direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Woning naast Wierde 13 te Leens
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wil op de locatie naast het perceel aan de Wierde 13 te Leens een nieuwe woning met schuur bouwen. Het bouwplan voldoet niet aan de regels van de beheersverordening ‘Grote Kernen’ van de voormalige gemeente De Marne (vastgesteld op 27 januari 2015). Op grond van deze beheersverordening heeft het perceel de bestemming ‘Verkeers- en verblijfsdoeleinden’.

De gemeente kan afwijken van de regels van de beheersverordening middels een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, lid 1 sub c Wabo jo. artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 3º Wabo). Daarvoor is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen naast het perceel aan de Wierde 13 te Leens. Leens is een dorp in het noordwesten van de provincie Groningen, gelegen in de gemeente Het Hogeland. Tot voorheen was het onderdeel van de voormalige gemeente De Marne. Het perceel ligt in het oosten aan de rand van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging projectgebied (bron: GoogleMaps).

Het perceel is onderdeel van de vigerende beheersverordening ‘Grote Kernen’ van de voormalige gemeente De Marne (vastgesteld op 27 januari 2015). Ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden gelden ter plaatse van het besluitsubvlak 'Leens Oost' de regeling en verbeelding zoals die zijn opgenomen in de bijlage bestemmingsplan Leens - Oost. Hieronder is een uitsnede van deze verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Leens Oost' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Het perceel heeft hierin de bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden'. Daarnaast is de wijziging ex artikel 15 van het bestemmingsplan 'Leens Oost' van toepassing. Artikel 3 sub a, onder 9 jo. sub b van de beheersverordening verklaard deze wijzigingsbevoegdheid echter niet van toepassing. Daarnaast stelt artikel 3 sub d dat de afstand tussen geluidgevoelige objecten en zoneplichtige wegen niet mag worden verkleind.

Het initiatief is niet passend binnen de vigerende bestemming en wordt daarom mogelijk gemaakt middels een omgevingsvergunning.

1.3 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk 2 beschrijft het initiatief. Hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 staat kort stil bij de juridische vormgeving van een omgevingsvergunning. In het laatste twee hoofdstuk 6 komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie heeft het perceel de bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleiden'. Het perceel hoort bij het naastgelegen bedrijf, dat op de onderstaande afbeelding ten westen van het terrein ligt. Het bedrijf bestaat uit een bedrijfsloods en heeft, zoals is toegestaan op basis van de vigerende beheersverordening, een bedrijfscategorie 1/2. Het projectgebied is in de huidige situatie in gebruik voor het parkeren en laden en lossen ten behoeve van het bedrijf.

Het projectgebied is op onderstaande afbeelding globaal aangegeven. Het perceel heeft de kadastrale aanduiding LEE02 - K - 989.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Globale ligging projectgebied (bron: GoogleMaps).

2.2 Toekomstige situatie

Op het perceel wordt een levensloopbestendige woning met schuur toegevoegd. De huidige terreinverharding wordt verwijderd en er wordt een inrit aangelegd. Het perceel wordt ingericht conform het erfinrichtingsplan (Bijlage 1). Hieronder zijn een afbeeldingen opgenomen van de erfinrichting en de woning met schuur. De bouwtekeningen zijn eveneens opgenomen in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Erfinrichtingsplan (bron: Jacob Veltman).

De uitgangspunten voor de erfinrichting luiden:

  • de drie nieuw geplante bomen aan de voorzijde blijven gehandhaafd;
  • het erf aan de voorzijde (direct achter het voetpad) wordt afgesloten met een heg;
  • de nieuwe westelijke perceelgrens (met het naastgelegen bedrijf) wordt gevormd door opgaande beplanting en of een heg;
  • de opgaande beplanting op de oostelijke perceelgrens blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Te realiseren woning met schuur, vanuit het zuidoosten bekeken (bron: Jacob Veltman).

Het betreft een dakhelling van minimaal 35 graden, zodat wordt aangesloten bij de bebouwing (goothoogte circa 3 meter, nokhoogte maximaal 8 meter).

Het initiatief is akkoord bevonden door de Welstandscommissie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.10 van deze onderbouwing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu. Bij deze thema's zijn elf provinciale 'belangen' geformuleerd.

Het plangebied is onderdeel van de volgende visiekaarten (voor zover relevant):

Kaart 'Ruimte'

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Het doel is om ruimtelijke kwaliteit te versterken. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, om zo het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, te behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De ladder is positief doorlopen in paragraaf 4.10.

Kaart 'Landschap'

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Wierden en Waddengebied'. De provincie heeft als doel het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in de provincie. De provincie werkt aan het behoud en versterking van het karakter, diversiteit en belevingswaarde van het landschap, door:

  • behoud en versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke, archeologische en aardkundige waarden van het landschap als onderdeel van de samenhangende landschapsstructuur;
  • door ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur en toevoegen van kwaliteit aan het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen. Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden.

Het initiatief gaat slechts uit van het bouwen van één woning met een schuur. De bouw vindt plaats op een terrein dat al verhard is. Het initiatief tast de landschappelijke waarden niet aan.

Kaart 'Natuur'

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Waddengebied'. De provincie heeft als doel het beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland. Het Waddengebied is één van de Natura 2000-gebieden met internationaal bijzondere natuurwaarden. Het beleid in de Waddenzee is gericht op het behoud van het oppervlak en het versterken van de kenmerkende natuurwaarden. Een ander belangrijk beleidsdoel is om menselijke invloeden die de natuurwaarden aantasten te verminderen.

Paragraaf 4.8 toetst de ecologische waarden in het terrein. De conclusie die uit paragraaf 4.8 volgt, is dat het initiatief de natuurlijke waarden niet aantast.

Kaart 'Opgaven'

Op deze kaart is het perceel (onder andere) aangewezen als 'Krimp en groei'. Sterke demografische groei en krimp liggen in de provincie Groningen op korte afstand van elkaar. De provincie voert beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid wil de provincie zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden. Zij geeft veel aandacht aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers.

De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Anderzijds is het van belang om ruimte te bieden aan de groeiende stad voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van stad en regio. De opgave 'Groei en krimp' richt zich onder andere op het ondersteunen van leefbaarheidsinitiatieven in de hele provincie en investeren in de kwaliteit van landschap, ten behoeve van het stimuleren van recreatie en toerisme.

Het initiatief is hiermee in lijn.

Kaart 'Milieu'

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Provinciaal basisnet'. Het doel is het tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem. Goede kwaliteit van water, bodem en lucht is essentieel voor de kwaliteit van leven en de gezondheid van mens en dier en een voorwaarde voor ecologische vitaliteit en diversiteit. Het provinciale doel is een gezonde en schone leefomgeving in Groningen. Daartoe wordt geprobeerd milieuhinder zo veel mogelijk tegen te gaan. Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten besteedt hier alle nodige aandacht aan.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.

Hieronder zijn de artikelen weergegeven die betrekking hebben op het plangebied:

  • Nieuwe windturbines niet toegestaan (artikel 2.41.1): Er geldt een verbod op het plaatsen van nieuwe windturbines. Het projectgebied voorziet niet in windturbines.
  • Gebiedsnormen regionale wateroverlast (artikel 3.6): De normen waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moet zijn ingericht, zijn gebaseerd op een gemiddelde overstromingskans van eens in de honderd jaar. Het waterschap is ingelicht over het initiatief middels de digitale watertoets (paragraaf 4.9).
  • Woningbouw (artikel 2.15.1): Het bouwen van nieuwe woningen kan alleen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. Het initiatief is getoetst aan de Woonvisie van de gemeente Het Hogeland (paragraaf 3.3.3). Over de woningbouwaantallen zijn tevens bilaterale afspraken gemaakt tussen de provincie Groningen en gemeente Het Hogeland. Het toevoegen van één woning in lijn is met deze afspraken, die zijn vastgelegd in de brief van Gedeputeerde Staten, 26 augustus 2021, documentnummer 2021-057902.
  • Veiligheidszone 2 “invloedsgebied provinciale wegen" (artikel 2.23.3): In dit artikel is het bij beleid vastgestelde invloedsgebied van de wegen die onderdeel uitmaken van het provinciaal basisnet Groningen vastgelegd. Hierbij is aansluiting gezocht bij de vuistregels van het landelijke basisnet. Hierbij is aansluiting gezocht bij de vuistregels van het landelijke basisnet. Aan de hand van de referentiewaarden en de vuistregels is het invloedsgebied bepaald. Tevens is aangegeven in welke situaties een nadere of een beperkte groepsrisico verantwoording dient te worden opgenomen in een bestemmingsplan. Er is een extra bepaling toegevoegd dat voor gebieden die volledig buiten de 200 meter van de provinciale weg zijn gelegen nooit een uitgebreide verantwoording hoeft te worden gemaakt. Ook dit komt overeen met hetgeen is opgenomen in het Bevt. Paragraaf 4.5 gaat nader op externe veiligheid in.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie De Marne

In 2014 heeft de voormalige gemeente De Marne de Structuurvisie De Marne vastgesteld. De structuurvisie geeft de richting en bandbreedte aan voor de verwachte en gewenste ruimte-gerelateerde ontwikkelingen, duidt kansen en benoemt uit te werken thema's. Het uitgangspunt van de structuurvisie is dat de karakteristieken en ruimtelijke kwaliteiten benut worden. Dit uitgangspunt is vertaald door voor ieder landschapstype en dorp zogenaamde regie-aanwijzingen te formuleren. Deze regie-aanwijzingen vormen aanbevelingen en handvatten bij het formuleren van ruimtelijk beleid en kunnen helpen bij de bestuurlijke afweging van ruimte gerelateerde vraagstukken.

De beschreven karakteristieken voor het wierdedorp Leens zijn gericht op het behoud van de structuurelementen, profiel, bebouwingsbeeld (o.a. kleinschalig en compact), de overgang van het dorp op het landschap. In de oostelijke dorpsrand vormt een zorgvuldige ruimtelijke afronding van de nieuwbouw (in ontwikkeling) in relatie tot de Tuinsterwierde een specifieke ontwerpopgave. Dergelijke afronding is wenselijk, omdat in het oosten de dorpsranden door de nieuwbouw worden afgeschermd van het landschap, wat afbreuk doet aan de herkenbaarheid van Leens als wierdedorp.

Het initiatief bestaat slechts uit de realisatie van één woning met schuur, ter plaatse van een verhard terrein dat al in gebruik was ten behoeve van het bedrijf. Dit doet de kenmerken van het wierdedorp niet teniet. Daarom is het initiatief in lijn met de structuurvisie.

3.3.2 Woon- en Leefbaarheidplan 2017-2021

De voormalige gemeente De Marne heeft samen met de andere Noord-Groningse gemeenten het Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021 'Noord Groningen Leeft!' vastgesteld. Het betreft een sectoroverstijgende samenwerking van overheden en maatschappelijke organisaties om een heel gebied vooruit te helpen. Het bouwt voort op het eerste Woon- en Leefbaarheidsplan uit 2011. De doelstelling luidt: voor 2021 moet de leefbaarheid in het gebied ten minste terug zijn op het niveau van 2011. Het plan wil de leefbaarheid en betrokkenheid verhogen, voor krachtige gemeenschappen in alle dorpen en buurten en een regio met toekomst. Voor een deel heeft dat met ‘stenen’ te maken (sterke, duurzame en toekomstbestendige woningen bijvoorbeeld), maar ook met goede zorg, voor iedereen passend onderwijs en sociale vitaliteit. En het gaat over vertrouwen, samenwerking, energie en ‘eigenaarschap’: het gevoel mee te kunnen denken en beslissen over je eigen woon- en leefomgeving. Het plan geeft hieraan invulling met vijf kernopgaven:

  • Sociale vitaliteit en het werken aan lokale doelen;
  • Nieuwe kansen voor kinderen;
  • Van zorgstructuur naar zorgprestatie;
  • Het wonen van de toekomst;
  • Krachtige kernen.

De bevolkingsdaling die al veel langer is ingezet, gaat de komende jaren verder door. Wat betreft het thema 'wonen' loopt de leegstand van woningen op en is leegstand vooral hoog in de particuliere woningvoorraad. Bovendien vindt daar de belangrijkste vraaguitval plaats. Sloop, woningverbetering en verduurzaming zijn hier noodzakelijk. Verder vraagt de vergrijzing van de bevolking om meer levensloopbestendige woningen. Om tot een gezonde woningmarkt te komen moeten vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwbouw in de koopsector wordt gericht op levensloopbestendige woningen.

Het initiatief is niet strijdig met het Woon- en Leefbaarheidsplan. Er wordt slechts één woning toegevoegd, welke levensloopbestendig is.

3.3.3 Woonvisie

In 2021 is de woonvisie voor gemeente Het Hogeland vastgesteld. Met de Woonvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen zij wenselijk of onwenselijk vindt, en hoe zij daar samen met bedrijven, organisaties en bewoners aan wil werken. De woonvisie vormt ook de wettelijke basis voor het maken van prestatieafspraken volkshuisvesting met de corporaties. De woonvisie vervangt eerdere woonbeleidsplannen voor wonen zoals die in de voormalige gemeenten De Marne, Eemsmond, Bedum en Winsum zijn eerder zijn vastgesteld.

De gemeente geeft speciale aandacht aan vijf zaken waarin de gemeente het voortouw neemt de komende jaren.

  • 1. Ruimte aan onze dorpen: Soms lijkt het alsof er weinig mogelijkheden zijn voor het realiseren van woonwensen. De gemeente nodigt inwoners uit om met initiatieven te komen, en laat beter zien wat er kan in de dorpen.
  • 2. Een karaveen voor strategische dorpsplannen: De komende jaren maakt de gemeente met dorpen en corporaties strategische plannen.
  • 3. Inspelen op woningvraag vanuit de stadsregio: Uit onderzoek blijkt dat Bedum, Winsum en eventueel ook nabij de stad geleden dorpen een grote rol kunnen spelen in het bedienen van eigen dorps woon vraag én een regionale vraag.
  • 4. Prettig oud worden in onze gemeente: Niet overal in de uitgestrekte gemeente kan hetzelfde worden geboden bij ouderdom en zorgvraag. Veel mensen redden zich met woningaanpassing, haal- en breng diensten, mantelzorg en professionele hulp. Om een goed alternatief te kunnen bieden, werkt de gemeente in meerdere grotere dorpen aan buurten waar wonen en zorg alvast goed geregeld zijn, met aangepaste en nieuwe woningen, bij voorzieningen en zorgaanbod, met een passende woonomgeving.
  • 5. Opknappers een tweede jeugd geven: Bestaande woningen worden energiezuiniger en comfortabeler gemaakt.

In de Woonvisie zijn de nieuwste prognoses van de provincie en de regio Groningen- Assen verwerkt. Deze cijfers laten zien dat hoewel de inwoneraantallen voor delen van de gemeente nog steeds dalen zijn, het aantal huishoudens de afgelopen jaren vrij stabiel is gebleven of zelfs toegenomen (met name in de kernen nabij de stad). Uit de prognoses uit 2020 van de provincie blijkt ook dat de verwachte huishoudensdaling in onder meer het gebied van voormalige gemeente De Marne de komende jaren nog niet zal plaatsvinden.

Nieuwe prognose provincie        
  2020   2030   Toe/afname  
  Midden prognose Het Hogeland   Midden prognose Het Hogeland   Midden prognose Het Hogeland  
Vm. De Marne   4721   4809   88  
Het Hogeland   22244   22661   417  

Naast de uitbreidingsvraag is er ook vooral een kwaliteitsvraag in het gebied. Dit betreft onder meer de vraag naar levensloopbestendige woningen. Maar ook heeft de gemeente volop aandacht voor de kwaliteit van de bestaande voorraad.

Voor Leens is in de Woonvisie opgenomen dat de komende jaren nog vraag is naar meer woningen. Dit kunnen kleinschalige binnendorpse ontwikkelingen zijn, waarvoor meerdere mogelijkheden bestaand. De toevoeging van de levensloopbestendige woning past binnen de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Inleiding

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wgh heeft elke weg een zone. Conform artikel 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek Wet geluidhinder

De in de nabijheid van de te realiseren woning Wierde kent ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/uur. Deze weg is gelegen in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. Deze weg kent derhalve een zone van 200 meter. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt binnen de zone van deze weg en daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder volgt een samenvatting.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.

Uit het akoestische onderzoek volgt dat de woning niet voldoet aan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB vanwege de Wierde. De overschrijding bedraagt maximaal 4 dB vanwege deze weg. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Het Hogeland daarom een hogere waarde vast te stellen.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidsgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

Echter, na het uitvoeren van het akoestische onderzoek werd bekend dat de Wierde in 2021 opnieuw wordt ingericht als een 30 km/uur weg. Daarvoor is door de gemeente een plan van aanpak opgesteld; de uitvoering begint in het voorjaar van 2021. De geluidszone vervalt in dat geval (wegen waar een snelheid geldt van maximaal 30 km/uur hebben van rechtswege geen geluidszone). Een hogere waarde vaststellen is dan niet meer noodzakelijk en een procedure achterwege worden gelaten. Volgens de gemeente wordt het besluit tot 30 km/uur binnenkort genomen; in ieder geval tijdens de reconstructie in 2021. De gemeente heeft besloten te anticiperen op het besluit tot vaststelling van de snelheid op 30 km/uur. Dat betekent dat een hogere waarde procedure niet meer doorlopen hoeft te worden.

Conclusie

Uit het akoestische onderzoek blijkt dat bebouwing niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De gemeente anticipeert echter op het besluit tot vaststelling van de snelheid op 30 km/uur voor de Wierde. Derhalve is een hogere waarde niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2 Luchtkwaliteit

Inleiding

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan
Het initiatief bestaat uit het wijzigen van de bestemming om een woning met bijbehorende schuur mogelijk te maken. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit projectgebied is geclassificeerd als niet stedelijk en is gelegen in de rest bebouwde kom. Het gaat om de toevoeging één vrijstaande koopwoning.

Voor de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning is een kental van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0006.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0007.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.3 Bodem

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van bebouwing, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 4. Hieronder volgt een samenvatting van het bodemonderzoek.

Zintuigelijke waarnemingen

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen afwijkingen waargenomen.

Grond

Het verhoogd gemeten gehalte kwik in het bovengrondmengmonster MM1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. De verhoogd gemeten gehalten lood, nikkel, zink en PAK in het ondergrondmengmonster MM2 overschrijden de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. Ondergrondmengmonster MM3 (boring 5 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. Het verhoogd gemeten gehalte minerale olie in het ondergrondmengmonster MM4 overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Grondwater

De verhoogd gemeten gehalten barium en molybdeen (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex >0.5 echter niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Aanbevelingen

  • 1. Onder een groot deel van de locatie bevindt zich een laag slakkengruis en puin. Deze bodemvreemde lagen zijn is in dit onderzoek niet onderzocht. Geadviseerd wordt in het kader van de herontwikkeling van de locatie dit materiaal te laten afvoeren. Om de evt. hergebruiksmogelijkheden te onderzoeken dient van het materiaal een samenstellingsonderzoek uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt dit met een verwerker af te stemmen. Voorkomen moet worden dat deze slakkenlaag wordt vermengd met de onderliggende grond.
  • 2. In de ondergrond is (bak)steenpuin waargenomen. Plaatselijk is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Geadviseerd wordt een verkennend onderzoek asbest in puin (NEN-5897+C2) uit te voeren.
  • 3. In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging dient de milieuhygienische kwaliteit van de bodem zoveel mogelijk aan te sluiten bij het toekomstige bodemgebruik. Ter afstemming wordt geadviseerd om het onderhavige bodemonderzoek in dit kader voor te leggen aan het bevoegd gezag.
  • 4. Indien de grond ontgraven gaat worden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwwerkzaamheden, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Middels het Besluit is het mogelijk om door het lokaal bevoegd gezag lokale maximale bodemgebruikswaarden vast te stellen, of om deze bodemgebruikswaarden te conformeren aan de maximale waarden uit het (landelijke) generieke model. Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties. Volledige duidelijkheid omtrent de bodemkwaliteitsklasse van vrijkomende grond wordt pas verkregen op basis van een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit. Opgemerkt dient te worden dat de vertaalslag van verkennend bodemonderzoek naar hergebruik van grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit, veelal, niet mogelijk is. In de meeste gevallen zijn aanvullende gegevens noodzakelijk, het bevoegd gezag (de gemeente waarin de grond word toegepast) kan hier uitsluitsel over geven.
  • 5. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een tijdelijk handelingskader vastgesteld voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Vanaf 8 juli 2019 is het verplicht om onderzoek naar de stofgroep PFAS uit te voeren bij o.a. partijkeuringen in het kader van afvoer van grond. In dit verkennend bodemonderzoek is geen onderzoek uitgevoerd naar PFAS stoffen in de bodem. De in dit onderzoek opgenomen indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is excl. onderzoek naar PFAS-stoffen, onderzoek naar deze verbindingen is bij definitieve beoordeling van evt. hergebruiksmogelijkheden van evt. af te voeren grond alsnog nodig.
  • 6. Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.
  • 7. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande en met inachtneming van de aanbevelingen kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Een asbestonderzoek zal bij de uitvoering worden uitgevoerd.

4.4 Milieuzonering

Inleiding

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

In de omgeving van het projectgebied wisselen onder meer woningen, detailhandel, maatschappelijke functies en bedrijven elkaar af. Het initiatief bestaat uit het realiseren van één woning met schuur. De woning zelf is niet milieubelastend ten opzichte van andere functies. Milieubelastende functies kunnen echter wel een belemmering zijn voor de woning en andersom kan de woning de milieubelastende functies belemmeren in hun bedrijfsvoering.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Hiervan is sprake in de omgeving onderhavig projectgebied. In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich onder andere het naastgelegen bedrijf, een fitnesscentrum, een DoeZoo, een wooncentrum, maatschappelijke functies en een sportterrein. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.

In onderstaande tabel worden de richtafstanden van de omliggende funties weergegeven.

Functie   Bedrijfscategorie   Grootste afstand 'rustige woonwijk'   Grootste afstand 'gemengd gebied'  
Fitnesscentrum   Categorie 2   30   10  
DoeZoo   Categorie 3.2   100   50  
Wooncentrum   Categorie 2   30   10  
Sportterrein   Categorie 3.1   50   30  
Naastgelegen bedrijfsloods   Categorie 1/2   30   10  

De woning wordt zodanig gepositioneerd, dat de woning op circa 35 meter van het fitnesscentrum ligt. De DoeZoo ligt op circa 100 meter, het wooncentrum op circa 15 meter en het sportterrein op circa 150 meter. Tot slot ligt de naastgelegen bedrijfsloods op circa 15,5 meter van de gevel van de woning. Alle afstanden voldoen aan de grootste afstand voor een gemengd gebied. Daarmee wordt de woning niet belemmerd door de omliggende functies.

De conclusie is dat de omliggende functies geen belemmering voor de woning is en andersom belemmert de woning de andere functies niet. Bovendien zijn naast de genoemde functies op kortere of gelijke afstand eveneens woningen gelegen.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Zo ligt ten westen van het projectgebied op circa 725 meter het Recreatiebad De Marne. Op 1,20 kilometer ten oosten van het projectgebied ligt een bovengrondse opslagtank met propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Alles is op voldoende afstand van het perceel gelegen.

Zoals vermeld in paragraaf 3.2.2, ligt het plangebied conform de Provinciale Omgevingsverordening (POV) in veiligheidszone 2 “invloedsgebied provinciale wegen". De bouw van de woning naast het bedrijf aan de Wierde 13 gaat op zich niet gepaard met een toename van het aantal personen in het invloedsgebied. Derhalve vormt het provinciaal basisnet Groningen geen risico voor het initiatief.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het projectgebied is globaal aangeduid met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0008.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl).

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit projectgebied is geclassificeerd als niet stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van een vrijstaande koopwoning.

Voor vrijstaande koopwoningen geldt een parkeerbehoefte van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen. Op het erf is voldoende plek om de parkeerbehoefte op te lossen.

De woning leidt tot een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag. De weg waarop het projectgebied is ontsloten, de Wierde, heeft voldoende capaciteit om deze toename aan te kunnen.

Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het projectgebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Noord-Groninger gemeenten, waaronder de voormalige gemeente De Marne, hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidskaart. In het rapport wordt onderscheid gemaakt in vier typen gebieden:

  • 1. wettelijk beschermde archeologische monumenten;
  • 2. archeologisch waardevolle gebieden (niet-beschermde AMK-terreinen, wierden, borgen, boerderijplaatsen, ARCHIS-waarnemingen en de wemen);
  • 3. gebieden van archeologisch belang (historische kernen);
  • 4. archeologische onderzoeksgebieden (hoge verwachtingen van de verwachtingskaart en de beek- en rivierdalen).

Ter plaatse geldt de beheersverordening 'Grote Kernen' (2015) van de voormalige gemeente De Marne. Bij het vaststellen van deze beheersverordening was het archeologiebeleid nog niet voltooid. De archeologische verwachting is daarmee niet goed in de beheersverordening opgenomen. Gemeente Het Hogeland (2019) heeft hiervoor een vangnet ontworpen (Erfgoedverordening Het Hogeland, 2019, par. 8, artikel 23). Met het vangnet kan - wanneer het bestemmingsplan onvoldoende rekening houdt met archeologie, maar tegelijk een hoge archeologische verwachting geldt - bij vergunningaanvragen om archeologisch worden gevraagd.

Onderzoek

Op de archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente De Marne kent het perceel een hoge verwachtingswaarde. Hieronder is een uitsnede van de beleidsadvieskaart opgenomen. Het perceel is in de roze kleur gelegen, dat een hoge verwachtingswaarde aanduidt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BVGKOVWierde13A-VS01_0009.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart De Marne (bron: archeologische beleidsadvieskaart De Marne. 2008)

Het beleidsadvies bij een hoge verwachting schrijft onderzoeken voor bij ingrepen groter dan 200 m2. Of deze locatie nog archeologische waarden bevat, zal in ieder geval een verkennend archeologisch onderzoek (booronderzoek) moeten uitwijzen. Dit archeologische onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen.

Leens ligt op een kwelderwal die zich ontwikkelde rond het begin van de jaartelling. Het projectgebied ligt op een afgegraven deel van een wierde waarvan de kern noordelijk van de weg ligt. Bij de afgraving van de wierde in de periode 1925-1939 zijn vondsten gedaan waaronder resten van huizen uit de vroege middeleeuwen. Op historische kaarten staat geen bebouwing weergegeven.

Bij het veldonderzoek is een wierdepakket vastgesteld met een dikte van 25 centimeter in het zuiden en 150 centimeter in het noorden. Binnen dit pakket komen akkerlagen voor. Het onderzoek heeft vier scherven aardewerk opgeleverd waarvan drie handgevormd aardewerk betreffen uit de periode ijzertijd – middeleeuwen. De vierde scherf is van middeleeuws kogelpotaardewerk.


Uit het veldonderzoek blijkt dat ondanks de afgraving van de wierde binnen het plangebied toch een restant van het oorspronkelijke wierdepakket bewaard gebleven is. Hierin en onder kunnen sporen en materialen aanwezig zijn die een bron van informatie vormen over het leven op de wierde tijdens de middeleeuwen en mogelijk ook al daarvoor. Daarom blijft de archeologische verwachting van kracht.


Aangezien in het plangebied een wierdepakket bewaard gebleven is, luidt het advies om op de geplande locatie van de te bouwen woning en schuur in het midden van het plangebied geen graafwerk te ondernemen dat dieper reikt dan zeventig centimeter zijnde de dikte van de opgebrachte puinlaag bij boringen 3 en 4. Indien voor de aanleg van funderingen en leidingen iets diepere bodemingrepen nodig zijn, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de bouw het terrein dertig centimeter op te hogen. Als toch graafwerk nodig is tot in de wierdelagen, dan wordt geadviseerd nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven met doorstart naar definitieve opgraving. Een dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd door een daarvoor gecertificeerd bureau volgens een vooraf door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

Initiatiefnemer is voornemens om conform de rapportage het huidige maaiveld op te hogen met dertig centimeter en niet dieper dan zeventig centimeter vanaf het huidige maaiveld de grond te roeren.

Conclusie

Met inachtneming van het voornemen, is het initiatief vanuit het aspect archeologie uitvoerbaar.

Voor al het graafwerk geldt dat als archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.7.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek

Het initiatief bestaat uit het bouwen van een woning met schuur. In de huidige situatie is het terrein volledig verhard. Er zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

Inleiding

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Overijssel. Het NNN in Overijssel kent geen externe werking.

Onderzoek

In de huidige situatie is het terrein volledig verhard. Recentelijk zijn de bomen aan de voorzijde, langs de weg de Wierde, door de gemeente gekapt. Hiervoor in de plaats zijn nieuwe bomen herplant. Onderdeel van de uitgangspunten voor het erfinrichtingsplan is dat deze nieuwe geplante bomen aan de voorzijde gehandhaafd blijven. Daarnaast is een uitgangspunt dat de opgaande beplanting op de oostelijke perceelgrens gehandhaafd blijft.

Voorts is het perceel niet gelegen in een NNN- of Natura 2000-gebied. Het ligt op voldoende afstand van deze natuurgebieden en het initiatief is bovendien dusdanig kleinschalig van aard (de bouw van één woning). Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Waddenzee' en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Op basis van de kleinschaligheid en de aard van de ontwikkeling en de afstand tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als de Waddenzee, zijn effecten door stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.9 Water

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is het waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. Op 23 oktober 2020 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 6 opgenomen. De korte procedure is van toepassing.

Op het perceel naast de Wierde 13 te Leens wordt een woning gerealiseerd. Het terrein is nu volledig verhard. Deze terreinverharding wordt verwijderd en het terrein wordt bebouwd en ingericht conform het erfinrichtingsplan. De totale verharding neemt dus af vergeleken met de huidige situatie. Het hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater, met een aparte leiding op het gemeente riool aangesloten.

Dit initiatief heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding en daarom kan de standaard waterparagraaf worden gebruikt.

Verhardingstoename

Uit de gegevens blijkt dat de verhardingstoename in dit plan beperkt is. Daarom is het niet verplicht om compenserende maatregelen te nemen.


Grondwater

Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan worden gewerk met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstroken / ecologische zones   0,5 m  

Meer informatie staat in paragraaf 5.3 Grondwater van de notitie Water en Ruimte 2013.

Afvoer van riool- en hemelwater

Via een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool. Door het afvalwater en schone hemelwater gescheiden aan te bieden aan de daarvoor bestemde stelsels, wordt invulling gegeven aan het beleid van gemeente en waterschap. Afstemming met de gemeente is altijd nodig.


Conclusie

Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest, mits aan de bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan, een positief wateradvies. Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar. Met de gemeente wordt de afvoer van riool- en hemelwater afgestemd.

4.10 Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Voor dit plan geldt dat één woning wordt gerealiseerd. Hiermee blijft het plan onder de grens van twaalf woningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de Ladder niet verder doorlopen te worden en is de Ladder niet van toepassing op het initiatief. De behoefte wordt nader gemotiveerd in paragraaf 3.3.3.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Inleiding

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Toetsing

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarden bij D 11.2 luiden als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het initiatief maakt slechts één woning met schuur mogelijk. De beoogde ontwikkeling blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden. Gelet op de aard en omvang van de nieuwe ontwikkeling wordt het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject gekwalificeerd in de zin van onderdeel D 11.2. Dat de activiteiten geen belangrijke nadelige milieueffecten hebben, wordt voldoende onderbouwd met dit Hoofdstuk 4. De conclusie is dan ook dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.

Conclusie

Omdat de activiteiten ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in categorie 11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De activiteiten hebben geen belangrijke nadelige milieueffecten. Het is niet noodzakelijk de m.e.r.-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Een besluit over een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid, water, archeologie, cultuurhistorie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing aan de orde gekomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Er wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

De omgevingsvergunning is voor vooroverleg overlegd aan de provincie Groningen, provincie Drenthe en het waterschap Noorderzijlvest . De vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9.

De provincie Groningen geeft aan dat er in de toelichting een verwijzing mist naar de bilaterale afschpraken die zijn gemaakt over de woningbouwaantallen. De toelichitng is hierop aangepast in paragraaf 3.2.2.

Het waterschap geeft het volgende aan:

  • Schoon hemelwater kan goed worden afgevoerd naar de bestaande watergang welke zich in de zuidoosthoek bevindt van het betreffende kadastrale perceel. Deze watergang is aangesloten op het hemelwaterriool.
  • Gezien het sterke hoogteveldverloop van het maaiveld vanaf de Wierdeweg in zuidelijke richting, is het goed om daar rekening mee te houden. Voorkomen moet worden dat afstromend hemelwater bij hevige neerslag tot overlast leidt in/onder de woning en op het perceel zelf. Ook hiervoor geldt dat hemelwater kan worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de zuidoosthoek.

Hiermee zal rekening worden gehouden. In de verdere procedure wordt dit nader uitgewerkt.

Provincie Drenthe geeft aan dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Per abuis was dit verkeerd verwerkt in het plan. In paragraaf 4.7.1 is het archeologische onderzoek (Bijlage 5) toegelicht. Voorts wenst de provincie een nadere onderbouwing omtrent de woningbehoefte en de gemeentelijke Woonvisie. Paragraaf 3.3.3 is hiermee aangevuld. Tot slot is naar aanleiding van de reactie van provincie externe veiligheid aangevuld; zie paragraaf 4.5 en 3.2.2.

6.2.2 Zienswijzen

Op de aangevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. De ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het omgevingsvergunningstraject voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.