Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Overboeicop 26, Schoonrewoerd
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPSWoverboeicop26-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Overboeicop 26, Schoonrewoerd van de Gemeente Vijfheerenlanden;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPSWoverboeicop26-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.7 archeologische waarden:
de toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bestaand:
  1. bij bouwwerken: aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan; alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 boomgaard:
een stuk grond waarop (bedrijfsmatig) fruitbomen worden gehouden;
 
1.13 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en/of activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
 
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw;
 
1.21 extensief dagrecreatief medegebruik:
vorm van recreatie die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
 
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.23 huishouden:
een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is;
 
1.24 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.25 kamergewijze verhuur:
woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte;
 
1.26 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een (tour)caravan;
 
1.27 karakteristiek:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels cultuurhistorische waarden van gebouwen op dat perceel worden beschermd of waaraan mogelijkheden zijn gekoppeld. Van cultuurhistorische waarde is in ieder geval het hoofdgebouw en eventueel ook één of meer bijgebouwen;
 
1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en ruimtelijke verschijningsvorm duidelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming die ter plaatse geldt;
 
1.29 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
 
1.30 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.31 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.32 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
 
1.33 normaal beheer en onderhoud:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten of gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of in de bestaande situatie wordt gehandhaafd;
 
1.34 onzelfstandige woonruimte:
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
 
1.35 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en voorzien van een omheining;
 
1.36 perceel:
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren;
 
1.37 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
 
1.38 slopen:
het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;
 
1.39 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;
 
1.40 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.41 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.42 verhard:
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/ of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/ gesloten materialen;
 
1.43 volkstuinen:
grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk voor eigen behoefte/gebruik;
 
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
 
1.45 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning loopt, dan wel indien geen (bedrijfs)woning aanwezig is het dichts bij de openbare weg gelegen gebouw, alsmede het verlengde van die lijn tot aan de bouwperceelgrens;
 
1.46 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.47 Wet op de economische delicten:
Wet van 22 juni 1950, Stb. K 258, houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.48 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning' of 'wooneenheid';
 
1.49 woning of wooneenheid:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 peil:
  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. indien de voorgevel van een gebouw de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming 'Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied', gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
2.8 vloeroppervlak:
de gezamenlijke oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt; voorzover inpandig, wordt de oppervlakte gemeten tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de binnenzijde van bouwmuren.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
  
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  5. onderhoudspaden langs watergangen;
  6. paden en landwegen;
  7. bestaande voorzieningen van openbaar nut;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 3 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  
3.1.2.1 Verhouding tussen doeleinden
Binnen het hele gebied binnen deze bestemming is het beleid gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw en het behoud van de bedrijfsvoering van de aanwezige landbouw.
 
3.1.2.2 Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden
Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Dit houdt in dat het beleid gericht is op:
  1. het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied, het behoud van de karakteristieke verkaveling (smalle percelen met een fijnmazig slotenpatroon);
  2. het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige waardevolle water- en oevervegetaties, ruigten en grienden en amfibieënbiotopen;
  3. het behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit, het fijnmazige slotenstelsel, aanwezige ruigten en grienden en extensief agrarisch graslandgebruik.
3.1.2.3 Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen, zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d, toegestaan in het gehele gebied.
 
3.2 Bouwregels
  
3.2.1 Algemeen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming.
 
3.2.2 Gebouwen van openbaar nut en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor de bebouwing geldt het volgende:
 
 
gebouwen van openbaar nut, zoals trafo's, schakelstations, meet- en regelstations
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik (o.a. zitbanken en wegwijzers), openbaar nut en verkeersgeleiding
goothoogtemax. 3 mn.v.t.
bouwhoogtemax. 3,5 m
- openbare verkeersverlichting max. 6 m;
- overig: max. 2,5 m
bebouwde oppervlaktemax. 15 m2max. 15 m2
  
3.2.3 Bestaande afwijkingen bij bouwwerken
Voor zover de bestaande maatvoering van bouwwerken afwijkt van de onder artikel 3 lid 2.2 genoemde maten, gelden deze bestaande maten als maxima, voorzover het bouwwerk legaal is gebouwd.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
  
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  2. boomteelt;
  3. het gebruik van gronden voor kamperen;
  4. permanente bewoning van kampeermiddelen of verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  5. het gebruik van gronden als volkstuin;
  6. het beoefenen van lawaaisporten;
  7. het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve van het produceren van meststoffen;
  8. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder kuilvoer- en mestopslag;
  9. het gebruik van gronden voor paardenbakken.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in het schema onder artikel 3 lid 4.3 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
 
3.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het onder artikel 3 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden: 
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
3.4.3 Schema omgevingsvergunningen
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
het aanbrengen van ondergrondse transport, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies
1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;
3. er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied'.
het aanbrengen van verhardingen en halfverhardingen met een grotere oppervlakte dan 200 m2
1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het extensief recreatief medegebruik;
2. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
4. er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied'.
het diepwoelen en diepploegen van de bodem (>40 cm)
1. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
2. het mag niet leiden tot inklinking.
het graven en ophogen van de bodem
1. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
2. het mag niet leiden tot inklinking;
3. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij het de waterbeheerder.
het graven/ aanleggen, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren
1. het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
2. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
3. het mag niet leiden tot inklinking;
4. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
5. het mag niet in strijd zijn met de waterstaatkundige doelstelling zoals verwoord in het stedelijk waterplan;
6. het dempen van lengtesloten kan uitsluitend worden toegestaan, mits sprake is van een groot maatschappelijk belang.
fruitteelt
1. de karakteristieke openheid mag niet onevenredige worden aangetast.
het aanbrengen van laanbeplanting en bosschages
1. de karakteristieke openheid mag niet onevenredige worden aangetast.
het aanleggen van boomgaarden binnen een afstand van 50 meter van (bedrijfs)woningen van derden of de bestemmingen Wonen, Recreatie - Verblijfsrecreatie of Maatschappelijk
1. aantonen dat het woon- en/of verblijfsklimaat binnen de genoemde functies niet onevenredig worden aangetast;
2. de landschaps- en natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast.
het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosschages
1. de activiteiten mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
  
4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wateraanvoer, waterafvoer en waterberging;
  2. scheepvaart;
  3. natuurgericht gebruik van waterparels;
  4. extensieve recreatie;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - in- en uitrit' tevens een duiker, brug en/of een in- en uitrit.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals keermuren voor de waterbeheersing en oeverbeschoeiingen.
 
4.2 Bouwregels
  
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, waarbij het bouwen van steigers niet is toegestaan.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
  
4.3.1 Afwijking steigers
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 en toestaan dat steigers worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. steigers mogen uitsluitend worden aangelegd parallel aan de oever;
  2. de breedte van steiger bedraagt maximaal 1 m;
  3. de lengte van een steiger bedraagt maximaal 6 m.
  4. er mag geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het landelijke karakter van de buurt;
  5. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschaps- en natuurwaarden;
  6. er wordt voldaan aan de regelgeving van het waterschap.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
  
5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. erven en tuinen;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  5. onderhoudspaden langs watergangen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 5 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
  
5.1.2.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Binnen de woning mag ter plaatse ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. ten behoeve van de activiteit mag maximaal 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m2 worden gebruikt;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  4. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  7. de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend.
5.1.2.2 Aantal woningen
Voor het aantal woningen geldt de volgende bepaling:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
5.2 Bouwregels
  
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met aan- en uitbouwen, bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
5.2.2 Situering gebouwen en bouwwerken
  1. hoofdgebouwen met aan- en uitbouwen zijn uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.
 
5.2.3 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen geldt de volgende regel:
  1. de inhoud van de woning mag, inclusief aan- en uitbouwen, maximaal 850 m3 bedragen.
5.2.4 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
 
Woning (hoofdgebouw met aan- en uitbouwen)
Min.Max.
GoothoogteN.v.t.
de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' met deze aanduiding aangegeven goothoogte
BouwhoogteN.v.t.10 m
Dakhelling hoofdgebouw
30°
60°
Dakhelling aan- en uitbouwen60°
  
Bouwwerken, geen gebouwen zijndeMax.
Hoogte erfafscheidingen
Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Overige: 2 m
Hoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor voorgevelrooilijn: 1 m;
Hoogte toegangspoort (voor en achter voorgevelrooilijn): 2 m;
Overige: 3 m
Paardenbakken zijn niet toegestaan
 
 
5.2.5 Afwijkingenregeling
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 2.4 geldt, dat voorzover de bestaande goot- of bouwhoogte van een woning, de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen of de inhoud meer bedraagt dan ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, de bestaande goot- of bouwhoogte voor die woning, de bestaande bebouwde oppervlakte van bijgebouwen of de bestaande inhoud als maximum, voorzover het gebouw legaal is gebouwd.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
  
5.3.1 Afwijking paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.4 teneinde het realiseren van paardenbakken toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  2. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. het gebruik van paardenbakken ten behoeve van deze bestemming is uitsluitend hobbymatig toegestaan;
  5. de omvang van de paardenbakken mag in totaal niet meer bedragen dan 500 m2 per bouwperceel;
  6. lichtmasten of andere verlichting ten behoeve van de paardenbak is niet toegestaan;
  7. de hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  8. overige bouwwerken ten behoeve van de paardenbak zijn niet toegestaan;
  9. indien activiteiten die samenhangen met het aanleggen van een paardenbak omgevingsvergunningplichtig zijn vormt de afweging hierbij onderdeel van deze afwijking en is geen aparte omgevingsvergunning benodigd.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte van een bijgebouw. Mantelzorg is wel toegestaan;
  2. permanente bewoning van kampeermiddelen of verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. voor een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  4. het gebruik van gronden voor kamperen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
  
5.5.1 Afwijking publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 4.1 sub c voor het toestaan van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. ten behoeve van de activiteit mag maximaal 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m2 worden gebruikt;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  4. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het landelijke karakter van de buurt en de omgeving;
  5. horeca of detailhandel zijn niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  6. de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  
5.6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in het schema onder artikel 5 lid 6.3 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren.
De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
 
5.6.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het onder artikel 5 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
5.6.3 Schema omgevingsvergunning
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
het dempen van sloten en kleine oppervlaktewateren
1. het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
2. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
3. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosschages
1. de activiteiten mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden.
  
5.6.4 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 5 lid 6.1 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Afstand bebouwing tot waterlopen
In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen (beide bestemd tot Water mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden geprojecteerd. Tot de beschermingszone voor boezemwater en hoofdwatergangen, als bedoeld in de keur waterbeheer van de waterbeheerder, worden gerekend de stroken grond ter breedte van 5 meter landinwaarts gemeten vanaf de bovenkant van de taluds. Voor alle andere watergangen geldt een breedte van 2 meter.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Gebouwen voor openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 m.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  
9.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1.1 met maximaal 10%.
 
9.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 9 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
9.2 Overgangsrecht gebruik
  
9.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
9.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
9.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
9.2.4 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Overboeicop 26, Schoonrewoerd.