Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Leerdam, Overheicop 39
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPLDoverheicop39-VA01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Leerdam, Overheicop 39 van de Gemeente Vijfheerenlanden;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPLDoverheicop39-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aan het buitengebied gebonden functie
een functie die door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals agrarische bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven en buitengebied gebonden bedrijven;
 
1.4 aanbouw
een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;
 
1.9 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zonodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk;
 
1.10 akkerbouwbedrijf
een vollegrondstuinbouwbedrijf, waarbij de teelt en oogst volledig gemechaniseerd plaatsvindt;
 
1.11 archeologisch gebied
de aan een gebied toegekende archeologische waarden;
 
1.12 archeologisch verwachtingsgebied
de in een gebied verwachte middelhoge of hoge trefkans op archeologische waarden;
 
1.13 archeologische waarden
de toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.15 bed & breakfast
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt;
 
1.16 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, hieronder begrepen de gebouwen die worden aangewend ten behoeve van een nevenactiviteit;
 
1.17 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.18 bestaand
bij bouwwerken:
aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan; alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
 
bij gebruik:
bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
 
1.19 bestaande intensieve veehouderij
een intensieve veehouderij, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan een milieuvergunning heeft voor het houden van dieren als genoemd onder de begripsbepaling van intensieve veehouderij;
 
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.22 boerderij(gebouw)
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
 
1.23 boomgaard
een stuk grond waarop (bedrijfsmatig) fruitbomen worden gehouden;
 
1.24 boomteeltbedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond ten behoeve van het telen van houtgewassen;
 
1.25 bos
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en/of activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
 
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.29 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.32 buitengebied gebonden bedrijf
een bedrijf dat aan het buitengebied is gerelateerd, zoals hoveniersbedrijven, dierenklinieken, dierenpensions en producten en/of diensten levert aan particulieren of niet-agrarische bedrijven;
 
1.33 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw;
 
1.34 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
 
1.35 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.37 dienst- of bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (de huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.38 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
 
1.39 erfafscheiding
afscheiding van een erf of perceel door middel van schutting, gaaswerk of hekwerk, waaronder begrepen afrasteringen en omheiningen;
 
1.40 extensief recreatief medegebruik
vorm van recreatie die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
 
1.41 fruitteeltbedrijf
een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op het telen of veredelen van fruit in of op de open grond (de teelt onder afdekmateriaal en in tijdelijke kweektunnels daarbij inbegrepen);
 
1.42 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.43 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.44 glastuinbouwbedrijf
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 m of meer;
 
1.45 groepsaccommodatie
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een (voormalig) agrarisch bedrijf, met de mogelijkheid voor het zelf bereiden van maaltijden door de gebruiker;
 
1.46 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;
 
1.47 grondgebonden veehouderij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het houden van vee, waarbij het gebruik van agrarische grond noodzakelijk is voor het functioneren ervan;
 
1.48 half verhard
een verharding bestaande uit kiezel, grind, schelpen en/ of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse materialen;
 
1.49 hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.50 horeca
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van vermaak, niet zijnde een seksinrichting, onderverdeeld in horecacategorieën;
  • horecacategorie 1: lichte horeca
    bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken;
  • horecacategorie 2: middelzware horeca
    bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken;
  • horecacategorie 3: zware horeca
    bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen;
1.51 houtproductie
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
 
1.52 hoveniersbedrijf
een dienstverlenend bedrijf in aanleg en onderhoud van tuinen en andere groenvoorzieningen, met daaraan ondergeschikt het kweken en verkopen van planten en siergewassen;
 
1.53 intensieve kwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen nagenoeg zonder gebruik te maken van open grond en/of daglicht;
 
1.54 intensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel;
1.55 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een (tour)caravan;
 
1.56 karakteristiek
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels cultuurhistorische waarden van gebouwen op dat perceel worden beschermd of waaraan mogelijkheden zijn gekoppeld. Van cultuurhistorische waarde is in ieder geval het hoofdgebouw en eventueel ook één of meer bijgebouwen;
 
1.57 kassen
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of hard kunststof en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.58 kennel
een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het fokken, africhten, verzorgen en verhandelen van honden en/of katten;
 
1.59 kleinschalig-ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen op beperkte schaal;
 
1.60 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en ruimtelijke verschijningsvorm duidelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming die ter plaatse geldt;
 
1.61 kleinschalige horeca-activiteiten
een horecavoorziening die uitsluitend tot doel heeft het overdag verstrekken van dranken en versnaperingen;
 
1.62 lawaaisport
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
 
1.63 manege
een bedrijf in een sportactiviteit dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca in horecacategorie 1 als opgenomen in de bijlage Staat van horeca-activiteiten is toegestaan ten behoeve van de bezoekers van de manege;
 
1.64 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.65 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.66 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
 
1.67 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel dan wel een intensieve veehouderij; zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, pelsdierenhouderij, glastuinbouwbedrijf, witlof- en champignonkwekerij, intensieve kwekerij;
 
1.68 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
 
1.69 nieuwvestiging
het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw perceel en herhuisvesting;
 
1.70 normaal beheer en onderhoud
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten of gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of in de bestaande situatie wordt gehandhaafd;
 
1.71 omschakeling
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype;
 
1.72 ondersteunende horeca
een horecavoorziening, die ten dienste staat van een andere functie, die volgens de bestemming is toegestaan, en waarbij men ten behoeve van die functie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en (kleine) etenswaren; de horeca-activiteit mag niet los van deze andere functie plaatsvinden;
 
1.73 paardenbak
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.74 paardenhouderij
hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
 
productiegericht:
een agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;
 
gebruiksgericht:
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, verhuurbedrijven, pensionstalling, een wedstrijdstal, stallen en/of oefenaccommodaties;
 
1.75 perceel
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren;
 
1.76 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
 
1.77 recreatiewoning
een gebouw dat dient als recreatieverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.78 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, escortbedrijf, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.79 slopen
het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;
 
1.80 statische opslag
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt o.a. verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans;
 
1.81 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;
 
1.82 trekkershut
een eenvoudig gebouw met beperkte inhoud en oppervlakte bestaande uit één ruimte, bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.83 tunnel
een teeltondersteunende voorziening in de vorm van een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal, niet zijnde glas of hard kunststof, en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.84 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.85 vakantieappartement/-woning
een gebouw (al dan niet opgedeeld in eenheden), dat dient als recreatieverblijf voor recreatief nachtverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben, met de mogelijkheid voor het zelf bereiden van maaltijden door de gebruiker;
 
1.86 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.87 verhard
een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/ of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/ gesloten materialen;
 
1.88 volkstuinen
grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;
 
1.89 vollegrondstuinbouw
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond ten behoeve van het telen van gewassen daarin of daarop, daaronder niet begrepen de bosbouw, boom-, sier- en fruitteelt;
 
1.90 volwaardige woonfunctie
een volwaardige woonfunctie bevindt zich in het hoofdgebouw en bestaat uit een keuken, douche, woonkamer, slaapkamer. Daarbij mag de bewoner ervoor kiezen dat delen van deze woonfunctie worden gecombineerd met de extra functie, zolang er maar daadwerkelijk gewoond wordt.
 
1.91 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
 
1.92 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning loopt, dan wel indien geen (bedrijfs)woning aanwezig is het dichts bij de openbare weg gelegen gebouw, alsmede het verlengde van die lijn tot aan de bouwperceelgrens;
 
1.93 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.94 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.95 Wet geurhinder en veehouderij
Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.96 Wet op de economische delicten
Wet van 22 juni 1950, Stb. K 258, houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.97 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.98 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.99 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.100 zorgverlenende nevenactiviteiten
nevenactiviteiten gericht op zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak, die een relatie hebben met het agrarisch bedrijf dan wel het landelijke karakter van het agrarische bedrijf, de groene omgeving en het buitenleven; de zorgverlening bestaat uit het bieden van dagbesteding of een leerwerkplaats.
 
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 peil
  1. gebouwen in niet-geaccidenteerd terrein:
    1. de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
  2. gebouwen in geaccidenteerd terrein:
    1. voor zover de voorgevel van een gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 meter uit de grens met het openbaar gebied en tot en met een afstand van 13 meter vanaf de grens met het openbaar gebied: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
    2. overig: het hoogste punt van het aan het gebouw aansluitende bestaande afgewerkte terrein;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
    1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.
2.8 vloeroppervlak
de gezamenlijke oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt; voorzover inpandig, wordt de oppervlakte gemeten tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de binnenzijde van bouwmuren.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Artikel 3 Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  5. onderhoudspaden langs watergangen;
  6. paden, landwegen, (ontsluitings)wegen en parkeerplaatsen;
  7. bestaande voorzieningen van openbaar nut.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 3 lid 1.2.1 tot en met artikel 3 lid 1.2.4 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
3.1.2.1 Verhouding tussen doeleinden
Binnen het hele gebied binnen deze bestemming is het beleid gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw en het behoud van de bedrijfsvoering van de aanwezige landbouw.
3.1.2.2 Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden
Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Dit houdt in dat het beleid gericht is op:
  1. het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied, het behoud van de karakteristieke verkaveling (smalle percelen met een fijnmazig slotenpatroon);
  2. het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige waardevolle water- en oevervegetaties, ruigten en grienden en amfibieënbiotopen;
  3. het behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit, het fijnmazige slotenstelsel, aanwezige ruigten en grienden en extensief agrarisch graslandgebruik.
3.1.2.3 Grondgebonden agrarisch grondgebruik
Voor grondgebonden agrarisch grondgebruik gelden de volgende bepalingen:
  1. overig grondgebonden agrarisch grondgebruik is toegestaan.
3.1.2.4 Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen, zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d, toegestaan in het gehele gebied.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming.
3.2.2 Agrarische bedrijven: gebouwen
Gebouwen zijn toegestaan, uitsluitend met de bestaande maatvoering als maximum en met de bestaande situering van legale gebouwen.
3.2.3 Agrarische bedrijven: bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
 
  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
  2. het oprichten van sleufsilo's, mestsilo's, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken e.d. is niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.2.4 Gebouwen van openbaar nut en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor de bebouwing, niet begrepen onder artikel 3 lid 2.3 geldt het volgende:
 
gebouwen van openbaar nut, zoals trafo's, schakelstations, meet- en regelstations
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik (o.a. zitbanken en wegwijzers), openbaar nut en verkeersgeleiding
goothoogtemax. 3 mn.v.t.
bouwhoogtemax. 3,5 m
- openbare verkeersverlichting max. 6 m;
- overig: max. 2,5 m.
bebouwde oppervlaktemax. 15 m2max. 15 m2
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking situering
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 teneinde gebouwen op een andere locatie te situeren, mits de verplaatsing van het gebouw een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is.
3.3.2 Afwijking hogere erf-/perceelsafscheidingen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen een grotere hoogte toe te staan van maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere hoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erfafscheidingen mogen niet visueel gesloten zijn;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1.1 sub aartikel 3 lid 1.2.1 en artikel 3 lid 1.2.2 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  2. boomteelt;
  3. het gebruik van gronden voor kamperen;
  4. permanente bewoning van kampeermiddelen of verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  5. het gebruik van gronden als volkstuin;
  6. het beoefenen van lawaaisporten;
  7. het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve van het produceren van meststoffen;
  8. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder kuilvoer- en mestopslag;
  9. het gebruik van gronden voor paardenbakken.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in het schema onder artikel 3 lid 5.3 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
 
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
3.5.3 Schema omgevingsvergunningen
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamhedenCriteria voor verlening van de omgevingsvergunning
het aanbrengen van ondergrondse transport, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;
3. er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied'.
het aanbrengen van verhardingen en halfverhardingen met een grotere oppervlakte dan 200 m2.
1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het extensief recreatief medegebruik
2. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
4. er mag geen onherstelbare schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied'.
het diepwoelen en diepploegen van de bodem (>40 cm).
1. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
2. het mag niet leiden tot inklinking.
het graven en ophogen van de bodem.
1. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
2. het mag niet leiden tot inklinking;
3. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij het de waterbeheerder.
het graven/ aanleggen, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren.
1. het veenweideverkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
2. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
3. het mag niet leiden tot inklinking;
4. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast, hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
5. het mag niet in strijd zijn met de waterstaatkundige doelstelling zoals verwoord in het stedelijk waterplan;
6. het dempen van lengtesloten kan uitsluitend worden toegestaan, mits sprake is van een groot maatschappelijk belang.
het aanbrengen van laanbeplanting en bosschages.
1. de karakteristieke openheid mag niet onevenredige worden aangetast.
het aanleggen van boomgaarden binnen een afstand van 50 meter van (bedrijfs)woningen van derden of de bestemmingen Wonen, Recreatie - Verblijfsrecreatie of Maatschappelijk.
1. aantonen dat het woon- en/of verblijfsklimaat binnen de genoemde functies niet onevenredig worden aangetast;
2. de landschaps- en natuurwaarden worden niet onevenredig aangetast.
het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosschages.
1. de activiteiten mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden.
 
3.5.4 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Artikel 4 Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. nevenfuncties;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  5. onderhoudspaden langs watergangen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen, waaronder paardenbakken en overeenkomstig de in artikel 4 lid 1.2.1 tot en met artikel 4 lid 1.2.3 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
4.1.2.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Binnen de woning mag ter plaatse ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. ten behoeve van de activiteit mag maximaal 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m2 worden gebruikt;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  4. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  7. de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend.
4.1.2.2 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - publieksgericht' en dient te voldoen aan de voorwaarden als opgenomen onder artikel 4 lid 1.2.1.
4.1.2.3 Aantal woningen
Voor het aantal woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Situering gebouwen
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
4.2.3 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van woningen mag, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, maximaal 650 m3 bedragen.
4.2.4 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
 
Woning (hoofdgebouw met aan- en uitbouwenMin.Max.
GoothoogteN.v.t.
de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' met deze aanduiding aangegeven goothoogte
BouwhoogteN.v.t.10 m
Dakhelling hoofdgebouw
30°
60°
Dakhelling aan- en uitbouwen

60°
 
BijgebouwenMin.Max.
Inhoud bijgebouwen: zie artikel 4 lid 2.3 sub a   
Oppervlakte bijgebouwenN.v.t.
75 m2 per aanduiding “bouwvlak”
GoothoogteN.v.t.3 m
 
Bijgebouwen 
Inhoud bijgebouwen: zie artikel 4 lid 2.3 sub a  
Oppervlakte bijgebouwenN.v.t.
GoothoogteN.v.t.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 en artikel 4 lid 4 sub e teneinde het realiseren van paardenbakken toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  2. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. het gebruik van paardenbakken ten behoeve van deze bestemming is uitsluitend hobbymatig toegestaan;
  5. de omvang van de paardenbakken mag in totaal niet meer bedragen dan 500 m2 per bouwperceel;
  6. lichtmasten of anderszins verlichting zijn niet toegestaan;
  7. de hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  8. overige bouwwerken zijn niet toegestaan;
  9. indien activiteiten die samenhangen met het aanleggen van een paardenbak omgevingsvergunningplichtig zijn vormt de afweging hierbij onderdeel van deze afwijking en is geen aparte omgevingsvergunning benodigd.
4.3.2 Afwijking vergroten inhoud woning
Burgemeester en wethouders afwijken van de maximale inhoud van woningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van 850 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing in de omgeving;
  2. binnen het bestemmingsvlak ontstaat een ruimtelijke eenheid van bebouwing;
  3. binnen het bestemmingsvlak is sprake van een aanvaardbare verhouding tussen het bebouwde en onbebouwde oppervlak;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. de uitbreiding mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
  1. zelfstandige bewoning;
  2. permanente bewoning van kampeermiddelen of verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. voor een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  4. het gebruik van gronden voor kamperen;
  5. het gebruik van gronden voor paardenbakken.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 4 sub c voor het toestaan van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie;
  2. ten behoeve van de activiteit mag maximaal 25% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m2 worden gebruikt;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. voldaan wordt aan de normen die gesteld zijn bij of krachtens de Wet geurhinder en veehouderij en er daarbij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  6. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  7. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het landelijke karakter van de buurt en de omgeving;
  8. horeca is niet toegestaan;
  9. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt en ondersteunend aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  10. de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in het schema onder artikel 4 lid 6.3 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
 
4.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder artikel 4 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden: 
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
4.6.3 Schema omgevingsvergunningen
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
het dempen van sloten en kleine oppervlaktewateren.
1. het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
2. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden;
3. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosschages.
1. de activiteiten mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden.
 
4.6.4 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 4 lid 6.1 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding ten behoeve van het transport van water.
 
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leiding zoals meet- en regelkasten, een aanjaagstation en afsluiterputten.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de hieronder opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
  1. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen, het bebossen van gronden en het indrijven van voorwerpen in de grond;
  3. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen van rioleringen, overstorten, leidingen of kabels (anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven);
  5. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).
5.4.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder artikel 5 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale onderhoud van de leiding.
5.4.3 Toetsing
De in artikel 5 lid 4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in artikel 6 lid 1 omschreven doeleinden, tenzij:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  2. het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6', 10.000 m2.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
 
6.4 Afwijken van de bouwregels
  1. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. de afwijking als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart;
  3. alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld onder a winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod op het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven/ aanleggen of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.5.2 Werken en werkzaamheden waarvoor het verbod niet geldt
Het onder artikel 6 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6', voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld en over een maximale oppervlakte van 10.000 m2;
  2. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 4;
  5. indien het agrarische werkzaamheden betreft binnen de bestemming 'Artikel 3 Agrarisch met waarden' welke vallen onder het begrip 'normaal beheer en onderhoud'.
6.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.5.4 Verplichting rapportage
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4 sub a wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
6.5.5 Advies archeologische deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
6.5.6 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 6 lid 5.1 is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
 
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen, teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen, teneinde aan gronden de bestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische vondsten en historische elementen.
 
7.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in artikel 7 lid 1 omschreven doeleinden, tenzij:
  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  2. het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder a, niet groter is dan 50 m2;
  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
 
7.4 Afwijken van de bouwregels
  1. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. de afwijking als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart;
  3. alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld onder a winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod op het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven/ aanleggen of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.5.2 Werken en werkzaamheden waarvoor het verbod niet geldt
Het onder artikel 7 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet:
  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld en over een maximale oppervlakte van 50 m2;
  2. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 4;
  5. indien het agrarische werkzaamheden betreft binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' welke vallen onder het begrip 'normaal beheer en onderhoud'.
7.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5.4 Verplichting rapportage
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4 sub a wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of getoetst wordt aan een daartoe opgestelde archeologische beleidsadvieskaart.
 
7.5.5 Advies archeologische deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
 
7.5.6 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 7 lid 5.1 is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen (beide bestemd tot Water) mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden geprojecteerd. Tot de beschermingszone voor boezemwater en hoofdwatergangen, als bedoeld in de keur waterbeheer van de waterbeheerder, worden gerekend de stroken grond ter breedte van 5 meter landinwaarts gemeten vanaf de bovenkant van de taluds. Voor alle andere watergangen geldt een breedte van 2 meter.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:
  1. lawaaisporten;
  2. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
  3. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid;
  4. laagvliegbewegingen.
Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functies zijn gepland binnen het stiltegebied.
 
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Gebouwen van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling afwijking kan worden verleend, afwijking verlenen van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 m.
 
12.2 Afwijking sloop-bonusregeling
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen om na sloop extra gebouwen toe te staan in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er dienen krachtens een rechtsgeldige omgevingsvergunning gebouwde gebouwen binnen de gemeente Vijfheerenlanden te worden gesloopt. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' komen niet voor deze regeling in aanmerking;
  2. van de gesloopte inhoud aan bijgebouwen mag maximaal 50% worden teruggebouwd, met dien verstande dat de inhoud van de terug te bouwen gebouwen ook nooit meer mag bedragen dan 50% van de inhoud van de gesloopte gebouwen;
  3. de totale oppervlakte aan terug te bouwen gebouwen mag in totaal niet meer bedragen dan 150 m2, waarbij de te bebouwen gronden voor niet meer dan 50% mogen worden bebouwd;
  4. met de nieuwbouw ontstaat een ruimtelijke eenheid met bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  5. er dient te zijn voorzien in een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  6. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
  8. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen;
  9. voor de overige maatvoeringen van de bijgebouwen dient bovendien te worden voldaan aan de eisen zoals die voor gebouwen zijn opgenomen in de betreffende bestemmingen;
  10. deze oafwijking mag per te slopen oppervlakte gebouwen slechts eenmaal worden verleend;
  11. indien het uit ruimtelijk, stedebouwkundig en/of landschappelijk oogpunt niet gewenst is dat het mogelijk blijft om na toepassing van deze afwijking het gesloopte gebouw te herbouwen, dan wordt aanvullend een wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in doorlopen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de verbeelding zodanig aan te passen dat bouwmogelijkheden worden beperkt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 12 lid 2 ten behoeve van een sloop-bonusregeling blijkt dat het uit ruimtelijk, stedebouwkundig en/of landschappelijk oogpunt niet gewenst is dat het mogelijk blijft om na toepassing van de genoemde afwijking het gesloopte gebouw te herbouwen;
  2. op de verbeelding wordt de aanduiding 'bouwvlak' verkleind.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Leerdam, Overheicop 39'.