Plan: | Sint Hubert, Voordijk 46 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1982.BPSHVoordijk46-VA01 |
De aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen om de (voormalige) peuterspeelzaal op de locatie Wethouder Lemmenstraat 9a af te splitsen van de basisschool en het afgesplistste perceel te gebruiken als woonkavel. De peutergroep is tegenwoordig in de school ondergebracht. De peuterspeelzaal is daarom niet meer als zodanig in gebruik en wordt op basis van een tijdelijke vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gebruikt als woning.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het huidige tijdelijke gebruik van de peuterspeelzaal als woning permanent vastgelegd. De basisschool blijft in gebruik en behoudt de maatschappelijke bestemming.
De planlocatie bestaat uit de volledige schoollocatie tussen de Wethouder Lemmenstraat en de Voordijk in Sint Hubert. De planlocatie ligt in zijn geheel binnen het kadastrale perceel Mill, sectie C, nummers 1636, 1637, 2226, 2227, met een totale grootte van 4.283 m2.
Luchtfoto van Sint Hubert en de globale ligging van de planlocatie.
De planologische situatie van de planlocatie is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Kom Sint Hubert' (vastgesteld, 27 september 2012). De planlocatie is bestemd als 'Maatschappelijk'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
In afwijking van het geldende bestemmingsplan kan de peuterspeelzaal momenteel reeds tijdelijk worden gebruikt voor wonen op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a sub 2 van de Wabo.
Fragment verbeelding 'Bestemmingsplan Kom Sint Hubert' met de ligging van de planlocatie
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van het initiatief en is als volgt opgebouwd:
De planlocatie bevindt zich in de kern van Sint Hubert. Sint Hubert ligt nabij het dal van de Lage Raam, een voormalig Maasdal en nu een relatief laaggelegen broekgebied, dat zich over vele kilometers voortzet langs de oostrand van de Peel. In dit broekgebied werd veel ijzeroer gevonden. Naar het westen toe vindt men een uitloper van het Peelgebied, waarop zich onder meer het natuurgebied Molenheide bevindt. De omgeving van Sint Hubert is verder hoofdzakelijk in gebruik voor primaire agrarische productie.
De planlocatie is omringd door woningen en een gemeenschapshuis. Richting het oosten is vanuit de planlocatie sprake van een wijds uitzicht.
Op de planlocatie staan momenteel een voormalige peuterspeelzaal en een basisschool op de planlocatie. Basisschool 'De Schare' is de enige basisschool van Sint Hubert. Het leerlingaantal op de basisschool loopt al jaren terug. Het aantal leerlingen is in tien jaar tijd gedaald van ruim 150 leerlingen naar ruim 50 leerlingen. Door het teruglopend aantal leerlingen is het gebouw van de peuterspeelzaal overbodig geworden en maakt de peuterspeelzaal inimiddels gebruik van de vrijgekomen lokalen in het schoolgebouw.
De peuterspeelzaal wordt momenteel op basis van een tijdelijke vergunning gebruikt als woning.
Gedetailleerde luchtfoto van de planlocatie
Het planvoornemen bestaat uit de wijziging van het functiegebruik van de voormalige peuterspeelzaal. Het gebouw heeft momenteel, evenals de naastgelegen school, een maatschappelijke bestemming. In de beoogde situatie wordt het bestaande gebouw in gebruik genomen als woning. De basisschool 'De Schare' blijft ongewijzigd bestaan in de huidige vorm. De maatschappelijke functie blijft daarom voor dit gedeelte van het perceel ongewijzigd.
De planlocatie is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk'. Het in gebruik nemen van het bestaande gebouw als woning is binnen deze bestemming niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom het bestemmingsplan te worden herzien.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnsvisie in beeld gebracht. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen een richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
De aard en omvang van het planvoornemen is dusdanig gering, dat de kaders geschetst in het NOVI hiermee niet botsen. Met het realiseren van het planvoornemen is er sprake van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, waarbij de kenmerken en de identiteit van het gebied behouden blijven. Hiermee ligt het plan in lijn met de NOVI.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Deze ontwikkeling is deels gelegen in het militaire luchtvaartterrein van Vliegbasis Volkel (zie navolgende afbeeldingen).
De ligging van het militaire luchtvaartterrein van Vliegbasis Volkel op de planlocatie
De globale ligging van de planlocatie op het militaire luchtvaartterrein van Vliegbasis Volkel
De ontwikkeling wordt gerealiseerd in een gedeelte van het gebied dat niet onder het militaire luchtvaartterrein valt. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor het planvoornemen. Bovendien leidt het voorliggend plan niet tot fysieke ingrepen en is geen sprake van extra mogelijkheden om nieuwe bebouwing op te richten.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is.
In voorliggend bestemmingsplan betreft het de herontwikkeling van bestaande bebouwing, waarbij een leegstand wordt voorkomen en één woning wordt toegevoegd aan de woningvoorraad van Sint Hubert binnen het stedelijk gebied. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivering duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 14 december 2018 de Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ vastgesteld.
De Omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie beschrijft daarvoor de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn over klimaatverandering, energietransitie, verstedelijking en bereikbaarheid, concurrerende duurzame economie en de basis op orde.
De Omgevingsvisie heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (komende Omgevingswet) en vervangt uiteindelijk de strategische elementen van huidige provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu- en waterplan en de natuurvisie. Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De Brabantse Omgevingsvisie is door een intensief proces met provinciale staten, gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers tot stand gekomen.
Het voornemen bestaat uit het hergebruik van een bestaande stedelijke locatie. Met het voornemen wordt leegstand voorkomen. Voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer tot 2025.
In de structuurvisie is het landelijk gebied opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn:
De zonering is bepaald voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.
De provincie zet in op het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte, ofwel het optimaal benutten van bestaand bebouwd gebied voor nieuwe functies. Aangezien de voorgestelde ontwikkeling bestaat uit één woning binnen het bestaande stedelijke gebied, sluit dit aan bij de bovengenoemde doelstellingen. Er wordt een leegstandslocatie gebruikt voor de ontwikkeling van het initiatief. Het voornemen leidt niet tot aantasting van de landschappelijke kernkwaliteiten. Daarmee past het planvoornemen binnen de Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen.
De Interim Omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Interim Omgevingsverordening. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.
De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse Omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
Zoals uit onderstaand kaartje blijkt, valt het plangebied onder het thema ‘verstedelijking’, nader aangeduid als ‘landelijke kern’.
De planlocatie op het thema 'Verstedelijking' in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan is het volgende beleid uit de Interim omgevingsverordening van toepassing:
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
De provincie heeft de Brabantse Agenda Wonen opgesteld. Het geschikt maken van de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag wordt genoemd in deze agenda. De provincie geeft aan dat voor combinaties van wonen en zorg ruimte geboden moet worden. De regio Land van Cuijk (Boxmeer, Cuijk, Grave, Sint Anthonis en Mill en Sint Hubert) heeft aanvullend op deze agenda de 'Regionale Woningmarktstrategie van het Land van Cuijk 2018' opgesteld.
Daarbij gaat het o.a. om de vitaliteit en eigenheid van de kernen en het maken van verschil in de wijze van gebiedsontwikkeling tussen grotere en kleinere kernen. In de regionale strategie wordt aangegeven dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor woningrealisatie in leegstaand of vrijkomend (maatschappelijk en commercieel) vastgoed. De realisatie van één woning op een locatie met een huidige maatschappelijke bestemming past goed binnen deze mogelijkheden. Er wordt dus voldaan aan lid 1 onder a. Wanneer wordt voldaan aan lid 2 wordt tevens voldaan aan lid 1 onder b.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Het plan bevordert een goede omgevingskwaliteit omdat het plan leegstand tegengaat (voorwaarde a). Het plan bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien met het voornemen gebruik wordt gemaakt van een bestaande leegstaande peuterspeelzaal die wordt getransformeerd tot een woning (voorwaarde b) . Bij eventuele verbouw van het pand tot nieuwe woning zal worden voldaan aan de meest recente regelgeving betreffende duurzame energie (voorwaarde c). Vanwege de ligging van het woongebouw aan de rand van het dorp, direct grenzend aan het landelijk gebied, zal in het plangebied geen hittestress optreden. Voor de opvang van water is voldoende ruimte in en om het plangebied, zie ook paragraaf 5.12 Water (voorwaarde d). Het plan leidt niet tot extra verkeer en vormt geen belemmering voor het benutten van mogelijkheden voor duurzame mobiliteit (voorwaarde e) . Aangezien het gaat om de realisatie van één woning binnen een bestaand gebouw, voldoet het plan aan voorwaarde f en kan een nadere economische onderbouwing achterwege blijven.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast dient een bestemmingsplan op basis van artikel 3.5 en 3.6 aan de zorplicht voor goede omgevingskwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik te voldoen. Met het voornemen wordt een bestaande locatie herontwikkeld en wordt leegstand voorkomen. Het voornemen past binnen artikel 3.5 en 3.6.
Voorliggend plan past binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
De gemeenteraad van Mill en Sint Hubert heeft op 29 september 2011 de structuurvisie 'In duurzaam perspectief' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente duidelijk richting geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gehele gemeentelijk grondgebied. In de structuurvisie wordt ingegaan op de brede visie op de toekomst van de gemeenteraad. Deze wordt samengevat in de volgende missie:
De gemeente Mill en Sint Hubert wil zich ontwikkelen tot een eigentijdse en authentieke woon-, werk- en leefgemeente van hoogwaardige en duurzame kwaliteit, waar mensen thuis zijn in een gastvrije gemeenschap gelegen in een aangename landelijke en dorpse omgeving, die is geïnspireerd op de grote diversiteit aan natuur, landschap en cultuurhistorie.
De belangrijkste punten uit de structuurvisie zijn:
Er wordt één woning (die momenteel reeds tijdelijk is vergund) permanent toegevoegd aan het woningaanbod van Sint Hubert. De basisschool en de peuterspeelzaal blijven in de beoogde situatie behouden op het resterende perceelgedeelte, waarmee het onderwijs- en voorzieningenaanbod in Sint Hubert behouden blijft. Het voornemen om de bestaande peuterspeelzaal te gebruiken als woning in Sint Hubert is in lijn met de structuurvisie van Mill en Sint Hubert.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten uit de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”. De (indicatieve) lijst geeft de richtafstanden weer voor milieubelastende activiteiten. In de lijst Bedrijven en Milieuzonering worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
Het plangebied ligt binnen de richtafstand van de intensieve veehouderij op het adres Pastoor Jacobsstraat 67. Voor deze veehouderij geldt een richtafstand van 200 m in het kader van geur. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 160 m. Hiertoe is het aspect geur nader beschouwd in paragraaf 5.4 Geur.
Daarnaast ligt binnen de planlocatie de bestaande basisschool, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in het kader van geluid. De voormalige peuterspeelzaal vormt in de nieuwe situatie als woning een geluidgevoelig object, waarvoor sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De voormalige peuterspeelzaal grenst direct aan de basisschool. Daarom is het aspect geluid nader beschouwd en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie hiervoor paragraaf 5.3 Geluid). Uit de geluidparagraaf blijkt dat in de woning een goed woon- en leefklimaat kan worden geborgd en dat sprake is van voldoende functiescheiding.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het voorliggend plan.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Er is door NIPA milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer N216997.004/KVV, d.d. 21 juni 2021) uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek is gebleken dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. Tegen voorgenomen bestemmingswijziging zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Met het planvoornemen wordt een nieuw geluidgevoelig object in de vorm van een woning gerealiseerd.
Het gebouw dat in gebruik wordt genomen als woning ligt binnen de geluidzone van omliggende wegen. Om aan te tonen dat in het woongebouw sprake is van een goed woon- en leefklimaat, is door Aemans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd (rapportnr. M199265.001.002/GGO, d.d. 16 augustus 2021). Het rapport is toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de zoneplichtige wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Voordijk, bedraagt 50 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plekke van de toe te kennen woonfunctie.
Voor de basisschool geldt een richtafstand van 30 m in het kader van geluid. Het gebouw dat in gebruik wordt genomen als woning ligt binnen deze richtafstand. Om aan te tonen dat sprake is van een goed het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (rapportnr. M199265.001.001/GGO, d.d. 16 augustus 2021). Het rapport is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de toekomstige situatie akoestisch inpasbaar geacht kan worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plekke van de toe te kennen woonfunctie.
Uit het bovenstaande volgt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.
Het plangebied ligt binnen de richtafstand van de intensieve veehouderij Pastoor Jacobsstraat 67. Het plan bestaat uit de gebruikswijziging van een bestaand gebouw van peuterspeelzaal naar wonen. Het gebouw betreft zowel in de huidige als in de beoogde situatie een geurgevoelig object. Er is dus geen sprake van een nieuw geurgevoelig object. Het plan leidt daarom niet tot een belemmering voor omliggende veehouderijen. Bovendien zijn op kortere afstand tot de veehouderij meerdere burgerwoningen aanwezig, die maatgevend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij Pastoor Jacobsstraat 67.
Het woongebouw is onderdeel van het stedelijk gebied van Sint Hubert. Binnen de kern Sint Hubert wordt een goed woon- en leefklimaat nagestreefd, behorende bij een omgeving die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de functie wonen. Het woon- en leefklimaat vormt daarom geen belemmering om het toevoegen van een woning mogelijk te maken.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen.
Het bestaand gebouw dat wordt omgezet van een peuterspeelzaal naar een woning betreft zowel in de huidige als in de nieuwe situatie een kwetsbaar object. Met het plan worden dus geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd. In relatie tot het aantal personen dat tegelijkertijd binnen de inrichting verblijft en de zelfredzaamheid van deze personen kan worden gesteld dat de omzetting van een peuterspeelzaal naar een regulieren woning een vermindering van het aantal personen en het veiligheidsrisico betreft. De risicokaart is daarom niet nader beschouwd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.
Aangezien het hier om slechts één woning gaat blijft het voornemen ruimschoots onder de grens van 1500 woningen bij één ontsluitingsweg, waardoor het planvoornemen aangemerkt kan worden als NIBM. Daarnaast is de luchtkwaliteit ter plekke aanvaardbaar voor het toevoegen van een woning.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
Beschermde gebieden: Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Natuurnetwerk Brabant).
Het voornemen betreft geen nieuwe ontwikkeling, maar een herontwikkeling van een bestaand gebouw. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats. In de beoogde situatie is sprake van een afname van verkeersbewegingen. Daarmee kan worden gesteld dat het plan geen negatieve effecten heeft op beschermde Natura2000-gebieden.
Vanwege de schaal, aard en ligging van het plan, leidt het voornemen daarnaast niet tot significant negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Beschermde soorten: De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.
Het voorliggend planvoornemen heeft uitsluitend betrekking op een planologische functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats, waardoor een nadelig effect op beschermde soorten kan worden uitgesloten.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Met de beoogde herontwikkeling zal geen sprake zijn van een toename van verkeersbewegingen. De beoogde herontwikkeling heeft daarmee geen effect op de verkeerssituatie ter plaatste. De woning wordt in de beoogde situatie ontsloten via de Voordijk. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De planlocatie biedt hiertoe voldoende ruimte. Op de onderstaande afbeelding is weergegeven dat voldoende ruimte aanwezig is.
Indicatieve tekening voor de mogelijkheden voor een inrit en parkeerplaatsen op eigen terrein
Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Mill en Sint Hubert heeft eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft op 10 mei 2012 de Nota Archeologiebeleid en de archeologische beleidskaart vastgesteld. Conform beleid en bijbehorende beleidskaart archeologie ligt het plangebied in de volgende zone:
Archeologische beleidskaart gemeente Mill en Sint Hubert.
Legenda Archeologische beleidskaart gemeente Mill en St Hubert
Het plangebied ligt in categorie 3. Dat betekent dat het in een gebied ligt van hoge archeologische waarde. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
Er worden geen nieuwe bodemingrepen verricht met de voorgenomen planontwikkeling. De geldende archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen om de bestaande archeologische waarden ook in de toekomst te borgen.
Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen karakteristieke objecten van cultuurhistorische waarde. Binnen het plangebied wordt in de bestaande kavelstructuur geen structurele wijziging aangebracht.
Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen, zoals hogedruk aardgasleidingen of rioolwaterpersleidingen. Er is derhalve geen sprake van kabels of leidingen die een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Met het oog op de verwachte toename van de neerslag, veranderend landgebruik, de bodemdaling en de zeespiegelstijging wordt het belang om snel te zoeken naar oplossingen voor de waterproblematiek benadrukt. De oplossingen liggen in de lijn van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” (watertrits).
Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater (afkoppeling). Bij de inrichting, het bouwen en het beheer worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Bij een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) dient het overtollige water overeenkomstig de hierboven genoemde watertrits te worden gehanteerd (stand-still beginsel).
Waterbeheerplan
Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:
Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:
Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
Keur
De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.
Legger
De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.
Het planvoornemen
Digitale watertoets
Er is een digitale watertoets uitgevoerd om te bepalen of de belangen van het waterschap worden geraakt. Uit de watertoets komt de volgende conclusie: "Geen belang procedure." Het resultaat van de digitale watertoets is bijgevoegd bij deze toelichting in Bijlage 4.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen heeft enkel betrekking op de planologische functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen', omdat het enkel een functiewijziging en een binnenpandse verbouwing betreft zijn er geen negatieve effecten ten aanzien van de waterhuishouding te verwachten. Het woongebouw heeft een bestaande aansluiting op de riolering, die in de nieuwe situatie wordt benut voor de woonfunctie.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.
SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.
De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.
Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
De planregels zijn gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kom Sint Hubert' .
Wonen: Met de bestemming 'Wonen' wordt geregeld dat het gebruik van de voormalige peuterspeelzaal als burgerwoning is toegestaan.
Tuin: In overeenstemming met de systematiek van het geldend bestemmingsplan, worden de gronden tussen de voorgevel en de weg bestemd als 'Tuin'.
Maatschappelijk: De basisschool behoudt de bestemming 'Maatschappelijk'. Het bebouwingspercentage is opnieuw vastgelegd, waarmee de bestaande bebouwing binnen het nieuwe bebouwingspercentage past.
De aanduidingen en bijbehorende regeling zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kom Sint Hubert'.
De algemene afwijkingsregels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kom Sint Hubert'.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. In een aantal gevallen moet een exploitatieplan worden vastgesteld. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een gemeentelijk initiatief. Het bestemmingsplan leidt tot een gunstige balans voor de gemeentelijke kas. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft geen verdere negatieve financiële consequenties voor de gemeente.
In het kader van de procedure heeft de initiatiefnemer de omgeving op 22 en 23 april 2021 op de hoogte gesteld van de plannen via een omgevingsdialoog. Een verslag daarvan is als Bijlage 5 bij dit plan beschikbaar.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan als voorontwerp toegezonden aan het waterschap.
Waterschap Aa en Maas: Het waterschap heeft een vooroverlegreactie toegezonden. Het waterschap geeft aan dat de waterparagraaf niet volledig is; er ontbreekt een verwijzing naar de verschillende beleidsinstrumenten van het waterschap. De waterparagraaf is hierop aangevuld en er is alsnog een digitale watertoets uitgevoerd voor de volledigheid.
Provincie Noord-Brabant: De provincie heeft een vooroverleg reactie toegezonden. De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Brandweer: De brandweer heeft aangegeven in te stemmen met het planvoornemen.
Het ontwerpbestemmingsplan ligt op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende een periode van zes weken ter inzage, waarin eenieder een zienswijze naar voren kan brengen. De eventueel ingediende zienswijzen zullen worden samengevat, beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'nota van zienswijzen', voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.