direct naar inhoud van Planregels
Plan: N340/N48 Zwolle - Ommen, herziening 2017
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.PIPN340herz2017-VG01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het N340/N48 Zwolle - Ommen, herziening 2017 met identificatienummer NL.IMRO.9923.PIPN340herz2017-VG01 van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 inpassingsplan 2012:

het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen met identificatienummer NL.IMRO.9923.PIPN340-VG01 zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 12 juli 2012 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 juni 2013 (zaaknummer 201208752/1/R1);

1.4 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 Begrippen - specificatie Dalfsen

Binnen de bestemmingen voorzien van de specificatie Dalfsen zijn aanvullend de begrippen van toepassing als vermeld in Bijlage 1 van deze regels.

1.9 Begrippen - specificatie Ommen

Binnen de bestemmingen voorzien van de specificatie Ommen zijn aanvullend de begrippen van toepassing als vermeld in Bijlage 2 van deze regels.

Voor het overige zijn de regels van artikel 1 van inpassingsplan 2012 onverkort van toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Wijze van meten - specificatie Dalfsen

Binnen bestemmingen voorzien van de specificatie Dalfsen zijn aanvullend de bepalingen van toepassing als vermeld in Bijlage 3 van deze regels.

2.2 Wijze van meten - specificatie Ommen

Binnen bestemmingen voorzien van de specificatie Ommen zijn aanvullend de bepalingen van toepassing als vermeld in Bijlage 4 van deze regels.

Voor het overige zijn de regels van artikel 2 van inpassingsplan 2012 onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Dalfsen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. bosaanleg, ter plaatse van de aanduiding 'bos';
  • c. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk (met een maximale oppervlakte van 50 m²);
  • e. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • f. de waterhuishouding;
  • g. extensieve dagrecreatie;
  • h. de landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel;
  • i. zorgboerderijen, kleinschalige voorzieningen voor kinderopvang;
  • j. paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend binnen het bouwperceel is toegestaan;
  • k. behoud van natuur- en landschapswaarden;

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, parkeer-, groen-, en overige voorzieningen en agrarische cultuurgronden.

Onder het doel 'behoud van natuur- en landschapswaarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • perceels- en erfbeplantingen;
  • openheid.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Dalfsen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend in het zoekgebied en daarbinnen uitsluitend op het bouwperceel worden gebouwd en uitsluitend ten dienste van één agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - agrarisch bedrijf a': 15.000 m²;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - agrarisch bedrijf b': 10.000 m²;
  • b. bebouwing ten behoeve van teelt ondersteunende kassen is niet toegestaan;
  • c. de agrarische bedrijfsgebouwen en de bouwwerken bedoeld in lid 3.2.4 worden ten opzichte van elkaar geconcentreerd en gebouwd binnen het daarvoor geldende bouwperceel zoals bedoeld onder a, met dien verstande dat:
    • 1. voor het bouwen van gebouwen vanaf 500 m² tot en met 2.000 m² het gebouw landschappelijk dient te worden ingepast;
    • 2. voor het bouwen van gebouwen van meer dan 2.000 m² het bouwplan vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;
  • d. voor het bouwen van gebouwen geldt voorts dat:
    • 1. de afstand van de gebouwen uit de as van de wegen ten minste 20 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 5,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 12 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 18° bedraagt;
    • 5. een bedrijfsgebouw ten hoogste één bouwlaag mag bevatten.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen bovendien geldt dat:

  • a. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het in lid 3.2.1 onder a genoemde bouwperceel;
  • b. per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd, waarbij één huishouden per bedrijfswoning is toegestaan en met een inhoud van ten hoogste 750 m³, dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de bestaande inhoud;
  • c. de goothoogte ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • d. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°.
3.2.3 Bijbehorend bouwwerk bij bedrijfswoning

Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen geldt bovendien dat:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwperceel;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste bedraagt 75 m² dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, een en ander onverminderd het bepaalde in lid 3.2.1;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • e. de bijbehorende bouwwerken op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van:
    • 1. (ruw-)voedersilo's, kunstmestsilo's en hooibergen bedraagt ten hoogste 12 m;
    • 2. mestsilo's, exclusief afdichting, bedraagt ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst-)mest en mestplaten bedraagt ten hoogste 2,5 m;
    • 4. één windturbine bedraagt ten hoogste 15 m (as-hoogte);
    • 5. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van kuilvoer bedraagt ten hoogste 2,5 m;

met dien verstande dat de bouwwerken genoemd onder 1,2,3 en 4 uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwperceel en met dien verstande dat het bouwplan van de onder 5 genoemde windturbine vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing.

  • b. de bouwwerken genoemd in lid 3.2.4 onder a5 mogen ook buiten het bouwperceel worden gebouwd, maar wel binnen het zoekgebied;
  • c. de bouwwerken genoemd in lid 3.2.4 onder a5 blijven buiten beschouwing bij de berekening van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • d. in uitzondering op het bepaalde onder a en b mogen buiten het zoekgebied zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder a, de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
    • 1. boog- en tunnelkassen, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en waarvoor bovendien geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m² per bedrijf;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in lid 3.2 kan het bevoegd gezag bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen stellen. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:

  • a. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen,

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) situering van de bebouwing onderling te verzekeren.

3.3.2 Procedure

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatigheid en dit in overeenstemming blijft met de bestemming, voor de agrarisch in gebruik zijnde gronden afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub d1 en toestaan dat deze afstand wordt verminderd indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder is gebleken dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat;
  • b. lid 3.2.1 sub d2 voor wat betreft de goothoogte van een stal met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen;
  • c. lid 3.2.1 sub d3 voor wat betreft de bouwhoogte van een stal met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 15 m bedraagt;
  • d. lid 3.2.1 sub d4 en/of 3.2.4 sub d en een afwijkende dakhelling toestaan ten behoeve van een afwijkende dakvorm;
  • e. lid 3.2.1 sub e en een tweede bouwlaag toestaan ten behoeve van opslag, kantoor of andere facilitaire voorzieningen;
  • f. lid 3.2.2 sub b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    • 2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
  • g. de inhoud van de woning/de bouwmassa ten behoeve van de huisvesting van de twee huishoudens mag worden vergroot tot ten hoogste 1.000 m³, met dien verstande dat:
  • h. er geen sprake is van meerdere bedrijfswoningen op het perceel;
  • i. de noodzaak voor de huisvesting van beide huishoudens voor toezicht op het bedrijf noodzakelijk is;
  • j. lid 3.2.2 sub b en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut, al dan niet in combinatie met het huisvesten van twee huishoudens conform 3.4.1 sub i;
  • k. lid 3.2.3 sub e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan lid 3.2.3 sub e opgenomen afstand te voldoen.
  • l. lid 3.2.4 onder a voor wat betreft de bouwhoogte van een kunstmestsilo respectievelijk een voedersilo en toestaan dat deze wordt verhoogd tot ten hoogste 14 m respectievelijk 25 m;
  • m. lid 3.2.4 onder a voor het bouwen van meerdere windturbines met as-hoogtes van ten hoogste 15 m, met dien verstande dat uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing en het landschap.
3.4.2 Afwegingskader

Een in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken als woning of recreatiewoning of recreatief nachtverblijf, anders dan voor bed en breakfast;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een kleinschalig kampeerterrein, uitgezonderd voor zover bestaand;
  • c. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • e. het gebruik van meer dan 50 m² aan bebouwing ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk et cetera;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van de (co-)vergisting van bedrijfseigen mest met een verwerkingscapaciteit van meer dan 80 ton per dag;
  • g. het gebruik van de gronden voor de teelt van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
  • h. het gebruik van boog- en tunnelkassen buiten de periode van 1 september tot en met 30 april.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5.1 sub a ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 200 m² bedraagt ;
      de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. ten hoogste ruimte geboden wordt voor 15 slaapplaatsen per agrarisch bedrijf;
  • b. lid 3.5.1 sub a ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt, seizoensgebonden, recreatief nachtverblijf in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen (kampeerboerderij);
  • c. lid 3.5.1 sub b ten behoeve van een vestiging of uitbreiding van een kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van het volgende:
    • 1. een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan bij een actief agrarisch bedrijf waarvan de omvang ten minste 40 NGE bedraagt en bestaande kleinschalige kampeerterreinen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
    • 2. de maximale oppervlakte en hoogte van tenthuisjes bedraagt respectievelijk 28 m² en 3,3 m;
    • 3. het aantal standplaatsen bedraagt niet meer dan 25;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein worden in bestaande gebouwen ingepast;
    • 5. indien de voorzieningen niet in bestaande gebouwen kunnen worden ingepast er nieuwbouw mogelijk is met dien verstande dat:
      • de nieuwbouw uitsluitend binnen het agrarisch bouwperceel mag plaatsvinden;
      • er maximaal 50 m² nieuwe voorzieningen per kleinschalig kampeerterrein gebouwd mogen worden;
      • de nieuwbouw past binnen een voor het gehele perceel opgesteld erfinrichtingsplan;
    • 6. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
  • d. lid 3.5.1 sub e ten behoeve van gebruik van de bestaande bouwmassa voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar maximaal 1% van de oppervlakte van het totale agrarisch bouwperceel;
  • e. lid 3.5.1 sub g ten behoeve van de teelt van beplantingsgewassen indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van het gebied.


3.6.2 Afwegingskader

  • a. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 3.6.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf en de landschappelijke inpassing.
  • b. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 3.6.1 sub a en b dient mede betrokken te worden de wijze waarop permanente bewoning door de bedrijfsvoerder zal worden tegengegaan.
  • c. De afwijkingsbevoegdheid in lid 3.6.1 sub a dan wel b vindt geen toepassing, indien dit leidt tot een stapeling van inpandige verblijfseenheden.
  • d. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 3.6.1 sub d dient mede betrokken te worden de mate waarin wordt bijgedragen aan een gevarieerd toeristisch product van de regio.
  • e. Indien de belangen onevenredig worden geschaad vindt de in lid 3.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch - Dalfsen' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van agrarische gebiedsontsluitingswegen, (voet- of ruiter-)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische percelen en koe- en kavelpaden;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
  • b. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
3.7.2 Uitzonderingen

Lid 3.7.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • c. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer.
3.7.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere-werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of aangrenzende natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw - Dalfsen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van glastuinbouwbedrijven;
  • b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;
  • c. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. (met een maximale oppervlakte van 50 m²);
  • d. de waterhuishouding;
  • e. de landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, parkeer-, groen-, en overige voorzieningen - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - en agrarische gronden.


Het maximaal aantal glastuinbouwbedrijven mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijven'.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Glastuinbouw - Dalfsen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van één reëel glastuinbouwbedrijf;
  • b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kas', waarbij de oppervlakte van gebouwen, niet zijnde kassen, niet meer dan 500 m² bedraagt en met dien verstande dat:
    • 1. voor het bouwen van gebouwen vanaf 500 m² tot en met 2.000 m² het gebouw landschappelijk dient te worden ingepast;
    • 2. voor het bouwen van gebouwen van meer dan 2.000 m² het bouwplan vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;
  • c. voor het bouwen van gebouwen geldt voorts dat:
    • 1. de afstand van de gebouwen uit de as van de wegen ten minste 20 bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 5,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 12 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 18° bedraagt.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen bovendien geldt dat:

  • a. per glastuinbouwbedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd, waarbij één huishouden per bedrijfswoning is toegestaan en met een inhoud van ten hoogste 750 m³, dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de bestaande inhoud;
  • b. de goothoogte ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • c. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°.
4.2.3 Bijbehorend bouwwerk bij bedrijfswoning

Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen geldt bovendien dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste bedraagt 75 m² dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de bestaande oppervlakte, een en ander onverminderd het bepaalde in lid 4.2.1;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • d. de bijbehorende bouwwerken op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Nadere eisen
  • a. Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in lid 4.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:
    • 1. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
    • 2. de nokrichting van de kappen van gebouwen,

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren.

  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in artikel 42 lid 42.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatigheid en dit in overeenstemming blijft met de bestemming, voor de voor glastuinbouw in gebruik zijnde gronden afwijken van bepaalde in:

  • a. 4.2.1 sub b ten behoeve van een grotere oppervlakte aan gebouwen, niet zijnde kassen, tot maximaal 1.000 m²;
  • b. 4.2.1 sub c1 en toestaan dat deze afstand wordt verminderd indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder is gebleken dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat;
  • c. 4.2.1 sub c2 ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 6 m;
  • d. 4.2.1 sub c4 en/of 4.2.2 sub c en een afwijkende dakhelling toestaan ten behoeve van een afwijkende dakvorm.
  • e. lid 4.2.3 sub d en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan lid 4.2.3 sub d opgenomen afstand te voldoen.
4.4.2 Afwegingskader

Een in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor recreatief nachtverblijf, anders dan voor bed en breakfast;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan glastuinbouwdoeleinden;
  • d. het gebruik van meer dan 50 m² aan bebouwing ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk et cetera.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regel in:

  • a. lid 4.5.1 sub a ten behoeve van recreatief nachtverblijf in bestaande bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per glastuinbouwbedrijf ten hoogste 200 m² bedraagt ;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 3. ten hoogste ruimte geboden wordt voor 15 slaapplaatsen per glastuinbouwbedrijf;
  • b. lid 4.5.1 sub a ten behoeve van aan de glastuinbouw ondergeschikt, seizoensgebonden, recreatief nachtverblijf in bestaande bedrijfsgebouwen (kampeerboerderij);
  • c. lid 4.5.1 sub d ten behoeve van gebruik van de bestaande bouwmassa voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar maximaal 250 m².
4.6.2 Afwegingskader
  • a. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 4.6.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf en de landschappelijke inpassing.
  • b. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 4.6.1 sub a en b dient mede betrokken te worden de wijze waarop permanente bewoning door de bedrijfsvoerder zal worden tegengegaan.
  • c. De afwijkingsbevoegdheid in lid 4.6.1 sub a dan wel b vindt geen toepassing, indien dit leidt tot een stapeling van inpandige verblijfseenheden.
  • d. Bij de beoordeling van de afwijking in lid 4.6.1 sub c dient mede betrokken te worden de mate waarin wordt bijgedragen aan een gevarieerd toeristisch product van de regio.
  • e. Indien de belangen onevenredig worden geschaad vindt de in lid 4.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 5 Agrarisch - Ommen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Ommen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw;
  • b. sierteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sierteelt';

alsmede voor bijbehorende voorzieningen zoals:

  • c. (ontsluitings)wegen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater.
5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten dienste van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend ter plaatse van de de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een (bedrijfs-)woning niet toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b is buiten het bouwvlak, maar binnen een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak, een complex van aaneengesloten voorzieningen zoals sleufsilo's, kuilvoerplaten, pot- en containerteelt, buitenrijbanen, foliebassins en mestzakken toegestaan, met dien verstande dat voldoende afstand tot omliggende hindergevoelige objecten in acht wordt genomen;
  • e. ten aanzien van buitenrijbanen geldt het volgende:
    • 1. de afmeting van een buitenrijbaan mag maximaal 20 x 40 m bedragen;
    • 2. de buitenrijbaan en bijbehorende lichtmasten dienen op minimaal 50 m van bouwvlakken van derden geplaatst te worden;
  • f. overigens geldt het volgende:

  max. oppervlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   volledig bouwvlak   5,5 m   12 m  
voedersilo's       15 m  
erf - of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn       1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen       2 m  
lichtmasten       6 m  
veldschuren   bestaand   bestaand   bestaand  
sleufsilo's       2 m  
(overige) bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3 m  
5.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor opslag van goederen met een totale opslaghoogte van meer dan 4 m.
  • b. Het is verboden om gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van in plastic verpakte hooibalen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren;
  • b. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. aanbrengen opgaande beplanting (m.u.v. erfbeplanting);
  • d. verwijderen opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden;
  • e. aanleg verharde wandel- of fietspaden en overige verhardingen > 50 m2 (niet zijnde kavelpaden);
  • f. aanleg kavelpaden;
  • g. aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm bij wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en afgraven dan wel ten behoeve van ontginningen met uitzondering van de aanleg van drainage.
5.4.2 Uitzondering

Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van de bestemming en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking;
  • d. werken en werkzaamheden die passen binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming of worden genoemd in een beheersplan voor de betreffende natuurgebieden.
5.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Dalfsen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor de bestaande wegen en (fiets-)paden;
  • c. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. (met een maximale oppervlakte van 50 m²);
  • e. de waterhuishouding;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. de landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel;
  • h. zorgboerderijen, kleinschalige voorzieningen voor kinderopvang;
  • i. paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend binnen het bouwperceel is toegestaan;
  • j. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  • k. behoud van openheid;
  • l. behoud van reliëf;
  • m. behoud van de verkavelingsstructuur,

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, parkeer-, groen-, en overige voorzieningen en agrarische cultuurgronden.


Onder het doel 'behoud van natuur- en landschapswaarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • kleinschalig, afwisselend landschap met vele landschapselementen, zoals houtwallen, -singels en bosjes, tussen de Vecht en de N340.

Onder het doel 'behoud van openheid' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • het vrijwel geheel ontbreken van bebouwing buiten de bebouwingslinten;
  • de open gaten tussen de bebouwing in het lint;
  • de grootschalige openheid.


Onder het doel 'behoud van reliëf' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • relatief grote hoogteverschillen, essen en steilranden in het gebied tussen de Vecht en de N340.


Onder het doel 'behoud van de verkavelingsstructuur' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • onregelmatige blokverkavelingen:
    • 1. in het gebied tussen de Vecht en de N340.

Tevens is een mast toegestaan voor telecommunicatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - antennemast'.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Dalfsen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend op het bouwperceel worden gebouwd en uitsluitend ten dienste van één agrarisch bedrijf;
  • b. bebouwing ten behoeve van teelt ondersteunende kassen is niet toegestaan;
  • c. de agrarische bedrijfsgebouwen en de bouwwerken bedoeld in lid 6.2.4 worden ten opzichte van elkaar geconcentreerd en gebouwd binnen het daarvoor geldende bouwperceel zoals bedoeld onder a, met dien verstande dat:
    • 1. voor het bouwen van gebouwen vanaf 500 m² tot en met 2.000 m² het gebouw landschappelijk dient te worden ingepast;
    • 2. voor het bouwen van gebouwen van meer dan 2.000 m² het bouwplan vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;
  • d. voor het bouwen van gebouwen geldt voorts dat:
    • 1. de afstand van de gebouwen uit de as van de wegen ten minste 20 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 5,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 12 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 18° bedraagt;
    • 5. een bedrijfsgebouw ten hoogste één bouwlaag mag bevatten.
6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt bovendien dat:

  • a. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwperceel;
  • b. per agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd, waarbij één huishouden per bedrijfswoning is toegestaan en met een inhoud van ten hoogste 750 m³, dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de bestaande inhoud;
  • c. de goothoogte ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • d. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°.
6.2.3 Bijbehorend bouwwerk bij bedrijfswoning

Voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen geldt bovendien dat:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwperceel;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste bedraagt 75 m² dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, een en ander onverminderd het bepaalde in lid 6.2.1;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m bedraagt;
  • e. de bijbehorende bouwwerken op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van:
    • 1. (ruw-)voedersilo's, kunstmestsilo's en hooibergen bedraagt ten hoogste 12 m;
    • 2. mestsilo's, exclusief afdichting, bedraagt ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst-)mest en mestplaten bedraagt ten hoogste 2,5 m;
    • 4. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van kuilvoer bedraagt ten hoogste 2,5 m;
    • 5. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - antennemast' bedraagt ten hoogste 40 m;
    • 6. één windturbine bedraagt ten hoogste 15 m (as-hoogte);

met dien verstande dat de bouwwerken genoemd onder 1,2,3 en 4 uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwperceel en met dien verstande dat het bouwplan van de onder 5 genoemde windturbine vergezeld dient te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing.

  • b. de bouwwerken genoemd in lid 6.2.4 onder a5 mogen ook buiten het bouwperceel worden gebouwd, maar wel binnen het zoekgebied;
  • c. de bouwwerken genoemd in lid 6.2.4 onder a5 blijven buiten beschouwing bij de berekening van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • d. in uitzondering op het bepaalde onder a en b mogen buiten het zoekgebied zoals bedoeld in lid 6.2.1 onder a, de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
    • 1. boog- en tunnelkassen, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en waarvoor bovendien geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m² per bedrijf;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in lid 6.2 kan het bevoegd gezag bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen stellen. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:

  • a. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen,

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) situering van de bebouwing onderling te verzekeren.

6.3.2 Procedure

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatigheid en dit in overeenstemming blijft met de bestemming, voor de agrarisch in gebruik zijnde gronden afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 sub d1 en toestaan dat deze afstand wordt verminderd indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder is gebleken dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat;
  • b. lid 6.2.1 sub d2 voor wat betreft de goothoogte van een stal met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen;
  • c. lid 6.2.1 sub d3 voor wat betreft de bouwhoogte van een stal met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 15 m bedraagt;
  • d. lid 6.2.1 sub d4 en/of 6.2.4 sub d en een afwijkende dakhelling toestaan ten behoeve van een afwijkende dakvorm;
  • e. lid 6.2.1 sub e en een tweede bouwlaag toestaan ten behoeve van opslag, kantoor of andere facilitaire voorzieningen;
  • f. lid 6.2.2 sub b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    • 2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
    • 3. de inhoud van de woning/de bouwmassa ten behoeve van de huisvesting van de twee huishoudens mag worden vergroot tot ten hoogste 1.000 m³, met dien verstande dat:
      • er geen sprake is van meerdere bedrijfswoningen op het perceel;
      • de noodzaak voor de huisvesting van beide huishoudens voor toezicht op het bedrijf noodzakelijk is;
  • g. lid 6.2.2 sub b en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut, al dan niet in combinatie met het huisvesten van twee huishoudens conform 6.4.1 sub f;
  • h. lid 6.2.3 sub e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan lid 6.2.3 sub e opgenomen afstand te voldoen;
  • i. lid 6.2.4 onder a voor wat betreft de bouwhoogte van een kunstmestsilo respectievelijk een voedersilo en toestaan dat deze wordt verhoogd tot ten hoogste 14 m respectievelijk 25 m;
  • j. lid 6.2.4 onder a voor het bouwen van meerdere windturbines, met dien verstande dat:
    • 1. uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing en het landschap;
    • 2. de as-hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
6.4.2 Afwegingskader

Een in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven;
  • d. de landschappelijke en/of (vochtgebonden) natuurlijke waarden;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken als woning of recreatiewoning of recreatief nachtverblijf, anders dan voor bed en breakfast;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een kleinschalig kampeerterrein, uitgezonderd voor zover bestaand;
  • c. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • e. het gebruik van meer dan 50 m² aan bebouwing ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk et cetera;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van de (co-)vergisting van bedrijfseigen mest met een verwerkingscapaciteit van meer dan 80 ton per dag;
  • g. het gebruik van de gronden voor de teelt van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
  • h. het gebruik van boog- en tunnelkassen buiten de periode van 1 september tot en met 30 april.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.5.1 sub a ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 200 m² bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. ten hoogste ruimte geboden wordt voor 15 slaapplaatsen per agrarisch bedrijf;
  • b. lid 6.5.1 sub a ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt, seizoensgebonden, recreatief nachtverblijf in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen (kampeerboerderij);
  • c. lid 6.5.1 sub b ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van het volgende:
    • 1. een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan bij een actief agrarisch bedrijf waarvan de omvang ten minste 40 NGE bedraagt en bestaande kleinschalige kampeerterreinen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
    • 2. de maximale oppervlakte en hoogte van tenthuisjes bedraagt respectievelijk 28 m² en 3,3 m;
    • 3. het aantal standplaatsen bedraagt niet meer dan 25;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein worden in bestaande gebouwen ingepast;
    • 5. indien de voorzieningen niet in bestaande gebouwen kunnen worden ingepast er nieuwbouw mogelijk is met dien verstande dat:
      • de nieuwbouw uitsluitend binnen het agrarisch bouwperceel mag plaatsvinden;
      • er maximaal 50 m² nieuwe voorzieningen per kleinschalig kampeerterrein gebouwd mogen worden;
      • de nieuwbouw past binnen een voor het gehele perceel opgesteld erfinrichtingsplan;
    • 6. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • d. lid 6.5.1 sub e ten behoeve van gebruik van de bestaande bouwmassa voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij, rondleidingen, zelfpluk etc. met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar maximaal 1% van de oppervlakte van het totale agrarisch bouwperceel;
  • e. lid 6.5.1 sub g ten behoeve van de teelt van beplantingsgewassen indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van het gebied.
6.6.2 Afwegingskader
  • a. Bij de beoordeling van de regel in 6.6.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf en de landschappelijke inpassing.
  • b. Bij de beoordeling van de regel in 6.6.1 sub a en b dient mede betrokken te worden de wijze waarop permanente bewoning door de bedrijfsvoerder zal worden tegengegaan.
  • c. De afwijkingsbevoegdheid onder in 6.6.1 sub a dan wel b vindt geen toepassing, indien dit leidt tot een stapeling van inpandige verblijfseenheden
  • d. Bij de beoordeling van de regel in 6.6.1 sub c dient mede betrokken te worden de mate waarin wordt bijgedragen aan een gevarieerd toeristisch product van de regio.
  • e. Indien de belangen onevenredig worden geschaad vindt de in 6.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Dalfsen' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van agrarische gebiedsontsluitingswegen, (voet- of ruiter-)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische percelen en koe- en kavelpaden;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
  • b. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • c. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • d. het afgraven en ophogen van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • g. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • h. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • i. het graven dan wel dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
6.7.2 Uitzonderingen

Lid 6.7.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • c. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer;
  • e. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de waterhuishouding, waarop de Keur van waterschappen van toepassing is dan wel waarvoor een watervergunning is vereist.
6.7.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere-werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of aangrenzende natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die

waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 7 Bos - Dalfsen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (hoog)opgaande (afschermende) beplanting;
  • b. bos en bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
  • c. water en waterhuishouding;
  • d. extensieve dagrecreatie,

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, waterlopen, paden en voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de binnen de bestemming gelegen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet- en/of ruiterpaden en het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
7.4.2 Uitzonderingen

Lid 7.4.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (zoals deze luidde op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan) en de krachtens deze wet vastgestelde voorschriften;
  • c. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • d. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • e. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer.
7.4.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurlijke, landschappelijke, geo-(morfo-)logische en/of bodemkundige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 8 Horeca - Dalfsen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. buitenruimte bij het aangrenzende (buiten het plangebied gelegen) horecabedrijf, behorende tot categorie 1 of categorie 2 van de Horecalijst, die als Bijlage 2 bij deze regels is gevoegd;
  • b. met daarbij behorende tuinen, erven, terreinen, terrassen, parkeer-, waterhuishoudkundige- en groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (de bedrijfsvoering van) het aangrenzende (buiten het plangebied gelegen) horecabedrijf;
  • b. indien het bouwwerk vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
8.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder a en een hogere categorie toestaan van de Horecalijst, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, indien en voor zover mede sprake is van (dezelfde) afwijking van de toegelaten categorie voor het aangrenzende (buiten het plangebied gelegen) horecabedirjf.

8.3.2 Afwegingskader

Een in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de brandveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid.

Artikel 9 Landschapselement - Ommen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Landschapselement - Ommen' aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  • a. beplantingen en andere groenvoorzieningen;

 

alsmede voor:

  • b. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • c. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
9.3 Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag is - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd tot planwijziging ten behoeve van de verplaatsing van landschapselementen, met inachtneming van het volgende:

  • a. verplaatsing van landschapselementen dient noodzakelijk te zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  • b. het nieuw te realiseren landschapselement dient minimaal hetzelfde oppervlak te omvatten als het bestaande landschapselement;
  • c. het nieuw te realiseren landschapselement dient van dezelfde natuur- en landschapswaarden te zijn als het bestaande landschapselement;
  • d. het bestaande landschapselement mag uitsluitend verwijderd worden indien het nieuwe landschapselement gerealiseerd is;
  • e. planwijziging mag uitsluitend plaatsvinden indien de ontwikkeling voldoet aan het vereiste in de Wet natuurbescherming.

Artikel 10 Natuur - Dalfsen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van:
    • 1. de natuurlijke waarden, zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en de fauna;
    • 2. de landschappelijke waarde, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid, kleinschaligheid, afwisselend landschap met vele landschapselementen, zoals houtwallen, -singels en bosjes en het (micro)reliëf;
    • 3. de geo(morfo)logische en bodemkundige waarden;
  • b. agrarisch medegebruik;
  • c. houtoogst;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. water en waterhuishouding,

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken en voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

10.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering mag niet meer bedragen dan bestaande maatvoering.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • c. het gebruik van de gronden als sport- en/of wedstrijdterrein;
  • d. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Natuur - Dalfsen' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet- en/of ruiterpaden en het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • d. het zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • g. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen;
  • h. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • i. het graven dan wel dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • j. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vlonders.
10.4.2 Uitzonderingen

Lid 10.4.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • c. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer of die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Wet natuurbescherming.
  • e. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de waterhuishouding, waarop de Keur van waterschappen van toepassing is dan wel warvoor een watervergunning is vereist.
10.4.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurlijke, landschappelijke, geo-(morfo-)logische en/of bodemkundige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 11 Natuur - Ommen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Ommen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden, mede in de vorm van bossen, alsmede voor:

  • a. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. multifunctionele bosbouw;
  • d. tijdelijke waterberging;
  • e. natuurgebieden;
  • f. ecologische zones.
11.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag bedragen:

    • 1. maximaal 1 m voor terreinafscheidingen
    • 2. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren;
  • b. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. aanbrengen opgaande beplanting (m.u.v. erfbeplanting);
  • d. verwijderen opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden;
  • e. aanleg verharde wandel- of fietspaden en overige verhardingen > 50 m2 (niet zijnde kavelpaden);
  • f. aanleg kavelpaden;
  • g. aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm bij wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en afgraven dan wel ten behoeve van ontginningen met uitzondering van de aanleg van drainage.
11.3.2 Uitzondering

Een vergunning als bedoeld in lid 11.3.1 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van de bestemming en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking;
  • d. werken en werkzaamheden die passen binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming of worden genoemd in een beheersplan voor de betreffende natuurgebieden.
11.3.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

Artikel 12 Verkeer

Op de in dit plan voor 'Verkeer' aangewezen gronden is artikel 7 van inpassingsplan 2012 van toepassing.

Van artikel 7 van inpassingsplan 2012 worden voorts de volgende onderdelen gewijzigd:

12.1 Bestemmingsomschrijving

Artikel 7.1, onder a inpassingsplan 2012 wordt vervangen door de volgende bepaling:

  • a. wegen, met niet meer dan 2 x 2 doorgaande rijstroken, met uitzondering van het gedeelte van het tracé gelegen tussen de kruising van de N340 met de Ankummerdijk/Cubbinghesteeg en de N48, waar niet meer dan 2 x 1 (of 1 x 2) doorgaande rijstroken (exclusief weefstroken) zijn toegestaan. De wegas van de hoofdrijbaan mag uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg - 2017'.
12.2 Specifieke gebruiksregels
12.2.1 T.a.v. art. 7.6.1

Artikel 7.6.1 inpassingsplan 2012 wordt vervangen door de volgende bepaling:

7.6.1 Voorwaardelijke verplichting geluidsreductie hoofdrijbaan

  • a. De gronden met de bestemming 'Verkeer' bedoeld voor de rijstroken van de N340 en N48, mogen na aanleg van het nieuwe tracé dan wel aanpassing van het bestaande tracé niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat op de hoofdrijbaan een geluidsreducerend wegdek is toegepast dat een geluidsreductie met zich meebrengt die minimaal overeenkomt met het toepassen van een Dunne Geluidreducerende Deklaag, type B.
  • b. De voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen onder a) is niet van toepassing bij aansluitingen, kruispunten, rotondes en in bochten met een boogstraal kleiner dan 500 m.
12.2.2 T.a.v. art. 7.6.2

Artikel 7.6.2 onder e inpassingsplan 2012 komt te vervallen.

12.3 Afwijken van de gebruiksregels

Na lid 7.6 van het inpassingsplan 2012 wordt, onder vernummering van de bestaande leden 7.7. en 7.8, een nieuw lid 7.7 ingevoegd, luidende:


7.7 Afwijken van de gebruiksregels

Gedeputeerde Staten kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, onder a en toestaan dat de wegas maximaal 1 meter naar beide zijden verschoven mag worden, onder de voorwaarde dat uit onderzoek blijkt dat er geen strijdigheid is met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving.

Artikel 13 Wonen - Dalfsen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Dalfsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep;
  • b. bed & breakfast;
  • c. de waterhuishouding;
  • d. cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende:

  • e. bebouwing, tuinen en erven, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan.
13.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

13.2.1 Woningen

Voor woningen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, met dien verstande dat de woning uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 40° en niet meer dan 60º bedragen;
  • f. bestaande afwijkingen in maten en afmetingen van woningen mogen gehandhaafd worden.
13.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste bedragen:
    • 1. 100 m² indien de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden minder dan 1 hectare bedraagt;
    • 2. 150 m² indien de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden meer dan 1 hectare bedraagt;
    • 3. de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan het onder 1 en 2 bepaalde;
  • b. de goothoogte mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning;
  • f. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan mogen gehandhaafd worden.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van de woning of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
13.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid.
  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
    • 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
    • 2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
    • 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
    • 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1 onder b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    • 2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten zijn vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
  • b. lid 13.2.1 onder c en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut, en al dan niet in combinatie hiermee wordt benut voor de huisvesting van twee of meer huishoudens;
  • c. lid 13.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 2 m;
  • d. lid 13.2.1 onder f ten behoeve van een verhoging of verlaging van de dakhelling, dan wel de toepassing van een platte dakafdekking;
  • e. lid 13.2.2 onder a ten behoeve van de vervanging van meerdere vrijstaande bijbehorende bouwwerken, waarvan de gezamenlijke bestaande op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan groter is dan 100 m², door één of meerdere bijbehorende bouwwerk(en) met een overeenkomstige oppervlakte, waarbij geldt dat indien deze oppervlakte groter is dan 250 m², de oppervlakte van het vervangende bijbehorende bouwwerk niet meer dan 250 m² mag bedragen, en onder de voorwaarde dat de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de landschappelijke en ruimtelijk kwaliteit ter plaatse in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • f. lid 13.2.2 onder a ten behoeve van de vergroting van de oppervlakte met 20 m² voor het bouwen van een carport, waarbij de totale maximale oppervlakte aan vergunde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 120 m² mag bedragen;
  • g. lid 13.2.2 onder e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan lid 13.2.2 sub e opgenomen afstand te voldoen.
  • h. lid 13.2.2 onder e en toestaan dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de woning meer dan 15 m mag bedragen.
  • i. lid 13.2.2 onder a sub 1 en toestaan dan de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 120 m² mag bedragen mits:
    • 1. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door deze afwijking niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd;
    • 4. de bijbehorende bouwwerken in redelijke verhouding staan met het woonhuis en het perceel.
13.4.2 Afwegingskader

Een in lid 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid.
13.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken (waaronder begrepen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) als woning of recreatiewoning.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5 ten behoeve van recreatief nachtverblijf in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), onder de voorwaarden dat:

  • a. de hiertoe aan te wenden oppervlakte van de bij de woning behorende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten hoogste 200 m² bedraagt;
  • b. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • c. het aantal slaapplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • d. wordt voorzien in landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • e. de aanvrager kenbaar maakt op welke wijze permanente bewoning wordt tegengegaan.
13.6.2 Afwegingskader

Een in lid 13.5 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de verkeersveiligheid.

Artikel 14 Wonen - Ommen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Ommen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;

met de daarbij behorende:

  • b. woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. maximaal één woning per bouwvlak en bouwperceel;
  • b. de inhoud van een woning mag maximaal 750 m² bedragen;
  • c. de goot- en nokhoogte mag maximaal respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkapping op een bouwperceel mag maximaal 150 m² bedragen;
  • e. de goot- en nokhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal respectievelijk 4 m en 6 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag bedragen:
    • 1. maximaal 1 m voor erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn;
    • 2. maximaal 2 m voor overige erf- of terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. paardenbakken met een maximale afmeting van 20x40 m dienen binnen het bouwvlak gelegen te zijn.
14.2.2 Situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor de situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie geldt het volgende:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bebouwing dient binnen een zone van 30 m op het achtererf en zijerf, gemeten ten opzichte van het gedeelte van de woning dat als oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden aangemerkt, te worden geplaatst;
  • c. de bebouwing dient minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning te worden gesitueerd;
  • d. bijgebouwen en overkappingen met een plat dak en een bouwhoogte van maximaal 3 m moeten minimaal op 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
  • e. aanbouwen en uitbouwen dienen op minimaal 2,5 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
  • f. bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • g. bebouwing op het achtererf en op het zijerf dient op minimaal 10 m uit de as van de langs het erf gelegen weg te worden gebouwd.
14.2.3 Overschrijding rooilijn

De voorgevelrooilijn mag, in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1 en lid 14.2.2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot het hoofdgebouw behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen die direct aan het hoofdgebouw worden aangebouwd, mits de overschrijding niet meer dan 1,2 m bedraagt, met dien verstande dat:
    • 1. de breedte van het overschrijdende deel maximaal 60% van de voorgevelbreedte bedraagt;
    • 2. de afstand van het overschrijdende deel tot de voorste perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Situering erfbebouwing

Het bevoegd gezag kan afwijken van de situeringseisen zoals bepaald in lid 14.2.2, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt slechts verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
  • b. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak;
  • c. de ontwikkeling dient stedenbouwkundig getoetst te worden;
  • d. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven.
14.3.2 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 sub g ten behoeve van de realisatie van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt uitsluitend verleend indien de paardenbak redelijkerwijs niet binnen het bouwvlak gesitueerd kan worden;
  • b. de paardenbak dient voorzien te zijn van landschappelijke inpassing;
  • c. de paardenbak dient op 50 m van bouwvlakken van derden gelegen te zijn;
  • d. de paardenbak dient aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd te worden.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding - Ommen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding - Ommen' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoofdtransportleidingen van ten hoogste 380 kV en secundair voor de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

15.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals hoogspanningsmasten, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • e. voor de hoogspanningsmasten geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 70 meter mag bedragen;
  • f. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
15.3 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • g. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen hoger dan 3 meter;
  • h. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 3 meter;
  • i. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • j. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in 15.1 is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
15.4.2 Uitzondering op verbod

Het onder 15.4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • k. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de dubbelbestemming betreffen;
  • l. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
15.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld onder 15.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Gedeputeerde Staten mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

Artikel 16 Leiding - Leidingstrook - Ommen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook - Ommen' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor bescherming en onderhoud van hogedruk aardgasleidingen en ondergrondse hoogspanningsleidingen van ten hoogste 110 kV en secundair voor de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

16.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

16.3 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten en de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen binnen een strook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen.
16.4.2 Uitzondering op het verbod

Het onder 16.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • h. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • i. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • j. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
16.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld onder 16.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Gedeputeerde Staten mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

Artikel 17 Leiding - Water - Dalfsen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water - Dalfsen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het ondergrondse transport van water door een (hoofd)waterleiding;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan voor de dubbelbestemming 'Leiding - Water - Dalfsen'.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vevanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, op minder dan een breedte van 5 m ter weerszijden van de aanduiding op die gronden' worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.

17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak voor de dubbelbestemming 'Leiding - Water - Dalfsen' mag maximaal 2,5 m zijn.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 en staan toe dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

17.3.2 Voorwaarden

De in 17.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse midden- en hogedruk gastransportleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet- en/of ruiterpaden en het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • d. het zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
17.4.2 Uitzondering op het verbod

Het in 17.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
17.4.3 Afwegingskader

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 18 Leiding - Water - Ommen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water - Ommen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen, met een strook van 5 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.

18.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

18.3 Bouwregels vanwege samenhangende bestemmingen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 30 cm;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
18.4.2 Uitzondering op het verbod

Het onder 18.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
18.4.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld onder 18.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s). Gedeputeerde Staten mogen uitsluitend gemotiveerd afwijken van dit advies.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 1 - Dalfsen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1 - Dalfsen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

19.1.1 Voorrangsregeling

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      • de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 0 m2;
    • 3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • c. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 0,3 m onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 0 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • e. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 0 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • g. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  • j. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • k. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
19.3.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod van lid 19.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 19.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 0 m2
  • c. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
19.3.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 19.3 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5 - Dalfsen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 - Dalfsen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

20.1.1 Voorrangsregeling

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      • de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2500 m2;
    • 3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • c. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 2500 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • e. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 2500 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • g. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  • j. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • k. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
20.3.2 Uitzondering op verbod

Het verbod van lid 20.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 20.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m2
  • c. een diepte hebben van ten hoogste 50 cm onder maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
20.3.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  20.3 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 6 - Dalfsen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6 - Dalfsen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

21.1.1 Voorrangsregeling

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      • de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5000 m2;
    • 3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • c. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 5000 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • e. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 5000 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • g. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  • j. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • k. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
21.3.2 Uitzondering op verbod

Het verbod van lid 21.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 21.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 5000 m2;
  • c. een diepte hebben van ten hoogste 50 cm onder maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
21.3.3 Afwegingskader

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 21.3 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering - Ommen

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering - Ommen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. primair de waterhuishouding, waaronder begrepen de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging alsmede dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • b. secundair voor de andere daar voorkomende bestemming(en).
22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.
22.3 Afwijken van de bouwregels

  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 22.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Afwijking wordt verleend indien het waterstaatsbelang en het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens omtrent afwijking, als genoemd in sub a te beslissen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, wint het bevoeg gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de rivier en de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 24.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 24.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat
  • b. bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • c. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • d. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 24.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • e. Lid 24.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

25.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan N340/N48 Zwolle - Ommen, herziening 2017.