Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Leerdam, Overheicop 39
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPLDoverheicop39-VA01
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel Overheicop 39 te Leerdam betreft een woonkavel waarop een kleine burgerwoning is gerealiseerd. De burgerwoning is verouderd en bevindt zich thans in een verminderde bouwkundige staat. De initiatiefnemer van het onderhavige plan is voornemens om de woning en het bijgebouw te slopen en op het naastgelegen kavel, tevens in eigendom van de initiatiefnemer, een nieuwe vrijstaande burgerwoning te realiseren.
 
Het plan is strijdig met het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’. Dat door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Leerdam is vastgesteld op 30 september 2010. De kavel naast het woonperceel Overheicop 39 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Ter plaatse van deze agrarische bestemming is het realiseren van een burgerwoning niet toegestaan.
 
Het beoogde plan is voorgelegd aan de voormalige gemeente Leerdam middels een principeverzoek. Op 20 maart 2018 heeft het college besloten in principe in te stemmen met het plan.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Leerdam en in het zuidoosten van de gemeente Vijfheerenlanden. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Huibert, een A-watergang. Het plangebied wordt zowel aan de oost-, zuid- en westzijde begrensd door een watergang.
 
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam'
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’, dat door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Leerdam is vastgesteld op 30 september 2010. De grond waarop het plangebied is gelegen heeft de enkelbestemmingen:
  • Agrarisch met waarden;
  • Wonen.
 
De dubbelbestemmingen:
  • Leiding – Water;
  • Waarde – Archeologie 1;
  • Waarde – Archeologie 2.
 
En de aanduidingen:
  • Bouwvlak;
  • Functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 6’;
  • Gebiedsaanduiding ‘milieuzone – stiltegebied’;
  • Maatvoeringsaanduiding ‘Maximum goothoogte (m): 4’. 
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam'
 
Bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam, 1e Herziening'
Op 19 september 2012 heeft de Raad van State uitspraak gedaan inzake enkele ingediende beroepen tegen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’. De Raad van State heeft het bestemmingsplan op enkele onderdelen vernietigd. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam, 1e Herziening’ betreft een herziening ter reparatie van de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’. Op een aantal punten betreft dit een reparatie naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en voor het overige betreft het ambtshalve correctie. Voor de plankaart ter hoogte van het plangebied heeft de herziening geen consequenties. Voor wat betreft de regels zijn enkele reparaties aangebracht.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven:
  • Hoofdstuk 2: Beschouwing van de bestaande situatie;
  • Hoofdstuk 3: Vigerende beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: Planbeschrijving en stedenbouwkundige uitgangspunten;
  • Hoofdstuk 5: Milieuonderzoeken en nadere verantwoording;
  • Hoofdstuk 6: Juridische planopzet;
  • Hoofdstuk 7: Economische uitvoerbaarheid;
  • Hoofdstuk 8: Overleg en zienswijzen.
2 Bestaande situatie
2.1 Algemeen
Leerdam is een stad en voormalige gemeente welke circa 21.000 inwoners telt. Sinds 1 januari 2019 behoort Leerdam, na een fusie van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik bij de gemeente Vijfheerenlanden. De gemeente Vijfheerenlanden behoort tot de provincie Utrecht.
2.2 Ruimtelijke structuur
2.2.1 Ontstaansgeschiedenis en bebouwingsstructuren
Leerdam is ontstaan in de Middeleeuwen op de plaats waar een dam het veenriviertje de Lede afsloot van de rivier de Linge. In 1382 heeft Leerdam stadsrechten gekregen. De stad Leerdam lag lange tijd op een belangrijke en strategische plaats in het machtsgebied van de heren van Arkel. De bevolking leefde voornamelijk van de akkerbouw, de verbouw van graan en hennep, en fruitteelt. Als gevolg van ontginningen en bedijking van de streek Vijfheerenlanden is het maaiveld langzaam gedaald, waardoor akkerbouw geleidelijk plaats maakte voor veeteelt. Vanaf de 18de eeuw begon Leerdam zich te ontwikkelen als industriestadje. Vanaf het begin van de 19de eeuw ontwikkelde Leerdam zich tot een industriestadje met een leerlooierij, een scheepstimmerwerf en houtzaagmolens. Leerdam kreeg internationale bekendheid als producent van glas en kaas. De rijke historie van Leerdam ziet men terug in de goed bewaarde historische panden, de grachten en de overgebleven en deels gerestaureerde stadsmuren in het centrum van Leerdam.
 
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Leerdam, aan de ruilverkavelingsweg Overheicop. De bebouwing langs Overheicop kenmerkt zich door een afwisseling van klassieke (woon)boerderijen, vervangende vrijstaande nieuwbouwwoningen en (kleinere) voormalige arbeidershuisjes met daartussen landschappelijke doorzichten. De bebouwing aan Overheicop is vooral te vinden aan de noordzijde van de weg, nabij het dorp Schoonrewoerd. De woning in het plangebied maakt hierop een uitzondering, gezien de woning gelegen is aan de zuidzijde van Overheicop en verder van Schoonrewoerd gelegen. Ten zuiden van de weg kenmerkt het gebied zich door langgerekte slagenverkaveling omringd door watergangen en weteringen.
2.2.2 Huidig gebruik
Het perceel Overheicop 39 te Leerdam betreft een woonperceel, waarop in het jaar 1900 een vrijstaande burgerwoning is gebouwd. De woning is verouderd en bevindt zich in een verminderde bouwkundige staat.
 
 
 
Afbeelding 3: Aanzicht op het perceel Overheicop 39 te Leerdam
3 Planbeschrijving
3.1 Plan
Het perceel Overheicop 39 te Leerdam betreft een woonkavel waarop een kleine burgerwoning is gerealiseerd. De burgerwoning is verouderd en bevindt zich thans in een verminderde bouwkundige staat. De initiatiefnemer van het onderhavige plan is voornemens om de woning en het bijgebouw te slopen en op het naastgelegen kavel, tevens in eigendom van de initiatiefnemer, een nieuwe vrijstaande burgerwoning te realiseren van circa 115 m2 groot.
 
Binnen het plangebied is een waterleiding gelegen. Hierdoor kan de nieuwe woning niet in de eerste bebouwingslijn worden gerealiseerd. De woning zal op een afstand van circa 17 meter vanaf de wetering de ‘Huibert’ gerealiseerd worden, zodat de woning niet op de waterleiding wordt geprojecteerd. De woning kan niet tussen de waterleiding en de wetering gerealiseerd worden, gezien de woning dan gebouwd zal worden in de beschermingszone van de wetering, wat een niet wenselijke situatie zal opleveren.
 
Afbeelding 4: Maatvoeringen nieuwe woning
   
Voor wat betreft de regels zal worden aangesloten bij het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam, 1e Herziening’.
3.2 Ontsluiting en parkeren
Ontsluiting
Het plangebied wordt thans ontsloten via een uitrit op Overheicop. In de nieuwe situatie vindt de ontsluiting van de woonpercelen/het plangebied plaats via dezelfde uitrit. 
 
Parkeren
 
Beleidsnota parkeernormen Leerdam
De voormalige gemeente Leerdam had haar parkeerbeleid vastgelegd in de Beleidsnota parkeernormen Leerdam. Het gemeentelijk parkeerbeleid was gebaseerd op de meest recente parkeerkentallen uitgegeven door het CROW. Conform het CROW-beleid valt Leerdam binnen de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’. Het plangebied is gelegen in de stedelijke zone ‘buitengebied’.
 
In de parkeernormering van de beleidsnota parkeernormen wordt een bandbreedte aangehouden van een minimale parkeernorm tot een maximale parkeernorm. In het onderhavige plan is uitgegaan van de gemiddelde parkeernormen.
 
Nieuwe woningen
De Beleidsnota parkeernormen Leerdam maakt wat betreft de parkeernormen van woningen onderscheid in prijsklassen. De nieuwe woning zal vallen binnen het middensegment. Dit resulteert in een parkeerbehoefte voor de nieuwe woning van 2 parkeerplaatsen.
 
 
Parkeeroplossing
De totale parkeerbehoefte bedraagt 2 parkeerplaatsen. Het parkeren wordt volledig opgelost binnen het plangebied. Op het perceel Overheicop 39 is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van 2 auto’s. Het parkeren wordt geheel voorzien op eigen terrein.
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Dit wil zij doen met een krachtige aanpak, die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve Rijksbetrokkenheid. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om deze nieuwe aanpak vorm te geven. Daarnaast geven nieuwe politieke accenten, veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen aanleiding voor herziening van het rijksbeleid. 
 
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
 
Het Rijk geeft aan dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit geven aan een gebied en culturele voorzieningen en cultureel erfgoed bovendien van groeiend belang zijn voor de concurrentiekracht van Nederland. In de nieuwe structuurvisie is aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap is echter niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.
 
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard en er worden geen rijksbelangen geschaad.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte. De nieuwe AMvB Ruimte, het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) is gebaseerd op enkele hoofdstukken uit de voorgaande AMvB Ruimte en enkele nieuwe toevoegingen. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
 
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard en maakt geen onderdeel uit van de genoemde ruimtelijke Rijksbelangen in het Barro.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van de Bro op een aantal punten gewijzigd. In het geval in het bestemmings-plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmings- plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voordat een stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’.
 
Toetsing aan ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’
In het onderhavige plan is geen sprake van het toevoegen van woningen. Hiermee is geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ en is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
4.2 Provinciaal beleid
Per 1 januari 2019 is de gemeente Leerdam gefuseerd met de gemeente Vianen en Zederik tot de gemeente Vijfheerenlanden. De gemeente Vijfheerenlanden maakt onderdeel uit van de provincie Utrecht. Met de provincie Utrecht is een overgangsregeling afgesproken om de lopende bestemmingsplanprocedures in de voormalige gemeente Leerdam, waaronder het voorliggende bestemmingsplan, te beoordelen aan de hand van het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland.
4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte.
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
 
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
  • Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Versterken van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
 
Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
 
Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing langs Overheicop. De woning in het lint is verouderd en bevindt zich in een slechte bouwkundige staat. Middels het plan wordt de woning en het bijgebouw gesloopt en wordt een vrijstaande woning op de kavel ernaast gerealiseerd. Hiermee wordt verdere veroudering en daarmee verloedering van de woning in het lint voorkomen.
 
Versterken van de agglomeratiekracht
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de kern te voorkomen.
 
Het onderhavige plan betreft een kleinschalig plan. Dit thema is niet van toepassing op het onderhavige plan.
 
Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De versterking van de kwaliteiten van de gebieden wordt centraal gesteld. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
 
Met de sloop van de huidige verouderde bebouwing en de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning voorziet het plan in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De nieuwe woning zal qua bouwstijl, positie, materiaal en kleur aangesloten bij de overige bebouwing aan het lint. De woning zal stedenbouw-kundig op een passende manier in de lintbebouwing worden ingepast en het perceel wordt op een landschappelijke wijze ingericht. Tevens voorziet het plan door de sloop van de verouderde en in slechte staat zijnde bebouwing op het perceel is het voorkomen van verdere verloedering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
 
Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
De provincie zet in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. De provincie kiest er voor de verstedelijkingsopgave primair te realiseren binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Dit sluit aan op de vraag en levert een bijdrage aan het versterken van de agglomeratiekracht. Bovendien is er binnen het stedelijk gebied nog veel ruimte beschikbaar, door in te zetten op intensivering, herstructurering en transformatie. De realisatie van nieuwe uitleglocaties is alleen mogelijk als na het doorlopen van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat een bepaalde verstedelijkingsopgave die beantwoordt aan een aangetoonde duurzame kwalitatieve behoefte niet is te realiseren binnen BSD.
 
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het plan zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd. De individuele, bedrijfs- en maatschappelijke belangen en overige belangen in de directe omgeving worden niet nadelig worden beïnvloed.
 
Afbeelding 5: Uitsnede kaart Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)
4.2.2 Provinciale Verordening Ruimte (PVR)
Gelijktijdig met de VRM is door Provinciale Staten van Zuid-Holland de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. In de Verordening Ruimte is bijvoorbeeld geregeld dat stedelijke functies zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied een plaats moeten krijgen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie.
 
In de Verordening Ruimte zijn onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. In relatie tot het onderhavige plan zijn de volgende artikelen van toepassing:
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het onderhavige plan betreft de verplaatsing van een woning, waardoor per saldo geen wooneenheden worden toegevoegd. Vanuit jurisprudentie is in het onderhavige plan geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ en is toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk (zie hoofdstuk 4.1.3.).
 
Ruimtelijke kwaliteit
Het onderhavige plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (paragraaf 4.2.1) en tevens wordt aantasting van de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van verpaupering/verval van de bestaande woning voorkomen. Het onderhavige plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
 
Stiltegebied
Het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Om stiltegebieden zo stil mogelijk te houden gelden een aantal regels. Gemotoriseerd verkeer, grootschalige evenementen of andere bronnen van lawaai zijn verboden. Gebiedseigen geluiden zijn wel toegestaan. Het onderhavige plan betreft de sloop van de huidige woning en bijgebouw en de realisatie van een nieuwe burgerwoning. Het plan voorziet hiermee niet in het toevoegen van woningen. Hiermee zal het onderhavige plan niet zorgen voor een (onevenredige) toename aan verkeersbewegingen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat er geen sprake is van onevenredige geluidsproductie.
4.3 Regionaal beleid
4.3.1 Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
In 2017 is in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een actualisatie van de Regionale woonvisie 2020 (2013) vastgesteld. De regio AV wil een aantrekkelijk en onderscheidend woongebied in de luwte van de randstad zijn. De regio kent een bijzondere combinatie van een rustig middengebied en een dynamische stedelijke zone. Elke gemeente en kern heeft kwaliteiten en weet sommige groepen te binden, maar andere weer minder. De verschillende woonmilieus in de regio moeten elkaar goed aanvullen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende kwalitatieve woonmilieus zijn en er sprake is van een goede balans tussen vraag en aanbod op regionaal niveau. Om die goede balans te bereiken, trekken de gemeenten gezamenlijk op om plannen af te stemmen en te realiseren. Zo wordt onnodige concurrentie tussen gemeenten voorkomen en kan snel en efficiënt op de markt worden ingespeeld. Door een jaarlijkse woonmonitor worden bereikte resultaten en de planning voor volgende jaren geregistreerd. In de actualisatie van de woonvisie zijn de afspraken rond het afstemmen opgenomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de jongste demografische cijfers van de provincie Zuid-Holland. Van belang is dat er voldoende flexibel geprogrammeerd wordt. Ook is besloten gebruik te blijven maken van de benadering waarbij woonmilieus en mentality milieus als handreiking gebruikt worden. We sturen niet in exacte aantallen op de samenstelling van programma’s. In plaats daarvan hanteren we een kwalitatieve leidraad, die gemeenten helpt om lokaal de juiste keuzes te maken, in overleg met ontwikkelende partijen.  
Leerdam is aangeduid als stedelijk gebied. Stedelijke gebieden bedienen de lokale vraag, aangevuld met een substantiële regionale instroom, ook ruimte voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrum stedelijk of groen stedelijk karakter. Voor het stedelijk gebied Leerdam geldt dat voor het realiseren van 50 wooneenheden (of minder), mits de totale groei van het aantal woon- eenheden in Leerdam niet groter is dan 0,7% van de totale woningvoorraad in de planperiode 2010-2020 geen regionale afstemming noodzakelijk is. Wel dienen de woningen te worden gemeld en worden meegenomen in de jaarlijkse monitor. De gemeente dient te waken over een goede spreiding van deze plannen in de tijd.
 
Middels het plan worden geen wooneenheden toegevoegd van Leerdam. Het plan draagt wel bij aan een kwalitatieve verbetering van de woningvoorraad door de sloop van de bestaande woning en de realisatie van een nieuwe woning.
4.4 Gemeentelijk beleid
4.4.1 Structuurvisie Leerdam 2020
Op 11 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Leerdam de Structuurvisie Leerdam 2020’Hart voor Kwaliteit aan de Linge’ vastgesteld. Middels de structuur- visie streeft de gemeente ernaar dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in algemene zin bijdragen aan het behoud danwel versterken van het ruimtelijk raamwerk van de stad. De hoofddoelstellingen uit de structuurvisie zijn:
  • Versterken en zichtbaar maken van ruimtelijk raamwerk: lijnen (dijken, wegen en waterlopen), vlakken (kernen, wijken en gebiedsdelen) en elementen (bijzonderheden en beeldbepalende gebouwen);
  • Versterken relaties stad en buitengebied door nieuwe invulling en vormgeving van stadsranden en overgangszones;
  • Ruimtelijke ontwikkelingen enten op de kwaliteiten en potenties van het ruimtelijk raamwerk;
  • Kwaliteiten van water en ecologie benutten als sturend planelement;
  • Streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik.
 
Het onderhavige plan voorziet in het versterken en zichtbaar maken van het ruimtelijk raamwerk van de lintbebouwing langs Overheicop. Met het plan wordt de verouderde en in slechte staat zijnde woning en bijgebouw gesloopt en wordt een nieuwe woning welke qua bouwstijl, positie, materiaal en kleur aansluit bij de overige bebouwing in het lint. Middels het onderhavige plan is het behoud van de kwaliteiten van het lint behouden. Het plan is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie.
4.4.2 Duurzaamheid
De gemeente Vijfheerenlanden is trots op het groene karakter van de gemeente en wil dit samen met de bewoners blijvend versterken. De gemeente ziet het daarnaast als haar verantwoordelijkheid om de gemeente goed achter te laten voor de volgende generaties. De gemeente Vijfheerenlanden heeft dan ook de ambitie om meer duurzaam te bouwen binnen de gemeente. De initiatiefnemer van het plan speelt hier bewust op in door duurzaam te bouwen (gasloos). De initiatiefnemer doet onderzoek naar de mogelijkheden voor het toepassen van duurzame energiebronnen en maatregelen in het kader van energiebesparing.
4.5 Conclusie
Op basis van hoofdstuk 4 ‘Beleidskader’ kan worden geconcludeerd dat:
  • Er is sprake van strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan
  • ‘Buitengebied Leerdam’;
  • Er is geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ en toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is hiermee niet noodzakelijk;
  • Het onderhavige plan voorziet in een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Tevens wordt verdere veroudering van de woning en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen;
  • Het onderhavige plan past binnen de rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders.
5 Onderzoek/verantwoording
5.1 Milieueffectrapportage (vormvrije m.e.r.)
Beleidskader
In de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten). Tot slot is voor activiteiten die wel genoemd zijn in bijlage D, maar die niet voldoen aan de gestelde drempelwaarde, de verplichting opgenomen om vast te stellen of sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht in het ruimtelijk plan op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffect-beoordeling.
 
Onderzoek
Aan de hand van de sloop van de bestaande woning en de realisatie van een nieuwe woning op het perceel Overheicop 39 zal de vraag beantwoord moeten worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst het bepaalde in het Besluit milieueffectrapportage van belang. De verplichting tot het opstellen van een m.e.r. is opgenomen in artikel 7.2 Wet milieubeheer (Wm). Dit artikel vormt een omzetting van de Europese m.e.r.-richtlijnen. Voor de beantwoording van de vraag of voor een concreet plan een m.e.r. dient te worden doorlopen, dient primair te worden beoordeeld of de activiteit valt binnen de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel C geeft aan wanneer sprake is van een m.e.r.-plicht. Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een plan-m.e.r. (kolom 3 van onderdeel C) en een besluit-m.e.r. (kolom 4 van onderdeel C). Onderdeel D geeft de activiteiten en gevallen aan waarin sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht (dan moet worden nagegaan of al dan niet sprake is van significante milieugevolgen. Wanneer deze aan de orde zijn dient een m.e.r. plaats te vinden).
 
Voor het onderhavige plan kan gesteld worden dat er geen directe m.e.r.-plicht vanuit de wet milieubeheer en vanuit het besluit m.e.r. geldt op grond van Bijlage C. De activiteiten / bouw welke middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt valt binnen de in de bijlage D bij het Besluit m.e.r. (D11.2). De grenswaarden zoals genoemd in D 11.2 hebben betrekking op een ontwikkeling met 2000 woningen of meer. Het onderhavige plan is zeer kleinschalig van aard en omvang en er worden geen drempels / grenswaarden uit het Besluit milieueffectrapportage overschreden.
 
In zijn arrest van 15 oktober 2009, Commissie tegen Nederland, C-255/08 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald dat een toets aan de drempelwaarden ten aanzien van de m.e.r.- beoordelingsplicht als bedoeld in bijlage D bij het Besluit mer 1994 alleen niet voldoende is. Volgens het Hof dient voorts gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III bij de m.e.r. richtlijn. 
 
Kenmerken van het project
Het onderhavige plan maakt het juridisch planologisch mogelijk om ter plaatse de huidige woning te slopen en op de kavel ernaast een nieuwe vrijstaande burgerwoning te realiseren. De verkeersbewegingen zullen door middel van het plan niet (onevenredig) toenemen. Op basis hiervan is het opstellen van een milieueffectrapportage niet aan de orde.
 
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen aan Overheicop 39 te Leerdam. Het plangebied is niet gelegen binnen een EHS-gebied of ander beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid’ is gelegen op circa 2,7 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.
 
Afbeelding 6: Ligging plangebied t.o.v. Natura2000-gebied
 
Kenmerken van het potentiële effect
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toenemen. Gezien de kleinschaligheid van het plan zullen geen van de toenames leiden tot significante negatieve effecten op het milieu. In het kader van de vormvrije m.e.r. heeft een beoordeling plaatsgevonden van diverse milieu-aspecten.
 
Conclusie
Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, alsmede het feit dat het plangebied niet in of nabij een Natura2000-gebied is gelegen (2,7 kilometer), er geen sprake is van een toename van (onevenredige aantallen) verkeersbewegingen, etc. kan – met in achtneming van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling – worden gesteld dat er geen sprake is van ernstige milieugevolgen en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.
5.2 Geluid
Beleidskader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht. De Wet geluidhinder stelt grenzen aan de geluidsbelasting waaraan woningen en andere geluidsgevoelige objecten en terreinen mogen worden blootgesteld. De gestelde eisen verschillen per geluidsbron (industrie, spoorwegen, wegverkeer) en per belast object of terrein (bijvoorbeeld woning, school, etc.). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanwezige objecten en aanwezige geluidsbronnen en nieuwe objecten en nieuwe geluidsbronnen. De Wgh stelt dat alle wegen een geluidszone hebben, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder hoeft geen akoestisch onderzoek te worden verricht voor 30 km/h wegen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone van wegen bedraagt 48 dB, de maximaal te ontheffen geluidsbelasting bedraagt 53 dB.
 
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van het Overheicop. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van enig spoorwegtraject en/of een gezoneerd industrieterrein en kunnen dus buiten beschouwing worden gelaten.
 
Het onderhavige plan betreft het realiseren van een nieuwe burgerwoning. In het kader van de Wgh is hiermee sprake van het toevoegen of wijzigen van een nieuw geluidsgevoelig object en is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd door Voortman Ingenieurs. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
 
‘Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat:
  • De berekende geluidsbelasting ten gevolge van Overheicop ten hoogste 40 dB, incl. aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt ter plaatse van de noordgevel van de woning;
  • Deze geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai, waardoor er geen hogere grenswaarde aangevraagd hoeft te worden en er geen aanvullend onderzoek geluidwerking gevels noodzakelijk is;
  • Vanuit akoestisch oogpunten zijn er ten aanzien van wegverkeerslawaai geen belemmeringen voor de realisatie van de woning.’
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect geluid geen belemmeringen.
5.3 Bedrijven en milieuzonering
Beleidskader
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient te worden onderzocht of er zich in de omgeving bedrijfsactiviteiten bevinden die relevante milieuhinder kunnen veroorzaken. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Voor een goede ruimtelijke ordening wordt in het algemeen gebruik gemaakt van het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze publicatie is bedoeld voor het ruimtelijk scheiden van bedrijven in relatie tot woningen en omgekeerd, zodat in geen van beide situaties een belemmering voor één van beiden optreedt. In de publicatie staan richtafstanden vermeld voor geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen rustige woonwijk en rustig buitengebied. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Het is wel aan te bevelen eventuele afwijkingen te benoemen en te motiveren.
 
Onderzoek
Het plan voorziet in het wijzigen van de locatie van de burgerwoning op het perceel Overheicop 39. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient gekeken te worden naar de eventuele beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven/instellingen als gevolg van het onderhavige plan. Het plan is getoetst aan de richtafstanden van het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
 
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich het agrarisch bedrijf aan Overheicop 74. Het betreft een veehouderij waar rundvee wordt gehouden. In het VNG-Handboek Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een dergelijk bedrijf opgenomen als ‘Fokken en houden van rundvee’. De functie valt in de milieucategorie 3.2, waarbij de zwaarste richtafstand 100 meter is. De nieuwe woning is gelegen op een afstand van circa 117 meter. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. Gesteld kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en het agrarisch bedrijf niet (verder) wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering.
 
Afbeelding 7: Afstanden omliggende bedrijven t.o.v. nieuwe woning
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft bedrijf- en milieuzonering geen belemmeringen.
5.4 Bodem
Beleidskader
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een bestemmingsplan een bodemkwaliteitsparagraaf te bevatten. Er dient een motivering opgenomen te worden over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde functie. De bodemkwaliteit dient geschikt te zijn voor de gewenste bestemming welke middels het plan mogelijk wordt gemaakt. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels omtrent het beschermen van de bodem.
 
Onderzoek
Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik is door Bakker Milieuadviezen een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd. De resultaten uit de onderzoek luiden:
 
‘Op basis van het bodemonderzoek kan voor het onderzochte terrein het volgende worden geconcludeerd:
  • De bovengrond op het oostelijke terreindeel is geheel schoon voor alle NEN-5740-parameters;
  • De bovengrond op het westelijke terreindeel bevat een lichte verhoging aan nikkel. Dit heeft geen consequenties;
  • De bovengrond is extra onderzocht op OCB vanwege het boomgaardverleden. Geen van de OCB’s is verhoogd aangetroffen;
  • De kleiige veen in de ondergrond is licht verontreinigd met nikkel en kobalt. Ook dit heeft geen consequenties;
  • In de bovengrond is een PFOA-gehalte bepaald van 2,2 ug/kgds en in de venige ondergrond is dit 0,93 ug/kgds. Het bovengrondgehalte is in overeenstemming met gehaltes in deze omgeving.
  • In het grondwater is barium in een gehalte boven de streefwaarde aangetroffen.
 
Op grond van het uitgevoerde onderzoek vormt de bodemkwaliteit geen enkele belemmering voor de voorgenomen woonbestemming.’
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect bodem geen belemmeringen.
5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden
Beleidskader
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de Erfgoedwet, sinds 1 juli 2016 van kracht, bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
 
Beleidsnota Archeologie
De gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is samengevat in drie elementen te weten: de beleidsnota, een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
 
De nota is gebaseerd op de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta en gaat uit van behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem). Daarnaast gaat het beleid uit van het principe 'de verstoorder betaalt'. Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
 
Bij een nieuwe ontwikkeling, waarbij het noodzakelijk is een bodem verstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de Archeologische Monumentenzorgcyclus, die er op is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorschriften worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
 
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is gelegen op gronden met een lage verwachting (voor alle perioden). Bij ingrepen groter dan of gelijk aan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
 
Afbeelding 8: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
 
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van een vrijstaande woning. Per saldo zullen de bodemingrepen niet groter zijn dan 10.000 m2, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is en derhalve achterwege gelaten kan worden.
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt geen belemmeringen wat betreft archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient de uitvoerder van het grondwerk eventuele archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag.
5.6 Watertoets
Beleidskader
Het Waterschap Rivierenland is beheerder van de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
 
Waterschapsbeleid
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’ bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:
  • Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezem- kades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);
  • Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie;
  • Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.
 
Verordening ‘de Keur’
Het waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de Keur is geregeld dat langs A- en B-watergangen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-watergang niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
 
Voor een A- en een B-watergang gelden in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een beschermingszone van 5 en 1 meter. Werkzaamheden binnen deze beschermingszones zijn vergunnings- en/of meldingsplichting. Middels het onderhavige plan vinden sloopwerkzaamheden ten behoeve van de bestaande bebouwing plaats binnen de beschermingszone van de A-watergang 000452. Voor de sloopwerkzaamheden dient een watervergunning aangevraagd te worden bij het Waterschap Rivierenland.
 
Afbeelding 9: Uitsnede legger wateren
 
Onderzoek
Conform het beleid is voor het onderhavige plan de digitale watertoets doorlopen (dossiercode 20181005-9-18929). De uitkomsten van de digitale watertoets zijn verder in dit hoofdstuk uitgewerkt.
 
Waterberging en -compensatie
Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied VHL705. Het peilgebied heeft een zomerpeil van -0,52 m NAP en een winterpeil van -0,67 m NAP. Ten aanzien van de drooglegging geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,0 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
 
Afbeelding 10: Uitsnede Peilgebiedenkaart
 
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaatsvindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden (geldt voor zowel het landelijk als stedelijk gebied). Om te bereken welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Waterschap Rivierenland voor dit gebied de vuistregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2.
 
 
Het onderhavige plan resulteert in een toename aan verharding van 187 m2. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Conform de stelregel van het waterschap zal hiermee een watercompensatie moeten plaatsvinden van 8,16 m3 (187 ÷ 10.000 × 436). Uitgaande van een toegestane peilstijging van 0,2 m is een oppervlakte nodig van 40,8 m2 voor de watercompensatie. De watercompensatie zal plaatsvinden middels het verbreden van C-watergang 054138. Voor de graafwerkzaamheden is een vergunning van het waterschap vereist. Echter, indien niet eerder gebruik is gemaakt van de eenmalige particuliere vrijstelling van 1.500 m2 in landelijk gebied zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk. Om gebruik te kunnen maken van deze vrijstelling dient contact opgenomen te worden met de afdeling Vergunningen van het waterschap Rivierenland.
 
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
Het beleid van het Waterschap Rivierenland is er op gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Er mogen hierbij geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan.
 
In de directe omgeving van het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater naar af te voeren. Vuil water wordt afgevoerd via een gescheiden rioleringsstelsel. De nieuwe woningen zal aangesloten worden op het gescheiden rioleringsstelsel. Het gescheiden rioleringsstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Vijfheerenlanden. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het Waterschap Rivierenland.
 
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in de kern- en/of beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.
 
Wegbeheer
Buiten de bebouwde kom is het Waterschap Rivierenland verantwoordelijk voor het beheer van de wegen in de Alblasserwaard, waaronder Overheicop. Het plangebied wordt thans ontsloten via een uitrit op Overheicop. In de nieuwe situatie vindt de ontsluiting plaats via dezelfde uitrit.
 
Conclusie
Het onderhavige plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoud- kundige systeem. Er dient wel een watervergunning aangevraagd te worden.
 
5.7 Flora en fauna
Beleidskader
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Voor wat soortenbescherming betreft is de Wet Natuurbescherming toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Onderzoek
Het onderhavige plan betreft de sanering van alle huidige opstallen en de realisatie van een vrijstaande burgerwoning op de naastgelegen kavel. Hiermee is sprake van werkzaamheden die in het kader van ecologie bedreigend kunnen zijn voor verblijfplaatsen van beschermde plant- en diersoorten. Om de invloed van de geplande sloop- en bouwwerkzaamheden op de eventueel aanwezige flora en fauna in kaart te brengen is door Blom Ecologie een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten uit dit onderzoek luiden:
 
Soortenbescherming
‘In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft echter aannemelijk geen essentiële functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van de broeihoop voor ringslang. De afstand van de nieuw te realiseren woning tot aan de broeihoop is dermate groot (>65 m) dat er geen effecten zullen optreden tijdens de beoogde werkzaamheden. Wel dient het oppervlakte waar de nieuwe woning komt te staan, afgeschermd te worden om zo de kans op het doden en verwonden van individuen van ringslang te vermijden. Het functioneel leefgebied ten aanzien van huismus is in zeer beperkte mate aanwezig. De bebouwing is ongeschikt voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Ten aanzien van rugstreeppad dient het plangebied ongeschikt en/of ontoegankelijk te worden gehouden gedurende de werkzaamheden. De planlocatie en het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels.
 
Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van ringslangen, rugstreeppadden, foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene amfibieën, zoogdieren en broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
 
Het saneren van de bebouwing en de realisatie van een vrijstaande woning aan Overheicop 39 te Leerdam is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
 
Te treffen maatregelen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem-bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De werkzaamheden dienen uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
  • Ten aanzien van algemene broedvogels dienen de werkzaamheden opgestart/uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.’ 
Gebiedsbescherming
‘Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een belangrijk weidevogelgebied en strategische reservering. Op een afstand van circa 2,7 km is het Natura2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid gelegen. De planlocatie ligt op een afstand van 50 m tot een Ecologische verbinding van het Natuurnetwerk Nederland. De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Echter leert de ervaring dat bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats er geen significante toename van stikstofdepositie in kwetsbare habitats aan de orde is. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.’ 
 
Afbeelding 11: Afstand plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (NNN)
 
Afbeelding 12: Afstand plangebied t.o.v. Natura2000-gebieden
 
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft ecologie geen belemmeringen, mits de maatregelen getroffen worden. Tevens zorgt het plan niet voor een toename van stikstofdepositie in kwetsbare habitats.
5.8 Luchtkwaliteit
Beleidskader
Binnen de Europese Unie zijn normen voor de luchtkwaliteit vastgesteld (richtlijn 1999/30 EG van de Raad van Europese Unie). Met haar Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) implementeert Nederland de Europese richtlijn in de Nederlandse wetgeving. Het Besluit Luchtkwaliteit is echter op 15 november 2007 vervangen. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit is sindsdien opgenomen in de Wet milieubeheer. Deze wet heeft als doel dat bij toekomstige ontwikkelingen de grenswaarden zoals in de wet gesteld (grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen) niet worden overschreden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn met name stikstofdioxide en fijnstof relevant. De grenswaarden die de wet hieraan stelt bedragen:
 
Voor roet gelden thans nog geen grenswaarden. Daarnaast hanteert de Wereldgezondheidsorganisatie een advieswaarden voor fijn stof van 20 µg/m3 PM10 en 10 µg/m3 PM2,5 voor het jaar 2030.
 
Onderzoek
Voor de omgeving van het plangebied geeft de NSL-monitoring 2018 het volgende overzicht:
  • Een roetconcentratie tussen 0,7 – 0,8 μg EC/m3;
  • Een stikstofconcentratie tussen 18 – 20 μg NO2/m3;
  • Een fijnstofconcentratie tussen 18 – 19 μg PM10/m3;
  • Een fijnstofconcentratie tussen 11 – 12 μg PM2,5/m3;
 
Voor het plangebied kan worden geconstateerd dat ten aanzien van de luchtkwaliteit ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Voor het jaar 2030 geeft dezelfde NSL-monitoring het volgende overzicht met betrekking tot fijnstof:
  • Een fijnstofconcentratie tussen 15 - 16 μg/m3 PM10;
  • Een fijnstofconcentratie tussen 8 - 9 μg/m3 PM2,5.
 
Geconcludeerd kan worden dat tevens wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie, waardoor gesteld kan worden dat er sprake is van acceptabele concentraties.
 
Om de toetsing van kleinschalige plannen ten aanzien van de luchtkwaliteit overzichtelijk te houden heeft de wetgever het Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM) vastgesteld. In dit besluit is vastgelegd in welke gevallen de planontwikkeling niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit Niet in Betekenende Mate en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij zijn twee situaties te onderscheiden:
  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in de categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
 
Conclusie
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard. Hiermee valt het plan in het besluit NIBM, waardoor kan worden gesteld dat het plan geen tot nihil invloed heeft op de luchtkwaliteit en dat toetsing niet noodzakelijk wordt geacht. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat en er sprake is van acceptabele concentraties.
5.9 Externe veiligheid
Beleidskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon overlijdt door een ongeval met een risicobron, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) onbeschermd op een bepaalde plaats in de buurt van die risicobron zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Binnen de contour van PR-10-6 per jaar mogen zich geen kwetsbare objecten (objecten als gebouwen of terreinen waar zich veel mensen of waar zich beperkt zelfredzame mensen bevinden) en bij voorkeur ook geen beperkt kwetsbare objecten (objecten of terreinen waar zich een beperkt aantal mensen bevinden).
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal 10 personen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met een risicobron. Voor het groepsrisico geldt geen normering. Er is wel een zogenaamde oriëntatiewaarde vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. De regels voor externe veiligheid zijn voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor het transport over weg, rail en water in het Besluit externe veiligheid transportroutes. De toetsing aan het plaatsgebonden risico is in al deze besluiten hetzelfde, voor de toetsing van het groepsrisico zijn er enkele (kleine) verschillen.
 
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven, wegen, spoorwegen, waterwegen of buisleidingen waarover of waardoor structureel en grootschalig gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Er zijn tevens geen bronnen van elektromagnetische straling gelegen in de omgeving van het plangebied.
 
Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart
 
Conclusie
Externe veiligheid is geen relevante factor voor dit plangebied en staat de ontwikkeling niet in de weg.
6 Juridische planopzet
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan ‘Leerdam, Overheicop 39’ bestaat uit drie delen de verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De systematiek van het bestemmingsplan sluit aan bij de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het voorliggende bestemmingsplan ‘Leerdam, Overheicop 39’ is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.
6.2 Systematiek van de regels
Voor wat betreft de regels van het onderhavige bestemmingsplan ‘Leerdam, Overheicop 39’ is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’ van de voormalige gemeente Leerdam. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmings¬regels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
6.3 Bestemmingen
Agrarisch met waarden
Ter plaatse van de huidige woning zal de bestemming worden gewijzigd naar ‘Agrarisch met waarden’. De huidige agrarische bestemming blijft, behoudens ter plaatse van de nieuwe woning, gehandhaafd.
 
Wonen
Om de realisatie van de nieuwe woning mogelijk te kunnen maken dient de agrarische bestemming gewijzigd te worden naar de bestemming ‘Wonen’.
 
Leiding – Water
De dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ is mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding ten behoeve van het transport van water. De dubbelbestemming wordt overgenomen uit het moederplan.
 
Waarde – Archeologie 1
Ten behoeve van de bescherming van te verwachten archeologische waarden wordt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ overgenomen uit het moederplan. Op deze dubbelbestemming wordt de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 6’ toegevoegd.
 
Waarde – Archeologie 2
Ten behoeve van de bescherming van te verwachten archeologische waarden wordt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ overgenomen uit het moederplan.
6.4 Aanduidingen
  • Bouwvlak;
  • Functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 6’;
  • Gebiedsaanduiding ‘milieuzone – stiltegebied’;
  • Maatvoeringsaanduiding ‘maximum goothoogte (m): 4’.
7 Economische uitvoerbaarheid
7.1 Exploitatie
Vanwege het private initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan, voor verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, welke aangeeft dat de financiële haalbaarheid gewaarborgd is.
Ter zekerheid voor de gemeente is er een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer getekend, waarin onder andere is geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
 
Conclusie
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
8 Overleg en zienswijzen
8.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan de provincie Utrecht.
8.2 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een ruimtelijke procedure is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan en bijbehorende stukken zijn gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid werd gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.