een toxisch scenario het maatgevende scenario. Een toxisch incident met giftige gassen treedt op wanneer als gevolg van een brand toxische dampen vrijkomen. Deze dampen worden meegevoerd door de wind.
Bestrijdbaarheid
Incident toxische stoffen
Bij een incident met toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid
Met het voornemen worden geen functies mogelijk gemaakt die gericht zijn op personen die niet of verminderd -zelfredzaam zijn. In het algemeen kunnen er wel personen aanwezig zijn met een verminderde zelfredzaamheid, maar daarbij zijn altijd wel zelfredzame personen aanwezig die verminderde zelfredzame personen in veiligheid te brengen.
Voor het aspect zelfredzaamheid wordt geadviseerd wordt om de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant in een vroegtijdig stadium van de bestemmingsplanprocedure te betrekken en om advies te vragen.
Incident toxische stoffen
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, dit bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident met toxische stoffen is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk, waarbij de meest voorkomende windrichting in Nederland vanuit het zuidwesten komt.
De ligging van het plangebied ten opzichte van de Rijksweg A27 is gezien de overheersende zuidwestelijke windrichting gunstig.
Om de zelfredzaamheid te vergroten bij het vrijkomen van toxische stoffen (niet zichtbaar) is het van belang dat het gemeentelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet.
Aangenomen wordt dat –gezien de ligging binnen de bebouwde kom van Breda - de dekking van het WAS geheel over het plangebied gelegen is. Verder wordt aanbevolen om de nieuwe bebouwing te voorzien van afsluitbare ventilatievoorzieningen waardoor de schuilmogelijkheden worden verbeterd. Daar zal bij het bouwplan uitvoering aan dienen te worden gegeven. In het kader van de procedure tot vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan is nader advies ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid gewenst. Dit nader advies zal verwerkt worden in het ontwerpbestemmingsplan.
Conclusie
Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid. Een nader onderzoek is niet benodigd.
De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te halen. Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Breda en het Waterschap de Brabantse Delta.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. Door AGEL adviseurs is in maart 2017 een waterparagraaf opgesteld. In Bijlage 8 is de volledige waterparagraaf opgenomen.
Beoordeling
De waterparagraaf beschrijft de (eventuele) invloeden van de beoogde ontwikkeling op de aanwezige waterhuishouding en middels welke maatregelen en voorzieningen deze invloeden kunnen worden geminimaliseerd.
Conform het beleid van de gemeente Breda komt het waterbezwaar voor de Keermanslaan
uit
op:
Gezien de ligging van het plangebied binnen een Attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000, en de te verwachte GHG-situatie is in aanvulling op de waterparagraaf door AGEL adviseurs een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. In Bijlage 9 is het volledige doorlatendheidsonderzoek opgenomen. Middels dit onderzoek wordt er meer inzicht verkregen in de infiltratiemogelijkheden binnen het plangebied.
De zandlaag boven het leempakket is geschikt voor infiltratie. De exacte GHG-situatie is op basis van de huidige gegevens niet te bepalen. De grondwaterstand van 1,40 tot 1,60 m –mv is gemeten in de periode dat de hoogste grondwaterstanden normaliter optreden. Indien voor de planontwikkeling voor een ondergrondse infiltratievoorziening wordt gekozen, zal middels grondwatermonitoring (duur minimaal 1 jaar) de grondwaterfluctuatie inzichtelijk gemaakt dienen te worden. Bij het toepassen van een bovengrondse infiltratievoorziening zal deze niet onder de verwachte GHG-situatie komen. Voor de ontwikkelingslocatie wordt mede door de onzekerheid van de GHG-situatie het toepassen van een wadi-voorziening geadviseerd. Wel dient rekening gehouden te worden dat voor wadi-bodems een maximale k-waarde (doorlaatfactor) aangehouden mag worden van 0,5 m/dag. Dit heeft te maken met de groei van gras en vervuiling in de loop der jaren waardoor de k-waarde zal afnemen.
Het waterbezwaar bedraagt in totaal 37,2 m3. Deze wateropgave wordt ingevuld door het plaatsen van kratten onder de weg.
Conclusie
Middels de waterparagraaf en een doorlatendheidsonderzoek zijn de effecten van de planontwikkeling op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot het aspect water.
Toetsingskader en beoordeling
De woningbouwontwikkeling resulteert in een toename van de verkeersgeneratie. Om de toename van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal in beeld te brengen, is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Hierin worden cijfers genoemd voor verschillende typen woningen, op basis van de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de kenmerken van de omgeving (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied).
Op basis van gegevens van het CBS is de gemeente Breda aangeduid als ‘sterk stedelijk’ gebied. Het plangebied kenmerkt zich als ‘rest bebouwde kom’. De 10 koopwoningen betreffen tussen- en hoekwoningen. De 32 appartementen worden ter verkoop aangeboden en liggen in zowel het goedkoop- als middensegment. Appartementen in het midden segment resulteren in een hogere verkeersgeneratie dan in het goedkope segment. In de onderstaande berekening is derhalve uitgegaan van een worst-case scenario van enkel koopappartementen in het middensegment.
Type | Max.verkeergeneratie | Aantal woningen per wonintype | Totale verkeersgeneratie per woningtype (mvt/etmaal) |
Koop, tussen/hoek |
7,5 | 10 | 75 |
Koop, etage midden | 6,0 | 32 | 192 |
TOTAAL: | 267 (mvt/etmaal) |
Conclusie
Uit de berekening blijken de plannen te resulteren in een toename van 267 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename kan als beperkt worden aangemerkt in relatie tot de totale verkeersgeneratie binnen het plangebied en de capaciteit van de Allerheiligenweg.
Toetsingskader en beoordeling
In 2004 heeft de gemeente de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld, met als doel het toekomstige parkeergebruik te optimaliseren. In 2013 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden. In de bijlage van de herijking is in de Nota Parkeernomen ingegaan op het benodigde aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de parkeernormen wordt een gebiedsindeling gehanteerd. Het plangebied ligt binnen het gebiedstype ‘overig gebied’. In de volgende tabel zijn de parkeernomen voor dit gebiedstype te vinden, evenals het hieruit volgend benodigd aantal parkeerplaatsen voor voorliggende ontwikkeling. Dit aantal betreft 67 parkeerplaatsen.
Type | Parkeernorm in 'overig gebied'(per woning) | Aantal wonigen per woningtype | Benodigd aantal parkeerplaatsen per wonintype |
Koop, tussen/hoek | 1,9 | 10 | 19 |
Koop, etage midden | 1,5 | 32 | 48 |
TOTAAL: | 67 (mvt/etmaal) |
Beoordeling
De planontwikkeling dient te voorzien in ten minste 67 parkeerplaatsen. In de ondergrondse parkeerkelder, onder het appartementencomplex, worden 31 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd op maaiveld in de buitenruimte. In totaal worden aan de westzijde van het plangebied 41 algemene parkeerplaatsen gerealiseerd voor het plan gerealiseerd. In totaal worden hiermee, inclusief parkeerkelder, 72 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden 6 parkeerplaatsen voor toekomstige ontwikkelingen in de openbare ruimte gerealiseerd.
Overzicht parkeerplaatsen in plangebied
Conclusie
De planontwikkeling voorziet in de realisatie van 72 parkeerplaatsen voor het plan. Deels in een ondergrondse parkeerkelder en deels in de buitenruimte (zie paragraaf 2.2). Voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Toetsingskader
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving. AGEL adviseurs heeft in het kader van de Wet natuurbescherming in maart 2017 een quickscan uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 10 opgenomen.
Beoordeling gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNB is het gebied "BovenMarkdal" en betreft het type: ‘Zand- en kalklandschap (N01.04)’, gelegen op circa 540 meter ten westen van het plangebied. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNB. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNB en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Natuur Netwerk Brabant is met de voorgenomen planontwikkeling geen sprake.
Op een afstand 1,2 kilometer ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse bos” dat stikstofgevoelig is. Verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn, gezien de afstand tot het Ulvenhoutse Bos, met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing. Wel is onderzocht wat de gevolgen zijn van voorliggend plan op de stikstofdepositie op het Ulvenhoutse Bos.
Stikstofdepositie
Bijna in alle Natura 2000-gebieden zijn beschermde habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor het behalen van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Het gaat hier om verbindingen van het chemische element stikstof (N) die een verzurende of vermestende werking hebben. Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is onderzocht wat de bijdrage van voorliggend bestemmingsplan aan stikstofdepositie is op omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase en bouwfase van de realisatie van de woningen. Vervolgens is bepaald of deze resultaten leiden tot mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Op basis van de Aerius calculator (versie 15 oktober 2020) is een berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase en bouwfase van de realisatie van de nieuwe woningen. De stikstofdepositie in de grbuiksfase wordt met veroorzaakt door verkeersbewegingen. UI de berekeningen zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j gekomen. Hiermee geldt het voorgenomen plan geen negatieve effecten heeft op het Ulvenhoutse Bos. De uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in Bijlage 11.
Beoordeling soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Middels een quickscan Wet natuurbescherming is inzicht hierin verkregen.
In onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Er is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Om te voorkomen dat broedvogels worden verstoord, moet de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.
Nader onderzoek vleermuizen
Door Ekoza is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden een negatief effect hebben op vleermuizen kunnen hebben. Omdat er een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is in het schoolgebouw, dienen op voorhand van de sloop maatregelen getroffen te worden. Voor de sloop is een ontheffing van de Wet natuurbescherming en een ecologisch werkprotocol noodzakelijk. het onderzoek is als Bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
De aanwezige flora en fauna vormen geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling. Met betrekking tot vleermuizen is voor de sloop een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd en er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld.
In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Toetsingskader
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1. Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Beoordeling
Door Transect is een Programma van Eisen opgesteld voor een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Het PvE is Bijlage 13 bij het bestemmingsplan gevoegd. Met het PvE wordt in een van de randvoorwaarden voor het uitvoeren van dit inventariserende veldonderzoek door middel van proefsleuven voorzien. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt of, en in hoeverre, er een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig is.
Conclusie
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Uit archeologisch onderzoek
moet blijken of sprake is van archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. De
resultaten worden te zijner tijd in de toelichting vermeld.
Toetsingskader
Er dient een beschrijving te worden opgenomen van de historisch geografische waarden (beschermd en onbeschermd) op basis van de Cultuurhistorische Landschapsinventarisatie Gemeente Breda (Leenders 2006).
Beoordeling
Tot 1942 maakte het plangebied onderdeel uit van het afzonderlijke dorp Ginneken. De oudste vermelding van de plaats Ginneken komt uit het jaar 1246, maar het dorp is ouder. Rond het jaar 1200 is door de Limburgse abdij van Thorn waarschijnlijk de eerste kerk in Ginneken gesticht. Voor wat betreft de historische situatie van het plangebied zijn meerdere historische kaarten geraadpleegd (zie Bijlage 13). Op de oudste, gedetailleerde kaart, het Minuutplan, uit 1811-1832,2 is te zien dat het plangebied onbebouwd is. Het onbebouwde beeld blijft zo totdat in tweede helft van de 19e eeuw te zien is dat het gebied bebost is, maar tegen het einde van de 19e eeuw reeds weer onbebouwd is.
Dit beeld blijft zo, totdat het huidige schoolgebouw met gymzaal in 1951 in het plangebied worden gebouwd. Wel is nog op te merken dat aan het begin van de 20e eeuw ten westen van het plangebied een hoofdweg ligt, maar dat de hoofdweg rond 1980 ten oosten van het plangebied komt te liggen. Voor wat betreft Ginneken en omgeving heeft het plangebied dus wel altijd dichtbij de hoofdwegen gelegen.
Conclusie
Met de planontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming.
Toetsingskader
Begin 2017 heeft het gemeentebestuur het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 (UP Klimaat) vastgesteld. De gemeente Breda heeft zich ten doel gesteld om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. Vanaf 2050 is de stad ook klimaatbestendig. Dus minder stenen, meer groen en ruimte voor wateropvang.
Het klimaat verandert. De gemiddelde temperatuur stijgt wereldwijd. De zeespiegel stijgt en de seizoenen worden verstoord. Breda krijgt te maken met zachte winters en hete zomers. Bovendien nemen de weersextremen toe, zoals hevige regenval, hardere stormen en langere periodes van droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefomgeving en de openbare ruimte. Klimaat (CO2 )-neutraal wil zeggen dat eerst de CO2 van het totale energieverbruik in de stad wordt verminderd tot tenminste 50% van het huidige verbruik. De resterende energiebehoefte wordt dan lokaal en door duurzame energiebronnen als wind- molens en zonnepanelen opgewekt.
Energietransitie vraagt om een stedelijke strategie en afstemming van toepassing van energiebesparing en duurzame energievoorziening voor wijken (woningen, zakelijke markt) industrie en mobiliteit. Energietransitie heeft bijzondere ruimtelijke consequenties en daarom is ook de aansluiting gezocht met de Structuurvisie Breda 2030.
Beoordeling
De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. De EPC-eis van het casco van de woningen moet gelijk of lager zijn dan de eis in het Bouwbesluit. Wanneer sprake is van een combinatiegebouw moet voldaan worden aan de in het Bouwbesluit gestelde eis. De EPC-berekening wordt uitgevoerd conform de wettelijk vigerende bepalingsmethode (NEN 5128 / NEN 7120). Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. De woningen worden gasloos uitgevoerd.
De woningen kunnen worden voorzien van zonnepanelen. In het plangebied wordt daarnaast een groenzone aangelegd met bomen die bijdraagt aan hittebestendigheid en er is voldoende ruimte voor waterberging in het plangebied.
Conclusie
Met het beoogde plan wordt bijgedragen aan duurzaamheid en klimaatadaptatie.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De indeling en inhoud van dit bestemmingsplan is deels gebaseerd op de gemeentelijke
standaard en deels op het geldende bestemmingsplan 'Ginneken'. Voor het overige is
de plansystematiek gebaseerd op en sluit deze aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen
De bestemming ‘Groen’ biedt randvoorwaarden aan de openbare ruimte binnen het plangebied zonder primaire verkeersfunctie. Binnen de bestemming zijn groen, water en waterhuishoudkundige-, speel- en nuts- voorzieningen, verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden en kunstobjecten toegestaan. Verder is er binnen de groenbestemmings een regeling opgenomen ten behoeve van overhangende bouwdelen, zoals balkons en luifels.
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de infrastructuur binnen het plangebied. De bestemming maakt geen bebouwing mogelijk. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn mogelijk in de vorm van speelvoorzieningen, lichtmasten, kunstobjecten en overige bouwwerken, indien deze voldoen aan de in de regels benoemde bouwhoogte.
Wonen
De met 'Wonen' bestemde gronden, zijn primair bestemd voor woningen met bijbehorende
tuinen. Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden-beroeps-
of bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de beroepsmatige activiteiten zijn specifieke
gebruiksregels opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van
de aanduiding 'bouwvlak'. Verder zijn ondergeschikte functies als tuinen, parkeervoorzieningen,
groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tot slot zijn
regelingen opgenomen wat betreft aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
Waarde - Archeologie
In het bestemmingsplan is, ter bescherming van de archeologische waarden, over het gehele plangebied een dubbelbestemming opgenomen. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Op gronden met een archeologische verwachtingswaarde mogen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen gebouwen worden gebouwd. Hier kan van worden afgeweken indien door middel van ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat plaatse van de te bebouwen grond geen archeologische waarden aanwezig zijn, of indien passende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 7.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 7.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Alle voorbereidings- en uitvoeringskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Breda en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het plan is voor de gemeente Breda derhalve een kostenneutrale ontwikkeling.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Tijdens de haalbaarheidsfase is een bewonersavond georganiseerd. Hier kwamen geen noemenswaardige zaken naar boven. De buurt was over het algemeen positief en het grootste deel van de bezoekers was geïnteresseerd in een woning.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig bestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleg instanties. Hierna zijn de vooroverlegreacties kort beschreven.
Provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant geeft in haar vooroverlegreactie aan dat het plan in overeenstemming is met provinciale belangen.
Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta geeft in haar vooroverlegreactie aan dat aangeven moet worden hoe de wateropgave van 37 m2 wordt ingevuld. Dit vindt plaats door middel van kratten onder de weg. Paragraaf 4.9 is hiermee aangevuld. Verder geeft het waterschap advies om bij de bouw van de kelder rekening met grondwater te houden en te zorgen voor een waterdichte constructie. Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw dient te worden voldaan aan de regels uit de Keur. Verder wordt positief geadviseerd.
Brandweer Midden- en West Brabant
De brandweer geeft in het kader van het vooroverleg het Standaard advies 2018 toegezonden en aangegeven is dat het plan voldoet aan het standaard advies. Verder is aangegeven dat de bereikbaarheid problematisch is. Om hier aan tegemoet te komen wordt bij de inrichting van de openbare ruimte een opstelplaats voor brandweer gerealiseerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen z
ullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.