Plan: | Woningbouw Zuid-Beijerland Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1963.BPZuidBLZuid2018-VG02 |
Binnen de gemeente Korendijk beschikt Zuid-Beijerland over de meeste basisvoorzieningen. De kern Zuid-Beijerland heeft een heldere structuur. De oudste bebouwing ligt aan de Dorpsstraat. De eerste uitbreidingen van de kern hebben aan de noordzijde van de Dorpsstraat plaatsgevonden. Later is een oversteek aan de zuidzijde gemaakt. De meest recente uitbreiding (5,12 ha) heeft plaatsgevonden aan de oostzijde.
In opdracht van de eigenaren van de percelen aan de Dorpsstraat en Koninginneweg heeft het bureau Spacevalue een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld ten behoeve van 21 woningen als zuidelijke uitbreiding van Zuid-Beijerland. Daarnaast heeft de gemeente Korendijk stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld die bij de uitwerking in acht genomen moeten worden. Het woningbouwproject past niet binnen het vigerend bestemmingsplan Kernen. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de uitbreiding juridisch-planologisch mogelijk en voorziet in directe bouwtitels voor de woningbouw.
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van Zuid-Beijerland, begrensd door de Koninginneweg aan de
westzijde en de Dorpsstraat aan de noordzijde. Binnen het plangebied zijn een agrarisch bedrijf en een paardenhouderij gevestigd. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Kernen' dat is vastgesteld op 25 juni 2013. Binnen het plangebied vigeren de bestemmingen Tuin en Agrarisch. Binnen de Tuin bestemming is de paardenhouderij gelegen en binnen de bestemming Agrarisch een agrarisch bedrijf.
Tevens is de dubbelbestemming “Waarde-archeologie-3” van toepassing. Met de toekenning van deze dubbelbestemming is, door middel van het stellen van bouwregels en het opnemen van een aanlegvergunningstelsel, beoogd de archeologische waarden van de gronden te beschermen en veilig te stellen.
In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In hoofdstuk 3 is het stedenbouwkundig plan beschreven en onderbouwd. De sectorale aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk komen de aspecten verkeer en parkeren, milieu, ecologie, water en archeologie aan bod. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk is de wijze van bestemmen uiteengezet. Tevens wordt artikelsgewijs een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De
structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de
'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie
schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse
bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk
in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting
2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar
en veilig Nederland.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het
niveau van bestemmingsplannen. De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het
Barro zijn wel van belang maar gezien de regeling die deze herziening beoogd, hebben ze in het kader
van dit bestemmingsplan vrijwel geen consequenties.
Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van de zogenaamde 'duurzaamheidsladder'
(artikel 3.1.6. van het Bro). Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van
bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan
economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de
leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen. De ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 2.2). Het voornemen is daarom niet in strijd met het rijksbeleid.
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Het onderhavige bouwplan wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom van Zuid- Beijerland. Daarbij is sprake van de sanering van een agrarische (bedrijfs)activiteit in ruil voor woningbouw met een relatief lage bebouwingsdichtheid. Als zodanig kan worden gesteld dat sprake is van een opwaardering de bebouwde ruimte. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Zuid-Beijerland, grenzend aan het waardevolle zeekleipolderlandschap van de Hoeksche Waard.
Bij de planvorming is bijzondere aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van de beoogde woningbouwontwikkeling, door onder andere het verbreden van de bestaande watergangen met natuurvriendelijke oevers, het behouden van het open zicht op het landschap en de erfovergangen van openbaar naar privaat gebied. Voor een nadere verantwoording van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar de aan het plan liggende stedenbouwkundige visie.
Gebiedsopgaven Hoeksche Waard
De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de Zuid-Hollandse delta. De aanwijzing tot nationaal landschap betekent dat behoud en herstel van de kernkwaliteiten van dit landschap belangrijke beleidsopgaven zijn. De provincie stelt daarin behoud van het open agrarisch landschap centraal, gericht op een duurzame ontwikkeling van de landbouw, met versterking van de gebiedsspecifieke landschapskenmerken zoals de kreken, de dijken en het patroon van verspreide dorpen.
Het onderhavige planinitiatief betreft een kleinschalige uitbreiding van de kern Zuid- Beijerland, waarbij sprake is van een duurzame groene afronding van de dorpsrand. Het plan heeft als zodanig een positieve invloed op de gebiedsopgave van de Hoeksche Waard.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de gewenste ontwikkeling:
Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen
Lid 1 regionale afstemming
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig
worden ontwikkeld,
ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en
mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
De realisatie van woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De relevante regio voor toetsing van een woningbouwontwikkeling in Zuid-Beijerland is de regio Hoeksche Waard.
Ad lid 1, onder a. Behoefte
Voor het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkeling zijn provinciale prognoses en regionale afspraken leidend. De druk op de woningmarkt is sinds 2015 fors toegenomen. Dit blijkt ook uit de actuele provinciale woningbehoefteraming, woningmarktverkenningen en de actualisering van de regionale woonvisie.
Kwantitatieve behoefte
Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming 2016 (WBR) blijkt dat er in de regio Hoeksche Waard in de periode 2015 t/m 2029 behoefte is aan circa 2000 woningen.
Volgens de ramingen van de Provincie Zuid-Holland bestaat tot 2025 behoefte aan nieuwe woningen in de Hoeksche Waard.
De ontwikkeling betreft de bouw van 20 vrijstaande woningen en 1 bestaande woning. Het onderhavige plangebied is in de regionale woonvisie opgenomen als uitbreidingslocatie en ook opgenomen in het bij de Woonvisie behorende woningbouwprogramma 2015-2024. De ontwikkeling is daarmee regionaal afgestemd. Uit de actualisatie Woonvisie 2015 blijkt dat met name behoefte is aan vrijstaande woningen.
Kwalitatieve behoefte
De Hoeksche Waard is een woongebied van hoge kwaliteit. De inwoners profiteren van de economische dynamiek van de Randstad (Rotterdam, Dordrecht), terwijl het gebied zelf in de luwte daarvan ligt. Woonkwaliteit die past bij de omgeving en die de eigen inwoners bindt is belangrijk voor de regio, evenzeer als aantrekkingskracht voor mensen van buiten de Hoeksche Waard.
De ontwikkeling betreft de transformatie van een met name agrarische functie naar een woonfunctie. Bestaande opstallen worden hiervoor gesloopt. Bij de uitwerking wordt aandacht geschonken aan de landschappelijke inpassing waarvoor de ontwikkeling ook een betere overgang mogelijk maakt in het zuiden van Zuid-Beijerland.
De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Ad lid 1 onder b is daarom niet aan de orde.
Ad lid 1 onder c:
i. Er worden 20 woningen gebouwd en er is sprake van 1 bestaande woning waarbij voor het vervoer hoofdzakelijk de personenauto wordt gebruikt. De toename van het aantal verkeersbewegingen bedraagt ongeveer 172 per dag. De ontsluiting vindt plaats op de Koninginneweg met een T-splitsing. De Koninginneweg is een binnenstedelijke tweerichtingsweg en is voldoende gedimensioneerd om deze extra verkeersbewegingen te verwerken. Daarnaast wordt er een langzaam verkeersroute aangelegd om de bewoners de gelegenheid te geven om via de Dorpsstraat van en naar de nieuwe woningen te gaan en komen. Hierdoor is de bereikbaarheid van het centrum voor voetgangers goed geregeld.
ii. Het plan past in de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en mobiliteit. Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het Bestaand stads- en dorpsgebied en grenst aan het waardevolle zeekleipolderlandschap van de Hoeksche Waard.
De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de Zuid-Hollandse delta. De aanwijzing tot nationaal landschap betekent dat behoud en herstel van de kernkwaliteiten van dit landschap belangrijke beleidsopgaven zijn. De provincie stelt daarin behoud van het open agrarisch landschap centraal, gericht op een duurzame ontwikkeling van de landbouw, met versterking van de gebiedsspecifieke landschapskenmerken zoals de kreken, de dijken en het patroon van verspreide dorpen. Uitbreidingen van kleine kernen zijn in beginsel niet uitgesloten, maar worden in de meest kwetsbare delen van het nationaal landschap terughoudend benaderd.
Het plangebied was eerder al in gebruik voor agrarische doeleinden met bijbehorende bebouwing. Deze bebouwing wordt gesaneerd, 1 bestaande woning blijft behouden. In de plaats komen 20 nieuwe woningen in een ruimte verkavelingsopzet, met aan de zuidelijke rand groen en water om de overgang naar het achterliggende gebied vloeiend te laten verlopen.
iii. De ontwikkelingslocatie is niet groter dan 3 ha en behoeft om die reden ook niet te zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Gelijktijdig, en in samenhang met, de vaststelling van de Visie ruimte en mobiliteit heeft Provinciale Staten op 16 december 2016 ook de Verordening Ruimte vastgesteld.
De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie.
De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde plannen.
In de verordening is vastgelegd dat uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is een betere benutting van het BSD. Om die reden dienen stedelijke ontwikkelingen primair plaats te vinden binnen BSD. Onderkend wordt echter dat niet alle vraag naar wonen en werken kan worden opgevangen binnen BSD. Het onderhavige plangebied is gelegen buiten de BSD.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is eerder al nader gemotiveerd.
Structuurvisie Hoeksche Waard
Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Nieuwe ontwikkelingen horen bij een landschap en kunnen bijdragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat om meer dan de openheid en de kreken en dijken, maar ook om de ruimtelijke kwaliteit van de kernen en feitelijk om de leefomgeving als geheel.
Het onderhavige plangebied is in de regionale structuurvisie aangeduid als uitbreidingslocatie waar woningbouw in een groene setting is toegestaan. Een dergelijke menging van wonen in het groen vergroot de diversiteit van het woningaanbod. Bovendien kan op deze wijze meer geleidelijk de overgang tussen het dorp en het buitengebied worden gecreëerd (“tafelranden”).
In de bij dit plan behorende stedenbouwkundige visie is verantwoord op welke wordt ingespeeld op de verschillende gebiedskarakteristieken. De gemiddelde woningdichtheid is voor deze gebieden gesteld op 5 woningen per ha.
In de, nadien, door de regio vastgestelde woonvisie is voor o.a. de uitbreidingsrichting aan de zuidzijde van de kern Zuid-Beijerland een woningdichtheid voorzien van 15 woningen per ha. De woonvisie wijkt op dit onderdeel af van de regionale structuurvisie. Ten aanzien van de onderhavige planontwikkeling is sprake van een “dun” woningbouwprogramma in een groene setting. De woningdichtheid bedraagt 8 woningen per ha. De woningdichtheid is daarmee aanzienlijk minder dan op basis van de regionale woonvisie is toegestaan, maar ligt iets boven de gemiddelde woningdichtheid zoals aanvankelijk in de regionale structuurvisie was voorzien. Dit valt te verklaren uit het feit dat ten aanzien van het onderhavige plangebied sprake is van een herstructurering. Een herstructurering brengt, gelet op o.a. de benodigde sanering van de (bedrijfs)opstallen binnen het plangebied, aanzienlijk hogere ontwikkelingskosten met zich mee dan een uitleggebied.
Als uitgangspunt voor het woningbouwprogramma geldt dat voldaan dien te worden aan de behoefte van de eigen bevolking. De daarbij behorende woningbouwprogrammering dient te worden uitgewerkt in een regionale woonvisie. In 2010 is door de regio Hoeksche Waard een regionale woonvisie opgesteld. De visie is geactualiseerd in 2015. Het onderhavige plangebied is in de regionale woonvisie opgenomen als uitbreidingslocatie en ook opgenomen in het bij de Woonvisie behorend
woningbouwprogramma 2015-2024.
Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 12 oktober 2011 de Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. In de Woonvisie wordt aangegeven hoe vraag en aanbod van het woningbestand in Zuid- Holland zich de komende jaren ontwikkelen en hoe de provincie daarover afspraken wil maken met de regio’s en de gemeenten. Gedeputeerde Staten heeft per brief van 26 mei 2014 aan Provinciale Staten te kennen gegeven dat de provincie een bestemmingsplan dat is verantwoord in de regionale woonvisie niet zal beoordelen op het aspect “actuele regionale afgestemde behoefte”, aangezien dat al bij de aanvaarding van de regionale woonvisie is gebeurd. De onderhavige planontwikkeling is voorzien in de regionale woonvisie van de Hoeksche Waard, waar voor Zuid-Beijerland een uitbreiding is voorzien aan de oost- en zuidzijde van het dorp. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Zuid-Beijerland.
Woonvisie 2010
In 2010 is door de gemeenteraden in de Hoeksche Waard de regionale Woonvisie “Samen voor kwaliteit” vastgesteld. Met de Woonvisie wordt door de Hoeksche Waard antwoord gegeven op de druk die van buiten de Hoeksche Waard wordt uitgeoefend op de woningmarkt.
De woonvisie is geactualiseerd medio 2015.
In de woonvisie wordt op kernniveau de voorziene woningbehoefte per kern weergegeven. Voor de kern Zuid-Beijerland is in de woonvisie (par. 4.4.16) het volgende opgenomen: In Zuid-Beijerland is ruimte voor uitbreiding aan de zuidzijde en oostzijde. Er is plaats voor maximaal 200 woningen;
Het plan voorziet in een uitbreiding van de kern Zuid-Beijerland. Het plan voorziet in circa 8 woningen per ha. Dit is aanzienlijk minder dan de richtlijnen voor nieuwe woongebieden, zoals aangegeven in de Woonvisie. Een dergelijke lage bebouwingsdichtheid komt echter geheel overeen met de in de Structuurvisie Hoeksche Waard beoogde afronding van de zuidrand van de kern Zuid-Beijerland. De in de structuurvisie beoogde woningbouw in een groene setting, heeft echter wel tot gevolg dat in de onderhavige planontwikkeling geen sociale woningbouw is opgenomen, aangezien het benodigd ruimtebeslag om te kunnen voldoen aan de in de structuurvisie beoogde menging van wonen in het groen, teneinde te kunnen komen tot een geleidelijke overgang tussen het dorp en het buitengebied (tafelranden) geen sociaal woningbouwprogramma mogelijk maakt.
Programmering
In de Woonvisie 2010 is voor de gemeente Korendijk een plancapaciteit voorzien van 545 woningen. De capaciteit wordt uitgesplitst in 65 woningen voor inbreiding en afronding binnen de bestaande contour en 480 woningen voor uitbreiding binnen de nieuwe contouren. Voor Zuid-Beijerland wordt ruimte voorzien voor maximaal 200 woningen. De inbreidingsplannen voor de kern Zuid-Beijerland voorzien in totaal 41 woningen. Onder aftrek van de capaciteit voor inbreidingsplannen, resteert voor de uitbreidingsplannen derhalve nog een capaciteit van 159 woningen.
Het uitbreidingsplan aan de oostzijde van de kern Zuid-Beijerland voorziet in 74 woningen. Het onderhavige uitbreidingsplan aan de zuidzijde van de kern Zuid-Beijerland voorziet in een plancapaciteit van 20 woningen. De plancapaciteit van de gezamenlijke uitbreidingsplannen (aan de oost- en westzijde) bedraagt derhalve 94 woningen. De totale plancapaciteit (in- en uitbreiding) bedraagt 135 woningen. De Woonvisie biedt voor de kern Zuid-Beijerland ruimte voor de bouw van 200 woningen.
Actualisatie Woonvisie 2015
Op 13 oktober 2015 heeft de gemeenteraad de meest recente actualisatie van de Woonvisie vastgesteld. In deze visie wordt aangegeven dat de Hoeksche Waard een woongebied is van hoge kwaliteit. Woonkwaliteit die past bij de omgeving en die de eigen inwoners bindt wordt belangrijk voor de regio geacht, evenzeer als aantrekkingskracht voor mensen van buiten de Hoeksche Waard. In het bij de visie behorende woningbouwprogramma is het woningbouwprogramma voor de regio Hoeksche Waard weergegeven voor de periode 2015-2024. Het programma wordt driejaarlijks bijgesteld op basis van de actuele ontwikkelingen in de Hoeksche Waard. Het programma geeft de woningbouwplannen van de gemeenten in de Hoeksche Waard weer. Het is onderverdeeld in drie categorieën met verschillende tijdshorizon.
Het onderhavige planinitiatief is als categorie 1 plan opgenomen in het regionale woningbouwprogramma (toevoeging 20 woningen;, gebiedstype dorpse woonwijk).
Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030
In de op 12 september 2017 door de raad vastgestelde nieuwe Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de regio in op meer kwaliteit en extra woningbouw ten behoeve van de instroom van gezinnen. De nieuwe visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om toekomstige krimp tegen te gaan. Het onderhavige plan was al eerder opgenomen en is overgenomen in het bijbehorende woningbouwprogramma.
Geconcludeerd kan derhalve worden dat het onderhavig planinitiatief past in zowel de in Woonvisie 2010, de geactualiseerde Woonvisie 2015 en de nieuwe Woonvisie 2030.
Conclusie provinciaal en regionaal beleid
De toevoeging van 20 woningen binnen het plangebied is niet in strijd met het provinciale en regionale beleid.
Omgevingsvisie Korendijk 2030
Op 28 maart 2017 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Korendijk 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie Korendijk 2030 loopt vooruit op de Omgevingswet. Tot het moment dat de Omgevingswet van kracht is en daarmee het planfiguur omgevingsvisie wettelijk geborgd wordt, is de Omgevingsvisie Korendijk 2030 tevens aangemerkt als structuurvisie conform de Wro en als zodanig vastgesteld door de gemeenteraad.
De Omgevingsvisie Korendijk 2030 is een integrale visie waarin strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn staan. De visie is tot stand gekomen via dorpsgesprekken, interviews, gesprekken op de markt, debatten en omgevingstafels. De grootste opgave ten aanzien van een onderscheidende woningvoorraad is het aanpassen van de bestaande (woning-)voorraad (zowel particulier als huur) richting levensloopbestendige, verduurzaamde woonmilieus in combinatie met (gelimiteerd) bouwen van nieuwe woningen. Naast de reeds ingezette uitbreidingslocaties ligt de focus op revitalisering, herstructurering en inbreiding van (de oudere delen van) de kernen.
Conclusie gemeentelijk beleid
De uitbreiding Zuid-Beijerland zuid is een al eerder aangewezen uitbreidingslocatie. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past dus binnen de Omgevingsvisie Korendijk.
Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering en een optimale benutting van het bestaand gebied binnen de bebouwingscontour van de provincie. Tevens richt het beleid zich op de instandhouding van de openheid van het buitengebied. In de nieuwbouwplannen aan de rand van de kern Zuid-Beijerland zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Hierbij moeten de internationaal zeldzame/unieke kenmerkende landschapskwaliteiten van de Hoeksche Waard behouden blijven.
Het plangebied bevindt zich ten zuiden, aan de dorpsrand van de dorpskern Zuid-Beijerland en is gelegen binnen de bebouwde kom. Op het perceel Koninginneweg 13 bevindt zich een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende opstallen bestaande uit een bedrijfswoning en een drietal schuren. Het bebouwd oppervlak (exclusief bedrijfswoning) bedraagt circa 1.550 m2.
Het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom van Zuid-Beijerland. Het perceel is, gelet op de ligging, niet geschikt voor een duurzame bedrijfsvoering. Door de ligging wordt het agrarisch bedrijf belemmerd in de bedrijfsvoering, wat ten koste gaat van het rendement van het bedrijf. Om voornoemde reden bestaat de wens om het agrarisch bedrijf te verplaatsen naar een locatie buiten de bebouwde kom. Met de gemeente Korendijk is overeenstemming bereikt om het agrarisch bedrijf te verplaatsen naar de Zuid-Achterweg in Zuid-Beijerland.
Op de gronden direct grenzend aan het perceel Koninginneweg, is een paardenhouderij gevestigd. De paardenhouderij behoort bij het perceel Dorpsstraat 115 en is in eigendom van de eigenaar van voornoemd perceel. De op het perceel staande trainingshal heeft een oppervlakte van circa 900 m2. In de hal zijn een kantine, hooiopslag en enkele paardenboxen gesitueerd. De overige paardenboxen bevinden zich op het perceel Dorpsstraat 115. De paardenhouderij biedt plaats aan circa 20 paarden. Voor de paardenhouderij is een milieuvergunning verleend. De eigenaar van de paardenhouderij is, gelet op zijn leeftijd, voornemens om de paardenhouderij en de daarbij behorende opstallen te saneren.
Initiatiefnemers zijn voornemens om de agrarische bedrijfsopstallen op het perceel Koninginneweg 13 en paardenhouderij achter het perceel Dorpsstraat 115 te saneren.
In opdracht van initiatiefnemers is door het bureau Space Value een beeldkwaliteitplan opgesteld voor het plangebied (bijlage 1).
In het beeldkwaliteitplan zijn de eisen ten aanzien van beeldkwaliteit van de te bouwen woningen en het openbaar gebied vastgelegd.
Het beeldkwaliteitsplan voorziet in een duurzame groene afronding van het dorp in combinatie met ruimte voor woningbouw in een lage dichtheid. De visie voorziet, naast de reeds bestaande (bedrijfs)woning aan de Koninginneweg 13, in de nieuwbouw van maximaal 20 vrijstaande woningen, met een kavelgrootte van minimaal circa 600 m2 en maximaal circa 1.850 m2.
Binnen het plangebied is derhalve sprake van 21 woningen (1 bestaande woning (voormalige agrarische bedrijfswoning) en 20 nieuw te bouwen woningen).
Voor een uitgebreide beschrijving van de beoogde invulling van het plangebied wordt verwezen naar het “Beeldkwaliteitsplan locatie Koninginneweg, Zuid-Beijerland''.
Verkeersgeneratie en parkeerbehoefte
Voor de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de kencijfers van het CROW. Qua gebiedstypering is uitgegaan van 'rest bebouwde kom' en 'niet stedelijk'.
Op basis van kengetallen uit de genoemde CROW-publicatie 317 heeft de ontwikkeling van de woningen een verkeersaantrekkende werking van circa 172 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van 8,2 mvt/etmaal per woning.
In het door GraaffTraffic opgestelde verkeersonderzoek (Verkeersonderzoek nieuwbouw Koninginneweg Zuid-Beijerland, d.d.d 28 november 2017, bijlage 2) is nader onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling van het onderhavige planinitiatief en de gevolgen voor de bestaande infrastructuur.
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling de verkeersintensiteit op de wegen rondom het plangebied beperkt toenemen. Verwacht wordt echter dat er geen problemen op zullen treden bij de afwikkeling van het verkeer. Verkeerskundig zullen er geen aanpassingen nodig zijn aan de huidige infrastructuur om het onderhavige bouwplan te kunnen ontwikkelen.
Het aspect verkeer zal daarom de ontwikkeling niet in de weg staan.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt voor autoverkeer aangesloten op de Koninginneweg. Omdat een tweede calamiteitenontsluiting gewenst is, zal de aansluiting op de Dorpsstraat voor langzaam verkeer zo vormgegeven worden, dat deze tevens als calamiteitenontsluiting kan fungeren.
Het profiel van de te realiseren woonstraat heeft een basisbreedte van 10 m en bestaat uit een rijbaan van 4 m met aan beide zijden een beroosterde grasstrook van 3 m. In de beroosterde grasstrook worden bomen gepland waartussen geparkeerd kan worden.
Vanaf de Koninginneweg en de Dorpsstraat wordt via de Noord-Achterweg en de Provinciale weg de autosnelweg A29 richting Rotterdam en Bergen op Zoom bereikt. Een deel van de Ronduitweg/Noord-Achterweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. De overige wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg 60 km/h. De wegenstructuur in de kernen is geënt op de hoofdontsluitingsroute, waarbij de Noord-Achterweg (50 km/h) en Dorpsstraat/Koninginneweg (50 km/h) relevant zijn.
In het plangebied wordt het verkeer gemengd afgewikkeld, volgens de principes van Duurzaam Veilig. De woonstraat bestaat uit een rijbaan (met voldoende passeerbreedte voor twee voertuigen) met aan beide zijden een grasstrook. In de grasstrook worden verspreid enkele bomen gepland en langsparkeervakken aangelegd, waarbij de materieelkeuze van verharding te zijner tijd in overleg met de gemeente zal worden bepaald.
Het langzaam verkeer wordt vanuit het plangebied mede afgewikkeld door een aansluiting op de Dorpsstraat.
Via de Koninginneweg kan het plangebied door langzaam verkeer eveneens worden bereikt. Er bevindt zich een (vrijliggend) fietspad langs de Koninginneweg zowel richting de Dorpsstraat als richting de Nieuwendijk. Het langzaam verkeer wordt afgewikkeld conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De ontsluiting voor het fietsverkeer is goed.
Er is een bushalte gesitueerd aan de Gravin Sabinastraat en de Tuinweg. Beide zijn – na realisering van de langzaam verkeersverbinding in het plangebied – op circa 250 m afstand gelegen. De halte aan de Gravin Sabinastraat wordt bediend door bussen in de richting Heinenoord en Rotterdam met een frequentie van circa 2 keer per uur per richting. Tevens worden beide haltes bediend door een bus in de richting Oud-Beijerland met een frequentie van 1 keer per uur per richting en een directe spitsdienst naar Rotterdam.
Het plangebied is voor alle modaliteiten goed bereikbaar.
Conclusie
De ontsluiting van de verschillende vervoerswijzen is goed. Als gevolg van de ontwikkeling zal de verkeersintensiteit op de wegen rondom het plangebied beperkt toenemen. Verwacht wordt echter dat er geen problemen op zullen treden bij de afwikkeling van het verkeer. Er is voldoende ruimte voor parkeren op zowel het eigen terrein als in de openbare ruimte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
Het plangebied ligt ten zuiden van de dorpskern Zuid-Beijerland en is gelegen in de bebouwde kom. De ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie.
Ten zuiden van het plangebied liggen agrarisch bestemde gronden. Er is hier is echter geen agrarisch bouwvlak aanwezig waar eventueel hinder veroorzakende activiteiten plaats kunnen vinden. Tussen de nieuwe woningen en de agrarische bestemming wordt er overigens een brede watergang met groenzone gerealiseerd.
Ten zuiden van het plangebied is een begraafplaats gesitueerd. Conform de VNG-publicatie kan een begraafplaats worden geschaald in milieucategorie 1 met het aspect geluid als maatgevend aspect. De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 m in een rustige woonwijk. Het plangebied ligt op meer dan 10 m afstand van de begraafplaats waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.
Verder ten noorden geldt de bestemming centrum, hier is detailhandel en dienstverlening toegestaan. Vanwege de aanwezigheid van reeds bestaand woningen op kortere afstand (die maatgevend zijn voor bedrijfsmatige activiteiten) en de grote afstand tot deze functies, zal er geen sprake zijn van hinder. De bedrijven worden tevens niet in hun activiteiten belemmerd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Tevens blijkt dat er in de omgeving geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de realisatie van nieuwbouw is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). In het bodemonderzoek worden de volgende aandachtspunten genoemd:
In verband met de resultaten uit het eerder uitgevoerde bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek Koninginneweg Zuid-Beijerland; Dordrecht Research B.V., onderzoek nr.: 140826 d.d. 15 september 2014) heeft Dordrecht Research B.V., een aanvullend, - nader, - en asbest(bodem)onderzoek verricht Onderzoeknr. 140826.II + 140826.A d.d. 4 april 2018 (bijlage 4).
In meerdere sleuven zijn in de bovengrond (0,0-0,5 m.-mv.) asbestplaatjes aangetroffen. De gemiddelde aangetoonde concentratie ter plaatse bedraagt 114,56 mg/kg d.s. Vastgelegd is dat ter plaatse van de sleuven waarin het plaatmateriaal is aangetroffen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het verontreinigd bodemvolume is ca. 200 m2. x laagdikte 0,5 meter = 100 m3. Sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zoals bedoeld in de Wet bodembescherming (Wbb).
Op basis van het aangetoonde sterk verhoogde gehalte dient de bodem te worden gesaneerd. Voorafgaand aan de voorgenomen herontwikkeling dient een BUS-melding te worden opgesteld waarin wordt aangegeven hoe met de verontreinigde grond/puin wordt omgegaan (afvoer).
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 20 woningen en 1 al bestaande woning. Dit aantal valt ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen die vrijgesteld is aan toetsing van de grenswaarden. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2016 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A29 (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand toeneemt. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerd(e) bedrijventerrein, spoorweg of weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De grootte van de zone is afhankelijk van het industrieterrein, de spoorlijn of de breedte en de ligging van de weg.
Industrielawaai
De locatie is niet gelegen binnen geluidszones van een gezoneerd bedrijventerrein. Akoestisch onderzoek naar dit aspect is niet nodig.
Spoorweglawaai
De locatie is niet gelegen binnen geluidszone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar dit aspect is niet nodig.
Wegverkeerslawaai
De locatie is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Koninginneweg en de Dorpsstraat. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 5.
Onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting door het verkeer van de Koninginneweg en de Dorpsstraat voor de nieuwe woningen in de kern Zuid-Beijerland ten oosten van de Koninginneweg.
Uit het onderzoek blijkt dat alleen het verkeer op de Koninginneweg leidt tot een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Op de grens van de locatie bedraagt de geluidsbelasting maximaal 57 dB zodat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.
Verder blijkt uit het onderzoek dat de situatie voldoet aan de voorwaarden uit het hogere waarde beleid. Door de schaal van de ontwikkeling zijn geluidsreducerende maatregelen niet mogelijk en de woningen waarvoor een hogere grenswaarde voor nodig is hebben een geluidsluwe gevel. Daarnaast zijn er stedenbouwkundige argumenten om de woningen in de rooilijn van de Koninginneweg te bouwen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is een hogere waarde procedure aan de orde. Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan waarin deze woningen zijn geprojecteerd ter inzage te worden gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van de gemeente Korendijk vastgesteld.
Normstelling en beleid
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Strategische reservering natuur
De strategische reservering natuur betreft de nog te realiseren nieuwe natuur die substantieel bijdraagt aan de Natura2000- en/of Kaderrichtlijn Water-doelen, maar waarvoor tot 2027 onvoldoende zekerheid van realisatie is. Daarom maakt de strategische reservering natuur (nog) geen deel uit van het NNN.
Deze gebieden zijn volledig voor de agrarische functie te gebruiken, maar er moet worden voorkomen dat andere functies kunnen worden gerealiseerd die leiden tot waardevermeerdering ten opzichte van de agrarische functie.
Karakteristieke landschapselementen
Het landschap in Zuid-Holland staat door de huidige technische en economische ontwikkeling onder druk. Het karakter en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Zuid-Holland dreigen meer en meer verloren te gaan. Landschapselementen zijn niet alleen voor het landschappelijk beeld, maar ook vanwege hun ecologische waarde van groot belang voor het landschap. De Provincie Zuid-Holland hecht grote waarde aan deze elementen en wil ze zoveel mogelijk in stand houden en versterken.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de omgeving zijn ook geen belangrijke weidevogelgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Haringvliet en ligt circa 1 km ten zuiden van het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone.
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft ten opzichte van de huidige situatie een beperkte toename van het verkeer tot gevolg. De toename van het verkeer en de te realiseren woningen kunnen leiden tot vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Stikstofgevoelige habitattypen (Krammer-Volkerak) liggen op grote afstand ( circa 5 km) van het plangebied. Vanwege de afstand tot stiktofgevoelige habitattypen en de beperkte toename van de verkeersgeneratie kan worden uitgesloten dat in de natuurgebieden een meetbare toename van de stikstofdepositie optreedt.
Om aan te kunnen tonen dat er geen effect is, is er een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd. De berekening is opgenomen als bijlage 6. Er is uitgegaan van de bouw van 20 vrijstaande woningen met een uitstoot van 60,60 NOx kg/jaar: 3,03 (kengetal AERIUS voor vrijstaande woning) x 20 =60,6 Nox kg/jaar. Het rekenprogramma AERIUS berekent het effect van verkeer tot 3 km afstand, de stikstofgevoelige habitattypen liggen op een grotere afstand van het plangebied, de toename van verkeer is derhalve niet meegenomen in de berekening. Uit de berekening volgt dat er geen natuurgebieden zijn met reken resultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn. In vergelijking met de huidige situatie, een agrarisch bedrijf en een paardenhouderij, zal er zelfs sprake zijn van een afname in stikstofdepositie.
Figuur 4.1 Plangebied (rode cirkel) en Natura 2000-gebied Haringvliet.
Figuur 4.2 Plangebied (rode cirkel) en NNN-gebied.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld gedurende een veldbezoek in november 2017. De rapportage is opgenomen in bijlage 7.
Binnen het plangebied zijn geen nesten van jaarrond beschermde vogels aangetroffen. Speciale
aandacht is besteed aan de Huismus. Het nest en de vaste rustplaatsen zijn jaarrond beschermd. Ten
westen van het plangebied broeden enkele Huismussen, waarvan een aantal exemplaren de struiken
bij de woning in het plangebied gebruiken als vaste rustplaats. In de struiken broeden ook enkele
zangvogels. De nesten van deze soorten zijn beschermd gedurende de broedtijd.
Op voorhand kon niet geheel worden uitgesloten dat één van de gebouwen in het westelijke deel van
het terrein als verblijfplaats door vleermuizen gebruikt werd. Uit het vleermuisonderzoek, dat conform
het Vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad NGB & Zoogdiervereniging, 2017) is uitgevoerd, bleek het
plangebied alleen als foerageergebied gebruikt te worden. Het ging hierbij om een beperkte aantal
exemplaren, terwijl langs de Torenlaan gedurende het hele jaar een populatie Gewone
dwergvleermuizen huist. Buiten het plangebied zijn dus blijkbaar betere foerageermogelijkheden.
Verblijfplaatsen binnen het plangebied zijn niet aanwezig. Er loopt evenmin een vaste vliegroute door
het gebied.
De beschermde soorten van de overige soortgroepen zijn niet aangetroffen of geschikt leefgebied
ontbreekt.
Voor het nieuwbouwproject is geen ontheffing vereist. Het dient de voorkeur om de struiken bij de
woning te behouden aangezien deze haag als vaste rustplaats door Huismussen. In de woonwijk
naast het plangebied zijn voldoende schuilmogelijkheden voorhanden om het verlies van deze haag
op te vangen. Voorwaarde hierbij is wel dat bij de nieuwe inrichting van het plangebied weer hagen of
struweel worden aangelegd, bijvoorbeeld in de vorm van erfscheidingen. De nieuwbouw biedt
mogelijkheden voor nieuwe nestplaatsen. Als de vrijstaande woningen door groene tuinen met hagen
of struiken ingericht worden dan kan het plangebied van toegevoegde waarde worden voor de
Huismus.
Voor het verwijderen van de struiken moet wel rekening gehouden worden met het broedseizoen. Alle
nesten van inheemse soorten zijn beschermd gedurende de broedtijd. De broedtijd strekt zich globaal
uit van begin maart tot en met half juli. Het is echter soortspecifiek en kan onder invloed van de
weersomstandigheden jaarlijks iets verschuiven. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de
werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van nesten en broedende vogels.
In algemene zin is te allen tijde de Zorgplicht (art. 1.11) van toepassing.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor de ruimtelijke onderbouwing is in 2014 overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap is bij het ontwerp van het plan betrokken en op basis van de gemaakte opmerkingen en suggesties zijn aanpassingen gedaan. Met name de breedte van de watergangen is aangepast.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap Hollandse Delta en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
Eind 2009 heeft de gemeente het Gemeentelijk Waterplan Korendijk vastgesteld. In het Gemeentelijk Waterplan Korendijk is het beleid geformuleerd met betrekking tot het watersysteem binnen de gemeente. Ontwikkelingen zoals klimaatverandering, strengere milieuwetgeving, maar ook de toename van het aantal wegen en gebouwen, zijn redenen om dit beleid voor de gemeente helder vast te leggen. Met de vaststelling van het Waterplan is duidelijk hoe de gemeente met het water binnen de dorpskernen en in het buitengebied wil omgaan. Gelet op het omvangrijke buitengebied van Korendijk is het Waterplan in nauwe samenwerking met waterschap Hollandse Delta opgesteld.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de zuidelijke kant van de kern en wordt begrensd door de Koninginneweg aan de westzijde, de percelen van de Dorpstraat aan de noord en oostzijde en agrarisch gebied aan de zuidzijde. De Dorpstraat vormt een regionale waterkering, een compartimenteringsdijk. De bodem ter plaatse bestaat uit zeekleigrond, de huidige maaiveldhoogte ligt tussen NAP +0,3 en +0,6 m.
Uit het overleg met waterschap op 11 september jl. is gebleken dat het plangebied gelegen is in twee peilgebieden. Voor de gronden toebehorend aan het perceel Dorpsstraat 115 wordt een peil gehanteerd van NAP - 1,50.; voor de gronden behorend bij het perceel Koninginneweg 13 geldt een peil van NAP – 0,75.
Waterkwantiteit en –kwaliteit
Het plangebied is gelegen in twee peilgebieden. Voor de gronden toebehorend aan het perceel Dorpsstraat 115 wordt een peil gehanteerd van NAP - 1,50.; voor de gronden behorend bij het perceel Koninginneweg 13 geldt een peil van NAP – 0,75.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, het overige deel van het plangebied niet.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 20 woningen en 1 bestaande woning.
Waterkwaniteit
Het plangebied is grotendeels onverhard. Door de realisatie van de woningen neemt de verharding toe. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1500 m² in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10 % van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. De toename in verharding is meer dan 1500 m2, in de volgende tabel is een overzicht weergeven van de benodigde watercompensatie.
Tabel 4.2 Berekening watercompensatie
Huidige situatie | Toekomstige situatie | Toename verharding | Benodigde compensatie |
5.600 m2 | 11.484 m2 | 5.884 m2 | 588,4 m2 (0,1*5884) |
Binnen het plangebied ligt al 629 m2 aan bestaand water. Dit opgeteld met de compensatieplicht van 588 m2, is dus totaal 1217 m2 aan water nodig. Echter wordt er 1536 m2 aan oppervlaktewater gerealiseerd, waardoor er dus overgecompenseerd wordt.
Afvalwaterketen en riolering
Conform het Gemeentelijk rioleringsplan en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Door de gemeente is aangegeven dat de vuilwaterriolering van de westelijke 10 woningen onder vrij verval op de Koninginneweg dient te worden aangesloten. De oostelijke 10 woningen worden aangesloten op de recent verbeterde riolering van de Dorpsstraat. Met voornoemde uitgangspunten zal bij de planuitvoering en aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid van de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Uit het overleg op 22 september 2014 is gebleken dat binnen het plangebied een persleiding ligt met een spoelpomp. Het waterschap heeft aangegeven dat de huidige stuw en peilscheiding intact moeten blijven.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Archeologiebeleid Hoeksche Waard
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van B en W van Korendijk hebben in hun vergadering van 23 februari 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. De kernen hebben over het algemeen een middelhoge verwachtingswaarde.
Uit de het Archeologiebeleid Hoeksche Waard blijkt dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een middelhoge verwachting voor archeologische waarden. Het daarbij behorende beleidsadvies voor behoud houdt in dat er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd behoeft te worden bij plangebieden tot 500 m2 en vrijstellingsdiepte van 50 cm. Deze middelhoge verwachting is vertaald in het vigerende bestemmingsplan “Kernen”. Op grond van artikel 21 van de planregels is archeologische waarde “ 3” van toepassing, waarin de verstoringsoppervlakte van 500 m2 en een vrijstellingsdiepte van 50 cm van toepassing is.
De onderhavige ontwikkeling maakt de bouw van 20 woningen met bijhorende ruimtelijke structuur mogelijk en betreft derhalve een grotere verstoringsoppervlakte en –diepte. Om die reden is door SOB Research (Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek) een archeologisch onderzoek (Archeologisch bureauonderzoek bestemmingsplan Koninginneweg Zuid-Beijerland, gemeente Korendijk) uitgevoerd. De onderzoeksrapportage van september 2014, projectnr. 2234-1408) is als bijlage 8 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat bij inrichtingswerkzaamheden mogelijk archeologische resten uit de periode na 1850, in de top van de Afzettingen van Duinkerken IIIb aangetast kunnen worden. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de sloop van de huidige bebouwing een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen uit te voeren.
Er heeft een verkennend archeologisch onderzoek plaatsgevonden in oktober 2017, zie bijlage 9.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen (bouw)werkzaamheden niet zullen leiden tot aantasting van behoudenswaardige archeologische resten en dat om die reden archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Mochten bij de inrichtingswerkzaamheden toch resten worden aangetroffen uit de periode voorafgaand aan 1830 dan zal dat worden gemeld aan de gemeente Korendijk.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de oprichting van 20 nieuwe woningen en 1 bestaande woning. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in het bestemmingsplan is nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
De woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding).
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van Zuid-Beijerland. Zuid-Beijerland is op korte afstand van Numansdorp en natuureiland Tiengemeten gelegen. Direct rondom het dorp liggen polders. Het woningaanbod in Zuid-Beijerland bestaat vooral uit eengezinswoningen, vrijstaand of half vrijstaand. De kleine schaal van Zuid-Beijerland zorgt voor een klein voorzieningenaanbod.
Het plangebied betreft (een deel van) twee belendende percelen aan de Koninginneweg, met een gezamenlijke omvang van circa 2,5 hectare. Het gebied wordt begrensd door de Koninginneweg aan de westzijde, de percelen aan de Dorpsstraat aan de noord- en oostzijde en het agrarisch gebied aan de zuidzijde. Met name op de percelen ten noorden van het plangebied, waaronder de voormalige begraafplaats, is het hoog opgaande groen van bomen beeldbepalend voor de huidige overgang naar het landelijk gebied.
Kenmerken van het project
Binnen het plangebied worden 20 vrijstaande woningen gerealiseerd en één al bestaande woning wordt in het plan meegenomen. De agrarische bedrijfsopstallen op het perceel Koninginneweg 13 en paardenhouderij achter het perceel Dorpsstraat 115 binnen het plangebied worden gesaneerd.
Centraal in het plangebied is een openbare ruimte voorzien, die ingericht zal worden als verblijfsruimte. De aangrenzende woningen zijn hierop georiënteerd.
Kenmerken van de milieueffecten
Binnen de getoetste milieuaspecten vinden geen belemmeringen plaats ten aanzien van de realisatie van de nieuwbouw woningen. De realisatie van de woningen heeft ook geen negatieve uitstraling op de verschillende omgevingsaspecten. Ter plaatse van het hele projectgebied kan gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, kan worden geconcludeerd dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het hoofdstuk Juridische planbeschrijving is onderdeel plantoelichting. Dit hoofdstuk geeft uitleg aan opzet en inhoud van de juridische bestemmingsregeling.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water en bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en herstel en ontwikkeling van waardevolle oevers. De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water en bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend vlonders worden gebouwd.
Tevens is bepaald dat gebouwen binnen de bestemming Woongebied uitsluitend zijn toegestaan als de waardevolle oevers binnen de bestemming Groen-1 zijn ingericht en als zodanig in stand worden gehouden.
Bij de hoofdgebouwen behorende voortuinen en de meeste zijtuinen, waar bebouwing niet gewenst is, vallen niet onder de bestemming 'Wonen', maar zijn apart als 'Tuin' bestemd. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk wordt geacht om bebouwing voor de voorgevel van de woningen toe te staan. Binnen de bestemming Tuin zijn uitsluitend erfafscheidingen met een maximale hoogte van 1 m en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een maximale hoogte van 3 m.
De ontsluitingswegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Behalve voor verkeersvoorzieningen, zoals wegen en fiets– en voetpaden, zijn de betreffende gronden ook bestemd voor parkeervoorzieningen en straatmeubilair.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers worden gebouwd.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.
Het aantal woningen bedraagt ten hoogste 21 en zijn uitsluitend vrijstaand. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 11 m.
Tevens is bepaald dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan als de waardevolle oevers binnen de bestemming Groen-1 zijn ingericht en als zodanig in stand worden gehouden.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
Op basis van het archeologische beleid van de gehele Hoeksche Waard zijn aan het plangebied dubbelbestemmingen toegekend. Met deze dubbelbestemmingen wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van 1 archeologische verwachtingswaarden (waarde 3). Voor deze waarde geldt een verstoringsoppervlakte van 500 m2 en -diepte van 50 cm wanneer archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels opgenomen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Het bouwplan betreft een particuliere ontwikkeling, waarvan de uitvoering niet ten laste van de publieke middelen komt. Vanuit dit oogpunt bezien wordt het plan als economisch uitvoerbaar geacht.
De plankosten voor het planproces zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van de plankosten wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee zijn de plankosten anderszins verzekerd en wordt afgezien van opstellen van een exploitatieplan en wordt er voldaan aan de eisen voortkomend uit de Wro.
Het bestemmingsplan zal de procedure doorlopen als bedoeld in de Wro en Bro. In dit het kader heeft ook het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 30 juni tot en met 11 augustus 2017. Tijdens de periodes dat het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan ter visie liggen, kunnen inspraakreacties en zienswijzen ingediend worden. In een separate nota zijn de inspraakreacties, de reacties uit het vooroverleg en de beantwoording hiervan opgenomen, zie bijlage 10.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 6 augustus tot en met 19 september 2018, 6 weken ter visie gelegen. In de seperate Nota zienswijzen, zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Zie ook bijlage 11.
Na afronding van de zienswijzennota wordt deze vervolgens samen met het ontwerpbestemmingsplan aangeboden aan de gemeenteraad ter vaststelling.