Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1987.01BPBuiten2013-0401 |
Toetsingskader en beleid
Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden, kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. In de Wet ammoniak en veehouderij is zodoende geregeld dat in een zone van 250 m rondom zeer kwetsbare gebieden, in beginsel geen uitbreiding of oprichting van (intensieve) veehouderijen mogelijk is. Deze gebieden zijn aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening.
De genoemde Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. De wet geldt voor heel Nederland en geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).
Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Daarnaast mogen gemeenten de normen variƫren. Gemeenten kunnen naar beneden en naar boven afwijken.
Uitgangspunten bij de nieuwe wet zijn dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat burgers optimaal tegen geurhinder worden beschermd.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Afstemming tussen een individueel agrarische bedrijven en geurgevoelige objecten kan over het algemeen goed worden geregeld bij een concrete aanvraag. In het planMER wordt onderzocht of op gebiedsniveau knelpunten op het gebied van geurhinder zijn te verwachten, die vragen om een maatregelen op gebiedsniveau.